lluitti Nitiis-
Nederlandsche Landbouwbank.
11 N.V, T.h. TRAPMAN ft Co., Sehageö
EERSTE BLAD.',
De dingen om ons heen.
Kantoor te SCHAGEN aan hel Marktplein No. 88.
Kantoor te ALKMAAR Pieterstraal, hoek Koningstraat.
ALLE BANKZAKEN.
Binraenlandsch Nieuw».
SPAANDER Co.,
ALKMAAR.
Heeren-Mode-artikelen.
GRAAF RICARDO
Zaterdag 27 September 1924.
schaker
678te Jaargang. No. 7510.
codrant.
Dit blad vorschijnt viorraanl por wook: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag on Zatordag. BIJ inzonding tot 's morgons 8 uur, woeden Advor-
tonliftn nog zoovool mogelijk in-hot oorstuitlcomond nummoi? goplaatst.
POSTREKENINO No. 23330. INT. TELEF no. 20
Prijs por 8
TIoN van 1
inbogropon).
maandon f 1.05. Losse nummors 0 cont. ADVERTEN-
tot 5 rogols f 1.10, iodoro togol moer 20 cont (bowljano.
Grooto lotton» wordon naan plaatsruimte borokond*
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER BLADEN.
Eindelijk hebben we dus mogen hooren, wat er in
zake de vreedzame oplossing van internationale ge
schillen en de ontwapening aan de vergadering van
den Volkenbond zal worden voorgesteld.
Vergeleken met de redevoeringen en de geestdrif
tige telegrammen is het niet veel, doch wel belang
rijk is het, dat de plannen in 1899 in den Haag ont
wikkeld en toen als krankzinnige utopie beschouwd,
nu opnieuw nogmaals worden overwogen: Vooral
ock is belangrijk, dat de verschillende organen voor
internationale samenwerking en internationale jus
titie en volkenrecht, die destijds geheel ontbraken,
of slechts in voorloopigen toestand aanwezig wa
ren, thans in werking zijn of direct kunnen func-
tioneeren.
Ongetwijfeld is er vooruitgang in die kwarteeuw.
Meer wellicht dan in de drie eeuwen sedert Hugo de
Groot zijn „ech/t van Oorlog en Vrede" schreef.
Doch deze vooruitgang, hoezeer ook toe te juichen,
mag niet bevredigend worden geacht. Men durft nog
steeds niet doortasten. Iets \*ht ten zeerste is te be
treuren.
Hier zit men in een vergadering van vijftig volken,
groot en klein, een vergadering, waarin slechts drie
groote landen en een paar 9tammen worden gemist
om het geheele menschdom te- vertegenwoordigen. In
'deze vergadering wordt een voorstel geformuleerd, in
de woorden van den premier van een der grootste
landen, om bij voorkomende conflicten hem voor den
aanvaller te houden, die zich niet wol onderwerpen
aan rechtspraak. Op zich zelf is deze definitie wel
bruikbaar, ofschoon er gemakkelijk gevallen zijn te
bedenken, waarin de een of andere staat het er lie
ver „op aan zal.laten komen", dan zich te onderwer-
.pen aan het oordeel van een lichaam, welks vonnis
hij van te voren reeds kan raden. Bovendien zijn er
meer manieren dan één om een tegenstander formeel
in het ongelijk te stellen. Men denke slechts aan
het gescharrel der mogendheden in Juli en Augus
tus 1914, over de vraag, wie het eerst heeft gemobi
liseerd, wie den oorlog heeft verklaard, en wat dies
meer zij.
Zelfs thans, na tien volle jaren, waarin de Russi
sche en Duitsche archieven geheel en verschillende
andere%gèdeeltelijk opengingen, weet men nog niet
precies hoe alles zich heeft toegedragen, kaatst men
nog steeds den schuldbal van den een naar den an
der sterker, niemand kan zeggen welk oordeel door
het Hooge Hof of door een scheidsrechter of den
Volkenbondsraad, thans, na kennisnemen van al die
gegevens, zou worden uitgesproken van de schuld
vraag.
'Zoolang men niet zeker weet wie de aanvaller
is en wie moet worden beschouwd als de vijand van
allen plus van de. Volkenhondsgedachte, kon men
natuurlijk niet ander9 doen dan- een algemeenen re-
gei vaststellen: Schuldig is, die rechtsspraak weigert.
Terwijl men door dezen norm te aanvaarden on
tegenzeggelijk het probleem nader bracht tot .een
oplossing, heeft men aan den dnderen kant verzuimd
consequent te zijn. Immers men heeft de toetreding
tot deze regeling facultatief gelaten. Wie wil mag
meedoen. Die niet wil blijft er buiten, al zal dan ook
de V. Bond zekere maatregelen kunnen nemen, zöj
kere stappen' kunnen doen ook in het geval van een
conflict tusschen niet-onderteekenaars en tusschen
niet-leden van den Bond.
Dit facultatief-stellen is een fout. Hoe men het ook
beredeneert. Men heeft de formuleering in het voor-
stel-zelf: „de Staat, die weigert toe te treden tot de
ze overeenkomst, wordt beschouwd kwaad in den
zin te hebben en een potentieel vijand der volke'nge-
meenschap te zijn."
Er is geen comité van juristen noodig voor de sub
commissie der IITe Commissie van de Volkenhonds-
vergadering om deze analogie op te stellen.
Heel gevaarlijk zou de stap niet zijn geweest.
Uit het feit, of iemand justitie wil ten allen tijde
(c.q. een scheidsgerecht) dan wel of hij zich de vrij
heid wenscht voor te behouden als hem dit gelegen
komt liever geweld toe -te passeft. blijkt duidelijk of
en in hoeverre zulk een persoon (of staat) het op
recht meent. Wie te voren zegt geen rechtsspraak in
alle gevallen te willen is evengoed aanvaller, als hij
die in een bepaald geval die rechtsspraak weigert,
Zcfs naar het ons voorkomt in erger en gevaarlijker
mate. Door do toetreding niet bindend te maken geeft
de commissie uiting aan haar vrees dat het verplicht
stellen van sommige landen een reden zou kunnen
zijn om den Bond vaarwel te zeggen. Hierdoor erkent
zij tevens dat deze Bond thans element'eh herbergt,
die zéér gevaarlijk zijn voor alle anderen.
Tevens geeft zij te verstaan, dat het haar geen
ernst is met dit protocol. Dat zij het formuleerde Vel
licht in de hoop, doch zeker tegen de verwachting,
dat er iets van terecht komt.
Wat zou er terecht komen van een staat, waarin
elk ingezetene het recht zou hebben een verklaring
te teekenen dat hij zich aan de landswetten denkt
te houden, een staat, waarin dit zich onderwerp-en.
aan de algemeene regels een vrijwillige daad zou
mogen zijn, zonder dat een centraal gezag uit het
burger zijn de onderworpenheid aan de weten een
voudig concludeerde?
Immers niets 1
En dan wordt nog de wet voor burgers klaar ge
maakt met een zeer gering actief aandeel in. het tot
standkomen hunnerzijds, terwijl elke staat in den
Volkenbond bij toetreding wist welken invloed hij
tenminste zou kunnen uitofenen op wat 'er te eeniger
tijd zou worden besloten.
Resumeerend: de commissie durft de consequentie
harer eigen formule ni^t a&n, heeft _geen vertrouwen
in de hechtheid van den Bond. dan wel zij waagt he!
niet de landen te 9tellen voor de eenvoudige keus
„recht of macht": recht in den Bond of macht tegen
den Bond.
pit is vooral hierom jammer, dat men, bij ietwat
meer durf der formuleerdera zou hebben geweten
wie het goed meent en wie alleen bondslid is of
blijft, omdahhet zoo gek staat er buiten te zijn.
UITKIJK.
VOLGESTORT KAPITAAL f 8.000.000.—.
Bankinstelling van de Coöperatieve Centrale Boerenleen
bank te Eindhoven.
Belast zich op billijke voorwaarden met de behandeling van
HET ONTWAPENINGSDEBAT.
In het openbaar debat op 30 September A.8. tus
schen den gepens. generaal C. J. Snijders, oua-opper-
bevelhebber van land- en zeemacht, en prof. dr. D.
van Embden, Vrijz.-Dem. lid van de Eerste Kamer,
naar aanleiding van de rede, door laatstgenoemde
in April en Mei 124 in die Kamer gehouden en se
dert gepubliceerd onder den titel „Nationale Ontwar
ÉÉN OER GROOTSTE HEEREN- EN
- KINUERKLEEDINGMAGAZIJNEN
Eigen Coupeurs. Prima Kleeding.
FEUILLETON.
ALIAS RICHARD POWER
door C. N. en A M. WILLIAMSON.
Vertaling van Mejuffrouw M. HELLE MA.
18.
Op den harden gTond klonken Esmée'* snelle voet
stappen haar luid in de ooren. Geen ander geluid was
te hooren behalve het kloppen van haar hart en
het ritselen der hoornen, die meerend30ls nog hun
bladeren hadden behouden. Zoo was het eerst; maar
toen zij ongeveer den halven afstand had afgelegd,
meende zij een ander geluid te vernemen. Het was
of haar Voetstappen een echo hadden. Zij' keek 9nel
rond. Het was te donker onder de hoornen om er
zeker van te zijn, maar zij meende, dat er een man
aankwam.
Het meisje had het gaarne op een loopen gezet,
doch zij begreep, dat zulks onverstandig en ook laf
zou zijn. Toch versnelde zij1 haar pas nog meer. Nog
steeds hoorde ziji voetstappen. Weer keek. zij om. Er
viel nu niet aan te twijfelen, er was een man op den
weg. Hij liep ook vlug, met lange schreden. In het
schemerachtige licht, dat door de boomen viel, leek
hij heel lang; even lang als Graaf Ricardo. Als hij
zoo snel bleef voortgaan, zou hij' haar. weldra inha
len.
»>Tk ben niet de eenige, die het recht heeft dezen
we£ te gebruiken!" berispte zij zich zelve. In elk
geval is het gelukkig niet Lyons. Deze man is langer
CntjS niemand anders zou mij vervolgen."
Hoewel zij wist, dat hij haar toch zou inhalen,
verhaastte Esipée haar schreden nog meer. Toen de
voetstappen steeds nader kwamen, toen zij de adem
haling van den man reeds meende te hooren, hoopte,
zij nog een oogenblik dat hij haar zou voorbijgaan.
In Plaats daarvan vertraagde hij echter zijn pas en
Esmée begreep met een rilling van angst, dat het
opzettelijk gebeurde, om gelijken tred met haar te
houden.
Het meisj^ nam een stijve, koele houdiiTir aan. Die
lange, slanke gedaante, niets gelijkend op den dik
ken Lyons in zijn pelsjas, kon zij toch niet ontloo-
pen. Bovendien was zij nu niet meer in staat het op
een loopen te zetten. Het was of de vrees haar ver
lamde. Zij begon zelfs langzamer te gaan. Het vol
gend oogenblik zou de man haar hebben ingehaald.
j pening óf Volksverdelging" zal de heer Van Emb-
1 den in zijn betoog de volgende hoofdlijnen volgen:
1. Voor het hoofddoel der vrijzinnig-democraten:
de vrije oritwikkeling der menschelijke persoonlijk
heid, is een vrij nationaal bestaan, is nationale zelf
beschikking te midden van de gemeenschap der vol
ken een onontbeerlijk goed.
2. De daarvoor vereischte machtsmiddelen be-
hooren slechts te zijn die van de politie en een po-
litieleger.
De vervanging van oorlogsmacht door politieleger
levert ten onzent terstond een bezuiniging op van
i ten minste 50 60 millioen gulden per jaar.
3. Door voorbereiding ten oorlog en eventueele
oorlogsaktie wordt, althans voor een klein volk, de
nationale zelfstandigheid in onzen tijd niet langer
'.gediend, integendeel met den ondergang bedreigd.
4. Reeds in de mechanische (artilleristische enz.)
j krijgvoering zinken de hulpmiddelen van een klein
land. nagenoeg-zonder grondstoffen en met geringe
geldmiddelen, in het niet tegenover de machtsmid
delen der groote mogendheden.
I 5. Elk offer wordt door de onophoudelijk nieu
we uitvindingen en uitgaven elders ook weer aan
stonds geneutraliseerd.
i 6. In den wedloop der bewapening zijn de volken,
strevend naar onafhankelijkheid/ het speeltuig der
wapenfabrikanten.
7. Een volgende oorlog echter zal, blijkens het
getuigenis van onwraakbare deskundigen, bovenal
worden gevoerd met chemische middelen, misschien
zelfs met behulp van microben.
In dezen, uiterst wreedaardigen, gassenooriog is
de macht der staten geheel afhankelijk van den
omvang hunner chemische industrie. Geen wet of
maatregel kan veranderen, dat die van Nederland
vergelijkenderwijze onbeduidend zal blijven.
8. Tegen chemische oorlogsstoffen afweermidde
len in- gereedheid' te hebben, ter bescherming te
vens van de geheel© burgerlijke bevolking en vau
den veestapel, is onmogelijk.
De hulp van bondgenooten kan niet baten, waar
binnen enkele uren na het begin van den oorlog
geheel© steden op afzichtelijke wijze kunnen zijn
uitgemoord.
9. De afwijzing door regeering en Eerste Kamer
der motie-Van Embden, welke niets anders vroeg
dan een onderzoek naar het gestelde in de punten
38, maakt duidelijk, welke uitkomst van zulk een
onderzoek' door de tegenstanders gevreesd, ja voor
zien werd.
Het Nederlandsche volk ,zal hebben te beslissen, of
het zich onderwerpen wil aan het voornemen, dat
daarnevens door de regeering uitdrukkelijk is aan
gekondigd, n.1. om de gewapende verdediging ook
dan te voeren, indien de hopeloosheid daarvan te
voren vaststaat.
10. Zelfs in den technisch reeds geheel verouder
den oorlog van 19141918 is de Nederlandsche weer
macht, ondanks.de honderdtallen millioenen welke
er in die jaren extra aan besteed Zijn, tot op het
laatste toe nietswaardig gebleveh, getuige o.m. de
uitspraken van de legercommissie 1918 en den oud
opperbevelhebber, generaal Snijders.
11. Dat ons grondgebied toenmaals, formeel al
thans ongeschonden is gebleven, is dan ook te dan
ken geweest aan het moreele, ekonomische en stra
tegische (geografische) belang, dat voor de ïorlog-
vr©roeden in die wederzijdsche eerbiediging gelegen
was.
12. Ken preventieve werking kan van de weer
macht «Ier kleine vclken niet of nauwelijks uitgaan,
reeds wegens de punten 4^-8.
En de feitelijke aanwending van hun dreigmiddel
j beteekent zelfvernietiging. (Zie de punten 8 en 16).
13. Bewapening, wel verre van gerust te stellen,
levert den sterke eerder een motief, haap als preven
tieve maatregel onschadelijk te komen maken. Want*
'zelfs betrekkelijk geringe strijdmiddelen kunnen »-p
I sommige momenten een bedreiging opleveren of
I daarvoor worden aangezien. Het chemisch wapen,
I dat in militairen zin vooral offensief moet worden
gebruikt, heeft dit gevaar ten zeerste vergroot.
Zoo werkt de bewapening veeleer als een magneet
en levert „vreedzame" „voorbereiding ten oorlog"
in onzen tijd meer dan ooit op, wat zij reeds in
alle tijden produceerde: oorlog!
14. Met stikgassen een aanval te ondernemen op
buitenlandsche steden en dorpen, in de hoop dat in
zulk een welberaamden massamoord een kans
schuilt, onze militaire positie te verbeteren en in den
waan, dat wij zoodoende een Nederlandsche belang
en den vrede dienen het kari niet anders hee-
ten dan misdadig.
Toch heeft de Nederlandsche regeering het uitge
sproken, dat zulk een „defensief-offensief" een mid
del in onze toekomstige krijgvoering zijn zal. Van
militair standpunt moest ziji dit zeggen.
Maar al ware het doelmatig, geen nationaal doel
is in staat een zoo verfoeilijk middel te heiligen.
15. Ondanks de formeele ongereptheid van ons
grondgebied gedurende den wereldoorlog hebben wij
toenmaals velerlei onreéht en vernedering te ver-
duren gehad. Het feit onzer mobilisatie en militaire
inspanning heeft dit hoegenaamd niet kunnen voor-
I komen.
16. Evenwel, hetgeen een klein volk bij militair
verzet zij het een rechtmatig verzet tegen de
I sterken te lijden krijgt, neemt aanstonds onmetelijk
grocter omvang aan. Getuige reeds het lot van BeU
Wat zou hij doen? Zou hij naast haar blijven loopen
en zich tevreden stellen met onbeschaamd tot haar
te spreken? Of zou hij haar bij de keel grijpen of
van achteren bij de schouders?
De spanning werd' ondragelijk. Juist nu viel er door
een kleine opening tusschen de boomen een heldere
lichtstraal op den donkeren weg. Door wanhoop ge
dreven keerde Esmée zich plotseling om en stond
tegenover den naderenden man. Hij was nog dichter
bij dan zij dacht, zoodat hij bij haar plotselinge be
weging werktuigelijk een stap terug ging. Maar toen
kwam hij weer nader, terwijl zij hem uitdagend af
wachtte, en het licht viel op zijn gelaat,
HOOFDSTUK XVIL
De Slag.
„Graai Ricardo 1" riep het meisje uit „Hat kan
niet het is onmogelijk! Maar toch is het zoo!"
Na haar groote vrees, waren de verbazing en ver
lichting bij het zien van dezen man den laatste,
dien ze had verwacht te zien te veel voor,Esmée.
Zij snikte even, wankelde cn struikelde over een
boomwortel. Om staande te blijven, moest zij zich
met beide handen vastgrijpen aan den boom en liet
de kadok los, die zonder geraas neerviel, op een bed
van afgevallen bladeren.
Op elk ander oogenblik zou haar eerste gedachte
zijn geweest er naar te zoeken, maar het, was zoo
heerlijk Graaf Ricardo te zien, dat zijn tegenwoordig
heid haar alles deed vergeten. De gedachte vloog
haar door het hoofd, dat hij juist zijn avondwande
ling in den tuin van Cannon Wood had gedaan en
haar stem had gehoord, toen zij de Neales goeden
nacht wenschte. Om haar een eenzame wandeling in
de duisternis te besparen, was hij haar gevolgd. En
zij was voor hem weggeloopen. Maar dan was hij
ook niet zoo blind, als hij haar had doen denken.
Toen zij zich zoö had behoed voor een val want
hij bood zijn hulp niet aan— wankelde zij nog even
en lachte toen.
„Wat hebt u mij een angst aangepaagdl" hijgde
zij. „U hadt niet moeten komen! Maar maar, ol ik
ben zoo blij!"
„U behoeft volstrekt niet te denken, dat ik hier
ben om het genoegen van uw gezelschap te hebben",
zeide de man. Zijn stem klonk ruw. Ze trof haar als
een slag op de borst. Zij antwoordde niet. Er viel
niets te zeggen. Zij keek alleen naar hem op en
wachtte, dat hij weer zou spreken.
Eén oogenblik verliep, voor hij dit deed. Het was,
alsof hij de .uitwerking van zijn eerste woorden wilde
bestudeeren, om haar de tweede maal nog beter te
kunnen kwetsen.
„Ik weet, wat u in mijn huis hebt gedaan", zeide
hij -na een oogenblik „U dacht, dat ik niet zou ver.,
nemen, dat u daar was. Maar dat deed ik wel. Ik heb
alles ontdekt. Miss Alton, u is een gemeene bedrieg
ster. Ja, dat zijn de juiste woorden voor u. Een ge
meene bedriegster. Nu weet u. waarom ik u gevolgd
ben. Ik ben gekomen om u dat te zeggen."
Ais de hemel was ingevallen, zou Esmée niet meer
verwonderd zijn geweest. Want het onmogelijke was
geschied. Haar ridder, di£ beleefde, galante man, was
veranderd in een woestaard. Hij moest krankzinnig
zijn, of zij moest het zijn om te denken, dat hij zoo
had gesproken. Of droomde zij en zou nu ontwaken? l
O, al9 het toch maar een droom was!
..Waarom zegt u niets?" tergde hij haar. „U zult
wel begrepen hebben, dat u zich niet kunt verdedi
gen."
Toen herstelde Esmée zich. „Ik verdedig mij toch!"
zeide zij. „Wat ik in uw huis deed, was alleen om
uwentwil. Als u er werkelijk iets van weet als u
niet naar de een of andere leugen hebt geluisterd
had u dat tenminste kunnen begrijpen."
„Wat ik weet is, dat u een onbeschaamde bemoeial 1
is", snauwde hij haar toe op ruwen toon. „U is bo
vendien een knoeister. U is een vervloekte gekkin."
Esmée was als verdoofd door zijn woede.Tiaar ziel
scheen er onder te bezwijken en zü deinsde een paar
schreden achteruit. „Laat mij gaanl" zeide zij met
bevende stem.
De man lachte haar uit. „Gaan!" herhaalde hij.
,Jk wil niets liever. Ga en kom nooit weer in mijn
huis. Dat begrijpt u, niet waar? Ik wil uw gezicht
niet meer zien in Cannon Wood."
„Ik begrijp het", herhaalde het meisje. „Nooit weer,
Ik zou liever sterven dan er nu weer heen te gaan.
Ik wilde u helpen. Ik
.Praatjes!" viel hij haar ruw in de rede. ,.U wilde
u zelf helpen. Nu, u is ontslagen. Ga terug naar uw
agentschap en vertel daar, wat ik tot u gezegd heb,
als u-wil. Maar vertel ook, wat u deed. Vergeet dat
niet. Nu kunt u gaan. na mij die kiekjes te hebben
overhandigd, die u hebt genomen. Ik bedoel uw ca
mera, Geef ze mij, hoort u? Voor den dag er mee!"
Een zonderlinge, koele koppigheid maakte zich
meester van het meisje. Hij was zoo ruw, zoo woest,
dat zij wel in verzet moest komen. Zij wilde niet ne
derig bekennen, dat zij haar kodak had laiten vallen.
In zijn tegenwoordige, krankzinnige stemming zou
hij in staat zijn haar te dwingen op haar knieön er
naar te zoeken tusschen de boomwortels. Bovendien
zou hij ze ook niet hebben. Hij verdiende niet* te wor.,
den geholpen. Zij wenschte niet langer hem te hel
pen. Maar zij wilde haar camera niet overhandigen
aan dien wreeden bullebak, die haar beleedigde. Voor
het oogenblik gaf zij er niet om, wat er van de ca
mera en haar inhoud werd. mits zij maar niet in Ri-
chard Power's handen viel.
Alvorens te anttvoorden sloeg zij den langen man
tel naar achteren, dien hij geheel moest zijn verge
ten, daar hij zijn cadeau niet scheen te herkennen.
„U ziet", zeide zij, „dat ik niets bij mij heb dan mijn
handtaschje. Dat is te klein om zelfs de kleinste ca
mera te bevatten, maar u kunt het openen en zelf
zien, als u verkiest."
Terwijl zij sprak, hield' zij hem haar zwajrtleeren
handtaschje voor. De man greep het haar uit de
hand; maar in plaats van er in te kijken, wierp hij
het tuaschen de boomen op een veld naast den weg.
„Uw verdiende loon voor uw duivelskünsten, ala
al uw geld daar in zit!" zeide hij. .Zeg mij nu, wat
u met die camera hebt gedaan. Hebt u ze in de por
tierswoning achter gelaten?"
„Neen", antwoordde zij.
„In het huis dan? Daar moet u ze hebben gelaten,
als u ze niet aan de Neales hebt gegeven".
„Als dat „moet", dan zal het wel zoo zijn."
,U hebt ze aan dien ouden ezel Giuseppe gegeven?"
„Neen. En u moest u schamen zoo over hem te
spreken. Hij heeft u lief. Hij zou zijn leven voor u
geven."
„U weet daar niets van! Waar hebt u die camera
gelaten? Als u het mij niet zegt. zal ik u door el
kaar schudden." Hij greep de blauwe cape vast.
„U kunt mij vermoorden, als u wilt", snauwde zij
woedend terug. „Ik wil u niets vertellen van de ca
mera".-Esmée was niet langer bevreesd, want haar
ideaal was dood. Zij had niets meer om voor te le
ven. Het zou een akelig genot voor haar zijn, ver
moord te worden door dien man in het zelfde uur,
dat hij haar liefde had gedood.
Terwijl zij, hem die woorden uitdagend toeriep, ver
nam ze een geluid van wielen. Een ouderwetsche
vigelante sloeg den smallen weg in, komende van de
richting, waarheen Esmée zich had gewend. Het
paard draafde flink door. Het rijtuig was niet ver
meer af. Zij behoefde slechts te gillen: „Help!
Moord!" en men zou haar te hulp komen.
Misschien zou zij niet gegild hebben. Zij wlsi het