TWEEDE BLAD.
Tsjecho Slowakije.
FEUILLETON.
De Man op den Dok
Brieven uit Engeland.
R
Donderdag 13 December 1923.
66sle Jaargang. No. 7350.
sre<
Kei
(Vervolg-.)
Toen ik eindelijk in de visitatiezaal was, zag ik
een kans om vooreerst geholpen te worden. Ik
«.eek eens op mijn gemak rond en zocht er eet
stations-beambte met een gemoedelijk gezicht uit
en maakte een praatje met hom. Ik zoi hem, dat
ik Hollander was en beloofde hem als hjj mijn ba
gage op 't station bracht, een goede fooi. Als men
daar Duitsch spreekt, moet men veelal wel zeg
gen, dat men Hollander is, daar ze heel goed,
weten, dat# de Duitschers niet met "fooien werken,
tenminste in doorsnee niet en dan veelal nog# mar
ken, waarvoor zelfs de Duitschers thans minach
ting hebben. Hollandsche guldens staan echter in
de reuk van soliditeit. De man wfs na die ont
boezeming een en al -^gedienstigheid en hij ver
dween met mijn bagage door eon dienstgang naar
het perron;> Ik slaakte een zucht van verlichting,
dat ik mijn bagage zag verdwijnen, want of
schoon ik alleen net noodzakelijkste had meegeno
men, krijgt men al met al voor een vier-maande-
lylcscho reis toch nog een lieelo verzameling on ba
gage is nu eenmaal de nachtmerrie voor een fëizi-
ger. Ik moest mijn persoontje nog door de passon-
controle brengen, wat heel goed ging. Ik was
vlugger klaar aan al die met zware koffers en pak-
kon belastte andere menschon. Zoodat ik daar
ik nooit geen groote haast heb het^ laatet
uit den trein was en het eerst door de visitatie.
Ik zocht mijn beambte en bagage op en gaf den
man drie kronen, iets wat voor hem een half dag
loon is en waarvoor hij mij driemaal bedankte en
verder zocht ik alvast een goed plaatsie in den
goreedstaanden Duitschen trein. Toen bijna allo
reizigers gezeten waren, kwamen er beambten rond
to vragen of er nog Joden in den trein zaten, zoo
ja, dan werd hun in hun eigen belang- aangeraden
in Tsjecho-Slowakijo te blijven, daar zij in Duitsch-
land beslist gevaar liepen. Ik had onder de rei
zigers in do visitatiezaal al een zenuwachtig
stemming ongemerkt: herhaaldelijk vragen naar
den toestand aan de andere zijde van de grens,
enz. Na deze waarschuwing verlieten enkelen den
trein en om 5.48 Dinsdagavonds vertrok de trein,
f>reeies op den aangegevon tijd. Enkoio minuten
ater en wij waren op Duitsch gebied, achter mij
lag Tsjecho-SIowaküe en ik was al hondorden kilo
meters van Borovsko verwijderd. Eén ding was
nu in mijn voordeel: ik "had mijn arm hoofd nictf
meer to plagen met de onmogelijkheden der Tsje-
chisohe taal, ik zat bij een gezelschap^ Duitschers
en al wat zij spraken kon ik verstaan, iets wat een
heel andere gewaarwording was, °dan de vier ach
ter mij liggende maanden, toen ik alléén die men-
schen kon verstaan die rechtstreeks tegen mij
spraken, tenminste voorzoover zij zich in verstaaTF
baar Duitsch konden uitdrukken. Nadat wij de
grens gepasseerd waren, heb ik dan ook geen
Tsjechisch meer hooren spreken. Tevens kon ik
nog aan een andere oorzaak bospeuron, dat wij
op Duitsch gebied waren: de trein reed met groote
snelheid, iets wat ik in den laatsten tyd ook niet
gezien en beleefd "had. Ik wist, dat wii weer door
het prachtige Elbe-dal met zijn trotsche zand-
l. steengebergten spoorden, maar nu kon ik er niets
van zien, buiten den trein was alles donker.
Het volgende tooneeltje wil ik u nog- oven be
schrijven. Ik zat heel gezéllig bij mijn Duitsch
reisgezelschap, met nog een deel van mijn, van
onzen consul gekregen, Hollandsche sigaren op
zak, maar een papiertje op do ruit van onze coupé
geplakt, vermeldde dreigend: „nicht raucher", du9
waagde^ ik het niet mün sigaren aan te sproken.
Mijn reisgezelschanp zat eerst, te eten. brood worst
en hier. Toen dat gebeurd was, haalt een jonge
dame oen doosje te voorschün, neemt daaruit een
sigaretto on begint te rooit en. Eon dor hoeren/
maakt haar opmerkzaam op hut verbod, waarop
1 zii lachende opmerkt: „ja. maar dat is voor ae
hoeren, opdat zij anders a edames zullen hinderen''',
en zij rookte rustig voort.
I Om 6.49, dus na een uur en 1 mindut sporenj
20.
vrij bewerkt naar het Engelsch van
HAROLD MAC GRATH
door TITLA EASTON.
Toen zij naderhand weer vertrok, bracht William
[haar paard voor. Hij verklaarde dat James nog
aieeds bezig was mot water, zeep en puimsteen. Juf
frouw Annesley begon hartelijk te lachen en Nancy
stemde mot haar vroolijkheid in.
„En hel- jo al wat van jo jongsten broer gehoerd?"
vroeg Betty. toen haar vriendin opgestegen was.
t „Geen letter, Botty, geen letter, en ik had er nog
wel 7.00 mijn hart op gozet, dat jullie elkaar ontmoe
ten zouden. Ik weet hoeloma&l niet waar hij is, of
wanneer hij terugkomt."
„Misschien is hij op avontuur uit"
1 „Hij is in Canada, op de kariboejacht"
„Is hot heusch?"
„Wat ben je toch een mooi meisje, Botty!"
„Wat ben je toch een mooi meisje. Nancy!" echode
net meisje op de veranda. „Als jo broer maar half
hoo knap is, weet ik niet, wat er van dat hart van
Ihij terecht zal komen, als ik hem eindelijk eens te
*ien krijg." Zij legde met een komisch gebaar haar
hand op haar hart. „Kijk nu maar niet zoo toleur-
jgosteld, Nan, misschien ontmoeten we olkaar ten
slotte nog wol eens. Ik hob zoo'n idee, dat ik me
buitengewoon met hom amuseeren zal", en zij lachte
opnieuw.
heb jo toch?" vroeg Nancy.
■Lül aach* meens aan James met zijn water en
reep en puimsteen. Nu, dus Zaterdagmiddag gaan
-lufl iyf"men hcedrinkon. Dag, doe de groeten aan
T En Nancy draafde weg.
kn io.afc *?ajn58 m.e£ vee* moeite van het roet
vL tot zijn haar
v ^omerkto Mj' met eenige bezorgd-
VRMf t i i ^.Jllbuiter geducht aan het hoesten was,
worïi wPkS Van dw\ vor'Kon dag, tegen den wind
worqn, had hem eon vorkoudheid Iwzorgd. Dus begon
er. Wao veeartsonnlx>ekjo.
ïx-w A7--run-Jul^° J0 boeken hier?" vroeg Mj
22.50 William. "Vrijbuiter 18 200 verkouden."
«nnnn L Ga maar naar
tS u- zi (^af mogen we gerust
26 ^!ji8 boekje Btaat op de onderste plank
[Te»en half v^f (fin? James naar de bibliotheek,
tu kwam Reen der bewoners teRen. Behalve de
hrect^euken was de geheele benedenverdieping vörlatön.
waren wij in Dresden. Hier was ik dus ongeveer in
het brandpunt der communistische oproeren. Hoe
de toestand in de stad was, kon ik natuurlük niet
zien, maar op dit groote en anders ditya zoo
drukke station, was geen leven te 'bespeuren toon
do trein er binnenreed, zelfs geen beambte was
aanwezig. Enkelo reizigers staptonuit on geon
enkele kwam erin. Ik moest ovorstappon, daar de
trein waar ik inzat, naar Berlyn ging. ik kon di
rect plaats nemen in eon gerccaatnanden trein, die
rechtdoor naar Bentheim ging, zonder to moeten
overstijgen. Het totale oponthoud duurde oen kwar
tier en om 7 uur 4 vertrok de trein.
In de nabyheid der steden reed de trein heel
langzaam, door de voortdurende opstanden en rel
letjes vertrouwden do machinisten do zaak niet: er
was kans op, 'dat hier of daar de rails opgebroken
waren. Maar ondanks dit langzame rijden, kwamen
we overal op tijd aan, meestal op de minuut af;
zoodra de trein dan ook op de vlakte was, u-ing het
er met razende vaart vandoor. Ofschoon ik aerde
klasse reisde, had ik niet te klagen; de trein waa
goed verwarmd en zindelijk en g-oed verlicht.
Daarbij waren er maar weinig reizigers, zoodat ik
steeds ruimte genoeg had. De goudmark maakt n.1.
het reizen voor de meeste Duitschera totaal onmo
gelijk. Om 9.15 waren wij in Leipzig, oók dat
prachtige station, het mooiste wat ik tot nu
toe ontmoet heb, was geheel verlaten. En voort
ging het weer: Halle 10.40, Maagdenburg 12.24,
Brunswyk 2.05, Hannover 3.03, Minden 4.1o, Osna-
briick 5.25, Rheine 6.28. Hier begon het te dagen;
ik kon huizen onderscheiden. Om 7.10 waren we
tenslotte in Bentheim, het grensstation; we be
gonnen Holland dus te naderen. Nu als ik dat niet
geweten had, zou ik het wel_ gevoeld .hebben;
want juist toen wü uit den trein stapten, begorj
het te regenen dat bet goot. 's Avonds donker was
ikDuitschland ingereisa en nu was het juist licht,
ruim 13 uur had ik in Dnitschland gespoord en
bijna niets gezien en van die 13 uur ruim 12 uur
in denzelfden trein.
In Bentheim weer draven on dringen, visiteeren,
passen stempelen en controleeren. Deze béwerkin
gen gebeurden niet zoo nauwkeurig uls bij mijn
inreis in Juli; toen moest alle geld getoond en ge
teld worden en dit werd aangeteekend. De ver
schillende toeren werden tot ons aller tevreden
heid volbracht en éindeliïk stond ik weer op 't
station. Daar stond een Nederlandsche trein ge
reed, maar die kon ik niet gebruiken, 't was alleen
eerste en tweede klasse. Toen die vertrok réed
een andere trein voor met drie klassen en na veéï
getalm vertrok die eindelijk en met slakkengang
om 8.40. Na even gereden te hebben weer één
onziohtbare streep, aie grens heet en ik had den
vaderlandsohen grond onder de voeten. Om# 8.20
waren wij in Olaenzaal. (Verschil tusschen Middel
Europeesche en Amsterdamsohe tijd). Eerst een
tijd wachten, want de vorige trein was nog in on
derzoek, daarna uitstijgon en weer door de visita
tie en weer passen toonen. In Tetschen en Bent
heim wordt ae bagage na visitatie met zegels be
plakt, in Oldenzaal krijgt men er eon krijtstreep
OP, waarschijnlijk ter bezuin"
lym. Maar nu wüdo het gevl_
gen die krijtstreep onduidelijk word en toen ik aan
de controle verscheen, bekeek do beambte dd ba
gage oppervlakkig en oordoelde: niet gevisiteerd
waarop ik beloofd opmerkte, dat zij wol gevisiteerd
was. Daar kreeg ik een motersgrooten mond met
de bemerking dat ik die bewerking dan nog maar
eens moest ondergaan. Deze man was do oerste
Nederlander die mij aansprak en ik kroeg den in
druk,dat mijn landgenooton in die 4 maanden,
dio ik weg was geweest, onbehakto menschen
waren geworden. Dit bleek later gelukkig onjuist
te zijn. Ik was in de laatste dagen viermaal gevi
siteerd geworden en ik gevoelde er héél wéinig
VTOr, om het voor de vijfde maal te laten doen, dus
ging ik eorst ecu stukje achteruit en daarna met
■een vaartje vooruit. Mijn bagage stompte de vol-
ijverigo, maar ongare beambte tegen do beenén,
zoodat hij opzij geraakte en ik verdweon tus
schen de monschenmassa. Eindelijk, na lang wach
ten, vertrok onze trein en reed langzaam naar
Amsterdam. Nu was ik op Ilollanasch gebied
en dacht ik Hollandsch te hooren sprekendit
bleek niet zoo te zijn. Mijn gezelschap bestond
uit een Engelschen jongen, die van Hamburg-
naar Rotterdam reisde en geen woord Hollandsen
of Duitsch sprak. Hij was in Bentheim bij my
gekomen, waar hij mij om inlichtingen vroeg. Nu
kon ik wel geen Engelsch spreken, maar ik had
don laatsten tüd een zekere vaardigheid opgedaan
om onverstaanbare talen te ver- en behandelen,
dus volgde hij mij op de hielen. Dan vier Duifc-
sche meisjes, die als dienstboden Hollandsche gul
dons verzamelden en een bejaarde man en vrouw,
eenvoudige goodige Duitsche boerenmeisjes. Zij
moesten naar Amsterdam en toen de man in Bent
heim een kaartje naar Amsterdam gekocht had,
werd hem even daarna in 't gedrang zijn porte-
feuilo ontstolen door handige zakkenrollers: van
do dader(s) natuurlijk geen spoor. De inhoud was
70 gulden en eenige nullen-aantallen marken; al
leen het eerste was voor deze menschen eén grodt
verlies, het vertegenwoordigde voor hen eon Klein
vermogen. Die marken was zoo erg niet, want
nergens zijn de marken zoo waardeloos als in
Duitschland.
Nu moot Ik oven opmerken dat ik voor de go-
heel o reis door Duitechland goon enkoio mark ge
bruikt had, ik bezat zo niet eens. Maar keeren we
tot de beroofden terug. Gelukkig had de man de
kaartjes nog en in Amsterdam hadden ze. oen doch-
tor wonen, dus konden zü zich, ofschoon zonder
één cent, toch behelpen. Men kan zich echter den
gemoodstoostand vau dozo oonvoudigo raonschon in
denken.
In Hengelo stapte er een Duitsch meisje uit, zij
moost naar Maastricht, en toen wilde mijn goheele
gezelschap maar uitstappen. Ik bracht hun echter
lot bedaren met de meaedeeliug, dat zij die naar
Rotterdam moeeterij in Amesfoort moesten over
stappen en de reizigers voor Amsterdam konden
blijven zitten. Ze stopten de naam Amersfoort
goed in hun ooren en toen wij in Apeldoorn waren,
wilden ze er met alle geweld uit, naamsverwarring.
Ik moest eigenlijk ieaer oogenblik lachen om die
onhandige reizigers(sters).
Toon wij van Oldenzaal naar Deventer spoorden,
bac- ik alle gelegenheid om het Overijselsche afwa-
toringsprobleom to bestudeeron. Door den zeldzaam
natten nerfst stonden heele streken blank en gelijk
in water. Wanneer zal daar eens verbetering ko
men V Op onzen vaderlandsohen bodem is ook nog
zooveel te verbeteren cn te reorganiseeren.
Over mün Hollandsch gedeelte van de reis wil
ik verder kort zijn, alleen het volgende nog. Toen
wij van de richting Weesp Amsterdam binnen-
spoorden, zag ik een geheele straat waar geweldig
gebouwd werd. Op mijn navraag wat hier gebeur
de, kreeg ik het volgende to hooren.
Een zeer actieve bouwvoreeniging had in oor
logstijd met rijlcsgeld die huizen daar gebouwd,
maar nu begonnen zo door slechten bouw to ver
zakken en te scheuren, zoodat er enkele omgegooid
moesten worden en andere verbouwd. Lieve lezer,
ik kwam zoo juist uit een land, waar de maat van
muurdikte 1 meter 30 o.M. is; ik had 4 maanden
onderdak gevonden in een huis, dat moer dan 300
jaar oud was on nog wel 300 jaar zou staan en bij
aankomst in het vaderland hoorde ik dit. Misschien
kunt u mijn gewaarwording begrijpen, ik gevoelde
een groote minachting voor menschen die zooveel
geld van de gemeenschap verknoeid hebben en
niets van de schade dragen. Huizen bouwen dio
ongeveer 5 jaar stand houden, vroeger was het
wol een unicum, maar nu zal het wol meer dan
eens voorkomen. Maar laat ik mijn vaderland en
zijn bewoners nu niet becritiseeren, dat ligt bui
ten mjjn kader.
Via Am8terdam-Noord-Scharwoude arriveerde ik
Woensdagavond 7 November te Winkel en thuis.
8 December 1923.
.Wij spraken de vorige maal over den geheimzm-
nigen rsalmanazar, wiens waren naam nooit ie
mand te weten is gekomen. Misschien hebben som
migen van mijn lezers zich er ovfer verwonderd,
hoe iemand, die toch zoo gemakkelijk te ontmaske
ren geweest moet zijn, cr in gesfaagd is, ieder,
met wien hij in aanraking kwam, zoo volkomen te
bedriegen.
Lag'het aan den tijd, waarin hij leefde? Was
misschien de 18e eeuw zoo veel lichtgelooviger
dan de onze? We zouden het haast gaan denken,
wanneer we andere gevallen bezien, naast dat
van Psalmanazar.
Den 3den April van het iaar 1817, het was op
een Donderdagavond. kwam de armverzorger
van oen klein dorpje in Glouoestershire aankloppen
bij den voornaamsten inwoner van de plaats, den
heer Samuel Worrall, met de mededeeling, dat oen
jonge vrouw in een der huizen van het dorp was
binnengeloopen en aan de bewoners had duidelijk
gemaakt, dat zij bij hen wonschte te overnachten,
i Zy was evenwel niet in staat Engelsch. of een an-
dere taal, die een der dorpelingen begreep, te
spreken. Hij kwam daarom Mr. Worrall om raad
vragen.
Het geval was Interessant. Ongelukkig was ook
I do heer Worrall geen groot taalgeleerde. Hij kon,
evenmin als zijn dorp9g;enooten, één enkel woord
uit do vreemdelinge .krijgen.
Het nieuws verbreidde zich. snol. Twee dagen
later reeds werd do geheimzinnige zwerveling© 'door
don Burgemeester van Bristol ten stadhuize onder
vraagd. Het- gesprek bestond echter alleen uit vra
gen van den burgemeester, want g-een enkel ant
woord kon men uit de vreemdelinge loskrijgen.
iOm in de bibliotheek te komen moest hjj door do
muziekkamer gaan. Hü zag de vioolkist op 'do
piano liggen en onwillekeurig spitste hij do lippen
als om to fluiten. Hjj ging naar de bibliotheek. Hij
was overdag nooit in een van deze kamers geweest
on zelfs nu waren zij wat schemerig-duister.
Hot eerste wat zijn aandacht trok was een ver
stelbaar toekenbord, waarop een half voltooide too-
kening waa geplaatst. Aan den eenen kant ervan
stond een glas, waarin een aantal teekenpennen
en ponseelon on daarnaast een klein lapje batist,
wat jonge dames een zakdoek noemen, in elkaar
gefrommeld. Dus zij teekende ook al, dacht hij. Was
.er wel iets, wat dit mooie schepseltje niet kon
doen?"
Nieuwsgierig geworden kwam hij naderbij om
haar werk te bezichtigen. Hij verwachtte een land
schap te zien, met boomen, heuvels en een beekje.
Hij had zelf een zuster, die uan deze liefhebberij
toegaf.
Hot was eon ontwerp voor een forti
Hij boog er zich overheen. Ilior was de zee, hier
het land, hier het aantal soldaten, hier moesten de
kanonnen en do munitie koinen, hier do telegraaf
toestellen, de spoorwegen; alles was aangegeven op
dit stuk papier, maar er stond geen naam bij. Hij
bleef er uiterst verbaasd naar staren. Hij begreep
niot hoo zulk een ontwerp buiten het Dopartement
van Oorlog verzeild waa geraakt. Oogenblïkkeltjk
was zijn soldatenhart weer bovengekomen; hij vorgat
dat hij hier koetsier speelde, hij vergat alles om zich
hoen. Daar ontdekte hij in de nabijheid een stapel
oude enveloppen. Hij dood z.o open. Schotsen, ruwe
schotsen. Governor's Island! Fort Monroel Wat be-
teokendo dit alles? Wat kón het voor doel hébben?
Hij zag ontwerp na ontwerp. Havens, kustverdedigin
gen, scheepstimmerwerven, opgeven van de sterkte
van leger en vloot; alles, alles! Hij hield den adem
ln....„.. F.n dit alles was het handwerk van de vrouw,
die hij liefhad! Wat gebeurde er in dit huis toch?
Hoe kwamen al deze dingen in een particulier woon
huis? Met wolk doel waren zij geteekend, zoo ac
curaat gereproduceerd?
O, maar wat de bestemming van deze teekening
ook mocht zijn, zij was onschuldig, hierop had hij
zlln ziel wel willen verpanden. Ja. zij was onschul
dig. Hoo zouden haar oogen anders zoo vroolijk kun
nen schitteren? Hoe zou zij anders door het huis
kunnen loopen zingen? Maar wacht eensKarloff,
Annesley! Karloff, de Rus, Annesley, de Amorika&n;
de één een gohelm agent van zijn vadorland, de an
der een vroeger vertrouwd deskundige op het ge-
biodl Neen, neen! Niet zulk een Inge gedachte, in
verband met den vader van het geliefde meisje! Had
bij niet altijd bewonderend over dien man hooren
spreken? En toch, dat zorgelijke gelaat, die erge ge
druktheid, dat wees toch wel op iets! Hoe de be
stemming van deze ieekeningen te ontdekkenl
Hij raapte het zakdoekje op en borg hot in zijn
binnenzakEen zakdoek, een roos, en oen kus,
dat was al wat hij ooit bezitten zou.
Vrijbuiter hoeste den heelen avond, maar daar
William vrijaf had, was cr niemand, die op het ver
waarloosde lettor.
HOOFDSTUK XX.
De xook.
Op een Woensdagmorgen, toen het frisch en helder
weer was, kondigde juffrouw Annesley'aan, dat zij
eenige winkels wilde bezoeken en op den terugweg
even bij mevrouw Chadwick aanrijden. Zij beval
James mot de coupé voor *to komen. James was een
toonbeeld van gedienstigheid. Toen zij buiten
kwam, was zij bekoorlijker dan ooit. Zij droeg e«n
van die korte manteltjes, waarvoor verscheidene fa-
milios van den grijzen eekhoorn hun huidjes moe
ten offeren, op haar hoed prijkte een zeldzame vo
gel en verscheidene zijdewormen hadden de stof
voor haar japon gesponnen. Als iemand haar aan
dacht op deze bijzonderheden gevestigd had, zou zij
er zich over bedroefd hebben; maar dit anders zoo
gevoelige meisje zag er alleen mooie kleercn in, die
haar oog behaagden. Gezondheid kleurde haar wan
gen, gezondheid straalde uit haar oogon enhaar tred
had al de elasticiteit der Jeugd.
„Goodenmorgen, James", zeido zij vriendelijk.
James tikte aan zijn hoed.
Hij had dien nacht zeer weinig geslapen, telkens
had hij zich om en om geworpen. Wat moest hij
toch doen? Wat ter werel dkón hij uitrichten? Dat
er iets verkeerds geschiedde, daaraan twijfelde hij
geen oogenblik. Zou hij zich tegenover den kolonel
gaan stellen en hem om een verklaring vragen, een
verklaring die hij het volle recht had van hem te
eischen? Maar ais hij dan eens iets misdadigs to
hooren kreeg en de schande ervan ook vallen zou op
dit lieve meisje?.... Neen, neen! Hij moest zich er
niot in mengen, hij moést maar niot hot oor leencn
aan de stem van den plicht, want de stem der liefde
sprak luider. En eigenlijk ging 't hem toch ook niot
aan. Als hij dit komedietje niet gespeeld had, zou
alles voortgegaan zijn zonder dat hij het ooit te we
ten was gekomen. Dus, waarom zou hij er zich mee
bemoeien? Maar die eentonige vraagt liot hem
maar geen rust: wat moest ait beteekenen?
Hij zou moeten afwachten.
Het meisje noemde de namen van eenige groote
winkels op en stapte in de coupé. William sloot het
portier en James reed naar de 6tad. Het kon hem nu
in 't geheel niet meer schelen of iemand hem her
kende. Om de waarheid te zeggen, hij vergat alles
om zich been, daar hij alleen dacht aan het meisje
Toch was zij niet doofstom. Zij sprak oen taal,
dooh welke? Volgens het officieel1 vorslag ointront
dit onderzoek, kon „geen ontdekking gemaakt wor
den omtrent naar land of taal, nooh vanwaar zy
kwam of waarheen zy ging."
Ten slotte kreeg men iemand te pakken, die mo
gelijk meer succes mot haar zou hebben. Fransch,
Duitsch, Engelsch. alle meer gewone talen yvaren
al niet de jonge aamc beproefd, zonder eenig ge-
volg.
Doch thans kwam een heer, die verscheidene rei
zen naar Oost-Indië had gemaakt, die daar elk
eilandje kende, dio ook goed bekend was in
China. Kortom, oen man, die verschillende Azia
tische talon meer of mindor goed kende, en hot
eens op dio manior zou probeoren.
Gelukkig! Hij had suocos. De volgende feiten
kwam hij te weten:
Do naam van de vreemdelinge was Caraboo. Zy
was van hooge afkomst. Haar vader was een
hooggeplaatst Chinees, haar moeder een Maleische.
Haar moeder was gedood in een oorlog tusschen
de Boogoos (de Kannibalen) en do Maudin9 (de
Maleiers). Eens, toen zy in haar tuin wandelde op
Javasu (het eiland, waar zij woonde) met drie
sanimens (vrouwen), werd zij plotseling aangegre
pen door mannen van een zeerooversehip. Dezen
bonden haar aan handen on voeten on sleepten
haar mee. Daarop was zjj over de zee "orvoerd.
weken, maanden lang. Zij werd slecht behandeld.
Eindelijk, enkele dagen 'geleden, was het roofschip
dicht by de kust gekomen. Zy was overboord ge
sprongen. naar land gezwommen. Zy begreep, dat
ze in Engeland was, ver,# heel ver van haar vaders
land, dat zy Congee (China) noemde, en van haar
eiland Javasu. Zy beschreef ook haar moeder:
zwarte tanden had deze, beschilderd gezicht en
armen, een edelsteen hing aan haar neus. Daar
vandaan liep een gouden ketting naar don linker
slaap. Haar moeder had ze haar willen geven,
maar vader was er tegen
Caraboo werd de attractie van Bristol. Ieder
wilde haar zien, met, of in elk geval, tegen haar
spreken. Partijen werden gegeven, ter eere van
de ongelukkige, uit haar vaderland ontvoerde prin-
ces, (want daarvoor ging ze al spoedig door). En
gelschen zoowel als vreemdelingen bezochten haar,
taalgeleerden, wysgeeren, schilders, gelaatskenners.
Caraboo was hot onderwerp van elk gesprek.
Tot.... een toeval de waarheid aan het licht
bracht. C'araboo's rol waa uitgespeeld.
as men werkelijk zoo dom honderd jaar gcr
lödcn? Zoo neen, dan waa Carabiio een verwon
der! yke genie.
Zy was, om te beginnen, Engelsch. Sprak geen
ehkele andere taal. Had niet de minste opvooding
Ëohad. YVas de dochter van oen schoenmaker,
teette niet Caraboo, inaar Mary Willcocks.
Gedreven door de eigenaardige zucht tot bedrog,
°"i geholpen door een buitengewone
rykdom van verbeelding, had Mary Willcocks,
die op^ schoonheid volstrekt niet kon bogen, cn,
290<"8 re'- geen opvoeding van eenige beteeke-
ms gehad had, zich zoo weten te gedragen, en
zioh zoo weten te bedienen van een taal, dio z ij
alleen verstond, dat zü kinderen had doen gelooven
in haar ongelnkkig lot: eon gestolen prinoes, weg
gevoerd door zeeroovers. Doorloopend was zy om-
rJngd geweest door menschen #van allo rangen en
standen, door gel oorden en wysgeeren, door men
schen ook, die zich Psalmanazar herinnerden on er
niet opnieuw in wilden loopen. Dezen trachtten
Caraboo m de val te laten Ioopon, loerden op
tegen8trydighoden in wat zy beweerde. Doch nooit,
door geen woord of blik, verried zich de eenvou-
*e schoenmakersdochter.
-"'oen toch, door een toeval, haar princessen-loop
baan tot een einde was gebracht,' toonde Bristol
geen wrok. Integendeel. Geld werd bijeengebracht
\oor de geniale bedriegster, en een overtocht
werd TOor haar genomen op de Robert and Ann,
van Bristol naar Philadelphia. Dit is hot laatste
wat wn van haar weten. Helaas! Want wie go-
looft, dat er ooit een Mary Willcocks in Amerika
is aangekomen? Niemand immers. Wat wy graag
zouden weten is slechts, hoe Princes Caraboo
de Yaiikees er tusschen hoeft genomen. Want dat
a> ihet gedaan heeftt> is zeker.
Ook op letterkundig gebied hebben in de 18e
eeuw zich twee gevallen van bedrog voorgedaan,
lwee. zeg ik, doch van eon van beido is het be-
drog feitelijk nooit bewezen.
Beide gevallen zijn van groote bokendheid. Bo-
iede^^ekencf0111 Toch zyn ze misschien niet
Ilot oersto is, of liever eindigt, trsfliseh. Do
hoofdpersoon is Thomas Cliatterton, eon Bi is tol-
SOfte jongen. Zyn oom was koster. Thomas was
anders dan do meesto jongens. Inpluats van op
straat te knikkeren, zat hy altyd by oom, en snuf
felde in do kerk in oude geboorteregisters en an
dere duffe papieren.
en aan de ontwerpen, die zy geteekend had.
James had nooit afstand gedaan van zijn roos en
zijn zakdoek .Hij droeg zo altijd bij zich, welke livrei
hij ook aanhad. Na de lunch kwam William hem
zeggen, dat juffrouw Annesley hem wilde spreken in
do studeerkamer. Dus maakte James zich zoo netjes
mogelyk en melddo zich aan bij do studeerkamer.
„U hebt mo laten roepen, juffrouw?" vroeg hij, in
uiterst dienstvaardige houding.
Zij was bezig aan een handwerkje, zoo'n werkje
waarvan een man den naam nooit weet en, dien hij,
als hij hem had hooren noemen, toch binnen tien mi
nuten weer vergeten zou. Zy legde dit op tafel neer
en verzamelde do draadje» van haar achortja
„Jarnes, Maandagavond heb ik een roos op het
grasveld laten vallen. (Een nieuw draadje werd in
gestoken.) Den volgenden morgen, toen ik er naar
zocht waa zij verdwenen. Hob jy haar soms gevon
den?"
Zij maakto nu een ballotje van do opgeraapte
draadjes en wierp dit in de papiermand. Een vrouw,
die don steun van schoonhflé heoft, kan altijd een
man dwingen zyn oogen neer te slaan. James keek
naar zyn laarzen. Hot hart Klopto hem in do koel.
Hol leek wel de donder, die boven zijn hoofd waa
losgebarsten. Had zy hem dan toch gezien? Een
oogenblik dacht hy er over, een leugen te uiten,
maar er was iets in haar oogen, dat hem hiervan
weerhield. En toch, die roos weg to moeten geven,
zou er aan gelijk «taan of hij een srtukje van zijn
ziel weggaf. Zy herhaalde haar vraag: „Ik vraag of
je huar soins gevonden hebt?"
„Ja, juffrouwl"
„Hob jo haar bewaard?"
„Ja, Juffrouw."
„En waarom heb Je haar eigeniyk opgeraapt?"
„Zij was mooi en nog frisch en ik dacht dat een
van de dames haar aan het diner gedragvn had."
„En daarom heb je haar opgeraapt? Waar heb Je
baar gevonden?'
„Onder het balkou, juffrouw."
„Wanneer?"
IIIj dacht een oogenblik na. „Den volgenden mor
gen, juffrouw."
„1'as op, James, het kan nog geen elf uur ge
weest zijn, dienzelfden avond."
„Ik erken, da/t ik niet de waarheid sprak, juf
frouw. Zooals u zegt, het was nog geon elf uur." Ja
mes zag zeer bleek. Dus had zij die roos opzetteiyk
weggeworpen, vertrouwend, dat dit oogenblik wel
komen zou. Zij had deze vernedering dus vooruit
bedacht ^oduld maar, reide hy by zichzelf, dit zou
de laatste gelegenheid zijn die zy kroeg om hem ie
vernederen.
Wordt vervolgd.