Alumni Nitm-
Raad Schagen.
Donderdag 24 Januari 1924.
SCHA6ER
67ste Jaargang. No. 7372.
COURÜNT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. BIJ inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiön nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
(Iftyeversi N.V, v.h. TRAPMAN Co., Scbageo
POSTREKENINO No. 23330. INT. TELEF no. 20
Prijs por 3 maanden fl.65. Losse nummers 0 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewljsno.
inbegrepen). Grooto letters worden naar plaatsruimte berekend,
■gg»——SSSSES—U
(Vervolg.)
Vergadering van den Raad op Dinsdag 22 Januari
1924, des avonds 7 uur.
Aanwezig alle leden, behalve de heer Trapman,
die wegens ongesteldheid afwezig is.
Voorzitter de heer J. Cornelissen, burgemeester,
secretaris de heer A. C. Roggeveen.
Aan de orde kwam nu punt 2 der agenda: be
spreking over de onderwijzersvacature.
Voorzitter wil overgaan tot comité-vergadering,
teneinde deze zaak eerst in comité te bespreken.
De heer Van Erp vraagt op welke gronden Voor
zitter in comité deze zaak wil bespreken- Spr. voelt
daar niet voor; vorig maal is de zaak ook in open
bare vergadering besproken en spr. stelt zich op het
standpunt dat dit ook nu gebeurt.
Mevr. Roos-Breed en de heer Bregman ondersteu
nen deze opvatting en de heer Helder zegt er niets
op tegen te hebben.
Voorzitter leest dan het volgende schrijven voor:
Paragr. 2 van Art. L XIV van de slot- en over
gangsbepalingen der wet van 16 Februari 1923, S 38,
gewijzigd en aangevuld bij de wet van 23 Juni 1923,
S 238, luidt als volgt:
Par. 2. Van het tijdstip af, waarop deze wet in
werking treedt, tot en met het jaar 1925, wórdt voor
de op dat tijdstip bestaande scholen de Rijksvergoe
ding, bedoeld in de artikelen 56 en 97 der Lager
Onderwijswet 1920, berekend:
a. ten behoeve van scholen voor gewoon en voor
uitgebreid lager onderwijs, als bedoeld in artikel 3
dier wet, naar den maatstaf van het getal onder
wijzers, gesteld in het 1ste tot en met het 4e lid van
artikel 28, zooals dat artikel vóór 1 Januari 1923 luid
de, met dien verstande, dat buiten aanmerking blij
ven de onderwijzers, die na 15 Mei 1923 aan de
school in functie zijn getreden boven het aantal, ge
steld in artikel 28, zooals dat thans luidt;
b. enz.
Uit de in de raadsvergadering van 15 dezer ge
voerde discussiën is gebleken, dat enkele leden hun
stem aan het voorstel van B. en W. betreffende de
onderwerpelijke aangelegenheid, hebben onthouden
uit overweging, dat eerst met ingang van 1 Januari
1926 niet meer zouden worden vergoed de jaarwed
den der boventallige onderwijzers. Dit toch is niet
het geval voor onderwijzers na 15 Mei 1923 in func
tie getreden, ook niet al mochten zij in de plaats
zijn getreden van een boventallig onderwijzer, aan
wien eervol ontslag is verleend.
Waar nu het besluit van den Raad tot vervulling
der vacature Porte is genomen op een onjuiste con
clusie, meenen B. en W. den Raad, althans de leden,
die hun stem hiervan afhankelijk hebben gesteld^ de
gelegenheid te moeten geven, hun oordeel omtrent
deze aangelegenheid te herzien.
Mochten zij hiertoe geene termen vinden, dan zal
het genomen raadsbesluit alsnog onmiddellijk wor
den uitgevoerd.
Voorzitter meent, dat het speciaal de heeren Hop
man en Roggeveen waren, die vorig maal tegen het
voorstel van B. en W. stemden, omdat zij van oor-
ieel waren dat de gemeente tot 1 Januari 1928 de
vergoeding voor die onderwijskracht zou krijgen.
De heer Hopman maakt B. en W. zijn compliment
over het advies, waardoor de indruk wordt geves
tigd alsof enkele leden niet goed gelezen hadden
het advies van B. en W. Het was spr. liever geweest
dat B. en W. openlijk verklaard hadden dat zij
een flater hadden begaan en een verkeerd advies
aan den Raad hadden overgelegd. Spr. wijst er op
dat de raadsleden van B. en W. kunnen verlangen
een behoorlijke voorlichting. Doordat B. en W. een
bok geschoten hebben, doordat zij den Raad niet
goed hebben voorgelicht, hebben enkele leden een
verkeerde conclusie getrokken, maar dat is niet ge
beurd doordat die leden niet goed gelezen hadden.
De heer Roggeveen herinnert er aan dat hij zich
vorig maal heeft aangesloten bij hetgeen door den
heer Hopman werd gezegd, maar hij heeft er bij
zezegd dat als het eenigszins mogelijk was, dan be
hield hij liever dien onderwijzer, want bij hem weegt
het onderwijs 't zwaarste.
De heer Helder zegt, dat dit advies van B. en
W. niet onder zijn oogen heeft gehad, wiens schuld
dat is weet spr. niet, maar dit advies is niet in B.
en W. behandeld. Spr. was niet bekend met dit stuk
en het kan dus niet namens B. en W. worden over
gelegd en spr. neemt dan ook de verantwoordelijk
heid van dit advies niet op zich. Wat verder de op
merkingen van den heer Hopman betreft, hij heeft
volkomen gelijk, want tot spr.'s misnoegen moet hij
erkennen dat het advies van vorig maal niet was,
zooals hef behoorde te zijn. Spr. betuigt zijn leedwe
zen er over dat het zoo geloopen is.
Het was reeds geruimen tijd geleden dat de wet
houders in deze kwestie geanimeerd waren, wat spr.
zelf betreft, door een gewoon berichtje in de courant
m toen er dan nu een vacature ontstond, meenden
B. en W. dat het tijdstip was aangebroken om het
voorstel in den Raad te brengen niet in de vaca-
ure te voorzien. Als zoodanig is het onderwerp in
le vergadering van B. en W. voorgesteld en in die
vergadering van B. en W. is o.a. nog door den heer
Trapman gezegd: „Secretaris, je kijkt het toch voor
al nog eens na", en is door den secretaris die be-
ofte gegeven. Wel hadden dan ook wij het kunnen,
lakijken, maar, mijnheer Hopman is lang genoeg
vethouder geweest om te weten dat dit niet de ge-
vone gang van zaken is. De secretaris heeft het trou-
vens ook nagekeken, maar heeft een verkeerden uit
eg aan de wet gegeven en het verkeerde advies is
ian mijn aandacht ontsnapt.
Ik was absent met mijn gedachten: den len keer
veet ik niet waardoor, den 2en keer doordat ik aan
tekeningen in mijn portefeuille nakeek. Tijdens de
discussies heb ik gehoord dat men van oordeel was
dat er nog genoeg tijd was voor 1 Januari 1926. en
viel het me op dat die opvatting in strijd was met
die welke mijnheer Trapman en ik er over hadden.
Ik heb toen naar den secretaris oogekeken, maar
die begreep me zeker niet, want die zette een ge
woon gpzicht en toen heb ik gedacht: het staat
waarschiinlijk in de wet. en od dat oogenblik wilde
ik niet Graag een bok schieten. Na de vergadering
ben ik direct naar de secretarie gegaan en heb ge
vraagd is dat geen malle vergissing, maar de secre
taris en de heer Kunnen hadden de vakbladen na
gegaan en zeiden dat het in orde was, hoewel alles
niet even duidelijk was. Ik heb er evenwel sterk aan
getwijfeld en toen ben ik in overleg met mijn collega
"Irapman getreden en heeft er een conferentie met
den secretaris plaats gehad, waarbij bleek dat de op
vatting van de wethouders de juiste was, wat ook
bleek uit een advies van een deskundige.
En waar dus een paar leden hun stem hadden uit
gebracht aan de hand van een onjuiste voorstelling,
is deze zaak opnieuw door B. en W. aanhangig ge
maakt, omdat wanneer in de vacature moet worden
voorzien, het noodig is dat dit spoedig gebeurt. Spr.
betreurt werkelijk dat het zoo geloopen is, maar
het is toch beter de kwestie weer aan het oordeel
van den Raad te onderwerpen.
Voorzitter zegt, dat waar de heer Helder zegt niet
de verantwoordelijkheid van dit advies te dragen,
de secretaris toch in de vergadering van B. en W.
is gevraagd er schriftuur van te maken en waar er
vanmorgen nog een kleine vergadering van B. en
W. is geweest, had de heer Helder het advies heel
best kunnen inzien.
De heer Helder zegt dat het advies hem niet be
kend was. Spr. wist niet dat er schriftuur van zou
komen.
Voorzitter: Dan heeft u niet geluisterd.
De heer Helder: In welke vergadering is dan ge
zegd dat er schriftuur van zou komen?
Voorzitter: In de laatste vergadering, in die van
Zaterdag j.1.
De heer Helder meent dat het dan een kleine
moeite geweest was, wanneer hem dit advies ken
baar was gemaakt, waarop voorzitter antwoordt, dat
hij niet van plan is met de adviezen en voorlich
tingen achter den heer Helder aan te loopen.
De heer Hopman is dankbaar voor de toelichting
van den heer Iieider, maar moet zeggen, dat de uit
eenzetting hem niet meevalt, de houding die de heer
Helder aanneemt is hem niet sympathiek. De heer
Helder schuift de meeste schuld op de overige leden,
doch de heer Helder heeft mede een bok geschoten,
De secretaris zal een haas hebben geschoten, Jan
Helder schoot een bok
De heer Helder wenscht hier niet aangesproken
te worden met Jan Helder.
Voorzitter hamert en verzoekt den heer Helder niet
te interrumpeeren.
De heer Helder zal blijven interrumpeeren, wan
neer hij hier met Jan Helder wordt aangesproken,
hij is hier mijnheer Helder.
Voorzitter hamert opnieuw.
De heer Hopman vervolgt: mijnheer Helder, ik zeg
m ij n h e e r Helder, had evengoed de schuld op zich
moeten nemen en het is geen redeneering om te zeg
gen: ik had er niet naar geluisterd. Het gaat niet
aan de standjes op andere schouders te leggen. Spr.
constateert dat de voorlichting in dezen alles te
wenschen heeft overgelaten.
De heer Roggeveen wijst er nog eens op gezegd te
hebben dat het onderwijs bij hem 't zwaarste weegt,
en oordeelt dat we zoo lang mogelijk het aantal
onderwijzers moeten behouden. Als we de toelage
van het Rijk. moeten missen is dat jammer, maar het
verandert spr.'s meening nog niet. Het ligt naar
spr.'s oordeel op onzen weg een onderwijzer te be
noemen. Spr. herinnert ook nog aan de mogelijke
verhooging van schoolgeldheffing.
Voorzitter: Zeker, maar ik heb er toen reeds op ge
wezen, dat de schoolgelden niet de kosten van bet
onderwijs mogen dekken.
De heer Roggeveen: Niet geheel dekken, maar
toch tegemoetkomen.
Mevrouw Roos-Breed vraagt of B. en W. het recht
hebben een besluit dat vorig maal is genomen, in
I een volgende vergadering weer in bespreking te
brengen.
Voorzitter: Zeker, ik zou niet weten welke wet
dat verbiedt.
i Mevr. Roos-Breed zegt, dat meermalen hier de
opmerking gemaakt is, dat het niet gewenscht is in
een volgende vergadering weer wordt teruggekomen
op een vorig maal genomen besluit.
Voorzitter zegt dat ieder raadslid dat recht heeft,
maar wel strijdt het tegen de parlementaire zeden.
B. en W. zijn tot de conclusie gekomen, dat sommige
leden hun stem hadden uitgebracht na een verkeer
de voorstelling en daarom oordeelen zij het ge
wenscht de zaak nog eens ter sprake te brengen.
Mevr. Roos-Breed meent dat B. en W. dan feite
lijk steeds het heft in handen hebben.
Voorzitter: Maar dan moet er eerst een verkeerde
voorlichting wezen.
De heer Helder vraagt, wanneer B. en W. deze
j zaak niet opnieuw in bespreking hadden gebracht en
den heeren Roggeveen en Hopman was later gebleken
dat zij door een verkeerd advies hun stem onjuist
hadden uitgebracht, of dan B. en W. nog niet een
igrooter standje hadden gekregen?
j Mevr. Roos-Breed: Dat weet ik niet, het standje is
al groot genoeg
De heer Helder haalt zijn schouders op en zegt
|dat deze gebeurtenis wel een goede les voor hem is
I geweest en dat hij geen genoegen meer zal nemen
met het voorlezen van de adviezen, doch dat hij alle
.adviezen ter inzage wil hebben.
Voorzitter oordeelt dat een verdachtmaking.
De heer Helder: Het is geen verdachtmaking je
gens u. Iedereen weet hoe het met het voorlezen van
de adviezen gaat. Het gaat evenals met het voor-
j lezen van de notulen, het eene gedeelte hoort men
i niet, het andere maar half en weer een ander ge-
deelte heel goed. Zoo is het met spr. ook gegaan met
de voorgelezen adviezen.
Verder wil spreker nog wel iets zeggen naar aan-
leiding van datgene wat in de vorige vergadering is
gesproken. Door den heer Bregman is toen o.m. ge
wezen op de veranderde houding van den heer Trap
man in vergelijking met het standpunt ingenomen
bij de actie tegen de verslechtering van de onder
wijswet. In die vergadering van het Comité van Actie
was ook spr. als vertegenwoordiger der V.-D. Kies-
vereeniging en was ook spr. tegen de voorgestelde
wijzigingen van de onderwijswet. Het ging daarbij
hoofdzakelijk over een bepaald aantal onderwijzers
op een zeker aantal kinderen.
Vroeger was het zoo dat voor 90 kinderen 3 onder
wijzers waren en voor elke 45 kinderen meer 1 on
derwijzer meer. De gewijzigde onderwijswet evenwel
schreef voor 1 onderwijzer voor 55 kinderen. Spr.
oordeelt dus dat wat B. en W. voorstelden, geheel
bleef binnen de perken van de -oude wet, want met
9 onderwijzers zouden wij gedekt zijn met 360 kin
deren, volgens de oude wet, terwijl het aantal kin
deren bedraagt 329. Het voorstel van B. en W. bleef
dus binnen het kader van de oude, zoogenaamde goe
de wet.
Verder is o.m. dit punt naar voren gebracht, dat
B. en \V. geen recht hebben een indeeling van klas
sen voor te schrijven. Spr. beroept zich echter op de
wet, waarin staat aangegeven dat een indeeling van
klassen door het hoofd der school na bespreking met
de onderwijzers plaats vindt, doch wanneer die in
deeling afwijkt van die door B. en W. gewenscht,
dan kan die indeeling in overeenstemming met den
inspecteur, door B. en W. worden vastgesteld. Spr.
erkent dat natuurlijk de beste toestand is dat er
harmonie tusschen het hoofd der school en B. en
W. is, maar de leden die meenden dat B. en W. niet
het recht hadden de indeeling vast te stellen, hebben
zich vergist.
Voor zijn verdere argumenten heeft de heer Hel
der de vorig maal ingekomen stukken noodig en hij
verzoekt den voorzitter deze te mogen hebben. De
secretaris begeeft zich naar de secretarie en voor
zitter zegt nu. niet te hebben gedacht dat het de be
doeling was de discussies te hervatten. Het was de
bedoeling de leden die vorig maal hun stem verkeerd
hadden uitgebracht, de gelegenheid te geven hun
stem te wijzigen.
Mevr. Roos-Breed is het volkomen met den voor
zitter eens.
Voorzitter vindt dat tenminste heelemaal in strijd
met de parlementaire zeden.
De heer Helder tot den Voorzitter: Zoudt u me
nu maar niet laten uitspreken nu ik zoo ver ben.
Voorzitter zegt den heer Helder te hebben laten
spreken, omdat hij niet wilde interrumpeeren.
De heer Van Erp is het ook eens met den voor
zitter en begrijpt niet waartoe die ellenlange rede
voering van den heer Helder dient. Op deze manier
zitten we hier om 10 uur nog.
De heer Helder: Dan maar tot 10 uur, al werd het
ook 11 uur.
De heer Bregman meent ook dat het onnoodig is,
maar wanneer de heer Helder nu is uitgesproken,
wil hij er ook wel een en ander over zeggen.
Voorzitter wil in stemming brengen of de discussies
zullen worden hervat.
De heer Van Erp heeft nog niet gesproken over
dit punt en wil dus het woord hebben.
Voorzitter: Gaat het over het besluit van vorig
maal?
De heer Van Erp: Over het punt dat op de agenda
staat.
De heer Helder noemt het smoren van de discus-
sies.
De heer Hopman deelt vervolgens mede, dere
keer zijn stem anders te zullen uitbrengen als vo
rig maal. Toen heeft hij zijn stem tegen het voor-
voorgestelde regeling het onderwijs zal schaden.
Ook het adres van de Comm, van Toezicht op het
Lageronderwijs is in hooge mate gematigd, waar als
oordeel wordt uitgesproken, dat de regeiing eenige
schade zal veroorzaken en in 't algemeen dus niet
is goed te keuren en aannemen van het vooratol van
B. en W. wordt ontraden., tenzij ernstige mlenen
daartoe aanleiding geven,
Spr. wijst er verdor op, dat bij die colleges alleen
de stem der -tegenpartij is gehoord, de opinie van B.
en W. is niet gevraagd en heeft men dus niet verno
men. Verder is door een der leden nog gewezen op
den gunstigen finantieelen uitslag van 1922, maan
dat is geen reden om nu maar raak te doen. Spr.
was heel blij mat darfi overschot en hoopt, dat de ge
meente in de toekomst meerdere van die overschot
ten zal krijgen. Maar wanneer er ook dan nog gele
genheid is oan te bezuinigen, dan zal spr. als wet
houder tot bezuiniging blijven aansporen. Al zijn we
een paar jaar O.W.'er geweest, dan is dat nog geen
reden om het geld naar alle kanten uit te strooien,
integendeel, ligt het op onzen weg te blijven bezui
nigen; dat geld kan beter besteed wordon, nl. om de
belasting nog meer te drukken dan we tot nu ge
daan hebben.
Op de opmerking van den heer Hopman ant
woordt spr., dat hij wel degelijk het standje In on<fc-
vangst heeft genomen, want hij heeft mede den bok
geschoten. Spr. heeft echter alleen willen uitleggen
op welke wijze de bok geschoten is. Den hr. Van Erp
antwoordt spr. nogmaals dat dat stuk, het advies
van B. en W. vandaag uitgebracht; nooit in B. en W,
is geweest.
Voorzitter: Dit stuk neenl
De heer Helder: En daar hobben wij het over. De
heer Bregman, aldus vervolgt de heer Helder, is mij
ontzettend tegengevallen met zijn opmerking dat het
mij in mijn kraam te pos zou komen. Dat is heusch
niet het geval geweest, maar B. en W, hadden, ten
opzichte van 2 leden van den Ra&di een plicht te ven-
vullen.
De heer Bregman betwijfelt of het ook zóó gegaan
was. wanneer het besluit andersom waa geweest.
De heer Helder daarentegen Vraagt, wat men ge
zegd zou hebben wanneer B. en W. hun gang waren
gegaan, een onderwijzer waa benoemd geworden en
dan tenslotte gebleken zou zijn, dat de gemeente da
delijk de kosten moest betalen. Wat zou dan gezegd
zijn?
Voorzitter is het met dit laatste eena Het gaat hier
om leden, die in verband met het verkeerde advies
hun stem hebben uitgebracht, in de gelegenheid te
stellen hun stem te wijzigen.
Overigens is spr. er niet voor dat de discussies
worden hervat.
Mevr. Roos-Breed zegt, dat ook nu weer gewezen
wordt op de gecombineerde klassen in de buitenge
stel van B. en1 W. uitgebracht, uitsluitend! onder het meenten. Maar het is dikwijls gebeurd dat kinderen
motief dat de onderwijzer nog 2 jaar door het rijk
betaald zou worden. Het spijt spr. voor het onder
wijs, want het kan niet anders dan eenig nadeel
voor het onderwijs opleveren, doch spr. acht dat na
deel niet van dien aard, dat een dergelijke uitgaaf
er voor gewettigd is en daarom zal spr. ditmaal voor
het voorstel van B. en W. stemmen.
De heer Roggeveen wijst er op, dat de heer Hop
man vorig maal toch ook vond, dat Schagen was een
doorgangshuis. Misschien komen er meer leerlingen
en is het noodig om vruchtbaar onderwijs te kun
nen geven, dat in de vacature wordt voorzien. Bo
vendien zullen er wel op meer plaatsen vacatures
uit buitengemeenten hier naar de school kwamen.
Dat kwam omdat ons onderwijs tip-top in orde waa
en dat is altijd onze roem en trots geweest, dat het
onderwijs hier op zoo'n hoog peil stond
De bewering dat het B. en W. in hun kraam te pas
kwam, vindt haar oorsprong in het volgende. Toen
een paar leden van den vakbond met den heer Hel
der oen bespreking hebben gehad:, toen ie door den
heer Helder gezegd, dat al zou do Raad' hei voor
stel van B. en W. verwerpen, dan zou hij, de heer
Helder, er nog voor zorgen, dat het besluit niet werd
uitgevoerd.
Voorzitter is dit niet bekend en de (Semeentewol
ontstaan, en bestaat daardoor de kans dat we een schrijft voor, dat de door dem Raad genomen beslui
heel degelijke kracht kunnen krijgen ten door B. en W. moeten worden uitgevoerd-
Den heer Van Erp spijt het. dat de besprekingen M«Tr-tR°<>8-Br»ed voorzitter haar vol-
op een dusdanige wijze worden gevoerd. Door don f.2?^}®i<M?° ,praf^;
heer Helder is gezegd niet te weten, dat dit advies J afgaat. Trouwens deze bespreking komt in de
zou worden uitgtduaqht, ma£ spr. Lent. dat dit dan
Voorzitter hoopt, dat mevr. Roos heem voldoende
kent om te weten, dat hij de besluiten van den Raad
een nalatigheid van hemzelf is.
De hoer Helder: Het advies is nie<t door B. en
behandeld.
W.
lOlldUUrlU.
Voorzitter hamert en verwacht, dat de heer Helder zan
parlementair zal blijven.
De heer Helder: Ik ben parlementair.
De heer Van Erp vervolgt, dat hét) zi. niet op-
De heer Bregman herhaalt dan, dat hIJ in de vo
rige vergadering zijn verwondering heeft uitgespro
ken over de houding die nu do heer Trapman aan
neemt Spr. wist toen niet zeker of do heer Helder
foTiiren."6 SChUU1 °P V00raittOT dCn 66CretariS 5le vorgadB^ vai h* e-^lST van srto
De heer Bregman merkt op. dat toen bil vorig Z'
maal voorstelde om het punt uit te stellen, geant-
woord werd dat B. en W. bekwaam genoeg waren
hun voorstel te verdedigen en- het roerend met el- Doleer Hèkl™ Nog wUriSnlg-democraten, hoor!
kaar eens waren. Spr. zegt, dat het in hun kraam te n. j0_ 2ari
pas komt en dat daarom B. en W. de zaak opnieuw K«6i«£ï5?'vwband^daamee^fover
in bespreking brengen, doch spr. vindt het lang geen gg o^dé^iskw^JT nS oA tS de heer
Smvar het nmtvvZr11 w Wierdels is gehoord. Spr. meent dat noch voorzit-
met ecnvooretel komen ovot h* het t noch de h6€r Trapman, noch do heer Helder, een
2"^ kinderloos drietal (gelach), me» in staat zijn een
wenschen. Spr. heeft vong maal ook zman op de 00rdee, te ve]|en dan hot hoofd der school,
bijzondere school daar zijn 140 leeri ngen en wan- De heer Van E 2a| bij rijn ^„omen
neer het aantal leerlingen terugloopt, zou het wel 8tandpunt bhjv,n Spr. juicht ho« toe. dat B. en W.
£5 i SrÜS "oh op het standpunt 4n bezuiniging stellen, doch
Vooratter oojdeelDdat detheer Bregmaninu in t spr acht hot niet-vervullen van deze vacature een
schuitje van den heer Helder kom^ door ook weer verkocpde bezuiniging. En spr. verwacht, wat l,e-
de^discussies van vong maai tehervatten; tre(t de beschuldiging dat de heer Helder dat 1*-
De heer Bregman meent, dat het invloed op het s]u{t van den Raad niet zou uitvoeren, dat de heer
stemmen kan hebben. Helder hierover rekening en verantwoording doet
Voorzitter stelt voor, de -discussies te sluiten. tegenover dit college.
De b°er Van Nuland wil wel gelegenheid geven de Voorzitter tot den heer Hélder: Misschien, wil U
discussite te hervatten en- meent, dat voorzitter den daarover iets zeggen.
heer Heldor maar aan t woord moet laten. Laat de De heer Helder wil daifc zeker doen en zegt dat het
heer Helder maar uitpraten om zijn houding le gesprek dan aan mevr. Roos-Breed glad verkeerd la
rechtvaardigen, dan kunnen we zien of dit mogelijk overgebracht. Spr. weet zelf wol, dat het niet kan,
is. dat B. en W. een door den Raad genomen besluit
Voorzitter: Dus U is tegen mijn voorstel. niet uitvoeren. Spr. heeft evenwol gezegd, dat! wan-
Mevr. Roos-Breed vraagt, wat er gebeuren moet neer besloten werd niet op het voorstel van B. en
wanneer het voorstel van den voorzitter wordt aan- w. in te gaan, dat. door hem cr op zou worden aan
genomen. gedrongen, dat h&ti besluit niet uitgevoerd zou be-
Voorzitter 'trekt dan tenslotte maar zijn voorstel hoeven te worden,
in en het gevolg is dus, dat vrijheid wordt gegeven Wat den heer Bregman betreft, de heer Helder
de discussies te heropenen. constateert, dat deze blijkbaar niets begrepen heeft
De heer Helder vervolgt dan, dat ondeT de ingeko van hetgeen door spr. is gezegd, nl. dat dit voorstel
men stukken was een schrijven van de afdeeling van B. en W. blijft binnen het kader van de oude
Schagen van den Bond van Nederl. Onderwijzers, wet, die goed! was. De heer Bregman heeft dus niet
doch dit schrijven is verbazend overdreven. Waar het recht, ons als vrijz.-democraten' het verwijt te
het combineeren van klassen een groote schade voor maken, als zouden wij ons ingenomen stlandpunt
het onderwijs wordt genoemd, heeft men blijkbaar hebben gewijzigd. De kwestie is, dat de heer Breg-
niet dit speciale geval op H oog, maar een alge mee- man het niet begrijpt.
ne combinatie van klassen. Spr. heeft heel veel res- De heer Bregman: Het beste is, dat U maar eens
peet voor de afdeeling, maar hier in 't boerenland in een vergadering uw houding verdedigt,
vindt men bijna nergens zoo'n school als in Schagen De heer Helder wil dat ten allen tijde doen., doch
en spr. oordeelt, dat schrijven dan ook verbazend zal niet overal komen waar de heer Bregman komt
overdreven. en zal zijn standpunt ook niet verdedigen tegen-
Het oordeel van de Oudercommissie is veel coma- over den lieer Bregman, want die begrijpt er toch
tigder, daarin wordt de vrees uitgesproken, dat do niets van.