ROMMEL».
Antwoord: Muurbloemen oir vergoot mij
niotjos kunnen wel togen wat vorst, Chrysan-
iben zou ik echter «lokken.
Probeer het zaad van uw G<oma dit voor
jaar warm te saaien, Meldt u later bet resul
taat eens?
Het vorentje is een Adiantum. Ik denk dot
het verplanten geen goed gedaan heeft en ook
is de grondsoort jiiet de meest geschikte. Ajdi&n
tuxns moeten in bet voorjaar verpot worden.
Een zeer goed aardmengsel is: 3 deel en bosch-
grceid, 1 deel turfmolm, «Sat een tijdlang in
•en stal met dierlijke uitwerpselen doortrok
ken is, 1 deel fijngewreven kleigraszodjo^rond
en 1 deel zuiver gswBflBBbee rivierzand.
Hebt u voldoende ~«ter gegeven? Directe be_
echijning v«n do zon is nadeelig voor varens,
wet moeten zo veel licht hebben.
KOG EENS CLIVIA:
Vraag 49. S. <k V. v. D. te Enkhulzen vraagt:
Ik heb twee clivia's, ze staan altijd goed in
blad. Ik houd te goed frisch, maar krijg au
ai in gw-n 3 jaar bloem-, staande in de huis
kamer, maar krijgen geen zon. Wat zou de oo<r_
Zaak zijn van het niot bloeien?
Antwoord: Het is moeilijk raden naar de
oorzaak zonder uw kweek wijze te vernemen.
U geeft toch de planten in den winter niet te
veel water? Dan groeien de planten wel flink,
maar zetten geen bloem.
K. VAN KEULEN.
MEERMIN EN HEERMAN.
Vroeger geloofde men zeer stellig aan het
bestaan dier wezens, van boven menscb, van
orderen visch. De moennin dobberde op de
golven en dbok soms plotseling onder. Ih de
•ene hand hield zij een spiegel, terwijl ze zich
met de andere band de lange haren kamde.
De meerman droeg op zijn hoofd een helm, aan
den eeneö arm een schild en zwaaide met den
anderen arm een zwaard om zich heen.
Maar Don Quiehote gprong op zijn paard,
greep schild en speer en sprak:
„Sanebo, mijn vriend, Je moet weten, dat fk
het ben, voor wien alel heldendaden der we
reld zijn weggelegd. Al deze vreemde geluiden
wekken mijn moed op, en mijrf hart springt
bijna uit mijn borst van strijdlust Blijf jij
hier, wacht drie dagen, niet langer. Ben ik dan
Bog niet terug, ga don naar ons dorpje, en ver
volgens naar Toboeo, en zeg aan Dulcinea, dat
baar Ridder gestorven is."
-Toen S&acho deze woorden hoorde, begon hij
luid te schreien, en snikto.:
.Mijn goede Se nor, ik weet niot waarom u
nu weer al deze avonturen gaat beginnen. Het
ls nacht niemand ziet ons; we kunnen toch
heel goed een anderen weg nemen, en het
gevaar uit den weg gaan, ook al zooden we
dan in geen drie «lagen drinken krijgen. En
omdat niemand ons kan zien, kan ook niemand
ons van la/heid beschuldigen. Het is niet goed
om zich zelf opzettelijk in t gevaar te bege
ven. Denkt u toch eens ca: ik ging weg uit
mijn dorpje, ik verliet vrouw en kinderen, om
Uwe Genade te dienen, omdat ik met u groot©
dingen wilden beleven. Maar al mijn wenschen
zijn op niets uitgeloopen. En inplaats van het
eiland, dat u me beloofd hebt, laat u me zm
op een sombere donkere plek alleen. Blijft u
hier, aan de sterren van den Grooten Beer zie
Ik, dat het gauw w»n>r morgen zal zijn!"
„Hoe kun je die sterren 'den, Sancho, terwijl
de wolken den hoeien hemel bedekken?" vroeg
Don Quiehote.
Zoo stelde men zich de wezen© voor en zoo
beeldde men zo ook' af op uith&ngboröea en
gevelsteenen.
Aan do Purmorpoort te Ldam heeft vr-gnr
een meermin geprijkt met het volgende rijm:
„Dit.beeldt bier opgerecht,
Tot een gedachtenis,
Wat in het Punnermeyr
Voorheen gevangen is.
Te Ed&m is in do Groote Kerk be
schilderd glas, waarop «meermin is afge
beeld, geh"®3 eroen, een garenkloe in de hand.
i'urmor heeft als wapen ©en meermin op
een schild, mot aan beide zijden een melk
meisje.
Een. geloerde uit de Middeleeuwen, een ze
kere Junius, heeft de geschiedenis van die Pur_
merjmoermin te hoek gesteld.
Het moet in het jaar 1403 geweest zijn. dat
er een geweldige storm over NoorcLJIolland
ging. Die storm was ontstaan boven «ie Mhi-
dellandsche zee en nam met een ruk een meer
min op uit hot water en smeet haar in da
Zuiderzoo. Een tweede ruk luncht haar in *t
Purmermeer.
Junius vertelt deze sago als waar gebeurd,
omdat hij de geechiodJemia in oude kronieken
vond vermeld.
Den morgen na den storm zagen oen paar
boerenmeiden het vreamdo weren, T»oen wild
en ongetemd wijf', volgens een oude kroniek,
aan den kant van- het moer. Eerst schrokken
zij geweldig van do waterjuffer, want zij meen
den een spook te zien. May oen poosje daarna
onderdrukten zij hun1 vrees en probeerden
het vreemde wezen to vangen. Dit lukte en de
meermin werd naar Bdam gebracht Daar
heeft men haar schoon gemaakt en gekleed
en als een mensch loeren eten.
Het gerucht van de merkwaardige vangst in
't Purmermoer verbreidde zich snel. Van hein
de* en ver kwam men toestroomen om bet
zeewijf te bezien. Ook te Haarlem had men er
van gehoord. Een deputatie Haarlemmers
kwam naar Ed&m en verzocht de verdere op
voeding van de meermin voor haar rekening
te mogen nemen.
Het verzoek werd! door de Edammers inge
willigd. En do meermin ging naar Haarlem.
„Do vrees hoeft me oogen gegeven", red San-
cho, „en ook mijn veratand zegt ma, dat de
morgen nabij aal"
„Toch ga ik!" antwoordde Don Quiehote,
„nooit zal men kunnen zeggen, dat tranen én
smeekbeden dien dopjxffen Ridder van zijn plan
hebben afgebracht."
Toen Sancho zag, dat al zijn» praten niets
hielpen, besloot hij tot list zijn toevlucht te
nemen. Stilletjes botu^hij de pooien van.Ros
sinant© twee aan twee vast, zoodat het dier,
toen Don Quiehote vyeg wilde rijdepv alleen
roet kleine sprongetjes vooruit kon komen.
Don Quiehote werd boos en zooveel te druk
ker hij zich maakte zooveel te minder bewe
ging kon hij in zijn ros krijgen. Natuuriijk
dacht hij or niet aan, dat Sancho hem wél
eens gofopt kon hebben en daarom zei hij:
„t'ls goed, Sancho, ik zal tot morgen pach
ten!"
Wordt vervolgd.
I
VA» ALLES WAT XH.
EEN VERHAAL VOL FOUTEN. 1
Wim Bakker staat uit zijn stoel op, waarin
hij rustig de Schager krant van 8 December
heeft zitten lezen, steekt zijn pijp op. en zegt
tegen zijn vrouw, terwijl hij zijn handen diep
in de zakken van zijn overjas steekt (want H
is koud!): „Ik ga nog ©ventjes een paar bood
schappen doen. 't Is pas half drie!"
Bakker drinkt nog eventjes ©en kopje the©
©n gaat door de winkel «I© achterdeur uit
Daar heeft men haar van alles geloerd. Zij
kon later spinnen als de beste en zelfs <1©
techianus was niet t© moeilijk vo©*- naar. Zij
leefde nog lange jaren, is Christin ester-,
ven en op 't kerkiW Haarlem begraven.
Ook Muider volgens de overlevering dooB
een. mtv*min bezocht: Zjj zwom daar langs
de A.ust en zong:
Muden aal Muden blieven,
Muden en aai niet beclieren.
Deze voorspelling is uitgekomen, want Mui
den is gebleven wat het was: een onbeduidend
stadje aan den mond van do Vecht. Het wa
pen van Muiden herinnert nog aan do geschie
denis van de meermin. Hot bestaat .uit een.
veld van azuur, gedragen door een meermin
met oen spiegel en een moorman met ©en «trio-
tand in de hand.
Dan is er nog een Walchersche sage. Een
maal bestand daar 'drukke havenplaats:
West-ersehouwen. De viffichero van deze ha
venplaats vingen een zeemeermin in hun néL.
ten. Zij smeekt© de visschers, haar weer vrij
te laten, en ook dé meerman, die in de nabij-,
heid zwom, vroeg schreiend zijn vrouw terug
Maar de visschera gaven niets om smeokbodeo
noch tranen Zij namen de meermin meo saai!
de haven Tben dook de bedroefde en verent,
waardigde meerman nog ocnmaal op uit bet
bet water en riep dreigend:
Westerschouwen, Wosteracbouwen,
Het zal u berouwen,
Dat gij genomen hebt mijne vrouwe,
Westerschouwe zal daarom vergaan,
De toren alleen zal blijven staan.
Ook deze voorspelling ia uitgekomen De stad
Westerschouwe is door do zee verzwolgen,
maar «ie toren heeft nog eeuwen bestaan, tot
hij in 1845 gesloopt werd.
In Vlaanderen ia dezelfde sage van de zes*
meermin ook bekend. Ook «Mar waren hot via*
sefcers, van het dorp Mardijcke, die het zee*
wijf vingen en haar bespotten en niet luister*
den naar de smeekbeden, haar weer vrij te
laten. Toen zij toch weer los kwam en buiten
het bereik waa van haar vijanden, liep za:
Mardijcke, Mardijcke,
Altijd arme, nooit nie rijkst
En de voorspelling is tot heden bewaarheid
Brrr! Wat is t koud! 1 Vriest, dat kraakt,
een felle Zuidwestenwind blaast door de leegt
straten .Niemand waagt zich buiten.
„Wat most ik ook weer halen", denkt hij.
„Postpapier, postzegelsÖrr, wat een vorst!*
Bakker zet zijn kraag op.
„Kwajongen!" roept hij opeens. Wat is er ga
beund? Een schooljongen, (de echool gaat juist
uit), heeft in een vuile plas getrapt, zoodai de
modder zijn schoone, overhemd heelemaal vufl
maakt „Wacht maar, Ik krijg je wel."
Brommend gaat hij verder en groet ternau
wernood zijn vele vriendten, die hij tegenkomt,
In 't postkantoor koopt hij postzegels van
2, 3, 5 en 6 cent, briefkaarten, telegramformu
lieren en postpapier.
„Een goeie klant", zegt de telefoonjuffrouw,
die hem helpt
Bij de kruidenier koopt hij voor zijnv rouw
suiker, zout, meel en brandewijn. „Geen ta
bak", zegt hij, Jnj een vraag van don kruide*
nier, ,ik rook niet."
Hij gaat naar huis. Is drio uur. Hij doet
«ie voordeur open, en loopt «loor do winkel
naar binnen.
„Hier is 't heerlijk", zegt hij, als hij de snor
rende kachel én de brandend© lamp ziet Toch
wel echt, vrouwtje, hè? Een lui leventje van je
rente, niks geen bezigheid
1
Wie noemt mij de fouten uit dit verhaaltje?
Brievan: aan L. Roggeveen, Spui 97. den Haag.
gebleven, -4-»' Mardijk ia een der arm_
-it «ie geheel© orneving.
De oorsprong van do meern vige moet waar
schijnlijk in het Noorden gesochfc worden. Vol
gens Van Lennep en Ter Guuw is de meer
man een zeeridder, die. op avontuur uitgaat
De meermin is zijn geliefrfe, in wier armen hij
komt uitrusten van zijn tv rf toch ten. Daar
om heeft zij een spiegel en een kam in «ie
handen, «m zich op te kne n als baar held
haar komt opzoeken.
Nauw verwant aan deze -meerminnen en
meermannen zijn «ie Sirenen, die volgens var
halen van zeelieden door Ho fel ijk gezang de
schepelingen tot zich lokker, om ze daarna in
het verderf te storten. Vo!^. de overleve
ring waren sommige zeeën bijzonder gevaar
lijk. De zeelieden bonden vaar vast aan de
mast, en aart andere stevige voorwerpen, om
dat se voor zich zelf niet ir< nden, als de Si
renen met hun liefelijke eri verleidelijk ge-
Bang om het schip zwoiiüi r*. M.
OMKLAPT*ARE TlTo /TORENS.
Ofschoon men overal spreekt van ontwape
ning, is in «Ie practijk de t« «niak meer da»
ooit bezig, de oorlogsmiddelen te volmaken,
fien merkwaardig© vinding op dat gebied zijn
de omklapbere vuurtorens, die La Amerika
gebouwd worden.
Het ia natuurlijk van bet grootst© belang,,
dat een aanvallend vijand geen bakens en
teekens vindt, waardoor bi; zich oriênteeren
lm-n Bakens kunnen tag©hnald worden, doch
vuurtorens, die ook overdag vèar zichtbaar zijn,
moeten worden afgebroken. Om de korten
van afbreken en weer ophouwen te vermijden,
Tioeft men nu de torens zn ingericht, «iat zij
op een snelle en gemakkelijk© manier kunnen
verdwijnen en voor den dag komen. Men heeft
ze draaibaar gemaakt om «en horizontale as,
dis dicht boven den grónd in twee zware kos
senblokken rust. welke roet bouten in blokken
op de betcsnfun doering zijn bevestigd. De to
rens znij licht© iJzerroBstroctl cm en loopen aan
den bovenkant uit in twee «renen, waart us-
scben het platform om lappen draaibaar is
opgehangen, zoodat het bij b-dara helling, «Ge
de toren inneemt, borizont.v gaai staan. Tn
het midden van het platform is het zoeklicht
opgesteld en de weerstand? angen er onder.
Aan de onderzijde ?an den t ren is een rwaar
tegenwicht bevestigd, van f-^goten ijzer en
©enige verwisselbare betonbl -.ken, om de ver
schillende belastingen van het platform to ver
effenen. Door do tegenwichten nauwkeurig te
pegokn, ia het mogelijk, «leze torens, die van
12 tot 30 ML hoog kunnen nn, met dfe hand te
bewegen en het is geWek®r., «lat één man een
toren van 12 M. hoogte in éér? minuut kan op
lichten, Vwritf voor een tor. van 30 M. twee
man ongeveer twee minuten gebruikten. Door
middel van een rem akn het gevaarte, in el-
ken verlangden stand, vastgezet worden en in
den vertikalen stand wordt het «loor een bxj-
Bondcre palinrichting vast fhouden J. T.
1
NOG EENB MOND- EN KLAUWZEER.
Men zegt, dat als men een rij ledige fles-
schen omgekeerd in. den tuin plant, er spoedig
in alle een klein varentje groeit, ten bewijze
dat varensporen overal na- verig zijn en dat
er maar gunstig© omstandigheden noodig zijn
om hun ontwikkeling mogelijk te maken.
De studie van «ie verbreiding van het mond
en klauwzeer doet vmnoeli-n, «lat ook de kie
men van deze ziekte, evenaje de varenspo
ren, altijd en overal aawweai,- rijn, maar dat or
bijzondere omstandig: 'den noodig zijn om de
ziekte bij het vee te doen Htbreken. Vermoe
delijk wonden <te kiemen verepreid door een
bewegende tu»chenp<^vAonmensch, vogels,
ardere «lieren. In een kort fr»*le«ien verschenen
Engelseh fUdschrifl <_J. óf **'h. and bact")
brengen twee '^u'el'rlven, 1 iltie en Peden,
bewijzen, «lat ratten de overbrengen* der ziekte
kunnen zijn. Om te beginnen voedden deze
dieren met lyrupklieren van. koeien, «lio ge
slacht waren, omdat ze in contact geweest wa
ren met «lieren met mond- en klauwzeer. En
kele ratten werden ziek: zo kregen vochtige
zweling van de huid, van do pooien, kregen
blazen en blaren tusschen de teenen en op de
tong, in bet kort een ziekto, «fio veel lijkt op
het mond- en klauwzeer van de runderen. De
ziekte kon van rat op rat worden overge
bracht. Bij lijkschouwing van ratten, dio do
ziekte gehad hadden, bleken «leze ook eigen
aardige longafwijkingen te hebben, die met
de ziekte in verband schenen te staan.
De schrijvers zijn nu gaan zoeken naar deze
longafwijkingeri bij ratten, govangon om op
pest te worden onderzocht. In 2 pcL «Ier onder
zochte ratten vonden «ij deze longafwijkingen.
Zij hebben toen de-herkomst van deze ratten
nagegaan en de verdacht© dieren waren alle
gevangen in dé buurt van slachthuizen of in
riolen, die in vor)vinding stonden met plaat
sen waar zieke koeien waren gestald geweest
Tot zoover was alles in overeenstemming roet
de theorie, dat ratten het mond- en klauwzeer
zouden verbreiden. Maar verdnr ging het niet
zoo gemakkelijk. Overenting van rioolratten
met zieke longen op gezonde dieren lukte niet,
de ziekte schoen voor ratten, weinig besmette
lijk. Maar erger nog was het feit, dat longaf
wijkingen, dio heel veel op de bovenbeschre
ven geleken, ook af en toe bij ratten voorko
men, die in een laboratorium zijn grootge
bracht en dus zeker niet de ziekto hebben.
Hoe het ook zij, in ieder geval is het wel
©ewezen, dat ratten met «le «lekte kunnen
besmet worden en daar het jachtgebied dtezor
«lieren zich somd over zeer grooten afstanden
uitstrekt, is do mogelijkheid groot, «lat «ij doel
hebben aan- de nog steeds raadselachtigo ver-'
spreidingswijzo der ziekte.
DE OOIEVAARS VERDWIJNEN UIT
EUROPA
Op een bijeenkomst in „Axtia" van loden der
Ncderlandsche Ornithologische vereeniging
sprak onlangs prof. dr. F. Pax uit Breelau
over: „Wandrungen des Stonckbeetandes ln
Schlesien".
Prof. Pax is vooral bokend door twee bi)
Gustav Fiscber te Je na uitgegeven studiën:
„Schleeiens Pflanzenwelt: ein pflanzengeogra-
prische Schildering der Provinx" en „Die TSer-
welt Schlesiens".
De afgeloopen maand bracht hij ln Holland
door, waarvan men gebruik maakte bet oor
deel van dezen kundigen nntuurvorecher te
vragen over het ook voor ons land' «oo actuee
ls vraagstuk van dé langzame verdwijning v^n
den hij uitstek „natiomden" trekvogel: den
ooievaar.
In Silezië, zoo blijkt dan uit sprekers be
toog, ontwikkelt zich ongeveer hetzelfde nog
slechts gedeeltelijk verklaarde proces met de
ooievaars als in ons vaderland. Oorspronkelijk
uithoemsche vogel», pasten de ooievaars zich
ook daar al spoedig bij dé voeding»- en ver
blijfsmogelijkheden van het land aan. In het
begin van de 19e eeuw wordt echter reeds
door Tobias op een afneming ln verschillende
streken van Opper- en NedorJSilezifi gewezen.
De vogels broeden niet meer, gelijk aanvanke
lijk, in koloniën en in de laatste tientallen ja
ren is bun sterke afneming ook voor den leek
merkbaar.
Enkele cijfers paogen dit tl lustreeren. Bij de
in 1907 door de Duitsche „Vereln fur Natur-
denkmal-Pflege" ondernomen „ambtelijke" tel
ling werden in gansch SiloziS 1406 nesten aan
getroffen. Bij een soortgelijke telling ln 1022
bedroeg dit aantal nog slechts 528, dat ls per
100 vierk. KM. een getal van 3,4 in 1907, tegen
1,2 in 1922, of een teruggang van 62 pet
Prof. P. geeft soortgelijke cijfers voor andere
Duitsche streken, oa. voor het aan ooievaar*
«oo rijke Mee kien burg en OoetJPruisen, waar
men eveneens een sterken teruggang waan,
neemt.
Komende tot «Sé mogelijke oorzaken van da.
7© verdwijning, wijst spr. allereerst op de bet,
grijpolijko afneming in imkistriegebieden en
in het gebergte, waar de ooievaar thans
mandor dan ooit schijnt thuis te voelen, waar
hij immers niet boven 250 M. hoogte (vroeger
400 M.) zijn nest opslaat. De jacht kan moeilijk
als oorzaak gelden, waar het schieten van een
ooievaar in Duitschland onder alle omstan
digheden en in alle jaargetijden verboden ia
Eerder kan men als oorzaken aannemen: de
verdelging door middel van vergif van de
sprinkhanen in- Afrika, het voornaamste voodL
sol voor de ooievaars tijdens hun winterver
blijf od de vergif tiging van muizen ln Duitsch
land.
De voornaamste oorzaak voor de afneming
dient men echter te zoeken in de nog onver
klaarde „broedpauzes" onder dé volwassen
ooievaars. Geen enkele tast hare reden is hier
voor aan te wijzen. Wel kan worden geconsta
teerd, dat de vogels zich over het algemeen
weinig moer op hun gemak voelen in Fhirops»
en dat de minste aanleiding reede voldoende is
hen voor goed van hun nesten te verjsgeik
LICHAAMSVERZORGING,
Lichaamsverzorging bestaat ln groot© b
trachting van reinheid.
De ooren moeten dagelijks gewasnehen
afgedroogd worden. Oorlepeltjes zijn doorgaans
onnoodig. Het peuteren in «le ooren is hoogst
gevaarlijk.
Ge waarschuwd dient te worden, om vreem
de voorwerpen, welke in het oor geraakt zijn,
zelf daaruit te verwijderen. Heeft een kind iets
in t oor gestopt of in den neus, dan dient men
niet te trachten het voorwerp daaruit t© ver
wijderen, maar men moet dadelijk de hulp van
den huisarts inroepen.
Meer.zorg verdient dé mondholte en hierin
zijn het vooral de tanden en de kiezen, waar
op gelet moet worden. Men moet ze geregeld
reinigen. Het best geschiedt «iat *b morgens na
het opstaan en 's avonds vóór het naar bed
gaan met een niet te harden tandenborstel.
Gok melktanden moeten gepoetst worden. Men
dient «Ie kinderen daaraan reeds vroegtijdig
te wennen. Onverschillig is de keuze van het
poetsmiddel. Men kan daarvoor krijt nomen en
voor den mond is zuiver water reeds voldoen
de. Ook kan hieraan een onschuldig «kesinfec-
tiemiddel toegevoegd worden.
Alleszins is aan te bevelen, dat men van lijd
tot tijd zijn gebit door een tandarts Iaat na
zien.
Een onaangename reuk uit den mond is een
akelig gebrek. Dit kan verschillende oorzaken
hebben. Meestal zijn tanden en tandvleesch
daaraan schuldig en een goede verzorging
hiorv&n kan het gebrek opheffen. In andere
gevallen „komt «ie reuk uit maag", zooals
men zegt, dj. hi) hangt met het gebruik van
bepaalds spijzen en dranken saxhen. Dan moet
men bij het eten «laarmede rekening houden
en, wanneer dit noodig mocht zijn, door ge
neesmiddel dé kwaal verhelpen.
Soms is de tong daaraan schuhl, som© ook
wol de amandelen of de keel en nog veel meer
komt de onaangename reuk niet uit den
mond, maar uit den neus voort. Men doet «lan
goed, om zich tot een keelspedallst te wenden.
Onze nagels en onze haren verdienen ook
onze aandacht. Water en zeep zijn «iaarvcor
de beste reinigingsmiddelen.
Eenmaal in de week zeept men de haren
goed ln. Als zeep is zuivere groene zeep of ver
dunde splrituszeep aan te bevélen.
Blood haar krijgt door naapoeling met ka
millen thee een mooie kleur.
Natuoriijk moet het geheel© lichaam veeC.
vuMSg met water en zeep gereinigd worden.
Hoe reiner ons lichaam is, de© te beter zal hel
functioneeren.