lluitti Nitiis- Nederlandsche Landbouwbank. 11 N.V, T.h. TRAPMAN ft Co., Sehageö EERSTE BLAD.', De dingen om ons heen. Kantoor te SCHAGEN aan hel Marktplein No. 88. Kantoor te ALKMAAR Pieterstraal, hoek Koningstraat. ALLE BANKZAKEN. Binraenlandsch Nieuw». SPAANDER Co., ALKMAAR. Heeren-Mode-artikelen. GRAAF RICARDO Zaterdag 27 September 1924. schaker 678te Jaargang. No. 7510. codrant. Dit blad vorschijnt viorraanl por wook: Dinsdag, Woensdag, Donder dag on Zatordag. BIJ inzonding tot 's morgons 8 uur, woeden Advor- tonliftn nog zoovool mogelijk in-hot oorstuitlcomond nummoi? goplaatst. POSTREKENINO No. 23330. INT. TELEF no. 20 Prijs por 8 TIoN van 1 inbogropon). maandon f 1.05. Losse nummors 0 cont. ADVERTEN- tot 5 rogols f 1.10, iodoro togol moer 20 cont (bowljano. Grooto lotton» wordon naan plaatsruimte borokond* DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER BLADEN. Eindelijk hebben we dus mogen hooren, wat er in zake de vreedzame oplossing van internationale ge schillen en de ontwapening aan de vergadering van den Volkenbond zal worden voorgesteld. Vergeleken met de redevoeringen en de geestdrif tige telegrammen is het niet veel, doch wel belang rijk is het, dat de plannen in 1899 in den Haag ont wikkeld en toen als krankzinnige utopie beschouwd, nu opnieuw nogmaals worden overwogen: Vooral ock is belangrijk, dat de verschillende organen voor internationale samenwerking en internationale jus titie en volkenrecht, die destijds geheel ontbraken, of slechts in voorloopigen toestand aanwezig wa ren, thans in werking zijn of direct kunnen func- tioneeren. Ongetwijfeld is er vooruitgang in die kwarteeuw. Meer wellicht dan in de drie eeuwen sedert Hugo de Groot zijn „ech/t van Oorlog en Vrede" schreef. Doch deze vooruitgang, hoezeer ook toe te juichen, mag niet bevredigend worden geacht. Men durft nog steeds niet doortasten. Iets \*ht ten zeerste is te be treuren. Hier zit men in een vergadering van vijftig volken, groot en klein, een vergadering, waarin slechts drie groote landen en een paar 9tammen worden gemist om het geheele menschdom te- vertegenwoordigen. In 'deze vergadering wordt een voorstel geformuleerd, in de woorden van den premier van een der grootste landen, om bij voorkomende conflicten hem voor den aanvaller te houden, die zich niet wol onderwerpen aan rechtspraak. Op zich zelf is deze definitie wel bruikbaar, ofschoon er gemakkelijk gevallen zijn te bedenken, waarin de een of andere staat het er lie ver „op aan zal.laten komen", dan zich te onderwer- .pen aan het oordeel van een lichaam, welks vonnis hij van te voren reeds kan raden. Bovendien zijn er meer manieren dan één om een tegenstander formeel in het ongelijk te stellen. Men denke slechts aan het gescharrel der mogendheden in Juli en Augus tus 1914, over de vraag, wie het eerst heeft gemobi liseerd, wie den oorlog heeft verklaard, en wat dies meer zij. Zelfs thans, na tien volle jaren, waarin de Russi sche en Duitsche archieven geheel en verschillende andere%gèdeeltelijk opengingen, weet men nog niet precies hoe alles zich heeft toegedragen, kaatst men nog steeds den schuldbal van den een naar den an der sterker, niemand kan zeggen welk oordeel door het Hooge Hof of door een scheidsrechter of den Volkenbondsraad, thans, na kennisnemen van al die gegevens, zou worden uitgesproken van de schuld vraag. 'Zoolang men niet zeker weet wie de aanvaller is en wie moet worden beschouwd als de vijand van allen plus van de. Volkenhondsgedachte, kon men natuurlijk niet ander9 doen dan- een algemeenen re- gei vaststellen: Schuldig is, die rechtsspraak weigert. Terwijl men door dezen norm te aanvaarden on tegenzeggelijk het probleem nader bracht tot .een oplossing, heeft men aan den dnderen kant verzuimd consequent te zijn. Immers men heeft de toetreding tot deze regeling facultatief gelaten. Wie wil mag meedoen. Die niet wil blijft er buiten, al zal dan ook de V. Bond zekere maatregelen kunnen nemen, zöj kere stappen' kunnen doen ook in het geval van een conflict tusschen niet-onderteekenaars en tusschen niet-leden van den Bond. Dit facultatief-stellen is een fout. Hoe men het ook beredeneert. Men heeft de formuleering in het voor- stel-zelf: „de Staat, die weigert toe te treden tot de ze overeenkomst, wordt beschouwd kwaad in den zin te hebben en een potentieel vijand der volke'nge- meenschap te zijn." Er is geen comité van juristen noodig voor de sub commissie der IITe Commissie van de Volkenhonds- vergadering om deze analogie op te stellen. Heel gevaarlijk zou de stap niet zijn geweest. Uit het feit, of iemand justitie wil ten allen tijde (c.q. een scheidsgerecht) dan wel of hij zich de vrij heid wenscht voor te behouden als hem dit gelegen komt liever geweld toe -te passeft. blijkt duidelijk of en in hoeverre zulk een persoon (of staat) het op recht meent. Wie te voren zegt geen rechtsspraak in alle gevallen te willen is evengoed aanvaller, als hij die in een bepaald geval die rechtsspraak weigert, Zcfs naar het ons voorkomt in erger en gevaarlijker mate. Door do toetreding niet bindend te maken geeft de commissie uiting aan haar vrees dat het verplicht stellen van sommige landen een reden zou kunnen zijn om den Bond vaarwel te zeggen. Hierdoor erkent zij tevens dat deze Bond thans element'eh herbergt, die zéér gevaarlijk zijn voor alle anderen. Tevens geeft zij te verstaan, dat het haar geen ernst is met dit protocol. Dat zij het formuleerde Vel licht in de hoop, doch zeker tegen de verwachting, dat er iets van terecht komt. Wat zou er terecht komen van een staat, waarin elk ingezetene het recht zou hebben een verklaring te teekenen dat hij zich aan de landswetten denkt te houden, een staat, waarin dit zich onderwerp-en. aan de algemeene regels een vrijwillige daad zou mogen zijn, zonder dat een centraal gezag uit het burger zijn de onderworpenheid aan de weten een voudig concludeerde? Immers niets 1 En dan wordt nog de wet voor burgers klaar ge maakt met een zeer gering actief aandeel in. het tot standkomen hunnerzijds, terwijl elke staat in den Volkenbond bij toetreding wist welken invloed hij tenminste zou kunnen uitofenen op wat 'er te eeniger tijd zou worden besloten. Resumeerend: de commissie durft de consequentie harer eigen formule ni^t a&n, heeft _geen vertrouwen in de hechtheid van den Bond. dan wel zij waagt he! niet de landen te 9tellen voor de eenvoudige keus „recht of macht": recht in den Bond of macht tegen den Bond. pit is vooral hierom jammer, dat men, bij ietwat meer durf der formuleerdera zou hebben geweten wie het goed meent en wie alleen bondslid is of blijft, omdahhet zoo gek staat er buiten te zijn. UITKIJK. VOLGESTORT KAPITAAL f 8.000.000.—. Bankinstelling van de Coöperatieve Centrale Boerenleen bank te Eindhoven. Belast zich op billijke voorwaarden met de behandeling van HET ONTWAPENINGSDEBAT. In het openbaar debat op 30 September A.8. tus schen den gepens. generaal C. J. Snijders, oua-opper- bevelhebber van land- en zeemacht, en prof. dr. D. van Embden, Vrijz.-Dem. lid van de Eerste Kamer, naar aanleiding van de rede, door laatstgenoemde in April en Mei 124 in die Kamer gehouden en se dert gepubliceerd onder den titel „Nationale Ontwar ÉÉN OER GROOTSTE HEEREN- EN - KINUERKLEEDINGMAGAZIJNEN Eigen Coupeurs. Prima Kleeding. FEUILLETON. ALIAS RICHARD POWER door C. N. en A M. WILLIAMSON. Vertaling van Mejuffrouw M. HELLE MA. 18. Op den harden gTond klonken Esmée'* snelle voet stappen haar luid in de ooren. Geen ander geluid was te hooren behalve het kloppen van haar hart en het ritselen der hoornen, die meerend30ls nog hun bladeren hadden behouden. Zoo was het eerst; maar toen zij ongeveer den halven afstand had afgelegd, meende zij een ander geluid te vernemen. Het was of haar Voetstappen een echo hadden. Zij' keek 9nel rond. Het was te donker onder de hoornen om er zeker van te zijn, maar zij meende, dat er een man aankwam. Het meisje had het gaarne op een loopen gezet, doch zij begreep, dat zulks onverstandig en ook laf zou zijn. Toch versnelde zij1 haar pas nog meer. Nog steeds hoorde ziji voetstappen. Weer keek. zij om. Er viel nu niet aan te twijfelen, er was een man op den weg. Hij liep ook vlug, met lange schreden. In het schemerachtige licht, dat door de boomen viel, leek hij heel lang; even lang als Graaf Ricardo. Als hij zoo snel bleef voortgaan, zou hij' haar. weldra inha len. »>Tk ben niet de eenige, die het recht heeft dezen we£ te gebruiken!" berispte zij zich zelve. In elk geval is het gelukkig niet Lyons. Deze man is langer CntjS niemand anders zou mij vervolgen." Hoewel zij wist, dat hij haar toch zou inhalen, verhaastte Esipée haar schreden nog meer. Toen de voetstappen steeds nader kwamen, toen zij de adem haling van den man reeds meende te hooren, hoopte, zij nog een oogenblik dat hij haar zou voorbijgaan. In Plaats daarvan vertraagde hij echter zijn pas en Esmée begreep met een rilling van angst, dat het opzettelijk gebeurde, om gelijken tred met haar te houden. Het meisj^ nam een stijve, koele houdiiTir aan. Die lange, slanke gedaante, niets gelijkend op den dik ken Lyons in zijn pelsjas, kon zij toch niet ontloo- pen. Bovendien was zij nu niet meer in staat het op een loopen te zetten. Het was of de vrees haar ver lamde. Zij begon zelfs langzamer te gaan. Het vol gend oogenblik zou de man haar hebben ingehaald. j pening óf Volksverdelging" zal de heer Van Emb- 1 den in zijn betoog de volgende hoofdlijnen volgen: 1. Voor het hoofddoel der vrijzinnig-democraten: de vrije oritwikkeling der menschelijke persoonlijk heid, is een vrij nationaal bestaan, is nationale zelf beschikking te midden van de gemeenschap der vol ken een onontbeerlijk goed. 2. De daarvoor vereischte machtsmiddelen be- hooren slechts te zijn die van de politie en een po- litieleger. De vervanging van oorlogsmacht door politieleger levert ten onzent terstond een bezuiniging op van i ten minste 50 60 millioen gulden per jaar. 3. Door voorbereiding ten oorlog en eventueele oorlogsaktie wordt, althans voor een klein volk, de nationale zelfstandigheid in onzen tijd niet langer '.gediend, integendeel met den ondergang bedreigd. 4. Reeds in de mechanische (artilleristische enz.) j krijgvoering zinken de hulpmiddelen van een klein land. nagenoeg-zonder grondstoffen en met geringe geldmiddelen, in het niet tegenover de machtsmid delen der groote mogendheden. I 5. Elk offer wordt door de onophoudelijk nieu we uitvindingen en uitgaven elders ook weer aan stonds geneutraliseerd. i 6. In den wedloop der bewapening zijn de volken, strevend naar onafhankelijkheid/ het speeltuig der wapenfabrikanten. 7. Een volgende oorlog echter zal, blijkens het getuigenis van onwraakbare deskundigen, bovenal worden gevoerd met chemische middelen, misschien zelfs met behulp van microben. In dezen, uiterst wreedaardigen, gassenooriog is de macht der staten geheel afhankelijk van den omvang hunner chemische industrie. Geen wet of maatregel kan veranderen, dat die van Nederland vergelijkenderwijze onbeduidend zal blijven. 8. Tegen chemische oorlogsstoffen afweermidde len in- gereedheid' te hebben, ter bescherming te vens van de geheel© burgerlijke bevolking en vau den veestapel, is onmogelijk. De hulp van bondgenooten kan niet baten, waar binnen enkele uren na het begin van den oorlog geheel© steden op afzichtelijke wijze kunnen zijn uitgemoord. 9. De afwijzing door regeering en Eerste Kamer der motie-Van Embden, welke niets anders vroeg dan een onderzoek naar het gestelde in de punten 38, maakt duidelijk, welke uitkomst van zulk een onderzoek' door de tegenstanders gevreesd, ja voor zien werd. Het Nederlandsche volk ,zal hebben te beslissen, of het zich onderwerpen wil aan het voornemen, dat daarnevens door de regeering uitdrukkelijk is aan gekondigd, n.1. om de gewapende verdediging ook dan te voeren, indien de hopeloosheid daarvan te voren vaststaat. 10. Zelfs in den technisch reeds geheel verouder den oorlog van 19141918 is de Nederlandsche weer macht, ondanks.de honderdtallen millioenen welke er in die jaren extra aan besteed Zijn, tot op het laatste toe nietswaardig gebleveh, getuige o.m. de uitspraken van de legercommissie 1918 en den oud opperbevelhebber, generaal Snijders. 11. Dat ons grondgebied toenmaals, formeel al thans ongeschonden is gebleven, is dan ook te dan ken geweest aan het moreele, ekonomische en stra tegische (geografische) belang, dat voor de ïorlog- vr©roeden in die wederzijdsche eerbiediging gelegen was. 12. Ken preventieve werking kan van de weer macht «Ier kleine vclken niet of nauwelijks uitgaan, reeds wegens de punten 4^-8. En de feitelijke aanwending van hun dreigmiddel j beteekent zelfvernietiging. (Zie de punten 8 en 16). 13. Bewapening, wel verre van gerust te stellen, levert den sterke eerder een motief, haap als preven tieve maatregel onschadelijk te komen maken. Want* 'zelfs betrekkelijk geringe strijdmiddelen kunnen »-p I sommige momenten een bedreiging opleveren of I daarvoor worden aangezien. Het chemisch wapen, I dat in militairen zin vooral offensief moet worden gebruikt, heeft dit gevaar ten zeerste vergroot. Zoo werkt de bewapening veeleer als een magneet en levert „vreedzame" „voorbereiding ten oorlog" in onzen tijd meer dan ooit op, wat zij reeds in alle tijden produceerde: oorlog! 14. Met stikgassen een aanval te ondernemen op buitenlandsche steden en dorpen, in de hoop dat in zulk een welberaamden massamoord een kans schuilt, onze militaire positie te verbeteren en in den waan, dat wij zoodoende een Nederlandsche belang en den vrede dienen het kari niet anders hee- ten dan misdadig. Toch heeft de Nederlandsche regeering het uitge sproken, dat zulk een „defensief-offensief" een mid del in onze toekomstige krijgvoering zijn zal. Van militair standpunt moest ziji dit zeggen. Maar al ware het doelmatig, geen nationaal doel is in staat een zoo verfoeilijk middel te heiligen. 15. Ondanks de formeele ongereptheid van ons grondgebied gedurende den wereldoorlog hebben wij toenmaals velerlei onreéht en vernedering te ver- duren gehad. Het feit onzer mobilisatie en militaire inspanning heeft dit hoegenaamd niet kunnen voor- I komen. 16. Evenwel, hetgeen een klein volk bij militair verzet zij het een rechtmatig verzet tegen de I sterken te lijden krijgt, neemt aanstonds onmetelijk grocter omvang aan. Getuige reeds het lot van BeU Wat zou hij doen? Zou hij naast haar blijven loopen en zich tevreden stellen met onbeschaamd tot haar te spreken? Of zou hij haar bij de keel grijpen of van achteren bij de schouders? De spanning werd' ondragelijk. Juist nu viel er door een kleine opening tusschen de boomen een heldere lichtstraal op den donkeren weg. Door wanhoop ge dreven keerde Esmée zich plotseling om en stond tegenover den naderenden man. Hij was nog dichter bij dan zij dacht, zoodat hij bij haar plotselinge be weging werktuigelijk een stap terug ging. Maar toen kwam hij weer nader, terwijl zij hem uitdagend af wachtte, en het licht viel op zijn gelaat, HOOFDSTUK XVIL De Slag. „Graai Ricardo 1" riep het meisje uit „Hat kan niet het is onmogelijk! Maar toch is het zoo!" Na haar groote vrees, waren de verbazing en ver lichting bij het zien van dezen man den laatste, dien ze had verwacht te zien te veel voor,Esmée. Zij snikte even, wankelde cn struikelde over een boomwortel. Om staande te blijven, moest zij zich met beide handen vastgrijpen aan den boom en liet de kadok los, die zonder geraas neerviel, op een bed van afgevallen bladeren. Op elk ander oogenblik zou haar eerste gedachte zijn geweest er naar te zoeken, maar het, was zoo heerlijk Graaf Ricardo te zien, dat zijn tegenwoordig heid haar alles deed vergeten. De gedachte vloog haar door het hoofd, dat hij juist zijn avondwande ling in den tuin van Cannon Wood had gedaan en haar stem had gehoord, toen zij de Neales goeden nacht wenschte. Om haar een eenzame wandeling in de duisternis te besparen, was hij haar gevolgd. En zij was voor hem weggeloopen. Maar dan was hij ook niet zoo blind, als hij haar had doen denken. Toen zij zich zoö had behoed voor een val want hij bood zijn hulp niet aan— wankelde zij nog even en lachte toen. „Wat hebt u mij een angst aangepaagdl" hijgde zij. „U hadt niet moeten komen! Maar maar, ol ik ben zoo blij!" „U behoeft volstrekt niet te denken, dat ik hier ben om het genoegen van uw gezelschap te hebben", zeide de man. Zijn stem klonk ruw. Ze trof haar als een slag op de borst. Zij antwoordde niet. Er viel niets te zeggen. Zij keek alleen naar hem op en wachtte, dat hij weer zou spreken. Eén oogenblik verliep, voor hij dit deed. Het was, alsof hij de .uitwerking van zijn eerste woorden wilde bestudeeren, om haar de tweede maal nog beter te kunnen kwetsen. „Ik weet, wat u in mijn huis hebt gedaan", zeide hij -na een oogenblik „U dacht, dat ik niet zou ver., nemen, dat u daar was. Maar dat deed ik wel. Ik heb alles ontdekt. Miss Alton, u is een gemeene bedrieg ster. Ja, dat zijn de juiste woorden voor u. Een ge meene bedriegster. Nu weet u. waarom ik u gevolgd ben. Ik ben gekomen om u dat te zeggen." Ais de hemel was ingevallen, zou Esmée niet meer verwonderd zijn geweest. Want het onmogelijke was geschied. Haar ridder, di£ beleefde, galante man, was veranderd in een woestaard. Hij moest krankzinnig zijn, of zij moest het zijn om te denken, dat hij zoo had gesproken. Of droomde zij en zou nu ontwaken? l O, al9 het toch maar een droom was! ..Waarom zegt u niets?" tergde hij haar. „U zult wel begrepen hebben, dat u zich niet kunt verdedi gen." Toen herstelde Esmée zich. „Ik verdedig mij toch!" zeide zij. „Wat ik in uw huis deed, was alleen om uwentwil. Als u er werkelijk iets van weet als u niet naar de een of andere leugen hebt geluisterd had u dat tenminste kunnen begrijpen." „Wat ik weet is, dat u een onbeschaamde bemoeial 1 is", snauwde hij haar toe op ruwen toon. „U is bo vendien een knoeister. U is een vervloekte gekkin." Esmée was als verdoofd door zijn woede.Tiaar ziel scheen er onder te bezwijken en zü deinsde een paar schreden achteruit. „Laat mij gaanl" zeide zij met bevende stem. De man lachte haar uit. „Gaan!" herhaalde hij. ,Jk wil niets liever. Ga en kom nooit weer in mijn huis. Dat begrijpt u, niet waar? Ik wil uw gezicht niet meer zien in Cannon Wood." „Ik begrijp het", herhaalde het meisje. „Nooit weer, Ik zou liever sterven dan er nu weer heen te gaan. Ik wilde u helpen. Ik .Praatjes!" viel hij haar ruw in de rede. ,.U wilde u zelf helpen. Nu, u is ontslagen. Ga terug naar uw agentschap en vertel daar, wat ik tot u gezegd heb, als u-wil. Maar vertel ook, wat u deed. Vergeet dat niet. Nu kunt u gaan. na mij die kiekjes te hebben overhandigd, die u hebt genomen. Ik bedoel uw ca mera, Geef ze mij, hoort u? Voor den dag er mee!" Een zonderlinge, koele koppigheid maakte zich meester van het meisje. Hij was zoo ruw, zoo woest, dat zij wel in verzet moest komen. Zij wilde niet ne derig bekennen, dat zij haar kodak had laiten vallen. In zijn tegenwoordige, krankzinnige stemming zou hij in staat zijn haar te dwingen op haar knieön er naar te zoeken tusschen de boomwortels. Bovendien zou hij ze ook niet hebben. Hij verdiende niet* te wor., den geholpen. Zij wenschte niet langer hem te hel pen. Maar zij wilde haar camera niet overhandigen aan dien wreeden bullebak, die haar beleedigde. Voor het oogenblik gaf zij er niet om, wat er van de ca mera en haar inhoud werd. mits zij maar niet in Ri- chard Power's handen viel. Alvorens te anttvoorden sloeg zij den langen man tel naar achteren, dien hij geheel moest zijn verge ten, daar hij zijn cadeau niet scheen te herkennen. „U ziet", zeide zij, „dat ik niets bij mij heb dan mijn handtaschje. Dat is te klein om zelfs de kleinste ca mera te bevatten, maar u kunt het openen en zelf zien, als u verkiest." Terwijl zij sprak, hield' zij hem haar zwajrtleeren handtaschje voor. De man greep het haar uit de hand; maar in plaats van er in te kijken, wierp hij het tuaschen de boomen op een veld naast den weg. „Uw verdiende loon voor uw duivelskünsten, ala al uw geld daar in zit!" zeide hij. .Zeg mij nu, wat u met die camera hebt gedaan. Hebt u ze in de por tierswoning achter gelaten?" „Neen", antwoordde zij. „In het huis dan? Daar moet u ze hebben gelaten, als u ze niet aan de Neales hebt gegeven". „Als dat „moet", dan zal het wel zoo zijn." ,U hebt ze aan dien ouden ezel Giuseppe gegeven?" „Neen. En u moest u schamen zoo over hem te spreken. Hij heeft u lief. Hij zou zijn leven voor u geven." „U weet daar niets van! Waar hebt u die camera gelaten? Als u het mij niet zegt. zal ik u door el kaar schudden." Hij greep de blauwe cape vast. „U kunt mij vermoorden, als u wilt", snauwde zij woedend terug. „Ik wil u niets vertellen van de ca mera".-Esmée was niet langer bevreesd, want haar ideaal was dood. Zij had niets meer om voor te le ven. Het zou een akelig genot voor haar zijn, ver moord te worden door dien man in het zelfde uur, dat hij haar liefde had gedood. Terwijl zij, hem die woorden uitdagend toeriep, ver nam ze een geluid van wielen. Een ouderwetsche vigelante sloeg den smallen weg in, komende van de richting, waarheen Esmée zich had gewend. Het paard draafde flink door. Het rijtuig was niet ver meer af. Zij behoefde slechts te gillen: „Help! Moord!" en men zou haar te hulp komen. Misschien zou zij niet gegild hebben. Zij wlsi het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 1