VOOR DE KINDEREN. -=»«!>
Even Lachen.
Het Dagboek vati Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
De Gouden Kastanje»
OF ZIJ OOK DE BAAS WAS.
fleer de» huizen (op boozen toon): „Wie heeft Je
ezegd, dit behang op de muur te plakken?"
Behanger". „Uw vróuw, meneer",
Hoer de» huize» (thans zoetsappig): „Mooi wel,
in-Je-niet?"
EEN KLEINE DIPLOMAAT.
,Heb je me niet beloofd, dat je oen zoete Jongen
ou zijn?"
,Ja, vader".
En bob ik Je niot een flink pak slaag beloofd, als
e stout was?"
„Ja, vader, maar nu lk mijn belofte gebróken heb,
loeft u de. uwe ook niet to houden."
VROUWENLOOICA.
Man (clio in een punaise getrapt heeft): „Ik wou
lousch dut jo niet, ,zoo zorgeloos was, om punaise» in
iet rond to /.aaien!"
Vrouw: „Mannie, je wordt met den dag krente-
Igerl.Ze kosten maar een dubbeltje een heel doosje".
EEN AFDOENDE REDEN.
Vader: „U vraagt om de hand van mijh dochter.
Kunt u de wasch doen, kousen stoppen, naaien, kpn-
ieren verzorgen en het huishouden doen?"
Pretendent: „Waarom zou ik dat allemaal moeten
mnnen?"
Vader: „Omdat mijn dochter het niet kan".
ALTIJD KLAAR.
Een telefoonjuffrouw was op een heeten dag naar
do kerk gegaan. Do preek van den dominee wiui lang
en droog, zoödat het meisje insliep.
Na afloop van do preek gaf do dominee de psalm
aan, die gezongen moest worden, en riep zestien-drie- j
een.
Het nummer i» in gesprek, riep de telefoniste, uit
haar slaap opspringend.
DAT WAS ZIJN GROOTSTE HELDENDAAD.
Vrouw: „Ik kan hot toch niot. goed verdragen, dat
Jij altijd die reddingsmodaillo zoo opzichtig draagt.
Een verstandig man pronkt niot zoo met zijn hel
dendaden."
Mud .,/.oo wat Jo zegt!'I)an zou lk evenmin mij:,
trouwring moeten dragen".
BIJ EEN TOONEELVERTOONINO.
HIJ: „De regie ia wol wat te ouderwetse!) opgevat."
Zij': „Ddt vind lk nok. Tusschen de eerste en twee
de acte ligt een hcol Jaar, en toch zien we nog
altijd hetzelfde dienstrnoisje."
ZOO NIET BEDOELD.
Een buitenmannetje dwaalt over het Binnenhof in
Dep Haag en zoekt en zoekt.
Eindelijk vraagt hij aan een voorbijganger; „Mijn-
heer, mag ik u 's vragen, hoe kom ik in de Tweede
Kamer?"
Voorbijganger: „Ja, man, daarvoor moet gij u eerst
ce.ndidaat laten stellen, en of u er dan komt, kan. ik
u ook niet garandeeren".
Kleine Bijzonderheden.
Men kun tubikelucht uit e<m kamer, waar de»
avonds veel gerookt is, des nachts vorwijderen door
er een teil mot water neer te zotten, want .water
zuigt tabaksgeur op.
Volgen» de jongste schattingen beschikt onze aar-
do nog over een. voorraad stoenkolen van 7.397.553
mlllioen ton. Dit is voldoende voor nog 4000 Jaar
op den basis van hot tegenwoordige verbruik.
Als «de Tower Bridge te Londen opniouw geverfd
moet worden, hebben 180 man er acht maanden
werk aan.
Kroupolo menschop riJn dit. meestal ton gevolge
van het korter zijn van den Unkorvoot Slechts on
geveer 15 hebben den rechtervoet korter.
Van de weduwen dor in den oorlog gevallen En-
gelsche soldaten zijn reed» ongeveer 35 weer her
trouwd.
Als het te Amsterdam 12 uur 's middags is, dan
is het te Batavia half zeven in den avond.
In Engeland gebruikt men naar schatting weke
lijks 45 mlllioen brooden van vier pond elk. Maar
men schijnt er niet erg zuinig te wezen, want door
'weggooien van korsten en'oudbakken stukken, wor
den er oök elke week bijna millioen brooden
verkwist.
In hst afgeloopeni jaar 1024 hsbben de kippen in
Nederland! voor ongeveer 65 mlllioen gulden aan
eieren gelogd.
Onze zilveren munton zJJn aan slijtage onderhe-
vlg, maar groot is het percentage niet, in 10 jaar
slechts oon honderdsto deel van het gewicht. s
Snookon kunnen 100 jaar oud worden.
Een geweerkogel heeft een snelheid van 700 M.
en oen granaat zelfs 900 M. por seconde.
In 1922 waren er ln Nederland bijna 20.000 auto's,
fn 1913 nog maar ruim 4000.
De gemiddelde diepte van den Oceaan bedraagt
ongeveer 3000 M., terwijl do gemiddelde hoogte van
hot land boven don zeespiegel maar 090 M. is.
M.
Voedt uw eerste kind het best van allen op, want
hij moet meehelpen om de anderen op te voeden.
De hoogste zaligheid: zichzelf vergeten. Het groot
ste leed: vergeten te zijn.
De, wijze merkt alle» op, de dwaas maakt over al
les een opmerking.
5. Vanmorgen toen ik wakker werd, zag
ik 'n witte wereld. Overal sneeuw 1 En ik
dadelijk naar den zolder om m'n sleedje
op te zoeken.
8. Met slee en al kwam ik het schoolraam
binnenvliegen. Meester Konijn, die al voor
de klas stond, keek niet vriendelijk en ik
moest met slee en al den hoek in. Maar
t was toch leuk geweest.
1. Dag! Dag, jongens en meisjes! Daar ben t
ik:.Hansje Teddybeer. Voor jullie ga ik.
m'n Dagboek schrijven, met alle» wat
me overkomt. Leuk hé?
4. Maar nu moet ik gauw naar school
hoorl Maar eerst nog wat vertollen, s
3. Hier heb Jo moeder 'i'eddybeer en vader
Teddybeer en Hansje in 't midden. Zóo
gaan we met a'n drieën wandelen op Zon-
dag,.'
6. Een half uurtje later: daar ging ik
hoor! Met ijsmuts en wollen dus. Hiep,
hiep, hoera!
7. Zoo kwam ik op de helling bij school,
En een vaart ik had! Geen stuiten aan.
Nou, ik vond het natuurlijk fijn. Maar
wat denk Je dat gebeurde?
Zie je, hier woon 'ik, met vader on
moeder. Grappige deur wat? Ik ga dik
wijls op dat onderdeurtje zitten om na
te denkon. En wat zeg je van m'n
nieuwe pet?
Vierde tafereel.
De slaapkamer van do Prinses. Het is nu morgen.
Er wordt aan de deur geklopt,-Nog eens. En nog
eens. Dan wordt de deur geopend en Mevrouw Piepert
komt binnen.
Mevr. P.: Goeie morgen, Jasmljntje! Kijk eens
een kopje'chocolade en een beschuitje. Ik ver
wen je eigenlijk veel te veel, prinsesje. Jasmijn-
tjël Jasmljntje!!!
(Ze ziet, dat het, bed leeg is, geeft een gil en laat
de chocola op den grond vallen.)
Oo.... o.... o.... het prinsesje is wegl Het prinses
je is wegl Majesteit.het is vroesclijk11 Vreese-
lijkü Het prinsesje! Het prinsesje! Ach! Ach!
('De Koning, de Koningin en Castor komen bin
nen.)
Koning: Wat is er aan de hand, mevrouw Piepert?
Koningin: Wat is dat voor een lawaai?
Mevr. P.: O Majesteiton» prinsesje,.., on» lief
Jasmljntje
Kening: Mijn hemelwat is er7 Waar is ze?
Koningin: Spreek dan toch, mevrouw. Spreek'dan
toch!
Mevr. P.: Weg!! Ik vond hot bed leeg! Heelemaat
leeg! Pas op de chocolade, MajesteitU trapt
er in O... o.„. o. o..., mijn arme prinsesje!
Koningin: Mijn lieve Jasmljntje
Castor: En w-waar i» ze n-nu?
Mevr. P,; Wist ik dat maar! O.... o.... o... wat een
verdriet, wat een verdriet!
i Kening: Ja. maar nu moet u niet huilen, mevrouw
Piepert, We moeten haar gaan zookon. Mijnheer
da Grootvizier.
(Do Grootvizier komt op.)
Grootvizier: Hier bon ik, Majesteit!
Koning: Och, Excellentie, gaat u eventjes mijn rid
ders waarschuwen. Ze moeten dadelijk hun paar
den zadelen, padelijk! En laat zo dan hier ko
men.
Koningin: Wat Magido? De paarden hier in de
kamer?
Koning: Dat komt er niets op aan, Amalia! Gauw
Excellentie I
Grootvizier: Ik... ik.... dlsjie... ik vlieg, Majesteit! II
Koning: We zullen eens ziori, of ze niet te vinden
i», die lieve Jasmijn. (Snuift): Hè, wat ruikt het
hier toch vreemd, vind jo riiet, Amalia?
Koningin: Wat ruik Jo dan, Magido?
Koning: Ik weet het niet. Ruik Jij niet, Castor?
Castor: J-ja, ik r-ruik ook wel iet» bij-bijzonders.
Koning: Ja, maar ik wil procios weten, wat ik ruik.
Laten we eens allorrmal onze oogen dicht doen,
en dan tot tien tellen, en dan een» heel goed rui
ken.
Mevr. P.: Wat zegt U, Majesteit?
Koning: Dat u goed moet ruiken, mevr. Piepert.
Movr. P.: Buiten, Majesteit?
Koning: Ruiken, mevrouw Piepert. d
Mevr. P.: Muizen, Majesteit?' 01
Koning: Nee, mevrouw. Ruiken, snuiven, zóóll
Mevr. P.: Ik begrijp u niet, Majesteit.
Castor: U m-moet snuiven, mevrouw P-p-piepert, w-
want het ruikt hier zoo vreerad, b-begrijpt u?
Mevr. P.: O Ja, nu begrijp lk het, snuiven!!!
Koning; Nu, ik tel, oogen dl'cht! Als ik tien zeg,
weer open, hoor! Ik begin: oen, twee, drie, vier,
vijftien! Wat heb jij geroken, Castor?
Castor: Op mijn w-woord, niets, Magido!
Koning: Castor heeft niot» geroken, en JIJ» Amalia?
Koningin: Hot is net, of do kachel niot goed wou
branden, Magido!
Koning: En u, mevrouw Piepert?
Mevr. P.: Ik meende iets te ruiken van hooi of
stroo, Majesteit.
Koning: En ik heb ook niets geroken, net als Castor.
Tja, zoo komop we niet vorder. Neg eens pro-
bserem.r...., misschien weten we het dan wel. Een,
tweo.
Grootvizior: (komt binnen): Atsjlel
Koning: Oogen dicht, meneer do Grootvizier
Snulven
Grootvizier: Snuiven, Majesteit? Atsjiel
Koning: Ja Excellentie, snuivendrie, vier, vijf.
tien! Hebt u iets bijzonders geroken, Excellen
tie?
Grootvizier: Ik ruik nooit ietsnooit... nooit
Koning: Och, nu weten we nog niets. Mijnheer do
Grootvizier, kont. u iemand ln mijn kasteel, die
een goede nou» heeftt
Grootvizier: Ja zeker, Majesteit! Muggetjo heeft een
goede neus.
Koning: Wilt u hem roepen, mijnheer de Grootvi
zier?
Grootvizier: Zeker Majesteit. Hij staat achter do
deur. Muggetjo, kom hiorl.
(Muggetjo komt.)
Koning:. Kun Je goed ruiken, Muggetjo?
Muggetje: En óf, Majesteit!
Koning: Good, Muggetje. Doe je oogen dicht, Mug
getje, en ruik een» goed! Ik tel tot tien.
Muggetje: Ja Majesteit, ik ruikl
(De Koning telt weer.)
Koning: Wat ruik Je, Muggetje?
Muggetje: Ik ruik gebrande turf, Majesteit!
Koning: Gebrande turf?
Castor: Gebr-gebrahde turfl Nou weet ik het, nou
weet ik het, hoe-hoéra, hoe-hoeragebrande
turf
Mevr. P.: Wat zegt u daar, heb ik een slurf? O,
Majesteit, uw broer zegt, dat ik een slurf hob,
een slurfII
Castori Och n-nee, mevrouw, h-h-hoe kunt u dat
nu zeggen, lieve mevrouw Piepert, Piepertje
Mevrouwtje, woest u toch kalm, maar nu weet
ik watnu w-weet ik toch heusch wat, hoe-
hoe-hoera, gebrande turf
Mevr. P.: Nu zegt u het weer, Majesteit! O.... o.... 0....1
(Huilt.)
Koning: Amalia, ga JIJ mevrouw Piepert evon
troosten!
Koningin: .fa, ja zeker MagidoKomt u m'nar hier,
mevrouw Piepert. 'tls heusch niet waar(Ze
sproken vorder samen. Mevr. P. is al gauw ge
troost.)
Castor: Nu w-woet ik het. Gebrande t-turf. Dan is
de boo-booze toovenaar hier geweest!
Koning: De booze toovenaan?
Castor: Ja-ja-ja, de toovenaar, die op den weg naar
Bohemen woont, weet Je w-w-wel? Nou, en die
1» hier geweest, om de Prinses t» rooven. HIJ
ruikt naar gebrande turfl
Koning: Ho» weet JIJ dat, Castor?
Castor: Ik heb hot zelf ge-gerooken, Magido.
Koning: Dan gaan we naar den boozen toovenaar.
Ik moet mijn Prinsesje verlossen. Ga Je me»,
Castor?
Castor: Na....natuurlijk, Magido. Wat zal ik hem
ra-ra-raken.
Koning: En u ook, meneer de Grootvizier?
Grootvizier: Zeker, Majesteit! Atsjte!
Koning: Zijn de ridders klaar? Er moeten er twee
met ons meegaan?
Grootvizier: Ze wachten op uw bevel, Majesteit!
Koning: Laat ze binnen!
(Ridders op stokpaardjes komen binnen.)
Koning: Mannen!
Ridders: Majesteittl
Koning: Mannen, de booze toovenaar heeft de Prin
ses gestolen. We moeten haar achterna! We zul
len den toovenaar leeren, om prinsessen te roo
ven! Wie gaat er mee?
Alle Ridders: Ik! Ikt Ik!
Koning: O, nee, nee, nee! Dat is te veel, twee of
drie, niet meer! Ik zal dftellon!
Ukrne, dukme, romi, sukmo,
Ukme, dukme, knol! Af!
(Nog eens, tot er twee ridders overblijven.)
Koning: U gaat dus met ons meel
Castor: G-goon we nu meteen, Magido?
Koning: Ja, dadelijk, Castor. Mijnheer de Grootvi
zier, wilt u het bevel over het leger op u nemen?
Grootvizier: Zeker, Sire! Geeftatsjlaacht!
Rechtsomkeert, voorwaarts, rnarschl
Koningin: Waar ga jo hoon, Magido?
Koning: (in 't voorbijgaan): Jasmljntje halen, Ama
lia. De toovenaar heeft haar meegenomen. Ik zal
hem leeren, ik zal hem leeren I Brrrl
(Allen af.)
o
De oplossing van het raadsel van de Kannibalen
en de Blanken komt volgende week.