TWEEDE BLAD. Tsjecho Slowakije. FEUILLETON. De Man op den Dok Brieven uit Engeland. R Donderdag 13 December 1923. 66sle Jaargang. No. 7350. sre< Kei (Vervolg-.) Toen ik eindelijk in de visitatiezaal was, zag ik een kans om vooreerst geholpen te worden. Ik «.eek eens op mijn gemak rond en zocht er eet stations-beambte met een gemoedelijk gezicht uit en maakte een praatje met hom. Ik zoi hem, dat ik Hollander was en beloofde hem als hjj mijn ba gage op 't station bracht, een goede fooi. Als men daar Duitsch spreekt, moet men veelal wel zeg gen, dat men Hollander is, daar ze heel goed, weten, dat# de Duitschers niet met "fooien werken, tenminste in doorsnee niet en dan veelal nog# mar ken, waarvoor zelfs de Duitschers thans minach ting hebben. Hollandsche guldens staan echter in de reuk van soliditeit. De man wfs na die ont boezeming een en al -^gedienstigheid en hij ver dween met mijn bagage door eon dienstgang naar het perron;> Ik slaakte een zucht van verlichting, dat ik mijn bagage zag verdwijnen, want of schoon ik alleen net noodzakelijkste had meegeno men, krijgt men al met al voor een vier-maande- lylcscho reis toch nog een lieelo verzameling on ba gage is nu eenmaal de nachtmerrie voor een fëizi- ger. Ik moest mijn persoontje nog door de passon- controle brengen, wat heel goed ging. Ik was vlugger klaar aan al die met zware koffers en pak- kon belastte andere menschon. Zoodat ik daar ik nooit geen groote haast heb het^ laatet uit den trein was en het eerst door de visitatie. Ik zocht mijn beambte en bagage op en gaf den man drie kronen, iets wat voor hem een half dag loon is en waarvoor hij mij driemaal bedankte en verder zocht ik alvast een goed plaatsie in den goreedstaanden Duitschen trein. Toen bijna allo reizigers gezeten waren, kwamen er beambten rond to vragen of er nog Joden in den trein zaten, zoo ja, dan werd hun in hun eigen belang- aangeraden in Tsjecho-Slowakijo te blijven, daar zij in Duitsch- land beslist gevaar liepen. Ik had onder de rei zigers in do visitatiezaal al een zenuwachtig stemming ongemerkt: herhaaldelijk vragen naar den toestand aan de andere zijde van de grens, enz. Na deze waarschuwing verlieten enkelen den trein en om 5.48 Dinsdagavonds vertrok de trein, f>reeies op den aangegevon tijd. Enkoio minuten ater en wij waren op Duitsch gebied, achter mij lag Tsjecho-SIowaküe en ik was al hondorden kilo meters van Borovsko verwijderd. Eén ding was nu in mijn voordeel: ik "had mijn arm hoofd nictf meer to plagen met de onmogelijkheden der Tsje- chisohe taal, ik zat bij een gezelschap^ Duitschers en al wat zij spraken kon ik verstaan, iets wat een heel andere gewaarwording was, °dan de vier ach ter mij liggende maanden, toen ik alléén die men- schen kon verstaan die rechtstreeks tegen mij spraken, tenminste voorzoover zij zich in verstaaTF baar Duitsch konden uitdrukken. Nadat wij de grens gepasseerd waren, heb ik dan ook geen Tsjechisch meer hooren spreken. Tevens kon ik nog aan een andere oorzaak bospeuron, dat wij op Duitsch gebied waren: de trein reed met groote snelheid, iets wat ik in den laatsten tyd ook niet gezien en beleefd "had. Ik wist, dat wii weer door het prachtige Elbe-dal met zijn trotsche zand- l. steengebergten spoorden, maar nu kon ik er niets van zien, buiten den trein was alles donker. Het volgende tooneeltje wil ik u nog- oven be schrijven. Ik zat heel gezéllig bij mijn Duitsch reisgezelschap, met nog een deel van mijn, van onzen consul gekregen, Hollandsche sigaren op zak, maar een papiertje op do ruit van onze coupé geplakt, vermeldde dreigend: „nicht raucher", du9 waagde^ ik het niet mün sigaren aan te sproken. Mijn reisgezelschanp zat eerst, te eten. brood worst en hier. Toen dat gebeurd was, haalt een jonge dame oen doosje te voorschün, neemt daaruit een sigaretto on begint te rooit en. Eon dor hoeren/ maakt haar opmerkzaam op hut verbod, waarop 1 zii lachende opmerkt: „ja. maar dat is voor ae hoeren, opdat zij anders a edames zullen hinderen''', en zij rookte rustig voort. I Om 6.49, dus na een uur en 1 mindut sporenj 20. vrij bewerkt naar het Engelsch van HAROLD MAC GRATH door TITLA EASTON. Toen zij naderhand weer vertrok, bracht William [haar paard voor. Hij verklaarde dat James nog aieeds bezig was mot water, zeep en puimsteen. Juf frouw Annesley begon hartelijk te lachen en Nancy stemde mot haar vroolijkheid in. „En hel- jo al wat van jo jongsten broer gehoerd?" vroeg Betty. toen haar vriendin opgestegen was. t „Geen letter, Botty, geen letter, en ik had er nog wel 7.00 mijn hart op gozet, dat jullie elkaar ontmoe ten zouden. Ik weet hoeloma&l niet waar hij is, of wanneer hij terugkomt." „Misschien is hij op avontuur uit" 1 „Hij is in Canada, op de kariboejacht" „Is hot heusch?" „Wat ben je toch een mooi meisje, Botty!" „Wat ben je toch een mooi meisje. Nancy!" echode net meisje op de veranda. „Als jo broer maar half hoo knap is, weet ik niet, wat er van dat hart van Ihij terecht zal komen, als ik hem eindelijk eens te *ien krijg." Zij legde met een komisch gebaar haar hand op haar hart. „Kijk nu maar niet zoo toleur- jgosteld, Nan, misschien ontmoeten we olkaar ten slotte nog wol eens. Ik hob zoo'n idee, dat ik me buitengewoon met hom amuseeren zal", en zij lachte opnieuw. heb jo toch?" vroeg Nancy. ■Lül aach* meens aan James met zijn water en reep en puimsteen. Nu, dus Zaterdagmiddag gaan -lufl iyf"men hcedrinkon. Dag, doe de groeten aan T En Nancy draafde weg. kn io.afc *?ajn58 m.e£ vee* moeite van het roet vL tot zijn haar v ^omerkto Mj' met eenige bezorgd- VRMf t i i ^.Jllbuiter geducht aan het hoesten was, worïi wPkS Van dw\ vor'Kon dag, tegen den wind worqn, had hem eon vorkoudheid Iwzorgd. Dus begon er. Wao veeartsonnlx>ekjo. ïx-w A7--run-Jul^° J0 boeken hier?" vroeg Mj 22.50 William. "Vrijbuiter 18 200 verkouden." «nnnn L Ga maar naar tS u- zi (^af mogen we gerust 26 ^!ji8 boekje Btaat op de onderste plank [Te»en half v^f (fin? James naar de bibliotheek, tu kwam Reen der bewoners teRen. Behalve de hrect^euken was de geheele benedenverdieping vörlatön. waren wij in Dresden. Hier was ik dus ongeveer in het brandpunt der communistische oproeren. Hoe de toestand in de stad was, kon ik natuurlük niet zien, maar op dit groote en anders ditya zoo drukke station, was geen leven te 'bespeuren toon do trein er binnenreed, zelfs geen beambte was aanwezig. Enkelo reizigers staptonuit on geon enkele kwam erin. Ik moest ovorstappon, daar de trein waar ik inzat, naar Berlyn ging. ik kon di rect plaats nemen in eon gerccaatnanden trein, die rechtdoor naar Bentheim ging, zonder to moeten overstijgen. Het totale oponthoud duurde oen kwar tier en om 7 uur 4 vertrok de trein. In de nabyheid der steden reed de trein heel langzaam, door de voortdurende opstanden en rel letjes vertrouwden do machinisten do zaak niet: er was kans op, 'dat hier of daar de rails opgebroken waren. Maar ondanks dit langzame rijden, kwamen we overal op tijd aan, meestal op de minuut af; zoodra de trein dan ook op de vlakte was, u-ing het er met razende vaart vandoor. Ofschoon ik aerde klasse reisde, had ik niet te klagen; de trein waa goed verwarmd en zindelijk en g-oed verlicht. Daarbij waren er maar weinig reizigers, zoodat ik steeds ruimte genoeg had. De goudmark maakt n.1. het reizen voor de meeste Duitschera totaal onmo gelijk. Om 9.15 waren wij in Leipzig, oók dat prachtige station, het mooiste wat ik tot nu toe ontmoet heb, was geheel verlaten. En voort ging het weer: Halle 10.40, Maagdenburg 12.24, Brunswyk 2.05, Hannover 3.03, Minden 4.1o, Osna- briick 5.25, Rheine 6.28. Hier begon het te dagen; ik kon huizen onderscheiden. Om 7.10 waren we tenslotte in Bentheim, het grensstation; we be gonnen Holland dus te naderen. Nu als ik dat niet geweten had, zou ik het wel_ gevoeld .hebben; want juist toen wü uit den trein stapten, begorj het te regenen dat bet goot. 's Avonds donker was ikDuitschland ingereisa en nu was het juist licht, ruim 13 uur had ik in Dnitschland gespoord en bijna niets gezien en van die 13 uur ruim 12 uur in denzelfden trein. In Bentheim weer draven on dringen, visiteeren, passen stempelen en controleeren. Deze béwerkin gen gebeurden niet zoo nauwkeurig uls bij mijn inreis in Juli; toen moest alle geld getoond en ge teld worden en dit werd aangeteekend. De ver schillende toeren werden tot ons aller tevreden heid volbracht en éindeliïk stond ik weer op 't station. Daar stond een Nederlandsche trein ge reed, maar die kon ik niet gebruiken, 't was alleen eerste en tweede klasse. Toen die vertrok réed een andere trein voor met drie klassen en na veéï getalm vertrok die eindelijk en met slakkengang om 8.40. Na even gereden te hebben weer één onziohtbare streep, aie grens heet en ik had den vaderlandsohen grond onder de voeten. Om# 8.20 waren wij in Olaenzaal. (Verschil tusschen Middel Europeesche en Amsterdamsohe tijd). Eerst een tijd wachten, want de vorige trein was nog in on derzoek, daarna uitstijgon en weer door de visita tie en weer passen toonen. In Tetschen en Bent heim wordt ae bagage na visitatie met zegels be plakt, in Oldenzaal krijgt men er eon krijtstreep OP, waarschijnlijk ter bezuin" lym. Maar nu wüdo het gevl_ gen die krijtstreep onduidelijk word en toen ik aan de controle verscheen, bekeek do beambte dd ba gage oppervlakkig en oordoelde: niet gevisiteerd waarop ik beloofd opmerkte, dat zij wol gevisiteerd was. Daar kreeg ik een motersgrooten mond met de bemerking dat ik die bewerking dan nog maar eens moest ondergaan. Deze man was do oerste Nederlander die mij aansprak en ik kroeg den in druk,dat mijn landgenooton in die 4 maanden, dio ik weg was geweest, onbehakto menschen waren geworden. Dit bleek later gelukkig onjuist te zijn. Ik was in de laatste dagen viermaal gevi siteerd geworden en ik gevoelde er héél wéinig VTOr, om het voor de vijfde maal te laten doen, dus ging ik eorst ecu stukje achteruit en daarna met ■een vaartje vooruit. Mijn bagage stompte de vol- ijverigo, maar ongare beambte tegen do beenén, zoodat hij opzij geraakte en ik verdweon tus schen de monschenmassa. Eindelijk, na lang wach ten, vertrok onze trein en reed langzaam naar Amsterdam. Nu was ik op Ilollanasch gebied en dacht ik Hollandsch te hooren sprekendit bleek niet zoo te zijn. Mijn gezelschap bestond uit een Engelschen jongen, die van Hamburg- naar Rotterdam reisde en geen woord Hollandsen of Duitsch sprak. Hij was in Bentheim bij my gekomen, waar hij mij om inlichtingen vroeg. Nu kon ik wel geen Engelsch spreken, maar ik had don laatsten tüd een zekere vaardigheid opgedaan om onverstaanbare talen te ver- en behandelen, dus volgde hij mij op de hielen. Dan vier Duifc- sche meisjes, die als dienstboden Hollandsche gul dons verzamelden en een bejaarde man en vrouw, eenvoudige goodige Duitsche boerenmeisjes. Zij moesten naar Amsterdam en toen de man in Bent heim een kaartje naar Amsterdam gekocht had, werd hem even daarna in 't gedrang zijn porte- feuilo ontstolen door handige zakkenrollers: van do dader(s) natuurlijk geen spoor. De inhoud was 70 gulden en eenige nullen-aantallen marken; al leen het eerste was voor deze menschen eén grodt verlies, het vertegenwoordigde voor hen eon Klein vermogen. Die marken was zoo erg niet, want nergens zijn de marken zoo waardeloos als in Duitschland. Nu moot Ik oven opmerken dat ik voor de go- heel o reis door Duitechland goon enkoio mark ge bruikt had, ik bezat zo niet eens. Maar keeren we tot de beroofden terug. Gelukkig had de man de kaartjes nog en in Amsterdam hadden ze. oen doch- tor wonen, dus konden zü zich, ofschoon zonder één cent, toch behelpen. Men kan zich echter den gemoodstoostand vau dozo oonvoudigo raonschon in denken. In Hengelo stapte er een Duitsch meisje uit, zij moost naar Maastricht, en toen wilde mijn goheele gezelschap maar uitstappen. Ik bracht hun echter lot bedaren met de meaedeeliug, dat zij die naar Rotterdam moeeterij in Amesfoort moesten over stappen en de reizigers voor Amsterdam konden blijven zitten. Ze stopten de naam Amersfoort goed in hun ooren en toen wij in Apeldoorn waren, wilden ze er met alle geweld uit, naamsverwarring. Ik moest eigenlijk ieaer oogenblik lachen om die onhandige reizigers(sters). Toon wij van Oldenzaal naar Deventer spoorden, bac- ik alle gelegenheid om het Overijselsche afwa- toringsprobleom to bestudeeron. Door den zeldzaam natten nerfst stonden heele streken blank en gelijk in water. Wanneer zal daar eens verbetering ko men V Op onzen vaderlandsohen bodem is ook nog zooveel te verbeteren cn te reorganiseeren. Over mün Hollandsch gedeelte van de reis wil ik verder kort zijn, alleen het volgende nog. Toen wij van de richting Weesp Amsterdam binnen- spoorden, zag ik een geheele straat waar geweldig gebouwd werd. Op mijn navraag wat hier gebeur de, kreeg ik het volgende to hooren. Een zeer actieve bouwvoreeniging had in oor logstijd met rijlcsgeld die huizen daar gebouwd, maar nu begonnen zo door slechten bouw to ver zakken en te scheuren, zoodat er enkele omgegooid moesten worden en andere verbouwd. Lieve lezer, ik kwam zoo juist uit een land, waar de maat van muurdikte 1 meter 30 o.M. is; ik had 4 maanden onderdak gevonden in een huis, dat moer dan 300 jaar oud was on nog wel 300 jaar zou staan en bij aankomst in het vaderland hoorde ik dit. Misschien kunt u mijn gewaarwording begrijpen, ik gevoelde een groote minachting voor menschen die zooveel geld van de gemeenschap verknoeid hebben en niets van de schade dragen. Huizen bouwen dio ongeveer 5 jaar stand houden, vroeger was het wol een unicum, maar nu zal het wol meer dan eens voorkomen. Maar laat ik mijn vaderland en zijn bewoners nu niet becritiseeren, dat ligt bui ten mjjn kader. Via Am8terdam-Noord-Scharwoude arriveerde ik Woensdagavond 7 November te Winkel en thuis. 8 December 1923. .Wij spraken de vorige maal over den geheimzm- nigen rsalmanazar, wiens waren naam nooit ie mand te weten is gekomen. Misschien hebben som migen van mijn lezers zich er ovfer verwonderd, hoe iemand, die toch zoo gemakkelijk te ontmaske ren geweest moet zijn, cr in gesfaagd is, ieder, met wien hij in aanraking kwam, zoo volkomen te bedriegen. Lag'het aan den tijd, waarin hij leefde? Was misschien de 18e eeuw zoo veel lichtgelooviger dan de onze? We zouden het haast gaan denken, wanneer we andere gevallen bezien, naast dat van Psalmanazar. Den 3den April van het iaar 1817, het was op een Donderdagavond. kwam de armverzorger van oen klein dorpje in Glouoestershire aankloppen bij den voornaamsten inwoner van de plaats, den heer Samuel Worrall, met de mededeeling, dat oen jonge vrouw in een der huizen van het dorp was binnengeloopen en aan de bewoners had duidelijk gemaakt, dat zij bij hen wonschte te overnachten, i Zy was evenwel niet in staat Engelsch. of een an- dere taal, die een der dorpelingen begreep, te spreken. Hij kwam daarom Mr. Worrall om raad vragen. Het geval was Interessant. Ongelukkig was ook I do heer Worrall geen groot taalgeleerde. Hij kon, evenmin als zijn dorp9g;enooten, één enkel woord uit do vreemdelinge .krijgen. Het nieuws verbreidde zich. snol. Twee dagen later reeds werd do geheimzinnige zwerveling© 'door don Burgemeester van Bristol ten stadhuize onder vraagd. Het- gesprek bestond echter alleen uit vra gen van den burgemeester, want g-een enkel ant woord kon men uit de vreemdelinge loskrijgen. iOm in de bibliotheek te komen moest hjj door do muziekkamer gaan. Hü zag de vioolkist op 'do piano liggen en onwillekeurig spitste hij do lippen als om to fluiten. Hjj ging naar de bibliotheek. Hij was overdag nooit in een van deze kamers geweest on zelfs nu waren zij wat schemerig-duister. Hot eerste wat zijn aandacht trok was een ver stelbaar toekenbord, waarop een half voltooide too- kening waa geplaatst. Aan den eenen kant ervan stond een glas, waarin een aantal teekenpennen en ponseelon on daarnaast een klein lapje batist, wat jonge dames een zakdoek noemen, in elkaar gefrommeld. Dus zij teekende ook al, dacht hij. Was .er wel iets, wat dit mooie schepseltje niet kon doen?" Nieuwsgierig geworden kwam hij naderbij om haar werk te bezichtigen. Hij verwachtte een land schap te zien, met boomen, heuvels en een beekje. Hij had zelf een zuster, die uan deze liefhebberij toegaf. Hot was eon ontwerp voor een forti Hij boog er zich overheen. Ilior was de zee, hier het land, hier het aantal soldaten, hier moesten de kanonnen en do munitie koinen, hier do telegraaf toestellen, de spoorwegen; alles was aangegeven op dit stuk papier, maar er stond geen naam bij. Hij bleef er uiterst verbaasd naar staren. Hij begreep niot hoo zulk een ontwerp buiten het Dopartement van Oorlog verzeild waa geraakt. Oogenblïkkeltjk was zijn soldatenhart weer bovengekomen; hij vorgat dat hij hier koetsier speelde, hij vergat alles om zich hoen. Daar ontdekte hij in de nabijheid een stapel oude enveloppen. Hij dood z.o open. Schotsen, ruwe schotsen. Governor's Island! Fort Monroel Wat be- teokendo dit alles? Wat kón het voor doel hébben? Hij zag ontwerp na ontwerp. Havens, kustverdedigin gen, scheepstimmerwerven, opgeven van de sterkte van leger en vloot; alles, alles! Hij hield den adem ln....„.. F.n dit alles was het handwerk van de vrouw, die hij liefhad! Wat gebeurde er in dit huis toch? Hoe kwamen al deze dingen in een particulier woon huis? Met wolk doel waren zij geteekend, zoo ac curaat gereproduceerd? O, maar wat de bestemming van deze teekening ook mocht zijn, zij was onschuldig, hierop had hij zlln ziel wel willen verpanden. Ja. zij was onschul dig. Hoo zouden haar oogen anders zoo vroolijk kun nen schitteren? Hoe zou zij anders door het huis kunnen loopen zingen? Maar wacht eensKarloff, Annesley! Karloff, de Rus, Annesley, de Amorika&n; de één een gohelm agent van zijn vadorland, de an der een vroeger vertrouwd deskundige op het ge- biodl Neen, neen! Niet zulk een Inge gedachte, in verband met den vader van het geliefde meisje! Had bij niet altijd bewonderend over dien man hooren spreken? En toch, dat zorgelijke gelaat, die erge ge druktheid, dat wees toch wel op iets! Hoe de be stemming van deze ieekeningen te ontdekkenl Hij raapte het zakdoekje op en borg hot in zijn binnenzakEen zakdoek, een roos, en oen kus, dat was al wat hij ooit bezitten zou. Vrijbuiter hoeste den heelen avond, maar daar William vrijaf had, was cr niemand, die op het ver waarloosde lettor. HOOFDSTUK XX. De xook. Op een Woensdagmorgen, toen het frisch en helder weer was, kondigde juffrouw Annesley'aan, dat zij eenige winkels wilde bezoeken en op den terugweg even bij mevrouw Chadwick aanrijden. Zij beval James mot de coupé voor *to komen. James was een toonbeeld van gedienstigheid. Toen zij buiten kwam, was zij bekoorlijker dan ooit. Zij droeg e«n van die korte manteltjes, waarvoor verscheidene fa- milios van den grijzen eekhoorn hun huidjes moe ten offeren, op haar hoed prijkte een zeldzame vo gel en verscheidene zijdewormen hadden de stof voor haar japon gesponnen. Als iemand haar aan dacht op deze bijzonderheden gevestigd had, zou zij er zich over bedroefd hebben; maar dit anders zoo gevoelige meisje zag er alleen mooie kleercn in, die haar oog behaagden. Gezondheid kleurde haar wan gen, gezondheid straalde uit haar oogon enhaar tred had al de elasticiteit der Jeugd. „Goodenmorgen, James", zeido zij vriendelijk. James tikte aan zijn hoed. Hij had dien nacht zeer weinig geslapen, telkens had hij zich om en om geworpen. Wat moest hij toch doen? Wat ter werel dkón hij uitrichten? Dat er iets verkeerds geschiedde, daaraan twijfelde hij geen oogenblik. Zou hij zich tegenover den kolonel gaan stellen en hem om een verklaring vragen, een verklaring die hij het volle recht had van hem te eischen? Maar ais hij dan eens iets misdadigs to hooren kreeg en de schande ervan ook vallen zou op dit lieve meisje?.... Neen, neen! Hij moest zich er niot in mengen, hij moést maar niot hot oor leencn aan de stem van den plicht, want de stem der liefde sprak luider. En eigenlijk ging 't hem toch ook niot aan. Als hij dit komedietje niet gespeeld had, zou alles voortgegaan zijn zonder dat hij het ooit te we ten was gekomen. Dus, waarom zou hij er zich mee bemoeien? Maar die eentonige vraagt liot hem maar geen rust: wat moest ait beteekenen? Hij zou moeten afwachten. Het meisje noemde de namen van eenige groote winkels op en stapte in de coupé. William sloot het portier en James reed naar de 6tad. Het kon hem nu in 't geheel niet meer schelen of iemand hem her kende. Om de waarheid te zeggen, hij vergat alles om zich been, daar hij alleen dacht aan het meisje Toch was zij niet doofstom. Zij sprak oen taal, dooh welke? Volgens het officieel1 vorslag ointront dit onderzoek, kon „geen ontdekking gemaakt wor den omtrent naar land of taal, nooh vanwaar zy kwam of waarheen zy ging." Ten slotte kreeg men iemand te pakken, die mo gelijk meer succes mot haar zou hebben. Fransch, Duitsch, Engelsch. alle meer gewone talen yvaren al niet de jonge aamc beproefd, zonder eenig ge- volg. Doch thans kwam een heer, die verscheidene rei zen naar Oost-Indië had gemaakt, die daar elk eilandje kende, dio ook goed bekend was in China. Kortom, oen man, die verschillende Azia tische talon meer of mindor goed kende, en hot eens op dio manior zou probeoren. Gelukkig! Hij had suocos. De volgende feiten kwam hij te weten: Do naam van de vreemdelinge was Caraboo. Zy was van hooge afkomst. Haar vader was een hooggeplaatst Chinees, haar moeder een Maleische. Haar moeder was gedood in een oorlog tusschen de Boogoos (de Kannibalen) en do Maudin9 (de Maleiers). Eens, toen zy in haar tuin wandelde op Javasu (het eiland, waar zij woonde) met drie sanimens (vrouwen), werd zij plotseling aangegre pen door mannen van een zeerooversehip. Dezen bonden haar aan handen on voeten on sleepten haar mee. Daarop was zjj over de zee "orvoerd. weken, maanden lang. Zij werd slecht behandeld. Eindelijk, enkele dagen 'geleden, was het roofschip dicht by de kust gekomen. Zy was overboord ge sprongen. naar land gezwommen. Zy begreep, dat ze in Engeland was, ver,# heel ver van haar vaders land, dat zy Congee (China) noemde, en van haar eiland Javasu. Zy beschreef ook haar moeder: zwarte tanden had deze, beschilderd gezicht en armen, een edelsteen hing aan haar neus. Daar vandaan liep een gouden ketting naar don linker slaap. Haar moeder had ze haar willen geven, maar vader was er tegen Caraboo werd de attractie van Bristol. Ieder wilde haar zien, met, of in elk geval, tegen haar spreken. Partijen werden gegeven, ter eere van de ongelukkige, uit haar vaderland ontvoerde prin- ces, (want daarvoor ging ze al spoedig door). En gelschen zoowel als vreemdelingen bezochten haar, taalgeleerden, wysgeeren, schilders, gelaatskenners. Caraboo was hot onderwerp van elk gesprek. Tot.... een toeval de waarheid aan het licht bracht. C'araboo's rol waa uitgespeeld. as men werkelijk zoo dom honderd jaar gcr lödcn? Zoo neen, dan waa Carabiio een verwon der! yke genie. Zy was, om te beginnen, Engelsch. Sprak geen ehkele andere taal. Had niet de minste opvooding Ëohad. YVas de dochter van oen schoenmaker, teette niet Caraboo, inaar Mary Willcocks. Gedreven door de eigenaardige zucht tot bedrog, °"i geholpen door een buitengewone rykdom van verbeelding, had Mary Willcocks, die op^ schoonheid volstrekt niet kon bogen, cn, 290<"8 re'- geen opvoeding van eenige beteeke- ms gehad had, zich zoo weten te gedragen, en zioh zoo weten te bedienen van een taal, dio z ij alleen verstond, dat zü kinderen had doen gelooven in haar ongelnkkig lot: eon gestolen prinoes, weg gevoerd door zeeroovers. Doorloopend was zy om- rJngd geweest door menschen #van allo rangen en standen, door gel oorden en wysgeeren, door men schen ook, die zich Psalmanazar herinnerden on er niet opnieuw in wilden loopen. Dezen trachtten Caraboo m de val te laten Ioopon, loerden op tegen8trydighoden in wat zy beweerde. Doch nooit, door geen woord of blik, verried zich de eenvou- *e schoenmakersdochter. -"'oen toch, door een toeval, haar princessen-loop baan tot een einde was gebracht,' toonde Bristol geen wrok. Integendeel. Geld werd bijeengebracht \oor de geniale bedriegster, en een overtocht werd TOor haar genomen op de Robert and Ann, van Bristol naar Philadelphia. Dit is hot laatste wat wn van haar weten. Helaas! Want wie go- looft, dat er ooit een Mary Willcocks in Amerika is aangekomen? Niemand immers. Wat wy graag zouden weten is slechts, hoe Princes Caraboo de Yaiikees er tusschen hoeft genomen. Want dat a> ihet gedaan heeftt> is zeker. Ook op letterkundig gebied hebben in de 18e eeuw zich twee gevallen van bedrog voorgedaan, lwee. zeg ik, doch van eon van beido is het be- drog feitelijk nooit bewezen. Beide gevallen zijn van groote bokendheid. Bo- iede^^ekencf0111 Toch zyn ze misschien niet Ilot oersto is, of liever eindigt, trsfliseh. Do hoofdpersoon is Thomas Cliatterton, eon Bi is tol- SOfte jongen. Zyn oom was koster. Thomas was anders dan do meesto jongens. Inpluats van op straat te knikkeren, zat hy altyd by oom, en snuf felde in do kerk in oude geboorteregisters en an dere duffe papieren. en aan de ontwerpen, die zy geteekend had. James had nooit afstand gedaan van zijn roos en zijn zakdoek .Hij droeg zo altijd bij zich, welke livrei hij ook aanhad. Na de lunch kwam William hem zeggen, dat juffrouw Annesley hem wilde spreken in do studeerkamer. Dus maakte James zich zoo netjes mogelyk en melddo zich aan bij do studeerkamer. „U hebt mo laten roepen, juffrouw?" vroeg hij, in uiterst dienstvaardige houding. Zij was bezig aan een handwerkje, zoo'n werkje waarvan een man den naam nooit weet en, dien hij, als hij hem had hooren noemen, toch binnen tien mi nuten weer vergeten zou. Zy legde dit op tafel neer en verzamelde do draadje» van haar achortja „Jarnes, Maandagavond heb ik een roos op het grasveld laten vallen. (Een nieuw draadje werd in gestoken.) Den volgenden morgen, toen ik er naar zocht waa zij verdwenen. Hob jy haar soms gevon den?" Zij maakto nu een ballotje van do opgeraapte draadjes en wierp dit in de papiermand. Een vrouw, die don steun van schoonhflé heoft, kan altijd een man dwingen zyn oogen neer te slaan. James keek naar zyn laarzen. Hot hart Klopto hem in do koel. Hol leek wel de donder, die boven zijn hoofd waa losgebarsten. Had zy hem dan toch gezien? Een oogenblik dacht hy er over, een leugen te uiten, maar er was iets in haar oogen, dat hem hiervan weerhield. En toch, die roos weg to moeten geven, zou er aan gelijk «taan of hij een srtukje van zijn ziel weggaf. Zy herhaalde haar vraag: „Ik vraag of je huar soins gevonden hebt?" „Ja, juffrouwl" „Hob jo haar bewaard?" „Ja, Juffrouw." „En waarom heb Je haar eigeniyk opgeraapt?" „Zij was mooi en nog frisch en ik dacht dat een van de dames haar aan het diner gedragvn had." „En daarom heb je haar opgeraapt? Waar heb Je baar gevonden?' „Onder het balkou, juffrouw." „Wanneer?" IIIj dacht een oogenblik na. „Den volgenden mor gen, juffrouw." „1'as op, James, het kan nog geen elf uur ge weest zijn, dienzelfden avond." „Ik erken, da/t ik niet de waarheid sprak, juf frouw. Zooals u zegt, het was nog geon elf uur." Ja mes zag zeer bleek. Dus had zij die roos opzetteiyk weggeworpen, vertrouwend, dat dit oogenblik wel komen zou. Zij had deze vernedering dus vooruit bedacht ^oduld maar, reide hy by zichzelf, dit zou de laatste gelegenheid zijn die zy kroeg om hem ie vernederen. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1923 | | pagina 5