VAN DIT EN VAN 0AT EN VAN ALLES WAT HET INWENDIGE DER AARDE. PANTOMIME ROMMELKRUID. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 14 Februari 1925. No. 7588. Sir Oliver Lodge heeft onlangs, zoo meldt hetiteeken, door do afscheiding achtergelaten, zou de Hdbld., in de „Seientific American" aan bovengo- Indeuking in de aardkost zijn, die wij thans den nöemd onderwerp een artikel gewijd, waaraan wij Grooten Oceaan noerhen. Er was1 in dien tijd geen het volgeïide ontleenen. Vroeger dacht men, dat de vloeibaar water op de aarde; maar lang nadien, toen aarde bestond uit een. dunne laag vaste stof, die een dit verscheen, was de insnijding er nog altijd en zij gesmolten massa omhulde, welke van tijd tot tijd was ook nog steeds diep, zoodat al het water daar- uitbarstte in vulkanen en lavastroomen. Sommigen heen vloeide. Daarentegen bevond zich de groote meenden zelfs, dat die vaste korst zéér dun was, massa land in de tegenovergestelde hemisfeer, hoog maar meestal werd' een dikte van ongeveer 1200 K.M. aangenomen. Goede gronden werden hier voor eigenlijk niet opgegeven; men ging af op de voortdurende temperatuurstijging, die wordt waar genomen als men in de aarde indringt (in mijnen dus), en rekende uit, op welke diepte* de tempera tuur zoo hoog zou worden, dat de gesteenten zou den smelten. Deze theorie moest worden verlaten, toen men nauwkeurig de getijden ging bestudeeren. Deze treft men uiteraard alleen bij het vloeibare gedeelte der aarde aan; was nu de aarde van binnen ook vloei baar, dan zou zij in haar geheel op en .neer gaan inplaats van, zooals blijkt het geval te zijn, alleen de zee. Uit het ontbreken vah het getijdéverschijn- sel v-oor het binnenste der aarde moet men beslui ten, dat de aarde vast en stijf ia, zoo iets als staal. Bovendien bleek, dat de gesteenten bij den hoogen druk, waaraan zij in de aarde zijn blootgesteld, pas bij hooger temperatuur smelten, wellicht zelfs heele- raaal niet smelten. Nog een andere moeilijkheid was deze. Als de aar de werkelijk gesmolten was, dan zou het te ver wachten zijn, dat de dunne korst wel eens zou barsten en het gevolg zou zijn, dat zij onder zou zinken en de vloeibare massa boven zou komen. Dit kan nu wel eens in den loop der tijden zijn ge beurd, maar de aarde kan niet bewoonbaar zijn ge weest voordat gebeurtenissen als deze geheel opge houden waren en de aarde dus in haar geheel vast geworden was. Men denkt daarom dan ook niet meer, dat vulkanen met een inwendig vuur in verbinding staan, maar beschouwt ze als plaatselijke* plekken van hooge temperatuur in de korst, zoogenaamde haarden. Om deze plaatselijke verhooging der tem peratuur te verklaren, kan men volgens Joly de radio-activiteit te hulp te roepen, daar radio-actieve stoffen voortdurend warmte ontwikkelen en reeds een betrekkelijk geringe ophooping van zulke licha men op den duur een vrij groote temperatuurstijging kan .bewerken. De aarde is van binnen wel heet, maar niet vloei baar; zij heeft de consistentie van een dikke brij of deeg; ook zou men haar met een stof als pek kun nen vergelijken. Dit'is op het eerste gezicht een broze vaste zelfstandigheid, maar als men er een zwakke kracht op uitoefent, zoodat het niet breekt, dan zal men, mits men die kracht lang genoeg, bijv. maanden, laat werken, constateeren, dat het pek meegeeft en van vorm verandert. In dit opzicht gedraagt dus pek zich niet als. een vaste stof, maar als een vloeistof. Nii is er onder de gesteenten een soort, die ditzelfde gedrag vertoont, n.1. de basalt, ook deze gaat net als zegellak of pek lang. voordat zij smelt, over in een plastische, taaie massa. Bij sterken druk is haar smeltpunt hooger, zoodat zij dan nog langer in den pekachtigen toestand blijft, in welken krachten als die der getijden, welke tel kens maar kort duren, op haar geen invloed heb ben, daarentegen zou zij wel veranderingen onder gaan ten gevolge van krachten,, die eeuwenlang in dezelfde richting werken. Tegenwoordig neemt men daarom aan, dat van een zekere aanzienlijke diepte af het binnenste der aarde uit dit of een dergelijk halfvloeibaar materiaal bestaat, dat tegenover tijdelijke krachten vast is en daaraan weerstand biedt, maar bij; lang aanhoudende krachten meegeeft. De continenten drijven in deze massa van pek als ijsbergen in een oceaan; zij kun nen daardoor, hoe vast en stabiel ze ook lijken, rij zen en dalen. Dit is ook werkelijk het geval, zooals men vooral bij groote vastelanden als bijv. Zuid- Amerika heeft kunnen waarnemen. Dit verkeert, al drijvend, in een evenwichtstoestand, aan den westkant met hooge bergen (de Andes), aan den oostkant met groote vlakten (Brazilië en Argentinië). Nu voeren -echter de rivieren voortdurend materiaal mee van de bergen naar de zee, omdat de rotsen v( rweeren en door het water afgeslepen worden. Daardoor wordt het evenwicht, hoe langzaam ook, verstoord en moet de oostzijde langzamerhand dalen, terwijl de westzijde zal stijgen; het geheele continent draait, langzaam weliswaar, om zijn as. Nu is het wel duidelijk, dat dit niet zoo maar zal gebeuren, zonder, dat er in het materiaal, waar uit het bestaat, geweldige spanningen optreden. Het oplichten van zoo'n groote massa zal dus wel ge paard moeten gaan met breken en barsten, hetgeen het,eerst daar zal gebeuren, waar de massa opgehe ven wordt, dat is dus aan den kant der bergen. Der halve kan men verwachten, dat de kust met de berg ketens meer onderhevig is aan aardbevingen dan eenig deel der groote vlakten, ofschoon natuurlijk ook daar van tijd tot tijd wel eens iets kan gebeu ren. Inderdaad is, gelijk men weet, door eeuwen- lange waarneming deze verwachting bevestigd. Nog verrassender gevolgen van deze th orie, die te danken is aan Wegener, zijn onlangs door Joly af geleid; zij zijn echter wel zeer fantastisch. Zooals men weet, wordt aangenomen, dat in lang vervlogen tijden de maan van de aarde is afgebroken; het lit- en droog,. Maar dit kon niet eeuwig zoo blijven, daar de vaste stof altijd de neiging moet hebben gehad om te vallen en de holte op te vullen. Bovendien be stond steeds de mogelijkheid, dat zoo'n .groote 'drij^- vende massa vasteland in tweeën -zou breken en een gedeelte van de rest wegdrijven. De vorm van Ame rika- is ongeveer zoo, alsof het eens aan Afrika en Europa vast gezeten heeft; men kan zich dus den ken, dat deze werelddeelen lang geleden één zijn ge weest. Nu zijn er inderdaad krachten die voor een deel samenhangen met de draaiing der aarde welke een losgeraakte massa land zullen willen' voortdrijven in westelijke richting, dus tegengesteld aan die der aarde. Zoo zou de in het taaie tuagma drijvende massa in den loop der eeuwen verder af zijn geduwd en het water zou in de vrij komende ruimte zijn gestroomd, waardoor de Atlantische Oce aan zou zijn ontstaan. Het voortgestuwde continent zou aan zijn voorkant zijn omgekruld, ten gevolge waarvan de Rocky Mountains en de Andes zouden zijn gevormd; deze waren indertijd veel hooger dan thans, maar de gewone processen van verweering hebben ze lager doen worden en een snel vlak kust land aan den westkant gevormd. In het andere, achtegebleven, continent dus aan de oostzijde der aarde is die voortstuwende kracht er niet, doch daar staat het land als 't ware op den rand van een afgrond, en dit moet natuurlijk leiden tot een zekere mate van afbrokkeling, van losraken van kleine of groote gedeelten van het land. Dat er werkelijk in zulke gebieden groote werking in de aardkorst is, kunnen wij gemakkelijk constateeren. Immers Japan ligt juist bij zoo'n afgrond: de bo dem daalt daar zeer steil tot de groote diepten van dén Grooten Oceaan (veel steiler dan aan de west kust van Amerika). En nu weet ieder wel, dat Ja pan een land is waar aardbevingen zeer veelvuldig voorkomen. De Philippijnen, waar een aardbeving eveneens een gewoon verschijnsel is, liggen ook op den rand van een diepe kloof. Eigenlijk moet men zich, als men dit alles over weegt, verbazen, dat de aarde bewoonbaar is; zij lijkt vast en stabiel; maar dat is ze feitelijk niet. De aardbevingen, uit kosmisch oogpunt kleine en onbe- teekenende gebeurtenissen, herinneren ons van tijd tot tijd door hun voor de menschheid verschrikke lijke gevolgen, aan het wankele van den bodem, faaarop wij leven. Hd'bld. AFSCHAFFING ZOMERTIJD. (De Regeering zal binnenkort een wets ontwerp indienen om den zomertijd; af te schaffen.) Welk een heerlijke tradities, Raken we toch wettelijk kwijt, Eerst de loterij-beweging, Nu de lichte zomertijd! Later nog eens een belasting Op den zonneschijn misschien, Het begint er in ons landje Werkelijk donker uit te zien!! Waaraan hebben we 't te danken, Dat ons nu weer wordt gekort Op de gratis licht-reclame, Als het volop zomer wordt?! Is dit soms 't gevolg van actie, Welbewust en onderling, Van een koeien-federatie; 'n Stieren-vakvereeniging? Leest een sterke, invloedrijke Geiten-.vakgroep ons de les, Bracht een pluimvee-monstermeeting Ons dit schadelijk succes? Hoe het zij, de weg naar kunstlicht Wordt gebaand en voorbereid, 't Zomernachtlijk schemeruurtje Raken we waarschijnlijk kwijt! In de zomeravondzitjes Komt bedenkelijk de klad!, En we worden weer verwezen Naar het rijk van Kilowatl Maar hier schuilt ook de belooning [Voor den mensch, die ernstig streeft Naar de hoogste idealen. Braat heeft niet voor niets geleefd! Eind'lijk voelt U t aan den lijVe, Dacht U 'twerk van Braat een grap? Machtig was zijn stille invloed Door zijn kamerlidmaatschap! In zeer invloedrijke kringen Fluistert men, 't lijkt wat onfrisch, Dat dit vreemde wetsontwerpje WerkJ'lijk afgedrongen isl! Dit moet door een man geëischt zijn, (Och, zoo is de politiek, Saamgesteld uit loeiend stemvee 'En een meerderheidstactiek!) Braat zal eind'lijk zitting nemen, Mits de klok niet wordt verzet, Als Minister van den Landbouw i In het nieuwe Kabinet!!! Februari 1925. KROES. Ïftfl Wk tCbp*4«ta. BB4. A»ocittej Bdfc», It» Polkahaar en Mannenleed. BIJGELOOF. Niemand zal willen beweren, dat er tegenwoordig geen bijgeloof meer is. Zoo af en toe kan men in de nieuwsbladen nog sterke staaltjes lezen, hoe bij- geloovig sommige menschen zijn, en heusch niet al leen in de meest afgelegen streken. Een paar eeuwen geleden evenwel was het bijge loof nog zeer algemeen, onder alle rangen en stan den. Heksen kon men u aanwijzen in elke stad, in elk dorp of gehucht. Men hield er heksenwagens op na bekend was die te Oudewater waar de van hekserij beschuldigden gewogen werden. En wee de gene, die te licht bleek te zijn. Gewogen en te licht bevonden. Een gruwelijke dood op den brandstapel of in het water was meestal de straf. Ziekte onder het vee of onder de menschen, on vruchtbaarheid', onweer, storm en hagel schreef men aan hekserij toe. Heksen waren menschen, die hun zielen aan den duivel verkocht hadden, die vleesche- Uj'ke gemeenschap hadden gehad met den duivel of feest hadden gevierd met hem op den Bloksberg, in ruil waarvoor zij een zalf hadden ontvangen, waar mee zij mensch en dier konden betooveren. Wilde men zekerheid, of iemand betooverd was, dan behoefde men slechts zijn hoofdkussen open te snijden. Vond men dan de veeren in een krans ligr gen of samengeplakt in den vorm van bloemen of bepaalde figuren, dan was de betrokken persoon zon der eenigen twijfel door „een kwade hond" aange raakt. Wie appels uit de hand van een heks ontving, zou de vruchten spoedig veranderd zien in padden. Wie een klap van een heks ontving en niet dadelijk te rugsloeg, was betooverd. Zelfs aan de jeugd werd geleerd, dat tooverij de tweede hoofdzonde was. In een vraag- en antwoord- boekje voor kinderen lezen wo do volgende definitie: „Tooverij bestaat in het maken van een verdrag of verbond met den duivel, hetzij openlijk of heime lijk, om door hulpe deszelfa, hetzij menscheh of vee te betooveren of te onttooveren, te vloeken of te zegenen, ook dingen te doen of te bestaan, die 's men schen verstand, kunst en kracht te boven gaan cn dcor de ordinaire en natuurlijke middelen niet ge schieden." Deze kost voor kinderen is uit een boekje van het jaar 1662, uit den tijd dus, die in onze geschiedenis bekend, staat als het bloeitijdperk. En nog. jaren daarna, tot diep in de 18e eeuw, ge loofde men zelfs in geleèrd'e kringen nog aan hek sen en spoken. Bijna iedereen kon spookgeschiedenissen vertel len, die bij zelf meegemaakt had, overal had men spookhuizen, waar 'tniet pluis was, en waarin nie mand durfde wonen. En was er al iemand, die wel den moed had zoo'n huis te bewonen, welnu, het oor deel der menschen stond direct vast, zoo iemand was zelf niet pluis en had bepaald een verbond; met den duivel gesloten. Vooral bakers en vroedvrouwen waren zeer bij- geloovig. Bij de geboorte van een kind zorgden zij er wel voor, dat de helm verbrand werd, want een kind, dat met een helm geboren was, kon vooruit zien, wat er gebeuren zou, zag overal begrafenissen, en wist aldus precies te vertellen, wie er spoedig sterven zou. Bilderdijk verhaalt, hoe soms de moeder, als er een kind geboren was, deelen van de nageboorte in het voedsel te eten kreeg. De kinderen keregen ee van in de pap of gebakken in suiker. Deze „muizen-keutels" of muisjes kennen we nog wel, maar dan minder vies toebereid. Oorspronkelijk beteckende dit gebruik een voorbehoedmiddel tegen booze, duivelsche invloe den. Het geloof aan wissel kin deren was ook algemeen vorbreidi. Booze geesten zwierven rond om kinderen uit de wieg te nemen en er leelijke en mismaakte voor in de plaats te leggen. Zelfs Luther, de grond legger der hervorming, en dus geenszins de eerste de beste, geloofde aan wisselkinderen. ,Hij vertelde er zelf een gezien te hebben: Een monster te Dessau, reeds twaalf jaar oud, hadi hij' met eigen oogen ge zien en met eigien handen betast. Het leek, volgens Luther, op een menschelijk wezen, maar at gewel dig veel, veel meer zelfs dan vier sterke landbou wers op konden. Als men het aanraakte, begon het allerafschuwelijkst te huilen. Maar als er iets viel in huis, lachte het luid; en hoe meer de boel in wanorde raakte, hoe meer pret het had'. Aan den vorst van Anhalt gaf Luther den raad, het kind te verdrinken, rüaar die vond het wijselijker in de kerken vuriger tot God te bidden, opdat Hij hot monster door den dood zou wegnemen. Een jaar la ter stierf het. Toen later aan Luther gevraagd werd, op welke gronden hij den vorst van Anhalt geraden had het kind te doen verdrinken, antwoordde hij, dat hot toch maar een klomp vleesch was zonder ziel. De booze had het kind leven in geblazen, dus zou men geen mensch verdronken hebben. Als zoo de gedaeïitengang was van iemand ais Luther, dan behoeft men niet te vragen, hoe het met het bijgeloof der menschen in 't algemeen gesteld was. Wel waren er in de 17de eeuw en later zoo nu en dan mannen, die tegen het bijgeloof te velde trokken, maar hun aantal bleef te gering, en zij werden zelfs door geleerden als ongeloovigen betiteld, tegen wie het bestaan van spoken verdedigd moest worden. 'De zeelieden zijn de eeuwen door als het meest bijgeloovig beschouwd. Bij langdurige windstilte gin gen zij; fluiten om den wind op te wekken. De storm werd' beschouwd als toorn van den stormgeest, dien men trachtte te verzoenen door een scheepsjongen eens flink af te rossen. Indien een matroos verdronk, ging zijn ziel over in een vogel, dien men volstrekt niet doodschieten mocht. Bekend is voorts, hoe de zeelieden vroeger geloof den, dat de zee plotseling ophield bij een gapenden afgrond, of dat op sommige plaatsen hot water kook te en zoo heet was, dat het schip er in brand kon raken. Wat heeft Columbus niet een moeite gehad het scheepsvolk te bewegen nog eenige dagen geduld te hebben, toen hij zijn bekende reis westwaarts onder nam en voor 't eerst in Amerika voet aan wal zette. Men geloofde aan meerminnen, sirenen, de schoone verleidsters, die door haar zang de matrozen dol maakten, zbodat ze over boord sprongen om de vrouwmenschen om den hals te vallen, maar dan dcor de bedriegsters meegetrokken werden naar den bodem der zee. Op Vrijdag zou geen schip uitzeilen, vooral niet op Goeden Vrijdag, evenmin als in den Sint Jans nacht of in den Kerstnacht. Een heeleboel dingen lieten de menschen in het algemeen na, louter uit bijgeloovige vrees, 's Nachts over een kruisweg gaan, of nog erger: over een kerk hof, bijna niemand die het durfde. Oin de koorts kwijt te raken, hing men spreuken om den hals of soms den bijbel. Aan tafel paste men pijnlijk nauwkeurig op, dat het zoutvat niet omr gestooten werd, en dat er geen mes op den grond viél. Tegenover een spiegel zitten wilde niemand, men zou dan gewis binnen het jaar sterven. Nog an dere gebeurtenissen voorspelden den dood: het sprin gen van een glas, het vallen van een spiegel, het tikken van een onzichtbaar horloge (houtworm), het dichtklappen van een deur, enz. Een oud; hoefijzer, aan een «taldeur gespijkerd, be-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 15