ROMMELKRUID,
met 3 a 4 bloemen; prijkt, terwijl zij1 nog vol
knoppen zift
Wij zeggen deze vriendelijke schrijfster uil
Broekerhaven hartelijk dank voor haar uitvoe
rig schrijven eni ook mej. A. Krul-Balk te Blok
ker, die bericht db.t rij reeds gedurende een
kwart eeuw een exemplaar in haar bezit heeft
Jammer dlart zij er niet bij schrijft hoe zij de
plant behandelde gedurende dien tijd.
Vrayreubas.
Vraag 28. W. R. te Lutjewinkel schrijft: „Als
getrouw lezer van uw stukjes over Planten en
Bloemen in Kamer en Tuin, zoo kom ik tot u
met eenige vragen.:
a. Van den zomer heb ik een jong plantje
gekocht, een Cyclamen, het groeide goed' en in
November bloeide het al. De bladeren hebben
aldoor neiging gehad om naar onder ocm te
krullen, maar nu zitten er nog 6 a 7 knoppen
aan en gaan. de grootste bladeren al maar
dood. Inalst al drie bladeren en nu weer vier
van de grootste tegelijk, zoodat er nu niets an
ders aan zR dan wat kleine blaadjes met
knoppen; het is oen droevig gezicht. Is hier nog
vat tegen te doen? De plant staat voor een
raam op de zonzijde en water geef ik om de
paar dagen een beetje, zoodat de grond vochtig
blijft.
Antwoord: Daar ik deze keer al uw vragen
niet gelijk kan beantwoonden, behandel ik ze
maar een voor een. Misschien hebt u uit mijn
laatste artikeltje over Cyclamen aJ wat kunnen
opd .en' Uw plant moet koel staan, misschien
staat ze wel te v/arm. Zit de knol misschien
geheel in den grond en giet u misschien in heit
had en aan z'n vader gevraagd en ook wat Aai
tje in het pakje droeg.
Wat keek dSe Gerrit nu blij en moodste was,
dat hij niet eens wist, -waar z'n schaatsen van
daan waren gekomen, want hij had: Antje niet
gezien.
Alleen, als hij goed had1 gekeken, dlan had hij
aan 't blije gezicht van Jan Pieter wel kunnen
zien, dat dae er meer van wist
Daar klonk meestens stem: „Ziezoo jongens,
we zullen gaan loten."
Moester deed wat papiertjes in rijn hoed,
schudde ze goed door elkaar en liet toen de jon
gens trekken.
„Ik!" riep Klaas Ros.
„Wie twee!"
„Dal ben ik", piepte kleine Jantje Schermer.
Zoo ging 't door en al heel gauw stonden de
15 jongens op de lijst En nu zou de wedstrijd
beginnen.
„Nummers één en twee", riep meester af.
Klaas Kas en Jantje gingen op de streep staan
Jantje had zijn jas uitgetrokken en stond nu
te bibberen van de kou.
„Klaaraf!"
Weg stoven de jongens, maar al heel gauw
was Klaas Jantje een heel eind vooruit- en al
sloeg Jantje nog zoo vlug met zijn kleine been
tjes, hij kon 't niet winnen. Hij kwam wel 10
meter achter Klaas aan en hij kreeg een rood
streepje achter rijn naam.
Nu volgen- vier en vijf, Whn van Dijk, en Ptot
Bakker. Dat zou een spannende rit worden. De
jongens gaven elkaar niets toe, niemand wist
wie t' zou winnen.
Daar klonk 't weer: „Klaaraf!"
Z>o gauw als ae konden reden de jongens
weg en de eerste 15 meter bleven ze precies ge
lijk; ze zwaaiden met hun armen en met hun
neus lagen ze bijna op *t ijs!
Tm', vlak voor de eindstreep bleven te steeds
vlak naasft elkaar rijden, maar plotseling maak
te Wim een buiteling, hij rolde wel drie keer
over do kop en Piet had de rit gewonnen. Wim
was im* rijn linkerechants in een klein scheur
tje gekomen en toen was 't natuurlijk mds ge
weest
Jammer voor hem, maar hij lachte al weer
hart. Leed mijn vorig artikeltje eens goed na.,
misschien vindt u dan zelf wat er aan hapert!
b. Ik heb 30 tulpen in potten ingekuild ge
had. 8 weken, nu zijn ze er 14 dagen uit en
heb ik ze in een- onverwarmd vertrek, Is dat
goed, om n.oeten ze in een verwarmde kamer?
U hebt goed gehandeld met uw tulpen, wilt
u ze nu in opvolging- in bloei hebben, dan zou
ik elke week een potje uit do koude kamer,
waar ik de pot/ten heen zou brengen, halen en
in de wanne kamer zetten.
K. VAN KECLEN.
HANNEKEMAAHJR S.
Vroeger kwamen er elk jaar togen dien hooi
tijd uit het Oosten- grasmaaiers bij do Holland-
sche grasboeren om. de hooilanden te maaien.
Onder die grasmaaiers waren ook verscheidene
Duitschers, die hannekemaaiers een ook wel
poepen genoemd werden. Zij verstonden de
Hollandsche taal niet en dit was oorzaak, dat
zij dikwijls voor dom versleten -werden vaak
ook niet ten onrechte.
Over de domheid dezer hannekemaaiers zijn
in West-Friesland heel wat verhaaltjes in om
loop, waarvan we hier een navertellen:
Drie hannekemaaiers kwamen met den beurt
schipper van Kampen te Hoorn aan. Zij zoch
ten een boer om zich als grasmaaiers te ver
huren.
Ze waren nog maar pas aan. wal gestapt, toen
ze oen paar straatjongens hoorden roepen:
„Drie poepeknoeteraV De hannekemaaiers had
den zich voorgenomen Hollandsch te leeren
verstaan en spreken. Het best leek hun. toe al
les wat ze hoordlen goed; tie onthouden. En. daar
om herhaalden zij d'e woorden- van de straat
jongens, zij bromden steeds voor zach heen:
„Drie poepeknoeter®, drie poepeknoeters". Zoo
leerden zij1 de woordien. van buiten.
Er was den vorigeni nacht buiten die Stad een
alleen wonende boer vermoord, waarna de
moordenaars al het geld.' van den rijken1 boer
hadden gestolen Deze moordi werd natuurlijk
druk besproken. En toen de drie Duitschers op
de markit kwamen, zagen rij overal groepjes
mensohen d'ruk aan praten. Zij1 begrepen na
tuurlijk niets van het gesprokene. Maar en
kel woorden vingen zijl op, die rij verder'
gaande steeds herhaalden: „Met 'n mes! Om
't geld1!" Brommend in zichzelf: „Met 'n mes!
Om 't geld!" en dlan weer: „Drie poepeknoeters,
met 'n mes, om 't geld!" liepen de drie verder-
Zij kwamen bij de Oosterpoort van Hoorn,
waar een timmerman bezig was met schaven.
Zij zagen hoe de timmerman langs de ge
schaafde plank keek en ze hoorden hem zeg
gen: „Dat 's recht 1" Ook deze woorden leerden
onze dtrie van buiten door ze steeds te herhalen.
Juist wilden zij' de poort doorgaan, toen ze
oen veldwachter voor zich zagen staan. De
veldwachter was er door den commissaris o p
uitgezonden, om de moordenaars van den boer
zoo mogelijk te pakken. De drie hanneke-
toen hij was opgestaan. Gelukkig had hij zich wend in de hoogte getild! en in triomf rondlge-
mel. bezeerd. I dragen.
,.Eer uioet heit wiinnen", zei hij tegeri Piet Dat Nu vlug naar school, waar meester de prijzen
vond Piet ook, maar 't schoeit toch veel wie, zou uitreiken. Alle jongen® waren erg nieuws-
dacht hij gierig om de prijzen te zien. Gelukkig behoefden
Zoo gingen nog verschillende ritten, 'oidat zo niet lang te wachten. Meester nam een laklen
nummer 15 aan de beurt was. 't Was Jan Pieter, van een tafeltje en daar lagen ze!
die heel en zijn gemak naar de eindstreep reed', Dat hadden ze niet gedacht Wat een mooie
omdat er niemand was, die tegen hem moest prijken.
rijden. Dat had hij makkelijk gewonnenl Meester nam het woord: „We hebben een
Nog heel wat keeren moesten d'e jongens te-prettige middag geihad, jongens. Het doelt me
gen elkaar rijden en eindelijk, 't was al bijna genoegen, dat jullie je zoo goed vermaakt hebt
half vijf, toen kwam het mooiste, toen ging het en ik' moet zeggen, dat ook ik heel veel plezier
om de prijzen. gehad heb. 't Is wel jammer dat niet iedereen
Dat waren spannende ritten! Jongens, jon- een prijs kan krijgen, maar we zullen hopen,
gens, wat ging 't soms hard. Af en toe viel er dht een volgende keer weer eens anderen- ge-
I wel eens iemand' en had' zhi tegenpartij t ge-
makkelijk gewonnen. Gelukkig b©/eerde nie
mand zich bij de valpartijen, zoodot de feest
stemming niet verstoord word.
„Nu gaat het om den eersten en tweeden
prijs", waarschuwde meester.
't Waren Henik Bouwer met z'n nieuwe door-
loopers en Gerrit Baak, die nu op de streep
gingen staan. Ze hadden nog geen enkele rit
j verlorenl
„Klaaraf-"
i Als een pijl uit den boog vlogen dè jongens
vooruit. Dat was nog eens rijden! Henk maak-
te korte vlugge streken, terwijl' Gerrit juist
I kalm met forsche strekén reed.
„Gelijk!" Een zucht van ontspanning ging
door de kijkers.
„Even rusten, jongens", zei meestor, „dan
moeten jullie aanstonds nogeens overrijden!"
Even daarna 9tonden ze weer op de streep.
Je kon aan Henk zien, délf bij zenuwachtigPiet de Boer was.
lukkig zijn. Toch hebben we gemeend, dat alle
déél nemers, die net zoo goed als de prijswin
naars, hun best hebben gedaan, wat hebben
moostenl en daarom hebben we besloten, dat
iedereen nog een reep chocolade krijgt
„Hoera voor meester, hoera voor meester!"
Dat was nog een buitenkansje, daar hadden ze
niet op gerekend.
„En nu de prijzen", zei meester.
„De eerste prijs heeft gewonnen Gerrit Baak.
Hij heeft geen enkele rit verloren". Meester gaf
Gerrit de schaatsen.
„Je hebt ze eerlijk verdiénd jongen en ik hoop
dat je er veel plezier van zult hebben."
Gerrit kon niets zeggen', zoo zenuwachtig was
hij. Hij pakte de schaatsen aan en liep zoo
hard als hij kon naar huis.
De tweede prijs kreeg Henk. 't Was een prach
tige voetbal! De derde, een mooi boek, was voor
Jan Pieter, terwijl de vierde, een zakmes, voor
was. Gerrit stond heel kalm te kijken, alsof 't
hem niets aanging.
„AfEn weer vlogen ze weg. Tot de helft van
de baan reden ze gelijk op, maar nu kon je
merken, dat Gerrit de sterkste was. Henk be
gon meer en meer achter te kranen. Wel deed
I hij zijn bost om weer in te halen, maar *t ging
i niet Gerrit reed onverstoorbaar door en boe
Henk ook werkte, hij kon 't niet bolworken.
I Gerrit was de winnaar.
„Hoera, hoera!" riep alle jongens en Gerrit
De troostprijzen, een paar gtroote plakken
chocola waren voor Cor Boekels en Arie de
Waal.
Nadat meester verder nog de reepen had uit
gedeeld, was de fijne middag afgeloopen en
konden de jongens naar huis gaan. Ze waren
allemaal vol van den wedstrijd en toen ze thuis
kwamen, hadden ze woordien tekort om alles
aan vader en moeder te vertellen.
maaiers leken hem verdachte individuen toe,
die den moord best konden hebben bedreven.
Hij zei daarom op barse hen- toon, dat ze mee
moesten naar den commissaris. De hanneke
maaiers verstonden! er niets van, maar toen die
veldwachter beduidde, dat ze rechtsomkeert
moesten maken en mee terug naar die stad.
toen volgden zij hem gewillig
Zoo kwamen zij bij dén' commissaris. Deze
deed een omstandig verhaal van den moord: en
vroeg ten slotte, of zij wisten, wie de moorde
naars waren.
De eerst© honnek©maaier, trotsch, dat hij een
paar woorden Hollandsch had1 geleerd, riep met
een blij gezicht: „Drie poepeknoeters!"
„Zoo", ri-ep die commissaris, ,/dus jullie ben
nen de moordenaars- En waarmee hebben jul
lie het gedaan?" „Met 'n mes", riep de tweede
hannekemaader, die ook wou laten hooren, dat
hij Holandisch kende.
De commissaris schrok niet weinig van deze
koelbloedige mededleelingen. Toch vroeg hij
nog: „En waarom hebben jullie den boer dood
geslagen?" „Om H geld!" riep nu de derde, die
niet bij zijn twee kameraden wou achter staan,
wat zijn bedrevenheid' in de Hollandisohe taal
betrof.
Met gefronst voorhoofd keek dé commissaris
hen aan en hij zei: „Het klopt preciesl Een
roofmoord! Jullie schavuiten, zult zwaar go-
straft worden. Opgehangen worden jullie!"
„Dat 's recht!" riepen ze nu alle drie tegelijk.
M.
DE WITTE JUFFER.
Op die Vieluwe bij Hoog-Soeren Staat een
boom, die Juffer boom, die zoo hol is, dat er wel
een man rechtop in kan staan, 's Nachts zoo
vertelt men kan men er een lichtje zien bran
den en hoort men de Witte Juffer in dien boom
spinnen. Een zwarte hond met vurige oogen
zoo groot als koffieechoteltjes heeft men ook
vaak in den omtrek van den boom zien rond-
dool'en.
Aan dezen Jufferboom is een legende verbon
den, waarvan menige Veluwsche boer een om
standig verhaal weet te doen, dat' doorgaans
op het volgende neerkomt:
Er woonde voor lange jaren, op een eenzame
boerenhoeve een oude vrouw. Een dochter en
twee zoons woonden bij haar. De beide zoons
werkt'en hard, maar zeker jaar was die oogst
zoo slecht uitgevallen, dat men met zorg dien
langen winter tegemoet zag. Tot overmaat van
ramp weid het oude moedertje nog ernstig
ziek ook. De dokter kwam eiken dag en
schreef dure recepten, zoodat men nog vóór den
winter bijna zonder geld kwam te zitten.
Na lang beraad besloten de beide zoons en
de dochter een pink te verkoopen; dé opbrengst
zou hen in staat stellen de kostbare genees
kundige verzorging van hun oude moeder ver-
deT ue bekostigen.
Den volgendien dog gingen do beide zoons
mot de pink naar de markt te Apeldoorn Zi
kwamen voorbij den Jufferboom en hoorden
het spinnen in de holte. Vol ontzag liepen zij
lang* den boom.
Op de markt werd de pink verkocht voor een
flinken prijs. De jonge mannen kochten wat
lekkernijen voor hun moeder en haalden bij
den apotheker een drank.
Het was ond'ertusschen al laat geworden en
in dén donker keerden zij' naar huis terug. Van
verre reeds zagen zij het lichtje tn den boom
branden en toen zij er langs liepen, namen zij
onwillekeurig hun petten af en groetten eer
biedig Want bij den boom zagen zij de Witte
Juffer staan. En zo hoorden duidelijk da 'vol
gende woorden, me* zachte stem door de witte
vrouw gezegd1:
„Diep in het Heidens gat
Begraven ligt een schat,
Wie hem bij volle maan weet uit te spitten,
En daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten."
Vol ontzetting hadden die jonge mannen deze
woorden gohoord'. En het duurde een heele
poos, voor zij zich in zooverre hersteld haddén,
dat zij weer moed kregen, tegen elkaar te pra
ten. En zij spraken af, die eerstvolgende volle
maan af te wachten om dan hun geluk te bo-
proevenL
i
Zij hadden den hoelen dag hard: gewerkt,
toen zij op een avond, terwijl de volle maan
haar zilveren licht over heide en boech uitgoot,
elk met een schop op dén schouder op weg gin
gen naar den Ju ff er boom.
Zij waren wel huiverig en bang, maar de een
liet het den ander niet merken. Bij den boom
gekomen, zagen zij twee zwarte raven haastig
wegvliegen. En zij zagen ook een blauwachtig
lichtje op de plaats, waar de schat begraven
moest zijn.
Aarzelend' staken zij op die plaats -hun schop
pen in den grond en op hetzelfde oogenblik
was het blauwe lichtje verdwenen. Lang spitten
zij om beurten door, zonder een woord met el
kaar te spreken.
Plotseling stootte de oudste broer op iets
harda Hij wilde zijn broer iets toeroepen, maar
bedacht bijtijds, dat de Witte Vrouw had ge
zegd, dat zij bij het uitgraven moesten zwij
gen. Daarom stampte hij nu driemaal op den
grond en hield' zijn vinger op den mondL De
jongste begreep hem en zwijgend' werkten zij
voort
Met veel moeite haalden zij een zware kist
naar boven. Toen die aan dén rand van dien
kuil was gekomen, werd het gewicht dien joorg
aten broer te zwaar. Bang, dht hij del zware kist
zou laten vallen, riep hij dén oudsten toe: „Hou
vast!" Maar op hetzelfde oogenblik was de kist
met den inhoud weer plotseling in die diepte
verdwenen. En hoe zij ook verder ploeterden,
tot. aan den morgenstond, de kist was weg en
bleef weg.
Ook laiter hebben zij nog vaak bijl volle maan
een poging gewaagd de kist uit te graven, dodh
steeds tevergeefa De kist was onherroepelijk
in de diepte verdwenen.
Maar de oude zieke moede? was spoedig
geheel hersteld! M,
KLAPLOOPEN.
ren op iemands beurs op een marnier, alsof men
een gunst bewijst. Er is bepaald talten voor noo
dig om het te kunnen doen, ten minste om hel
zonder blikken of blozen te kunnen. Natuurlijk
is het heele maal niet nobel, maar misschien
zit er een zeker sport in om zooveel mogelijk
te profiteeren en toch je beurs niét open te ma
ken. Het moet aangeboren zijm, dunkt me om
zoo uitgerekend te wijzen'.
Als je zelf dién] aanleg mist, zit je telkens
verbluft te kijken, als je de dupe bent géwor
dén.
Ik voor mij drink liever geen thee, dan uit te
denken, als ik ben wezen winkelen; waar ik
juist op het theeuur kan aanlanden, om een
gratis kopje machtig te worden. En ik betaal
liever voor twee dan den schijn te wekkén, dat
ik met opzet aan een tafeltje bij kennissen ben
bijgeschoven. Het is me een raadsel, hoe groo-
te mannen het kwartje voor hun kop koffie
aan hun buurman kunnen toeschuiven met het
verzoek: Reken even af zeg, om dan haastig
weg te loopen, alsof hun leven er van. afhing
alleen om de fooi aan den kellner tie ontsnap
pen.
De menachcn, die hun portemonnaile verge
ten hebben, als ze in dé tram, gelukkig toeval
lig naast een kennis komen, te zitten of even
een dubbeltje leenén, omdat ze geen geld bij
zich hebben, zijn ontelbaar. Al dié geleende dub
beitjes maken eèn aardig sommetje, want ze
worden altijd vergeten terug te geven.
Dan hebben we ook allemaal kennissen, die
steeds tegen koffie- of etenstijd bijl je binnen
komen, altijd met hetzelfdé excuus: „Eten jul
lie om dezen tijd, ik dacht dht je al lang klaar
zou zijn." Als je dan zegt: „Schuif even' bij,
eet een hapje mee", dan weigeren ze beslist,
want ze komen Juist van tafel, maar intusschen
zitten ze al en omdat je het zoo vriendelijk
vraagt en heit zoo smakelijk uitziet, nemen ze
juist alleen maar voor de gezelligheid om even
te proeven, een portie, of ze in drie dagen niet
gjogoten hadden.
Als ge naar den schouwburg of een soiree! je
gaat, weet ge tevoren al wie op zal bellen.
Rijden jullie? Zeg vindt ge goed, als ik mee
rijd Neen je behoeft me niét af te haten, ik loop
wel tbt jullie huis, gezamenlijke rekening hoor!
Maar wie zal, als er niet naar gevraagd
wondt, een onder de halve rekening voor een
rijtuig of autorit gaan presenteeren?
Sommige menechen kunnen ook twintig maal
hetzelfde voorwerp bij je komen leenen, zoo
dikwijls zelfs, dal op het laatst, als je het zelf
eens noodlg 'hebt, je twijfelt aan wie het eigen
lijk toebehoort. Als je ten laatste baloorig
wordt en hun toevoegt: Houdt heit maar, don
eeggjen ze heel vriendelijk dankbaar: „Meen Je
het, nu als jij het toch niet gebruikt, dank Je
wel." Het beste wat je doen kunt om je te wa
penen, is je spullen niet te laten zien, want er
zijn er die alles leenen, van je stofzuiger (to4
hij kapot Is) via den suikerstrooier tót het wa
genkleedje toe.
Onder welken karaktertrek het' klaploopen
gerangschikt moet worden, heb ik nog niet uit
gemaakt.
Ik denk het halverwege zuinigheid-gierig
heid thuis hoort, hét mid'dten houdend tus-
schen deugd en ondeugd. Maar daar men om
goed kl'aplooper te wezen, beschikken moet
over een zekere brutaliteit, een dosis onbe
scheidenheid en een tamelijk dikke huid' om
zoo ongevoelig te zijn, dat men niet eens merkt,
al<s men andéren hindert, prefereer ik toch dte
menschen, die wat mindér zuinig maar gelijk
cck wat minder bekrompen zijn in opvattingen
manieren.
ALLERWONDERLIJKSTE NAMEN.
Wij hebben onlang® gemeld dat de statistie
ken dér laatste volkstelling in Engeland hun
voltooiing naderen en voor een groot deel des
land® reeds uitgegeven, zijn. Een Engelsch blad
heeft nu eens nagegaan welke wel de aJler-
vreemdsoortigsto voornamen zijn die sommige
Fngeléchen dragen, en heeft tevens getracht
sommige eigenaars (fier namen te ondervragen
hoe ze eraan gekomen waren. Eeir mijnheer
Leviathan Brown bleek onvindbaar, maar zijn
190 c.M. lichaamslengte deed vermoeden, dat hij
bij zijn geboorte ook reeds een veertienponder
zal geweest zijn. Meer geluk had de verslagge
ver bij het opsporen eeneir lieftaJlige, maar
eenvoudige jongedame met den poétischen
naam Reseva, met den klemtoon op de eerste
lettergreep. De oorsprong van den uaam bieek
minder poëtisch. Zij was een vondec'nge en in
dertijd door een braaf werkman opgenomen
in de nabijheid van het stedelijk waterreser
voir en haar pleegvadéir had de herinnering
aan dit feit levendig willen houden door er
haar voornaam aan te verbinden, doch gelukkig
op de manier zooels hij diit vreemde woord uit
sprak.
Een onder EngeOsch onderdaan, van Zigeuner
afstamming evenwel, bezit den zonderlingen
\oornaam „Nomaine". Hij wist te vertollen, dat
zijn vader hem had willen laten doopen onder
den naam „Jehovah" (de Zigeuner» dragen i n
alie landen zeer bijzondere vooroamen... De
predikant had dit echter geweigerd en daar de
vader en de dominee beiden op hun stuk wa-
ren Wijven staan, maar het kind1 toch een naam
moest hebben had! laatstgenoemde, kortbemaden
het doopbewijs met „Geen-naam1 a's voornaam
ingevuld:
Onder Schotsche Puriteinen komen nog en
kele suggestieve namen voor als Kill -sin (dood
de zonde) Standfast-on-High (Houd-braaf stand)
en God-reward (belooning van God) maar toch
beteekenen deze namen al een heelen vooruit-