ROMIELKRUID. geroerd en een week daarna gebruikt Als bet gistingsproces in doorgemaakt, neemt men van dien gier een deel met vijf deelen water en giet daarvan bij zijn planten, aft 1 regenachtig weer ia, althans wanneer het niet zonnig is; dan zal de uitwerking een gunstige zijn. KLEUREFFECT. Aardige combinaties kan men met de vol gende planten maken: Vergeet mij niet met roode of gele tulpen. Arabis Alpina Flore Pleno met de tulpen va riëteit Hoe tor of Cottageboy. Primula Veris met de tulpen Thomas of Fred. Moore, Hector of Cott Boy. Vergeet mij niet met de tuJp Prins van Oos tenrijk, ene. K. VAN KEULEN, Tuinbouwvakonderwijzer. SUIKERCULTUUR. Be suiker, die wij gebruiken is doorgaans Mefcensuiker. De bietenteelt heeft een omvang aaz^enomen, dat invoer van rietsuiker in- ons land steods meer is teruggeloopen. Vroeger evenwel waren ook wij aangewezen op het ge bruik van rietsuiker.' Rietsuiker is afkomstig van een rietooort met boog suikergehalte, welke alleen in Üe tropen welig tiert. Bovenaan staat het eiland Cuba, het eerste guikerland der aarde. Dan volgt Java, het «eni ge eiland van onzen Oost-Indischen. Achipel, waar de suikercultuur van belang is. De jaar- tijkache productie van Java is 1330000 ton bij een wereldproductie van tusschen de 10 en 11 DDilüoeiï ton. Inriiö voert jaarlijks voor een waarde van 186 millioen gulden suiker uit. Jfoer dan 160.000 H-A. van den Javaschen bodem wordt elk jaar met suikerriet bebouwd. Gewoonlijk wordt de grond: slechts om de drie jaar gebruikt, zoodat bijna een half millioen p.A,, voor suikerriet bestemd ia Vroeger, in 1833 en de volgende jaren, wer den de Javaantjes gedwongen «rikerriet op bun land te telen. Dit was het xg. cultuurstel sel, dooi- Van den Bosch ingevoerd. Na 1848 werd de gedwongen cultuur meer en meer af geschaft. Tegenwoordig warden de gronden v&n de inlanderB gebuurd. Java telt tusschen de 180 en 190 suikerfabrie ken, waar 100.000 arbeiders werken. De suiker cultuur brengt dus veel arbeidsgelegenheid. De bewerking der gronden geschiedt zeer zorgvuldig. Zij worden van diepe breede grep pels voorzien, omringd door smallere greppels oi goten, waardoor het noodige water wordt aangevoerd. Het suikerriet moet namelijk een groot deel van den groeitijd op onder water staand' land groeien. In de breede greppels worden de jonge plant jes, het bibit, op afzonderlijke bedden gekweekt geplant. Dan wordt de grond zwaar bemest en de planten worden vaak besproeid. Van tijd tot tijd laat men bet heole veld onder water loopen, tot de regentijd dit niet moer noodig maakt Als bet riet gebloeid beeft begint de oogst tijd. Doordat bet van Mei tot September gelei delijk ia uitgeplant, valt ook do oogsttijd in een tijdsruimte van een maand of vijf. Als de planten 12 a 15 maanden gestaan heb ben, is bet suikergehalte bet grootst, ongeveer 13 procent Dan gaat men het snijden. De geu sneden rijsthalmen worden met ossenkoppen naar de fabriek vervoerd- In de fabrieken wordt bet riet tussoben zwa. jre ijzeren cylinders uitgeperst. Het sap wordt verder bewerkt, gezuiverd, ingedampt en ge kookt De ruwe suiker, die hierdoor wordt ver kregen, gaat naar de centrifuges, om de sui ker kristallen en de stroop van elkaar te schei den. Do suiker wordt in bamboemanden ver scheept naar de suikerraf made rijen, waar ze voor het gebruik geschikt wordt gemaakt M. GROOTE KRENTENBROODEN. i Een oud Twentscb gebruik is bij de geboorte van een kind de ouders een groot krentenbrood (te schenken, oen krenterrweg zegt men. Zoo*n krentenweg weegt gewoonlijk een paar kila j Zooals het met zoovele oude gebruiken gaai gaat het ook met dit Het slijt langzaam uit te- genwoordig is het nog maar alleen in zwang bij de boerenbevolking. In oorlogstijd' moest het geven van een kren tenweg gewoonlijk achterwege blijven, maar na 1918 is men er weer druk mee begonnen, aan vankelijk zelfs drukker dan tevoren en in groo teren kring. Zoo gebeurde het te Almelo, een paar jaren geleden, dat een machinist bij 't spoor verrast werd op een reuzenkrentenbrood, zooals er be paald nog niet vaak een gebakken zal zijn. Het was bij de geboorte van het/ dertiende kind van den machinist Op een versierden wagen werd het brood naar de woning van den gelukkige gebracht Een wagen was hiervoor ook wel noodig, want het was 3.20 M. lang, een halven meter breed en 1 dM. dik, terwijl het maar eventjes 75 Kg. woog. Do knappe bakker had met suiker het volgen, de gedicht erop geplaatst: In oorlogstijd krijgt hij, Die H meeste doodt, Van hoogerhand een lintjel Hier geeft men 'n moedig paar. Daar 't dertien levens gaf, Deez' krente natoert. voor 't kindje. Het huw'lijksbook was vol, Etn pa ging zonder draion Voor deze nieuwe spruit Een heel nieuw boekje halen. Doch dertien te gfctal, Men kan er kwaad van proton* Wil daarom, dapp're broer Het hierbij nog ndet laten. i Blijf tmoedig in 't gareel) Al klinkt onz' wenach wat doJ, Maak dapper als voorheen Ook 't tweede hoekje voll M, t R0EKELOOZE CHAUFFEURS. Eendge jaren geleden heeft een spooorwcgcörw! tie in het Westen dor Vereenigdo Staten bij 20.000 automohielheetuurders nagegaan, hoe zij zich gedroegen bij het naderen van een punt, waar de weg een spoorlijn kruiste, Daarbij is gebleken, dat 525 bestuurders over het kruispunt raasden, als het kloksignaal reeds de nadering van den trein aankondigde. 7P pet keken naar links noch. rechts en 27 pel keek naar één richting slechts, terwijl zij met onverminderde vaart de lijhJ kruisten. 3 pet der 'chauffeurs nam de moeite naar heide kanten uit te kijken. En slechts 35 bestuurders namen de moeite hun snelheid te minderen om zich er van te vergewissen of men veilig over» ■teken. [I J Groots vooWfohtigheid «1 <ÏU4 weinig tg bespeuren. M. i een legende tan t ontstaan der tabaksplant. We weten, dat tabak min of meer vergiftig is, wat oiL blijkt uit het „bijten" op de tong, Hoe dit komt moge blijken uit de volgende legende: Toen de profeet Mohammed eens door het schimmel cl op den zolder lagen. Hij maakte ze schoon, zoo goed het kon, en kleedde er zich meel Helaas, er ontbrak een helm met een vi- derklep pat> zijn uitrusting! Zonder zoo'n helm fran niemand de wereld in gaan! Maar Don Quk&ote was niet doml Van oen deksel maak te hij een soort vizierklep; die bevestigde hij een ijzeren stormhoed: nu had hij een helsnl „Zou hij sterk genoeg zijn?" dacht Don Qui chote. Hij nam zijn zwaard en sloeg op d»n helm.... en meteen vernield© hij wat hij in een week vervaardigd had! Geen noodl „Ik zal de kapotte deksel met ijzeren staafjes sterker maken," dacht Don Quichote. Hij deed het, en nam maar niet voor den tweeden keer een proef't mocht weer eens kapot gaan! pik heb hu een volmaakte helm", zei hij. een paard, een strijdrosP Hij ging naar £ijn stal en bekeek het stokoude paard dat daar ptond, met hangende kop, en bijna zonder ■taart en manen. „Dat te een prachtig dlerl Ben nhojn voor rniju ro6p Vier dagen en nachten dacht hij over een naam, die mooi zou klinken, en die beroemd zr ii worden !n latere jarenRossinante zal mijn ros beetenP „Ik heb een volmaakt paard met een vol maakten naam!" zei hij „Nu moet ik zelf nog een naam hebben: Don Quichote alleen is niet genoeg. Waar woon ik? Bij de Manchat Don Quichote van de Manchal Dat kllnktP Zoo dacht hij. „Ik heb na ook een volmaakte naam!" zei hij. „Nu moet ik ook nog iemand hebben, aan wien ik alles kan vertellen, wat ik 7^i, en voor wien ik zal gaan strijden. Mijn vrouw? Be heb geen vrouw! Ik zal maar denken, dat ik voor een vrouw ga strijden. Ze moet Dulcinea hee- ten, dat is een volmaakte naam!" Zoo sprak Don Quichote. EL „Nu moet ik ook op reis ghan", zei hij, „*5e wereld wacht op mij. Ik moet allerlei kwaad gaan straffen; slechte menschen moet ik op sluiten, verkeerde gewoonten moet ik verbie den." Eu zonder iemand iets te zeggen, zette hij op een warmen JuïJmorgon zijn gelapte helm op, trok bet harnas aan, ging op Rossinant© zit ten, nam zijn wapens en reed door de achter» deur weg, blij, dat hij zijn groote werk kon beginnen. Maar pas was hij op weg, of oen verschrik kelijke gedach-te, kwam bij hem opl Hij was nog niet tot ridder geslagen! Volgens de rid. derwetten mocht hij dus tegen geen enkelen ridder het zwaard opnemen. En ook moest hij een wit harnas dragen! Don Quichote aarzelde een oogenblik, om verder te gaan. „Maar", zoo zei hij, „ik zal den eersten voorbijganger vra gen om mij tot ridder te slaan. Dat ia zoo dik wijls gebeurd. Ik heb het in veel boeken gele zen. En mijn harnas zal ik wel eens opschik, deren." Toen ging hij verder. Dat wR zeggen: zijn paard ging verder en Don Quichote vond eiken weg goed. „Hoe zal later mijn uitrijden beschreven worden?" vroeg Don Quichote zich zelf est „ïïa denk zóó: „Nauwelijks bad de zon het rozig bod verla ten, nauwelijks waren de bonte vogeltjes gaan zingen, of de dappere ridder Don Quichote van de Mancha, besteeg zijn' beroemd strijdros Rossinanto en reed heen!" (Wordt vervolgd.) bosch liep, zag hij iets op den grond bewegen. Bij nader toe/kijken zag hij, dat het een ge wande slang was. Hij kroeg medelijden met het gewonde dier, raapte het op en heeldo zijn wonden. Tot Hank beet de slang dien profeet in de hand. Mohammed wierp hot reptiel ter aarde en maakte het dood. Daarna zoog hij de wond uit en spuwde het gif op den grond. Etn ziet, terstond groeide er een plant op met groote bladeren, Die bladeren bevatten naast den balsemenden troost, slechts door een Mo hammed te geven, tevens het gif, dat do slang in zich heeft. De nieuwe plant was de tabaksplant. M. de kortste briefwisseling. De romanschrijver Dumas wilde eens weten, of zijn laatste roman druk verkocht werd. Daarom zond hij zijn uitgever een kaart, waar op niets anders stond dan: 7 Het antwoord: kon hem tevreden stellen en was even bondig als de vraag. Het luidde; 1 M. schaken als schoolvak. Van oudsher zijn ©r dorpen en stadjes ge weest, die uitblonken in bedrevenheid' inj de een of andere lichaamsoefening, een spel of een ■port Maar dat de heele bevolking van een dorp in. den loop der eeuwen de traditie hand haaft van groote schaakkundigheid te zeker wel een unicum. Dat te het geval in Ströbeck bij Halberetadt in het Pruisische regeerlngs- district Maagdenburg, dat in de overige wereld nauwelijks bekend zou zijn, indien zijn onge veer 1500 inwoners niet sedert' eeuwen den TiAflm hadden gehad van uitstekende schaak spelers te zijn. Voor zoover wij weten, heeft het dorp wel nooit beroemde schaakmeesters voort gebracht, die aan wedstrijden deelnemen, wel ke de schaakwereld in beroering brengen en waarvan de stand naar alle oorden van. de we reld geoeind wordt Maar dit neemt niet weg, dat er nauwelijks een bewoner of bewoonster te vinden- te, die niet van liefde voor de edele schaakkunst blaakt. Er te ook een Schaaktaren, die in de geschiedenis van het dorp een rol schijnt gespeeld te hebben als kampplaats. Het zal dan ook wel niemand meer verwonderen te vernemen, dat te Strobeck op de lagere sohool les wordt gegeven in schaken, niet fa cultatief, maar als verplicht vak. De Strö- becksche schooljeugd kan dus naar waarheid getuigen: mijn leeren te spelen! Elk jaar wordt met Paschen een wedstrijd gehouden, om zes als prijzen uitgeloofde schaakborden. het leven der rendierlappen. De reis van onze Koninklijke familie naar Lapland heeft nieuwe belangstelling gaande gemaakt voor het merkwaardige volk dat daar w#>nt en in het noordelijkste gedeelte ervan in den zomer een langsten dag van drie maan den en daartegenover in den winter een even langen Poolnacht kent. Naar hun levenswijze verdeelt men de Lappen als volgt: da Ren dier-, de Bosch- en de Visscher„ of Kuit en Zeelappen. De laatsten zijn het talrijkst en staan veel hooger dan. de ©ereten. Men kan er bog een nieuwe klasse, de Riviorlappen, aan toevoegen. Do Rendierlappen trekken met hun ne rendieren voortdurend rond op zoek naar weideplaateen. De dieren zijn hun ©enige rijk dom, maar zij verschaffen hun dan ook alles wat zij aan voedsel en kleeding noodig héb ben. Toch is voor het onderhoud van een ge zin geen gering aantal van deze dieren noodig. Wie niet moer dan honderd rendieren bezit, moet zich bij een grooteren eigenaar aanslui ten en komt daardoor tegenover hem in een betrekking van onderhoorigheid. Ben zelfstan dig en welgesteld Lap beschikt over een kud de van 300 tot 500 stuks. Daar intusschen het gebied dat de Lappen vroeger vrij konden doortrekken, door het opschuiven van den landbouw naar het Noorden steeds kleiner ia geworden, zijn velen van hen genoodzaakt, bun zwervend leven vaarwel te zeggen, vaste woon plaatsen te kiezen en door vischvangst en jacht in hun onderhoud te vooralen. i de oudste av1ateur. Als den oudsten man, die ooit met een vlieg tuig de lucht te ingegaan noemen de Elngel- eche bladen den 106-jarigen Harry Moore, die ook „de oudste zeeman" ter wereld ia. Deze oude man, die in 1816 te Kingston op Jamaica werd ge horen, woont thans te Melbourne in Australië en vierde zijn 106sten verjaardag met een gebeurtenis, waarnaar hij reeds lang verlangend had uitgezien; hij besteeg name lijk een vliegtuig voor een langen tocht. Toen men hem van vliegkap en bril voorzag, lachte hij vroolijk en klom met groote behendigheid op zijn zitplaats. Enkele minuten later zweef de hij hoog boven de haven van Melbourne, vanwaaruit hij in 1847 zijn eerste zeetocht had gemaakt „Ik zou nog wel lederen dag willen vliegen; aoo goed is het me bevallen", iel hij na afloop van den tocht „Ik heb me nooit beter geamu seerd en ik ben blij, dat ik dit op mijn ouden dag nog heb kunnen beleven. Ik begrijp niet, dat men nog bang kan zijn "»ot het vliegen. Men zit hier beter, rustiger er ü'ger dan in de oude diligences, waarmede i.. mijn jeugd nog heb gereden." Zoozeer deze Methuealem van de aviatiek geestdriftig te oww het vlie gen, zoo weinig wil hij weten van automobie len; zij xnaken hem te veel leven en schudden te veel, zegt hij. amsterdamsche „herbergen*. „De Hotelhouder" haalt het een en ander op uit den goeden ouden tijd en spreekt over Am sterdam scho herbergen. ET zit .climax in de be naming: in dien ouden tijd waren het „her bergen", later zijn het „logementen" geworden en nu leven wij in den tijd van bet „hotel". Wij doen uit het artikel van „De Hotelhou der" enkele grepen, zeer vrij behandeld. Dat onze voorouders geen ridders waren van den blauwen knoop, weet ieder, die zich maar even met de geschiedenis van onze ste den heeft beziggehouden. De vroede mannen en stedelijke beambten verrichtten niets bij zonders zonder dat er een zekere som voor wijn of bier op de stadsrekening kwam. En schilders als Jan Steen en Ostade wisten ook mee te praten over den geweldigen dorst van hun tijdgenooten. De gilden namen in hun keu ren al spoedig bepalingen op tegen dronken schap. Maar jenever was toen nog onbekend: men dronk brandewijn gebrande wijn of den gewonen wijn en natuurlijk ook bier. De tap pers waren vereenigd in een tapperagilde, waarin ook de wijntappers waren opgenomen, want wijn was voor de aanzienlijken de ge wone drank. De herborgen waren in die dagen inrichtin gen van belang en soms van aanzien. Tot de voornaamste in Amsterdam behoorde er een op den Dam, waarin de schilder Van Someren kastelein was en in dé Nes was admiraal Swar- tenhondt eigenaar van een heiberg en het kas teleinschap van de Doelen was zeer in trek. In die gelegenheden kwamen alleen de aan zienlijken óm er wijn te drinken; attracties voor bezoek kende men er niet. Voor de mindofe gelegenheden stond de zaak anders, die moesten volk trekken. waren toen ook verborgen of clandestiene drinkge legenheden en toen reeds moest men om een tapperij te mogen opzetten vergunning hebben van de „Heeren van den Gerechte". Onze „ver gunningen" zijn dus niets nieuws. Do concurrentie onder de tappers wss zeer sterk, want er waren er vele en daarom maak ten zij allerlei attracties om klanten te krijgen: kaats- of kegelbaan, hanengevechten, een ple- ziertuin met prieeltjes of er werd gelegenheid gegeven tot hazardspel. In de grootero gele genheden werd met hetzelfde doel muziek ge maakt, of er was gelegenheid tot dansen; want dansen was toen net zoo goed als nu haast een behoefte, in elk geval een zeer gezochte tijd- passeering. In de dansscholen werd daarente gen weer gelegenheid gegeven om den dorst te lesschen. De buren waren niet hijzonder gesteld op die danserij; het ging er wel wat luidruchtig toe en „meisgens, dochters en getrouwde vrou wen" kwamen er als mannen verkleed., „drin kende, rasende, springende en dansende en andere moedwillichheyt bedrijvende". Het pu bliek was het spreekt vanzelf niet bijzon der deftig. De danslust ontaardde zoo, dat de overheid tusschenbeiden kwam In do deftig© heibergen werd niet gedanst en het rooken was niet geoorloofd; vrouwvolk „van quaden naeme ende faame" werd niet toegelaten, maar vreemdelingen smokkelden ock zelfs daar nog wel eens een niet toelaat bare vrouw binnen; en in de mindere tappe rijen zal het dus wel erger zijn geweest Maar al ging het in sommige herbergen niet ,oneerlyck" toe, muziek en yang en rtam waren zeer gewenscht. Het lijkt er wel wat op, dat in onzen tijd van strijkjes en dansavon den de geschiedenis zich herhaalt Ook toen in de 17e eeuw waren er soms voorname mees ters, die zich lieten hooren, alleen ze werden wat slechter betaald dan tegenwoordig ds strijkjes-musici In de Nes was heel wat te doen; daar was zelfs een Engolscho muziekherberg, 't Pril te daar in later jaren gedaald; de Nee werd rni-n of meer befaamd en misschien herinneren zich sommigen nog het opwekkende lied: In de Nes daar moeten wij wezen, In de Nes daar moeten wij zijn; Daar staat op de deur geschreven: Hier verkoopt men brandewijn. aükber. In het „Tijdschrift voor Geneeskunde" komt een artikel voor over de amber, een klassiek wondermiddel, door dr. van AndeL De amber is een soort steen, die gevormd wordt in de ingewanden van den potvtech, die zich hoofdzakelijk met inktvisechen en andere koppootigen voedt De muskusachtige geur zou in hoofdzaak van die dieren afkomstig zijn, terwijl de snavels, die vroeger® schrijvers als bewijs voor hun theorie aanvoerden, dat ds amber van vogels afkomstig zou zijn, niets an ders zijn dan de hoornachtige, onverteerde bek ken van die dieren. Do amber behoorde in de oude tijden tot die reukstoffen, die gebruikt worden als per soonlijk voorbehoedmiddel tegen de besmette lucht in de kamera waar patiënten met beu smettelijke ziekten aanwezig waren. Behalve de sterke geur droeg ook de zeldzaamheid hu kostbaarheid ertoe bij, dat de amber In hoog aanzien stond. De amber werd meest gebruikt samen met andere reukmiddelen; zoo noemt b.v. een voorschrift uit het laatst der 17e eeuw als grondstoffen voor een amberappel: eivol (afgescheiden door bepaalde klieren van ds civetkat), grijze amber, roze water, benzol- hars, fijngesneden rozeknoppen, door middel van Arabische gom tot een massa veteenlgtt. Van deze massa kneedt men den amberappel, na de handen met Jasmijnolio te hebben ingtk_ wreven. Er zijn echter oudore, voel ingewikkelde* voorschriften: zoo wordt b.v. een voorschrift uit de 14e eeuw meegedeeld voor ©en goedkoo- pe" amberappel, waarin styrax, Arabische gom inyrrhe, wierook, sandelhout, muscaatnooi, kruidnagel, spica nardi, kaneel, muscus en grijze amber noodig waren, die met welrieken de oliën dooreengomengd werden. De „duiV" amberappel, voor vorstelijke personen bestemd,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 6