SCHAGEN.
ROMMELKRÜID.
Even laehen.
Riviertje (wilg, en populier, wild, van twee
iangboenen en een hardlooper; de kikvorsch
(120 bladzijden).
No. 2, 3 en 4, Schetsen van Planten. Inhoud:
De Appel, de Perzik, Amandelen, de Kers, Aal
bessen, Erwten, het Gras, Garst, de Tarwe,
Haver, de Rogge, Boekweit; de Roos; Sla, Wor
telen, Ahndbeien, de Aardappel, de Uien, Tul
pen, de Lelie, Hennep, het Vlas, Mos, Zeegras,
Wier, Paardebloemen, de Noteboom, de Vlier.
Klimop, Druiven, de Eik, de Den, de Linde
boom, het Suikerriet, de Koffieboom.
No. 5. Uitstapjes in het Rijk der Natuur. De
inhoud hiervan zal ik niet opnoemen, anders
kan ik het raadsel niet meer plaatsen.
Deze boekjes kan men verkrijgen (ze zijn al
len rijk geillustreerd) door het oplossen van de
volgende 5 prijsraadsels. Hier volgt no. 1.
Verborgen plantennamen:
Ik zag ras dat gij het tvaart. Zeg maar iets.
Toon het door woord en daad. Dus partij te
gen partij. Kijk eens wat een groote spin; A,
zie hoe zij die vlieg pakt.
Verborgen diernamen:
Twee paar damesschoenen. Kan Arie dat niet
doen? Kijk, ik vorsch altijd zulke dingen na.
Als ik val kom je me wel helpen. Loop maar
door, Aafje.
De vorige prijsraadsels worden de volgende
weck bekend gemaakt.
K. VAN KEULEN,
Tuinbou wvakonderwijzer.
WARE WOORDEN.
I
Vriendelijkheid is de aangenaamste der deug
den; zijl heeft van alle het liefelijkste aange
zicht; zij is de sleutel tot alle harten, zoowel in
de huis. als in de ziekenkamer.
Het past den vlinder niet, minachtend neer
te zien op de rups, waaruit hij is voortgeko
men.
Waar moeder natuur spaarzaam was, baai
de stiefmoeder dressuur niet veel.
bij zei, dat Sancho lachen en huilen mocht, als
hij wou. „Nergens staat daarover iets in mijn
boeken!"
„Maar Heer," zei Sancho, „ik geloof dat het
nu etenstijd is."
„Ik voor mij zal niet eten", zei de Ridder,
„maar ga jij je gang, Sancho!"
Sancho ging, zoo goed en zoo kwaad als het
kon, rustig op zijn ezel zitten, nam uit zijn
tesch alles wat er in zat en dronk af en toe met
welbehagen uit zijn veldflesch.
Eindelijk brak de nacht. aan. Onder een boom
gingen Heer en knecht slapen, nadat Don Qui-
chote eerst nog een tak had afgebroken, die
voor een speer kon dienen.
Den heelen nacht echter sliep Don Quichote
niet, maar hij dacht aan zijn gebiedster Dul
cinea, omdat hij gelezen had, dat bijna alle do
lende ridders weinig sliepen.
Sancho Panza echter sliep heerlijk, en als
Don Quichote hem niet wakker gemaakt had,
sliep hij nu nog.
JTk wil niet eten", zei Don Quichote, „maar
ga jij jo gang."
Om drie uur in den middag waren ze bij den
bergpas Lapice.
„Hier kunnen we onze handen tot aan de el
lebogen steken in Y geen men avontuur noemt",
zei Don Quichote. ,Denk er om Sancho, dat je
nooit naar je zwaard grijpt, om mij te verdedi
gen, behalve als ik door laag en boos volk
word aangegrepen. Dan mag je me helpen 1
Maar als Ridders me aanvallen, moet je op een
afstand blijven, want de wetten van het Rid
derdom laten niet toe, dat je me dan bijstaat".
„Zoo zal 't gebefuren, Hher", zei Sancho,
Hét oordeel der massa kan ons tot nadenken
stemmen; het mag ons echter nooit doen wan
hopen.
Een leven zonder vreugde is een verre reis
reis zonder restaurant.
MODERN.
Bij de aankomst van den nieuwen landheer
en zijn echtgenoote heeft de opgetogen bevol
king met alle geweld de wielen van de auto
willen nemen en hen naar het kasteel willen
sleepen.
JUIST GEZEGD*.
De verzuchting van iemand die door zwarte
menschen aan het braadspit is geslagen:
„Voor den eersten keer van m'n leven ben ik
er zeker van, dat ze me genomen hebben ora
mezelf!"
DAT IS ZOO.
Vader, hoe komt het, dat uw hoofdhaar
hcelemaal wit en uw snor nog geheel zwart is?
Ja jongen, dat is toch heel eenvoudig, mijn
snor is ook twintig jaar jongr dan het haar op
mijn hoofd.
L
ONTSTAAN.
Het allereerst, wat elke Schager van een ge
schiedenis van zijn dorp verlangen zal, is na
tuurlijk het begin. En daarmee vraagt hij al
dadelijk een van de allermoeilijkste vragen,
die in onze dorpsgeschiedenis te beantwoorden
vallen. H Zou al heel gemakkelijk zijn», om de
oude Schager Chroniek na te schrijven, die
zegt: „Schagen is 't eerst bevolkt in den jare
334"en' velen zouden daarmee waarschijn
„want van nature ben ik (nogal vredelievend,
maar als men me aanvalt, zal ik me verdedigen,
zoo goed en zoo kwaad als ik kan."
Terwijl ze zoo spraken, kwamen ze een Bis_
kayer tegen.
„Alweer een toovenaar," zei Don Quichote.
„Uit den weg, schelm, en gauw wat!"
Maar de Biskayer sprak in zijn dialekt:
„Vort, als jij niet weg ben gauw, ik jou dood
maak, zoo waar een Biskayer ik ben."
„Nu zie ik, dat je geen toovenaar bent, maar
een gewoon, een doodgewoon mensch," zei Don
Quichote. „Als je een ridder was, dan had. ik
je allang voor je brutaliteit gestraft, leelijke
opschepper.!"
„Ik niet ridder; jij liegen kan, als jij weg
gooit zwaard en schild, wij gauw zullen zien,
hoe de zaak is," zei de Biskayer. Don Quicho
te antwoordde: „Onthoud je dag, zooals Agra-
ges zei". Hij wierp zwaard en schild weg en
reed op den Biskayer toe. Het gevecht begon
IX.
Wie wan1 het? Hoe jammer ,dat de schrijver
van de avonturen van onzen Ridder het niet
weet! In geen van dé geschriften, die over de
heldendaden van Don Quichote handelen, is er
een woord vam- opgeteekend. Wat moeten we
nu aannemen? Dat Don Quichote overwinnaar
bleef? Of de Biskayer? Of waren ze even sterk?
Laten we er over zwijgen! Alleen wil ik vertel
len, dat den volgenden dag Don Quichote een
groot stuk van zijn linkeroor miste, en dat hij
flink slaag had gekregen op zijin hoofd, zoodat
hij den volgenden tijd steeds hoofdpijn had. Nu
lijk wel tevreden zijn, zonder verder te vragen,
in hoeverre de waarheid niet deze eenvoudige
bewering in. 't nauw werd gejaagd. Want niets
is onwaarschijnlijker, dan oen stichting
van Schagen in 334, al wordt het door een
vlucht van door 't water in 333 verdreven Zij
penaren dan ook zoo aannemelijk mogelijk ge
maakt. Trouwens, we behoeven maar het fan
tastische verhaal van de stichting nader te be
schouwen, om in te zien", dat op z'n vriende
lijkst gezegd de verbeelding den ouden Dirk
Burger van Schorel leelijke parten moet heb
ben gespeeld.
Ten allen tijde is afbreken gemakkelijker ge
weest dan opbouwen. Laten we dus ter inlei
ding met 't gemakkelijkste beginnen, en het
Scheppingsverhaal van Dirk Burger van Schoo.
rel te lijf gaan. Hij begint zijn kroniek aldus:
Schagen is eerste bevolkt in. den jare Anno
334, want in den jare 333 is de Zijpe de eerste
maal ingebroken en verdronken. Deze overge
bleven Zijpriaanen en anderen, die na deze het
leven hadden behouden, hebben haar op de
hoogtens, wat Zuidelijker bij de Caagen neder
geslagen, en hebben zoo hier en daar Terpen
ofte Vlie-bergen opgerecht. Meteen daarop krij
gen we de namen dor oprichters, zoo'n soortig
plaatje met: „Eerste steen gelegd", waarop hij
oen aantal vreemd klinkende eigennamen ver
wringt, om er onze straatnamen uit te verkla
ren. Blijkbaar heeft Dirk Burger van Schorel
een zwak voor 't jaar 334, want ook Medem-
blik laat hij precies in t zelfde jaar stichten.
Laten we nu allereerst probeeren, omtrent
het ontstaan iets meer in Y klare te komen.
Hieroe dienen we cerSt na te gaan, het ont
staan van den bodem, waarop Schagen is ver
rezen, want hiermee hangt het ontstaan van
ons dorp ten nauwste samen.
In korte trekken komt hot hierop neer, dat
wc ons heel Y Noorden en' t Westen van ons
land moeten voorstellen, als een drassige streek
dicht met bosschen en struiken bedekt en van
de Noordzee afgesloten door een vrijwel onaf
gebroken duinenreeks. Van een' duidelijk be
grensde, ononderbroken Zuiderzee was geen
sprake, hoewel 't uitgestrekte Kreiler woud;
dat Wedt-Friesland met Friesland verbonden
gaan we Ridder en knecht weer verlaten. Tot
den volgenden keer dus!
Wordt vervolgd.
Marietje (van ons vorige raadsel) had 46
aardappelen. Moeder keek een beetje boos en
Marietje zei:'
„rk heb toch heusch goed geteld, Moeder!"
J. en A N.
„Moeder lachte en Marietje zei: „Ik begrijp
er niets van!." A V.
Moeder zei: „Ga je schoolgeld terug halen l"
Marietje zei: „Ik heb toch goed geteld 1"
J. C.
Zoo kreeg ik nog meer verschillende oplos
singen, die natuurlijk allemaal goed konden
zijn!
Deze week een paar gewone raadsels:
1. Welk spreekwoord staat hier:
E
N
T
W
N
N
T
L
K
T
E
E
E
A
R
E
I
T
I
Z
E
I
W
2. Welke Noordhollandsche plaats kun je
hieruit lezen?
P N M A A A S R D
3. Wie zendt me weer eens wat eigenbe-
dachte begraven plaatsen, dieren enz.?
Brieven zenden naar L. Roggeveen, Spui 97,
Den Haag.
moet hebben, zeker ook wel door vele moeras
sen en wateren doorploegd zal zijn geweest.
Werkelijk bewoond waren deze streken mis
schien niet eens, hoewel onze rondtrekkende
voorouders zich or veelvuldig vertoond zullen
hebben; later eerst de Germanen, die na de
volksverhuizing de Keltische stammen verdron
gen hadden.
Dat werkelijk reeds heel vroeg hier menschen
verkeerd moeten hebben, blijkt uit de opgravin
gen van Urnen, zelfs van een „Hunnengraf",
bij den West-Frieschen dijk bij 't Wad.
Waar de groote rivieren aanhoudend door
hun aanslibbing het land uitbreidden ten kos
te van het water^ zou zich hier een vruchtbare,
veilige grond gevormd hebben binnen afzicn-
baren tijd, ware het niet ,dat toén, evenals nu,
een langzaam maar gestadig dalen van den bo
dem, het bestaan van het nieuwe land meer en
meer bedreigde.
Zoo kon het niet uitblijven, dat het water
zijn rechten ging hernemen. Steeds hooger
kwam het tegen de terugtrekkende duinenrij
te staan, die ten slotte op meerdere plaatsen
moest bezwijken. Of t kwam, omdat door hé!
doorbreken van do krijtrotsen tusschen Enge
land en Frankrijk de golven van den Atlanti.
schen Oceaan hier vrij spel kregen, of 't kwam,
doordat door het verbreken van de verbin
ding tusschen Schotland en Noorwegen de
kracht van den golfstroom zich aanhoudend
kon doen gelden, wie zal Y zeggen? Maar ze
ker is Y, dat na verloop van eeuwen het lage
Holland' geleidelijk ander den drang der hooge
vloeden bezweek.
Steeds meer land] moest worden prijsgegeven,
vooral toen door het ontstaan der Zuiderzee,
die de West-Friezen van hun stamverwanten
In het Oosten scheidde, de vijand in eigen boe
zem kon heerschen. Misschien, dat toen ook de
Zijpe wel is ondergeloopen, hoewel ook dit wel
licht geleidelijk zal zijn gegaan.
Tevens was de duinenrij zoowel bij de
Hondschbossohe als bij Callantsoog al steeds
een zwakke plaats, al is 't dan niet waar, dat
hier Rijn-armen zich in zee stortten, zeegaten
waren er toch al gauw (zie kaart).
l.Dkelen willen zoo'n Rijnarm zelfs door Heer-
hugo- en Schagerwaard bij Valkoog door den
Schager Zijdewind in de Zijpe laten uitmonden,
en oorspronkelijk door de Zijpe ten Zuiden van
Callantsoog in Zee, Daarom zal ook tevoren de
Zijpe wel al9 een der gevaarlijkste woonplaat
sen beschouwd moeten worden. Heel onwaar
schijnlijk is Y dan ook, dat onze Friesche voor
oudere, die ook niet dom waren, de lager gole-
gen, onveilige Zijpe als woonplaats zouden
verkiezen boven de hooger gelegen plekken
van 't veiliger „oude land',' die nu het grondge
bied van de gemeente Schagen nog uitmaken.
Immers, Burger zelf spreekt ervan, dat de
„Zijperiaanen" zich op de „hoogtens" neerlie
ten, en er is geen reden om aan te nemen, dat
ze voordien de zanderige Zijpe eerder dan de
hoogere beste grond van Schagen zouden ne
men. De WeSt-'Friezen zullen wel altijd van
lekkere vette klei gehouden hebben, zoo goed
als ze ook nu nog liever goed land hebben dan
slecht En Dirk Burger vermeldt de kwaliteit
van. 't Schager land nog eens apart in z'n kro
niek als: zoo vruchtbaar als geen ander in
Hollant of daaromtrent, en hij illustreert dit
nog eens met te vertellen, dat er een schaap
van 100 gulden is geteeld en dat één boom er
voor 100 vruchten opleverde.
Van een „stichting" van Schagen in een be
paald jaar, en dat nog wel door dertien Zijper
boeren met hun families kan dus al vanzelf
geen sprake zijn, al rijmt Dirk BuTgcr met nog
zooveel dichterlijke overtuiging zijn acroeticon:
DE SCHULDVRAAG.
(Duitschland zal waarschijnlijk een
nota aan de mogendheden verzenden
omtrent de kwestie, wie schuldig was
aan het uitbreken van den oorlog.)
(Krantenbericht).
Ach, vraag toch niet, wie schuld had aan den
oorlog,
Die heel Europa hoop'loos ontwricht,
Waarvan na tien jaar zoogenaamden vrede
De smet nog op ons daag'lijksch leven ligt
Daar is een wereldschuld aan dit gebeuren,
Met 't fijne voorspel van den diplomaat,
Van jaren afgunst, jaren niet begrijpen
Was deze oorlog 't wrange resultaat!!
Men wou een meerderheid van d'eigene
producten,
Een overheersching van het eigen ras,
Dat noemde men dan „vreedzame expansie",
Om Y even of men Rus of Duischer was!"
Het vaderland moest komen tot de glorie
En aan de spits van alle naties staan,
Totdat de onbereikbYe idealen
Het volk v.erblindden in zijn grootheidswaan.
In, ieder volkslied komt die waan tot uiting,
In „Miarseillaise", „Brittania rule the waves"
tn 't overmoedig: „Deutschland über alles"
En vreedzame expansie bleek vergeefs!!
Toen heeft men onder saamgera&pte leuzen z
Den vrede in schijn pardoes opzij gezet
F.n greep men met een schreeuw om de victorie
Naar mitrailleur, kanon en bajonet!
Ach, vraag toch niet, wie schuld had aan den
oorlog,
Wat komen ging moest komen mettertijd,
Niet een is oorzaak van dit schrikk'lijk lijden,
Maar allen hebben doodslag voorbereid!
Fr was al sedert jaren geen vertrouwen,
Men heeft elkander om zichzelf geduld,
F.n putte kracht uit wedstrijd in bewaap'ning,
Want in hun aller vrees lag aller schuld!!
Ach, vraag toch niet, wie schuld had aan den
oorlog,
Geen schuldvraag bouwt een nieuwe
maatschappij,
Al zijn de oorlogsdooden niet vergeten,
Laat d'afgunst stil zijn en de haat voorhij.
Aan o n s de toekomst in eendrachtig streven
Naar warme broederliefde die geneest,
Dan is de krijg met al z'n leed door zonde,
Dan zijn de offers niet vergeefs geweest!!!
September 1924. KROES.
Allé rechten voorbehouden!
Soo gij van ym&nd boord, die na mijn naam
kwam vragen
Cagen heet ik eorst, maar nu zoo heet ik
Schagen,
Aloud is mijn begin, wanneer ik ben gebouwd
Gantsche zeekcr en gewis, ik ben veel jaren
oud.
En zoo gij 't weten1 wilt, ik zal U regt verklaren,
Na men drie hondert schreef en vier en dertig
jaren.
De al to behoudende, die toch nog niet ge-
lcoven wil, dat die deftige, in perkament ge
bonden Schager Chronijk van 'n paar honderd
jaar oud, de plank mis zou zijn, bekijke eens
de kaart van Noordholland van omstreeks 't
begin der middeleeuwen, en tot z'n ontsteltenis
zal hij zien, dat de heele Zijpe er toen nog niet
eens was!
SCHAG.EN omc,HV
OMtrRÊe^s utr jaa*. II.9C
Wordt vervolgd.
DE CARNEGIEJ3CHATKAMER.
Moest men vroeger zijn- kostbaarheden bewa
ren in met ijzer beslagen houten kisten, al spoe
dig was het daar niet meer voldoende veilig,
want zulke kisten wisten de dieven met zaag
en breekijzer wel te openen. Daarna heeft men,
vooral ook na de toenemende opeen hooping van
geld en geldswaardige zaken, gezocht naar be
tere bewaarplaatsen. Men vervaardigde ijzeren
kasten, gemetselde kluizen met zware ijzeren
deuren, kluizen van gewapend beton. Men beeft
de schatkamers steeds sterker moeten maken,
want bet inbrekersgilde wist zich steeds aan11©
passen bij de grootere zwarigheden, die het be
drijf opleverde.
De strijd tusschen schatkamer en inbreker!
'In den tegenwoordigen tijd heeft men schat
kamers die weerstand bieden tegen eiken in
braak, tegen brand en aardbeving. Als een
voorbeeld geven we een beschrijving van de
Carnegie-keldora, die voor een tiental jaren' tou
rug voltooid zijn. Er is twee volle ;&ren aan ge
werkt, de kosten beliepen f 1.200.000.
Twee groote stalen doozen boven elkaar moe
ten de schatten van den multi-jnillionnair beu
waren. De benedenste doos is 56 M. lang, 10 M.
breed en 3 M. hoog. De bovenste doos is 26 M