ROMMELKRÜID.
de schuldigen spoedig achter slot en grendel.
Dit was iü de 18e eeuw in verschillende lan
den andera Toen liepen ar heel wat "bandieten
rond, die men niet te pakken krijgen kon. Voor
al Londen was een geschikte schuilhoek. De
politie stond bijna machteloos tegenover de da-
gelijksche beroovingen. Wie het ongeluk bad,
beroofd of bestolen te worden, loofde Hever
een flinke belooning uit voor het terugbezorgen
van zijn eigendom dan zich tot de politie te
wenden. Hij1 had dan grooter kans het terug te
ontvangen.
'Men vertelt dat een beruchte dief, een zekere
Jonathan Wild, van deze omstandigheid listig
gebruik heeft gemaakt, door een soort centrale
in t leven te roepen, waarbij men zich tegen
een bepaalde som verzekeren kon, het gesto-
lene binnen den kortsten tijd terug te ontvan
gen. Hiervan werd een druk gebruik gemaakt
cu Wild deed uitstekende zaken. Ten slotte liep
hij toch tegen de lamp. Hij werd opgehangen,
maar op weg naar den galg wist hij den gees
telijke, dien hem begeleidde, om hem woonden
van troost toe te spreken, den zakdoek nog te
ontrollen. Hij bleef zijn rol dus met 'handigheid
vervullen tot het laatste ©ogenblik.
Daar Londen een geschikte schuilplaats was
voor de vele bandieten, had men juist in de
omgeving van die stad bet meest van hun
overvallen te duchten^ De landwegen rondom
Londen waren zeer onveilig. Vooral postkoet
sen werden vaak overvallen, omdat daarin ge
woonlijk de grootste buit te halen viel. De on
veiligheid der wegen w.erd langzamerhand door
velen als een noodzakelijk kwaad besdbouwd,
waaraan men toch niets kon doen.
Een zekere Lord Berkeley kon het niet goed
zetten, dat de menschen zich maar steeds zon
der ernstig verzet lieten berooven en hij had
zich reeds meermolen uitgelaten, dat men aan
hem geen gemakkelijke zou hebben.
Nu gebeurde het op een goeden dag, dat de
po81koets, waarin ook Lord Berkeley had plaats
genomen, op een beruchte heide werd aange
houden door een roover, die wist dat de lord
in de koets moest zitten. De roover stak zijn
hoofd door het portier en zei, zijn revolver op
den lord gericht: „Daar heb ik u eindelijk.
Maar heelt u niet gezworen, u nooit te laten
berooven?" „Ja", was het antwoord van den
lord, „en dat zou ik ook nu niet, als u maar
alleen was en niet dien kerel bij u had, die u
over den schouder loert."
Verschrikt keek de roover om en van die
gelegenheid maakte de lord gebruik om hem
dood te schieten.
Ook1 Frankrijk en Duitschland hebben in
dien. tijd hun groote bandieten gehad.
In Frank ijk was bet Cartouche, eigenlijk
Louis Bourguignon geheeten, die gedurende
een twaalftal jaren Parijs en omstreken onveL,
lig maakte als hoofd van een dieven- en raoor-
denaarabende. In 1721 werd hij eindelijk door
de politie gevat en geradbraakt, tot de dood
intrad.
In Duitschland was hot Schinderhannep, wiens
eigenlijke naam Johannes Büchler was, die ds
oevers van den Rijn- onveilig maakte, vooral
tegen het einde van de 18de eeuw.
Op jeugdigen leeftijd werd hij beulsknecht en
dit lugubere beroep zal wel geen goed gedaan
hebben, aan zijn avontuurlijken aanleg. Als
beulsknecht stal hij eens en werd hiervoor ga-
straft met 25 stokslagen. Daarna zwierf bij
rond en sloot zich bij e enrooversbende aan,
waarvan hij weldra om zijn stoutmoedigheid
en wreedheid de aanvoerder-werd.
Schinderhannes beteekent zooveel als Jam ds
Vilder, welke bijnaam hij te danken had aan
de onmenscheüjke wreedheid waarmede hij
zijai slachtoffers kon behandelen.
Eén staaltje uit vele. Had hij rijke lieden
overvallen en kon bij niet uit hen krijgen,
waar zij hun kostbaarheden hadden verborgen,
ook na marteling niet, dan sneed hij hun kin
deren de ooren af, om de ouders door het jam-
roeren van hun verminkte kinderen tot beken
tenis te brengen.
In 1808 werd hij eindelijk gevat en liet zijn
hoofd onder de guillotine.
Ze werden tenslotte wel gepakt doorgaans,
die 18de eeuwsche bandieten, maar niet dan
nadat zij reeds jaren hun modemenschen had
den beroofld en bestolen. M.
BUTTON" SLAPEN.
Zooals we weten- zijn Amerikanen en Engel-
schen er zeer op gesteld in! de frissche lucht U
scheppen, om er veel in te lezen en er een hoop
uit zullen leeren.
ben oenigszins anders te werk gegaan, als
de vorige malen met de vcrdeeling der prijzen.
Ik heb nu niet geloot, maar de prijzen toege
kend' aan hen, die het vaakst mee hebben ge
daan. Anders zou het wel kunnen gebeuren, dat
men nooit een prijsje kreeg, ook al deed men
tien keer mee. Voortaan worden dus de prijzen
uitgereikt aan hen, die het vaakst een goede
Oplossing insturen .Op die manier is ieder in
Üe. gelegenheid een prijs te verkrijgen.
In het begin van bet volgend jaar hopen we
weer met een nieuwe serie prijsraadsels te
komen.
GIFTIGE PLANTEN. (Vervolg).
Zeer giftig is het peperboompje (Daphne Me-
xrreum). Vroeg in het voorjaar is deze heester
Overdekt met een dicht kleed van fijne rose
bloemen en gedurende den zomer prijkt een
■chat van vuurroode bossen tusschen haar
glimmend gebladerte.
Geen wonder dan ook, dat het peperboompje
nogal eens in tuinen gevonden wordt Herhaal
delijk ijn echter kinderen het slachtoffer ge
worden der hoogst giftige bessen; die er zoo
aanlokkelijk uitzien. Ze zijn buitengewoon ge
vaarlijk.
Giftig voor de huisdieren zijn de bladeren
van den Laurocerasus of Laurierkers, van
Prunus Padus (vogelkers) en meer andere
Steenvruchten, Zij bevatten een stof, Amygda-
lino geheeten, waaruit in bet darmkanaal het
doodelijk giftige blauwzuur kan gevormd wor
den. Vergiftigingsgevallen bij runderen en gel
ten zijn meermalen voorgekomen. Zelfs de bla
deren van perzik- en pruimeboomen zijn scha
delijk voor de dieren, als ze in groote hoeveel
heden worden genuttigd.
Ook de Oleanders zijn giftig.
K. VAN KEULEN,
Tuinbouwvakond erwijzer.
DE BANDtETENTIJD.
Wij lezen tegenwoordig wel veel van beroo
vingen en moordaanslagen, maar meestal zijn
HET „OPPE RED" OP TERSCHELLING.
Uit een brief:
„Oppe Rid" is gewoon, wat wij zouden
noemen „uit rijden gaan". De wagens waren
versierd en er werden allerlei liedjes gezon
gen, begeleid met de harmonica. De tocht ging
ltv. van West-Terschelling naar Midsland óf
Oost-Terschelling, of van Midsland naar Oost-
Terschelling.
Nooit heb ik ervan gehoord, dat de tocht b.v.
ging van Midsland naar West-Terschelling.
Men reed gewoonlijk door de duinen, en na
tuurlijk niet te vlug, want het was zwaar trek
ken voor de paarden. 15 jaar geleden begon
men juist met 1 aanleggen, van een verkeers
weg over het heele eiland. Toen die klaar was,
kwamen 'er fietsen, en nu ook 'de autobus. „Op_
pe Rid" gaat nu met de autobus, zoodat het
sigenaardige van vroeger er af is.
OUDEJAARSAVOND OP TERSCHELLING».
Op Oudejaarsavond wordt het oudejaar uit
geblazen. Zoodra het donker wordt, maken troe
pen kinderen een oorverdoovend lawaai met
toeters, groote schelpen, deksels enz. Dat dXiurt
tot de kerk aangaat. Dan wordt het stil. Als de
kerk uitgaat, begint het lieve leven weer. tot-
dat de kinderen naar bed gaan
(De inzenders, de fam. R. te Terschelling,
mijn vriendelijken dank en hartelijke groe- 1
tent)
De avonturen van Jonker
Don Quichote.
Vervolg.
XIX.
Den volgenden morgen bond Sancho, zonder
dat zijn Heer het zag, de pooten van Rossi-
nante los. Het was nu licht geworden en ze
konden nu duidelijk zien, waar ze zioh bevon
den. De streek was heuvelachtig. Op sommige
plekken waren de heuvels met boomen be
plant Zoo ook de plek waar Don Quichote en
Sancho den nacht doorgebracht hadden. Het
vreemde goruisoh en, gestamp, dat ze den hee-
len nacht door gehoord hadden, hield ook nu
nog aan, maar weldra loste het raadsel zich
op: H kwam van een grooten watermolen in de
nabijheid!
En wonder boven wonder, Don Quichote zag
nu in den watermolen geen reus, ook geen too-
venaar, ook geen Moor, niets van dat alles.
Toch wilde hij Sancho polsen, wat die er van
dacht Maar toen Sancho doodeenvoudig zei:
,.'t Is een gewone watermolen", zonder meer,
week ook bij 'Don Quichote het laatste re6tje
gedachte, dat de watermolen misschien een
betooverde reus kon zijn.
„We gaan verder, Sancho", zei hij.
Na een poos zagen ze in de verte twee man
nen aankomen, die, zoodra ze Don Quichote en
Sancho zagen, een juichkreet lieten hooren.
„Daar zijn ze", riepen de mannen. Don Qui
chote spitste de ooren en zei:
„Een nieuw avontuur, Sancho! Maak mijn
speer scherp!" En luid riep hij:
„Halt,gij daar! Don Quichote van de Mancha,
de Ridder van de droevige gestalte staat voor
ui"
„Eindelijk-, eindelijk", riepen de mannen.
„Ik herken ze", zei Sancho opeens. „Hel
zijn....."
„'t Zijn twee beruchte toovenaars", zei Don
Quichote. „Sancho, we moeten ze verslaan".
„Neen Heer'„ zei Sancho, ,,'t zijn de Pastoor
en de barbier van ons dorp. Kijk, ziet u well*
„Aha, mijn dappere vrienden", zei Don Qui.
oho te.
„Onze goede vriend Se nor Quichote**, zei de
Pastoor. „Hoe gaat het met u!"
Ze hadden van de dolle streken van hun
vriend gehoord en waren van oordeel, dat u
hem thuis moesten brengen. Maar onze dap
pere Ridder wilde niet mee. „Mijn plicht roept
me de heele wereld door", zei hij.
Ten einde raad zei de Pastoor op %t laatst:
„Uwe gebiedster Dulcinea heeft ons gestuurd!*
Dat hielp. Don Quichote ging met de bei da
heeren mee, naar zijn dorpje.
i
Dit is 't eerste gedeelte van de roemrijk»
avonturen van onzen Ridder. We zullen hem
een poosje met rust laten. Later h ooren we nog
wel eens van hem.
Volgende week begijnen we, op verzoek, met
de publicatie van een tooneelstukje, dat ver
schillende malen in den Haag gespeeld ia Dat
stukje heet: „De Gouden Kastanje". Elke week
een bedrijf. Volgende week het eerste bedrijf.
slapen, niet alleen met wijd open raam, maar
liefst met bedi en al in de buitenlucht. Wel zijn
daar enkele practische 'bezwaren aan venbon
den:: denken we maar eens aan' een onver
wachte nachtelijke stortbui, en daarom heeft
men bedacht dat het toch maar het veiligst
was des nachts een of ander dakje boven het
boofd te hebben.
Nu heeft men er het volgende op gevonden.
Aan de slaapkamer is een soort portiek, zou
den we het 'kunnen aioomen. Daar komt des
nachts het ledikant op te staan, dat over rails
- naar buiten gerold kan worden. Die rails zijn
maar heel smal en in dein grond gelegd. Onder
aan de vier pooten van- het ledikant zijni wie
letjes bevestigd van een bijzondere constructie,
zoodat het ledikant zeer gemakkelijk en licht
verrolbaar ia
De eigenaar van! zooln' vemrolbaar ledikant
kon *t geheel van *t weer laten afhangen, of bij
des nachts buiten zal slapen of niet. Met mooi
weer zet hij bet geheel op het balkon, is het
hem te winderig, dan rolt hij het b.v. tot aan
de deuren, wordt het hem te koud of is het
weer gedraald, dan kost het hem een kleine
moeite het weer heelemaal terug te rollen.
Zulke slaap-balkons hebben altijd gordijnen,
die 'e nachts neergelaten worden, zoodat men
niet te kijk ligt op zijn balkon.
Een Hollandsche vrouw, die in Amerika de-
se manier van slapen had toegepast, noemde
het heerlijk. Zelfs hij heel koud weer hadi ze,
goed toegedekt, op haar balkon geslapen.
Morgens kwam het dienstmeisje haar ledi
kant terugrollen in de lekker verwarmde slaap
kamer, waar ze zich dan kon aankleeden.
NIEUWJAAR*
Het oude jaar la heengegaan, hel nieuwe
heeft een aanvang genomen. Oudejaarsavond
heeft ons met de onzen om den disch vereend
gezien. We hebben overdacht, wat het afgeloo-
pen jaar ons bracht aan lief en leed. We heb
ben in onze herinnering teruggeroepen de bo-,
langrijkste gebeurtenissen, op dezen Sylvester-
avond -hebben we daarvoor den tijd genomen.
In den loop van het ja&r houden duizend en
één zorgen ons bezig, worden we overstelpt met
al die gebeurtenissen, welke in <het gejaagde en
zenuwachtige leven van dezen tijd ons niet los
laten. Maar één ding, één. avond van het jaar
houden we voor ons zelf, ter overdenking van
het verleden en ter bespiegeling van wat de
toekomst ons 'kan brengen.
De twaalf slagen van het middernachtelijke
uur zijn nauwelijks verklonken, in. den stillen
nacht, of we hooren hier en daar de vreugde
schoten knallen, die de feestvierende jongelui
afvuren om den overgang van oud in nieuw te
vieren.
Zoo was het eeuwen geleden, zoo is het nu
nog. Alleen de bijgedachte is gewijzigd. Toen
meende men daarmede de duistere machten,
die 's menschen lot besturen, gunstig te stem
men. Tegenwoordig laat men de nieuwjaars-
schoten knallen uit louter gewoonte en om een
verzetje te hebben..Maar dat men nog op deze
wijze den overgang van oud in nieuw viert, Is
wel een sprekend bewijs, hoe onuitroeibaar
schier de traditie ia
Volgens oud-Germaansch geloof deden de
goden hun rondtocht en brachten de verdwaal
de zon terug op haar baan. Tot den midwinter
had zij de aarde steeds meer den rug toege
keerd. Maar het ingrijpen der goden bracht
hierin verandering. De herinnering aan dit oer
oude geloof, aan den ondgang der goden is
zelfs in onzen tijd nog niet geheel verdwenen.
Op hun rondgang over de aarde klopten de
uit Walhalla afgedaalde goden op alle deuren,
om aan de menschen te verkondigen, dat de af
gedwaalde zon op haar baan teruggebracht was.
In verschillende deel en van Duitschland
noemt men de laatste dagen van het oude jaar
klopdagen. Naar een oud gebruik gaan de kin
deren dan langs de huizen en kloppen aanr ra
men en deuren, om een gave te vragen.
Ook in ons land vindt men hier en daar nog
gebruiken in zwang, die ons aan den rondgang
der goden herinneren.
In Drente bestaat nog bet zoogenaamde hieuw-
jaarsloopen. Op den eersten dag van het jaar
gaan de kinderen bij buren en kennissen „veel
heil en zegen in 't Nieuwjaar" wenschen, en ze
ontvangen dan allerlei versnaperingen. Vooral
een sp oei aal gebak nieuwjaarskoeken, geeft
men dan weg. Maar hierbij is het niet gebleven.
In sommige deelen van -Drente worden de kin
deren overladen met geven: nieuwjaarskoeken,
krentenbroodjes, snijkoek, een koeksoort die
men „oude wijven" noemt, knijpkoekjes, rol
letjes, horentjes, gewone kadetjes, appels, si
naasappelen, enz. Geheel heiaden komen ze
dan weer thuis
Et zijn arme gezinnen, wier kinderen zoo"n
groot aantal bezoeken afleggen, dat men we
ken leng eet van wat er opgehaald is. Met oude
kinderwagens trekken sommigen van huis tot
huis, anderen met kussen&loopen, en vol met
brood en koek geladen worden die weer huis
waarts geschoven en gedragen.
In sommige landelijke gemeenten van Lim
burg bestond vroeger een dergelijk gebruik.
Daar gingen de schoolkinderen de huizen langs
onder het zingen van het liedje:
ïóh kwaam al aangeloupe,
Ich zaag het rouke!
Ich zaag waal aan den aove wis,
Dat er get gebakken is»
Isser niks geba-kke?
Den golft eene korf vol appelel
Is de korf te klein of groot,
Den gaift mich eene volle ajoot.
De zingende kinderen werden dan op koek
jes of vruchten getracteerd, die men soms ook
onder heö te grabbelen wierp.
Zulke oude gewoonten slijten langzaam uit
Ook in Drente wordt het nieuwjaarsloop en van
jaar tot jaar minder, in enkele plaatsen is het
zelfs bij gemeentelijke verordening verboden,
vanwege de uitwassen, zooals boven omschre
ven, waar het ontaardde in een ongegeneerde
schooipartij.
In den tegenwoordigen tijd bestaan die oude
gebruiken niet meer, maar toch wordt er aan
do deuren gescheld en bieden verschillende
personen hun nieuwjaarswensohen aan en ont
vangen hiervoor een fooi. Doch ook dit slijt uit
Aan de postbeambten en aan de mannen der
gemeentebedrijven in vele gemeenten is -het
verboden, wat een zedelijke vooruitgang bet ee
kent Die bedelpartijen van groote menschen
zijn vaak stuitend voor ons gevoel M.
DUTTSCHE STUDENTEN.
Een der medewerkers van de N.R.Crt fa
Duitschland schreef eenige dagen geleden aan
dat blad:
Naast ons woont eene familie, bestaande uit
man, vrouw en twee kinderen. De vader is een
staatsambtenaar van tamelijk hoogen rang. De
moeder heeft niet veel t» beweren en de twee
kinderen ook niet. Vader regeert het huishou
den volkomen. De grijze oude heer is een ge
moedelijk man, die veel van een grapje houdt.
Men doet echter goed niet over politiek met
hem te beginnen, want dan verschijnt direct
de oude Pruis, die het oude regime nog steeds
verheerlijkt en van de republiek en de „Juden"
mets wil weten. De zoon, die varleden jaar nog
op het gymnasium ging, denkt natuurlijk pre
cies als pa, terwijl de dochter met hare 17 ja
ren voor politiek niet al te veel voelt en hare
gedachten over andere dingen laat gaan.
Als buren ontmoeten wij elkaar veel, maken
dan een praatje en komen ook nog al eens bij
elkaar thee drmken. Alles altijd heel eenvou
dig, omdat het voor een niet gefortuneerde
ambtenaarsfamilie tegenwoordig een kunst
stuk is om rond te komen. Daarvoor zijn d»
tractementen fa dozen bezuinigingstijd te k'ein
In den loop van het laatste jaar spraken wij
er 'dikwijls over, wat de zoom zou beginnen,
als hij z>n eindexamen gymnasium zou hebben
gedaan. Studeeren lag natuurlijk voor de band,
maar vader en moede rbegonnen reeds bij d»
gedachte daaraan te zuchten., waar ze daarvoor
het geld vandaan zouden) halen. AU zij door
nog meer besparingen hun zoon de studie al
mogelijk konden maken, er zou natuurlijk geen
sprake van zijn, dat de jonge man corpslid
kon worden. Dat zou veel en veel te duur wor
den.
De jonge man deed zijn eindexamen en wij
gingen feliciteeren.
Reeds was er in de vreugde over het slagen
besloten, dat er gestudeerd zou worden: van
corpslid worden kon als steeds geen sprake
zijn. Na een korte vacantie het eindexamen
van gymnasium en burgerschool wordt hier in
Maart en April gehouden ging onze jong»
vriend naar de Universiteit. En toen duurd»
het niet lang meer, tot de ouders ons met trots
vertelden dat hun Carl toch maar corpslid was
geworden. Als zoon van een oud ambtenaars
geslacht was hem aan één der oudste corpsen
aan de Universiteit het lidmaatschap aange
boden. Met een lach en- een zucht werd ons dat
verteld. Een lach vanwege de oor, de familie
aangedaan; maar met een zuaht vanwege do
kosten. Een voordeel zou -het zijn, dat de oud
leden van dit corps, de zoogenaamde „Alte Her
ren", alle tot de eerste kringen van de Univer
siteitsstad behoorden en de jonge studenten zoo
veel mogelijk steunden.
Natuurlijk waren de ouders nu steeds weer,
als wij ze ontmoetten vol over de verrichtingen
van hun zoon. Van studie boorden wij nooit
ieta, daarentegen zeter voel over het aantal gla
zen bier, dat de jongeling had moeten drinken
en van den vooruitgang, dien hij maakte bij
het schermen. Ongeveer den geheelen dag was
de jonge student bezeLDan moest hij hier zijn
om de *Kneipo" te bezoeken; dan moest hij op
den „Fechtbodenf zijn, dan werden zij met
eenige andere lotgenooten tot «ten bal, waar
wéinig dansers waren, gecommandeerd en zul
ke dingen meer. Vrij hadden deze jonge studen
ten eigenlijk niet. Zelfs Zondags stonden zij dik
wijis nog onder de hevelen van hun corps. D»
„dril" bestaat hier fa deze corpsen klaarblijke
lijk nog onveranderd. Van vrije studenten en
van eene vrije ontwikkeling van het karakter
dezer jonge mannen, kan men tenminste om
mogelijk spreken.
Eerst na verloop van eenige weken zagen
wij onzen jongen vriend weer eens. De blozende
dikwangige, ietwat schuchtere, jongeling was
reeds Steek veranderd. Hij zag er niet meer zoo
blozend uit, was ook lang niet meer zoo rood
in zijn gezicht, maar wel zelfbewuster gewor
den. Men kon hem het nachtbraken en het
drin-ken wel aanzien. Wij vonden het jam roer,
maar wilden de gelukkige ouders niet veel zeg
gen, omdat wij wel wisten, dat wij met onze
opmerkingen toch aan doovemans oor zoudten
kloppen.
De laatste keeren, dat ik vader of moeder
sprak, werd ik steeds vergaat op verhalen over
den zoon, vooral hoe goed hij zich gedroeg bij
het schermen. Al gauw moest hij secondant
spelen en diaarbij oppassen, dat de scherpe sa
bels hem niet in het vleesch korfden. Maar dan
nam de spanning toe: het zóu niet lang meer
duren, totdat Carl zelf de sabel ter band zou
moeten nemen. Een paar dagen geleden vertel
de mij dh vader dan ook met het ernstigste go-
zicht van de wereld, dat Carl morgen tegen een
door een ander corps aangewezen student
zou moeten schermen.
Wij hadden dit groote feit al weer vergeten,
toen wij gisteravond wees eens een kop the»
bij onze buren gingen halen. Nauwelijks bin*