m m m m m m m 0 m m m Het leelijke jonge Eendie. DAMRUBR1EK. rommelkrüid. s ring der wateren zee, en het drooge aarde noem de, derhalve waren zij, die droog maakten, zoo wei als zij, die op het drooggemaakte woonden, weerspannelingen. „Op het drooge zult gij „wonen," staat er wel. maai niet op het droog gemaakte door mensen en handen; aizoo waren, naar hunne meening, at die droog maakten, en het drooge bewoonden, zoo wel als zij* de Iind in water herschiepen, door kanalen te graven, voor eeuwig verloren. (3). Vraagt men„liet zich 's Lands Overheid „dusdanige wederstrevingen weTgevalienT. Het antwoord is gereed. Deze Rederijker, die met waarlijk poëtische opsmukking, eens eenen Fïlips, koning van Spanje, bezong, en eenen tiran, ais Alva, eenen dichterlijken lauwerkrans Vlocht; daar na aan/Willem den Eersten zijne hulde in verzen bewees, was, benevens Domper en Doofpot, der aandacht, zoo wél van eenen Vader Willem, als van 's Lands vaderen, geheel onwaardig. Men stelle zich een fieren edelmoedigen leeuw voor, dio niet de minste acht slaat, op den mol, die in het duister onder zijne voeten wroet Tevens tastten deze mollen menigen wortel van nuttige plunten aan, door alles, wat tot bc- vordering van ügchamelijke gezondheid werd -voortgeplant, met hunne gelukkig korte en stom- oe) nagelt .op te fejrabben. Toen men, bij het ont staan vag een alleikwaadaardigste pestziekte, waar van wij ons slechts een flaauw denkbeeld kunnen vormen, niets onbeproefd lien om dezelve, zoo veel mogelijk, te keer te gaan, heette zulks bij hen Gods hand wederhouden: ,Niemand kan mijne „hand terugslaan, of 'zeggen, wat doet gij?" had God zelf gezegdhet waren dus louter de gevolgen van ongeloof en ongehoorzaamheid, zulks te De- proeven. Evenzeer mishaagde het hun, toen zeker beroemd arts een middel tegen het verspreiden der gele koorts aanwendde, met dat heilzame ge volg, dat men hem deswege den verdienden lof toezwaaide. Maar toen diezelfde arts een een- voudig middel, ter verzachting der afzigtelijke kinderziekte uitvond (4), en men hem eenen menschenvnend noemde, die rust en genoegens opofferde, om tot nut zijnei natuurgenooten werk-1 zaam, teizijn. toen rees hunne woede ten top: „Mis, wercldlingen," spraken zij, „mis! alle men- ,schen zijn van nature geneigd, hunne naasten te ''haten; hoe kunnen zij dan menschenvrienden „rijn? Neen, Christus alleen is een menschen- vriend, dewijl Hij ons, uitverkorenen, ons, leden „der ware kudde, uit de magt des duivels ver lost heeft". En hiermede scheidde ik van deze misgewassen des Christendoms af, met den wensch, dat zij, eer het te laat is, deze hunne onchristelijke gevoelens zullen Jaten varen; inzonderheid do oude Rederijker, opdat deze niet de straf ont- vange van hen, dio den weg wist, en denzelven moedwillig verliet, bewijzen zijne vroegere letter vruchten, welke zuivere gevoelens ademen. En ook u, dompers en duisterüngen onder mijne tijdgenootcn, ook u wensch ik, dat gij een maal een regt inzien moogt krijgen in de leer van Hem. die in alles voorging, wat Hij leerde die nevai den keizer te geven, wat des keizers is, en niet te ooi doelen, ten einde niet geoor deeld te worden. Zoo te leven hier beneên; Jezus voorbeeld na L volgen- En op 't pao der deugd te treên, Dat geeft rust en vreugd in 't harle Zoo wordt men hier voorbereid, Tot een eindloos beter leven, In hei rijk der Heerlijkheid (5). XII. Swemmer, zeiden wij, had nu in zijn bierhuis bij den witten Paal, bijna niets meer te doen. Van waar dit kwam, hebben wij gemeld; maar er was nog een andere reden? welke daartoe aan leiding gaf Men had, namelijk, elkander wijsge maakt, dat het bij en in den omtrek van de* witten Paal spookte; want ja, men had wel de leer der Heidenen reeds sedert eeuwen afge- I legd, cn dus ook vele, echter niet alle bijgeloovig- heden vaarwel gezegd; ten minste het geloof aan spoken en geestverschijningen bleef nog bij velen stand houden. Zoo zag ae een den geest van Wiliebrordus aldaar .in eene dreigende houding staan: een ander dien van Sicco, in het zwart uitgedost, .en met eene brandende lont in de hand; een derde dien van Jenne, in zuiver wit lijnwaad gekleed, en met eene schitterende kroon het hoofdeen vierde meende den geest van elena over het meer te zien zweven; een vijfde eindelijk hoorde een rommelend geluid, bf zag eene gedaante, met yurige oogen, en "zoo groot, dat dezelve met den oenen voet op het erf van Swemmer, en mét den anderen op dat van Wiehers stond. Hoezeer nu elk verstandig mensch wei overtuigd was, dat dit alles sléchts in de verbceknng van ligtgeloovigc en angstvallige lieden bestond, schrikten het échter velen af, om deze plaats, ten minste bij den avond, te be zoeken (6). Swemmer kocht een erf op den hoek van de tweede Koggebrug en de Laan, binnen de plaats, en liet zien daar een groot stevig "huis bouwen, voor hetwelk hij ook nu weder de witte Roos uit hing (7); zijne oude woning werd gesloopt, en het ert naderhand van boomen beroofd, en tot weiland gemaakt. Ditzelfde lot onderging ook de daar tegenover staande woning van Wichers. Deze werd Doops gezind prediker te Barsingerhorn, cn predikte nu in alle vrijheid die leer, om welke zijn broeder, toen ruim veertig Jaren geleden, verbrand werd. Zie daar de onbestendigheid van het ondermaan- sche. Het meer, nu door de bedijking der Schager- waard, en andere meren, en het plaatsen van een verlaat vóór hetzelve, allengs droog geworden zijnde, werd, na verloop van eenige jaren, iu weiland herschapen. Sonoi had de Ilofiaan, welke van de Terpen, langs de buitengracht, tot aan de smalle laan leiade, alsmede een gedeelte der andere buiten lanen, doen wegruimen, ten einde een ruimer uitzigt te hebben. En nu nam deze plaats dat somber aanzien aan, hetwelk zoo zeer strookte met de leer der domperen, welkte -leer men Ihnns hier en elders zoo veel mogelijk trachtte voort te planten. Wat den witten Paai betreft, dezen liet men staan, en staat daar nog, even alsof dezelve aan nie mand toebehoort f8 (1). Dit js ook eene dier aanmerkingen, welke men later in .het oorspronkelijke gevoegd heeft; derhalve niet van de hand des 'Schrijvers, veei minder van die des overschrijvers. (2). Aardappelen gebruikte men destijds nog niet tot mensehelijk voedsel. (3). Treurig vooruitzigt inderdaad voor onze hedendaagsehe poMergasteahier op aarde zwaar te moeten arbeiden, en dan namaals nog eeuwig verloren te gaan. (40 Men wist destijds nog niet van vaccineren. (5). Dat üe dwcepcrij dezer mensehen niet uit God was, en du» verbreken moest worden, is overtuigend gebleken, wijl men in niet éénc der gemeenten aezer Heerlijkheid, ceuig spoor van dusdanige gevoelens meer ontwaart; echter schij nen dezelve, helaas, op andere plaatsen weder veld te winnen. (6). Het is al bijzonder, cn kan als eene over levering beschouwd worden, dat men nog voor een paar jaren slaande hield, dat het bij het tegenwoordige witte paaltje spookte. (7). Deze herberg is, onder denzelfden naam, nog aanwezig. (8). Heden (1827) is dit paaltje, op order van het Bestuur, weder hernieuwd, en wit geschilderd. Wordt vervolgd. Slot. En met haar kindertjes zwom moeder Eend n&ar een ander gedeelte van den vijver. Maar ook daar had het arme eendje geen rust. Het werd gepikt en geduwd; het mocht niet mee-eten; niets mocht het doen. Toen werd het beestje bedroefd. Het zag, dat zijn broertjes en zusjes aardige kleine eendjes waren en dat het zelf een grauw kleedje droeg, en veel grooter was dan andere jonge eendjes. Zelfs zijn moeder be moeide zich op het laatst meer met haar mooie kindertjes, dan mot haar leelijk dochterje. Op een avond, toen het eendje weer eens heel erg geplaagd was, zwom het niet naar zijn moe der, maar kroop weg in een donker hoekje in het riet. Stil bleef het diertje daar zitten, tot dat onder luid gesna-er de eenden vertrokken waren. To a zwom b' t den vijver uit, af en toe even vliegend, dan weer zwemmend, totdat het in een streek kwam, waar het nog nooit ge weest was. Doodmoe rustte het een poos daar uit en dronk wat van het heerlijke koele wa ter van een breede sloot, waarin aan den kant hoog riet groeide, maar opeens knalden er twee schoten en een groote hond kwam blaffend op het beestje toe. Angstig vloeg het eendje op, tot het niet verder kon en in een klein slootje terecht kwam. *t Was nu heel donker en koud. De vorst bevroor het water om het eendje, tot dat het eindelijk was vastgevroren. Toen, van uitputting, viel het diertje in slaap. Den vol genden morgen kwam ar een boer voorbij. Met zijn klomp sloeg hij het ijs stuk, en nam het diertje mee naar zijn huis, waar hij het achter de kachel zette. Het zoontje en het dochtertje van den boer wilden met het beestje spelen. Het eendje werd angstig en vloog de kamer rond, de melkkan omver, de suikerpot op den grond, totdat het door de keuken vluchtte en weer huiten kwam. Daar zag het een deur openstaan, het liep erdoor en kwam in een ka mer, waar een oud vrouwtje zat te breien. Bij de kachel zaten een kater en een kip. „Wie ben jij, en wat kom je hier doen-?" vroe gen de dieren. Het eendje vertelde, wat hem' overkomen was „Kun je eieren leggen en kakelen, zooals ik?" vroeg de kip. „Neen", zei het eendje bedeesd. „Wat doe je dan hier?" zei de kip weer. „Ik wou hier wat uitrusten, als ik mocht", antwoordde het eendje. „Kun je spinnen en een hooge rug zetten?" vroeg de poet. „Neen", antwoordde het eendje. „Wat doe je dan hier? Dan heeft de vrouw niets aan jel Als ik jou was, ging ik er maar gauw vandoor!" was het antwoord van de kat. Verdrietig ging het eendje weer weg. Het sloop naar een rustige plaats en bleef daar den nacht. Lang duurde de koude winter. Veel leed het eendje van de vorst. Eindelijk kwam de lente, en met haar warmere dagen. Toen ging het eendje weer naar haar oude woonplaats terug. Maar hoe verwonderd was het diertje, toen alle eenden haar met diep ontzag groetten, en niemand haar meer plaagde. „Maar", zei het eendje, „ik ben „U is onze koningin", zeiden de eenden, en brachten veel lekker eten bijeen. Het eendje werd aangedaan door die vriendelijke behan deling, het boog de kop voorover en zag in het water zijn eigen beeldeen prachtige zwaan! Het leelijke jonge eendje was een jong zwaan tje geWeest! Voortaan leefde het nu, geacht en geëerd, met alle eenden van den vijver ge lukkig en in vrede! Nog goede oplossingen ontvangen van: Ali Borst, Breezand; G. H. Wandermolen, Bree- zand (J:j hebt al heel wat meegemaakt. Ik wou dat ik» daar ook eens kon gaan kijken. Maar dat zal wei iiooii» gebeuren!); Meinsje en Cor- nelis te Eück, Anna Paulowna; Gezusters Wit. Barsingerhorn; lef je Grootes en Meijert Groo- tes. Barsingerhorn; Teuntje Mooij, Callantsoog, Anna cn Marie Spaans,^eesperkarspel; Marie en Annie, Anna Paulowna; (Wat een mooi pa pier!); Arie Rentenaar, Den Bur£, Texel; Griet je Bellis, Petten; Nellie Kos, St. Maartensvlot- brug; Hillebrand en Jannetje Bellis, Koedijk; Geertje Wit, Hoogwoud; Bernard de Vet, Groen veld; Tooneelv. Klein Begin, Kolhorn (Op *t oogenblik heb ik niets, behalve Klein Duimpje maar dat is ook voor ouderen, en dat heeft in de krant gestaan. Ook Hans en| Grietje. Hebben jullie de kranten niet bewaard? Misschien plaats ik binnenkort een makkelijke Jan Klaas- senhistorie). A. de Vries. Raadhuis, Schagen, wordt vrien delijk bedankt voor haar ansicht op 2 Maart Ik vond 't erg aardig! WARE WOORDEN. Het leven voert ons over menige brug, die achter ons wordt afgebroken. Alles wat noodig cr nuttig is voor het kind be.ust bij het ouderlijk gezag; in prille jeugd Komt het gezag het meest naar voren. Bij ver- oeie ontwikkeling moet echter het gezag meer op den achtergrond treden. Menigcx-n is niet tevreden over de wereld, maar vergeet zich af te vragen, of de wereld wel reden heelt om tevreden te zijn over hem. Aan u, aan uzelve, moet gij onophoudelijk arbei den, uw hart zij, iedcren avond, reiner eh leven diger, trouwer cn edeler! De gebreken, die wij willen erkennen, zijn door gaans 'iftize kleinste. Verkoop liever niet, dan aan slechte betalers. Wij hebben zulke menschen lief, die het beste in ons begrijpen. Laat niets u te veel moeite rijn, om het hun aangenaam en behaaglijk te maken, die bij u hun thuis moeten vinden. Het werkten van een /uiaard vermoeit* een ijverig mensch die het aanziet Men ontdekt te weinig gebreken, zoo lang men lief heeft en te veel, wanneer men heeft lief gehad. Zelfbchccrsching is de hoogste trap der men- schelijke ontwikkeling, cn hij, die het bewustzijn heeft, dat hij dien trap bestegen heeft smaakt het hoogste genot des levens. Even laehen. HJw DAT WAS TOCH MOEILIJK. OnderwijzerDe loof een dubbeltje uit voor den eersten den beste van jullie, die me een vraag kan stellen, die ik biet kan beantwoorden. Verschillende jongens beproeven tevergeefs hun' krachten, tot kleine Sam rin vinger omhoog steekt. .Wei Sam, probeer jij het eens. Nou meneer, als u tot uw hoofdytoe in den dikke modder zat en ik zou een steen op uw hooid gooien, zou u dan onderduiken? De vraag pleef onbeantwoord. DIE HAD SMAAK. Een jonge man, die pas getrouwd was, vroeg zijn vriend op bezoek om rijn vrouw te ontmoeten Na het diner ging de vrouw in een hoek een handwerkje doen en de jonge echtgenoot vroeg rijn vriend „Nu wat zeg je van haar?" „Moet ik eerlijk rijn?" vroeg de vriend. „Natuurlijk," zei de ander. „Nou Han, heeft ze geen valsche tanden?" fluisterde de vriend. „Zeker, haar tanden rijn valsch". „En heeft ze niet 'een valsch oog?" vroeg de vriend weer fluisterend. Ja zeken dat eene oog is valsch." En weer nuisterde de vriend voorzichtig„Haar haar is ook een pruik, is 't niet?" „Of 't een pruik is, stemde de echtgenoot toe, „maar je kunt hardop Draten, hoor, want ze is toch zoo doof als een kwartel". BOETEN. Wie zich aan de eene of andere wetsovertre ding schuldig maakt, loopt kans door den rech ter tot een geldboete of tot gevangenisstraf veroordeeld te worden. In de Middeleeuwen kende men natuurlijk ook roods hoeten voor wetsovertredingen. Maar toen ging men daarmede soms zeer practisch te werk. en legde boeten in natura op. Vooral de stcervboete is uit die dagen bekend. Men had toen, evenals nu, vaak een woning tekort. De vlugge opkomst der steden maakte het noodig, dat er vaak veel gebouwd moest worden om alle poorters een woning te ver schaffen. Daarbij kwam nog, dat bij elke be langrijken uitbouw van een stad ook de stads muren verlegd moesten worden, wat veel ar beid en veel materiaal vergde. De wetsovertreders werden dus vaak veroor deeld tot het leveren van een aantal bakstee- nen. En die stcenboeten waren grooter naar mate de overtreders tot do meer aanzienlijken of rijken behoorden. De kleinste boete beliep gewoonlijk 2000 steenen, de grootste gingen meestal tot een 25000-tal. Maar ook wordt er in de geschiedenis melding gemaakt van nog groo- tere boeten. Een rijke Utrechtenaar b.v., die koren had opgekocht, tegen het verbod van den Utrccht- schen Raad, werd in 't jaar 40 deswegeS ver oordeeld tot het leveren van 100.000 steenen. Soms ook werd iemand veroordeeld om eeni ge roeden! muur van de stad voor zijn rekening te laten metselen. De eerste stad, die op deze wijze haar muren gemetseld kreeg, èn door steenboeten èn door gedwongen arbeid, was in 't laatst der 14de eeuw de stad Amersfoort. Vlug bouwen achtte de stedelijke vroedschap dikwijls dermate in 't belang van de stad, dat er voor en na zelfs belooningen voor in uitzicht gesteld werden. De stad Amsterdam deed zulks, zooals uit verschillende thesauriersrekeningen uit de 15de en 16de eeuw blijkt. Als een bouw werk binnen een bepaalden tijd gereed kwam, gaf de stad b.v. een raam van gebrand glas cadeau, een geschenk dat vooral in die dagen op hooge waarde geschat werd. De steenlioeten vormden in de Middeleeuwen een practische wijze van bestraffing voor be dreven kwaad, kwam voordeeliger uit dan de boosdoeners op kosten van den Staat vrij lo gies en kost te verschaffen. M. OLIFANTEgJ. Olifanten hooren thuis in de warme luchtstre ken, maar schijnen zich ook in koudere streken gemakkelijk aan het klimaat aan te passen. De eerste olifanten rijn waarschijnlijk door Karei' den Grooten voor moer dan 1100 jaar in de Noorde lijke landen van Europa gebracht, die er een paar ten geschenke ontving van Haroen El Rachia. In Engeland zag men zo voor 't eerst In 1255, toen Hendrik III er een cadeau kreeg van den koning van Frankrijk. Dat waren toen de vorstelijke ge schenken, die de vriendschap onderhielden. De geschenken, waarmede vorstelijke personen elkaar .vereerden, waren toen trouwens van heel anderen aard dan tegenwoordig. Het is bekend, dat tot die soort van geschenken b.v. ook wei behoorde de gift van een drietal' heraden, welkeen bewijs dat net 'dragen van hemden niet altijd zoo algemoen is geweest als tegenwoordig. Om tot de olifanten terug te keeren, heden ten dage worden ze zoo niet meer cadeau gegeven, of net moest al rijn aan den een of anderen dieren tuin. In de dierentuinen treft men zoo goed als steeds olifanten aan. Het rijn prachtdieren om ze daar Te houden, waardoor het publiek in de ge legenheid gesteld wordt Tïeze grootste onder de viervoeters van nabij te beschouwen, zonder verre reizen te maken. Een der kenmerkende eigenschappen van deze logge beesten is wel hun aanlteg^ waardoor ze ge makkelijk iets leeren. De kunstjes en verhaaltjes van olifanten rijn van algemeene bekendheid. Minder bekend is misschien, dat de olifanten in Engelsch Indië als beul optreden. Moet 'een mis dadiger geëxecuteerd worden, dan komt de olifant met rijn oppasser dat werkje uitvoeren. De op passer behoeft slechts het sein te geven. Dan komt het sterke dier op den veroordeelde toe, breekt hem de beenderen en trapt hem dood. M. IN EEN JOL DE WERELD ROND. Engelsehen rijn toch avontuurlijke kerels. Nu is er weer een, die een tocht doet „in een jol de wereld rond" en die al zoover opgeschoten is, dat men verwachten kan, dat hij het wel tot een goed einde zal brengen. .Hij de ex-vlieger-olncier van de Britschc marine, Muhlhauser bevindt zich thans to Colombo, waar hij gearriveerd isvna een Zeiltocht, die al twee-en-een-half jaar van hem vergde. Zijn jol is de „Amaryllis", welke maar 28 ton meet Daarmede verliet hij Plymouth op den zesden September 1920. Uit Colombo koerst hij de hem scheidende 2.000 mijlen naar Aden eerst daags af, van daar neemt hij de gebruikelijke route door de Roode Zee, het Suezkanaal en de Miadehandsche Zee en het Kanaalf naar Enge land terug, waar hij einde Mei hoopt aan te komen. Zijn twee metgezellen, hebben er de brui aan gegeven, toen men op de Fidzji-eilanden was fjekomen en daar heeft Muhlhauser vijf maanden iggen wachten, of er niet iemand bereid was, hem verder te vergezellen. Eindelijk kwam er een jonge Nieuw-Zeelander en met hem samen is Muhlhauser naar Colombo gezeild, om zich niet door hou verlaten te weten voor de verdere avon turen van de bijna voor tweederde afgelegde zeile- rij-de-wereld-rond. *N ZUIGELING IN DEN GEMEENTERAAD. Het eenige vrouwelijke gemeenteraadslid van in Lancashire, mevrouw BaiJey, heeft dezer dagen de vroede vaderen yan het stadje in stomme ver bazing gezet, toen ze ter zitting verscheen mei haar baby van een maand oud, op den arm. Zij Irok zich echter van die verbazing niet aan, en nam deel aan de discussies over de gemeente belangen, zelfs gedurende het kwartiertje, dat haar kleintje haar bijzondere zorg noodig had. DURE KERSEN. Gistermorgen zijn de eerste kersen van dit jaar in de Parijsche hallen verschenen^ <Li. veertien dagen later dan het "horige jaar. Een takje mei elf vruchten is verkocht voor fict aardige prijsje van 165 francs Verzoeke alles betreffende deze rubriek te zenden aan C. Amels Wz_, Winkel. Oplossing PROBLEEM No. lt. Wit: 33—28 27—21 37-31 31 13 38 7 21 5. Oplossing PROBLEEM Nol ÏL Wit: 20—14 47-41 48-42 27-21 28:17 45:» 5:22. PROBLEEM Na 13. Auteur L Weis, Frankrijk. ZWART. WIT. Stand Zwart, 10 schijven, op: 7 8 9 16 19 24 25 28 29 30. Stand Wit, 10 schijven, op: 27 28 32 33 36 39 41 42 45 48. PROBLEEM Ha 14. Auteur A. Benoog, Hoogwoud. ZWART. 1 li 6 10 11 15 16 20 21 ét f§ 20 36 0 30 31 11 is 3i 36 ii 4* 41 m 46 50 WIT. Stand Zwart, 9 schijven, op: 2 5 9 12 tot 15 22 27 Stand Wit, 9 schijven, op 24 25 31 34 37 38 43 44 47. Goede oplossingen ontvangen van: A. Wit en H. Troostheide, Lutjewinkel; P. de Groot, War- m en huizen; L. Schuitemaker, Wognum; J. Sterk, Hoogwoud; M_ Grootes, Lange re is. Wit begint geldt voor ieder probleem. Oplossingen steeds binnen 8 dagen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1923 | | pagina 12