VOOR DE KINDEREN. Even Lachen. Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat De Gouden Kastanje. KINDER-LOGICA. Kleine Züs: „O, moeder, kijk die koe eens boos kijkeil I Ik geloof vost, dat we daar die zure melk van gekregen hebben!" ZOO WAS HET NIET. j Man: Da*...da....dat moet je n....nou niet meer doe*n, I' ik heb je al dikwijls ge....gezegd, dat je voor mij niet niet op m....moet blijven". Vrouw: „Wees niet kinderachtig Jacob. Ik ga niet 'naar bed ik sta opi". ZOO NAUW NAM HIJ HET NIET. Directeur der gevangenis (tot gevangene, die vrij gelaten wordt): „Hot spijt me, ik zie zoo juist dat we je een week te lang. hebben gehouden". Gevangene: „Geeft niks, hoor, hou het er de vol gende keer maar af". HIJ WAS ER VAN DOOR. Sollicitant bij een bank: „Wordt hier bijgeval ook een kassier gezocht?" Chef: „Ja, maar niet naar een nieuwen, wel naar den ouden!" VOLGENS EIGEN OVERTUIGING. Gedurende de laatste Engelsche verkiezingen werd een kiezer beschuldigd, dat hij zijn stem aan een conservatieven candiclaat verkocht had. Dezer da gen kwam de zaak voor het gerecht, waarbij' bleek, dat de beklaagde ook van een liberalen candidaat geld aangenomen had. „Bekent ge", vroeg de rechter, „dat ge 25 poT.d hebt aangenomen van een conservatieven can- didaat?" „Ja Mylord", zei de beklaagde; „Bekent gij verder, dat ge ook 25 pond hebt aan genomen van een liberalen candidaat?" „Ja, Mylord?" „Maar man, hoe hebt ge dan wel gestemd?" vroeg de rechter. Fier antwoordde de man: „Geheel volgens mijn eigen overtuiging." Ingespannen te zitten denken, wat men wel1 had kunnen doen, als het oogenblik van handelen voor bij is, is een der slechtste dingen, die een zakenman kan doen. Het hart en de kracht de» geestes zijn het, die welsprekend mp,ken. Kleine Bijzonderheden. Napoleon had een aparten dienst ingesteld onder leiding vqn Lavalette, die in een afzonderlijk labo ratorium alle brieven van buitenlandsche gezan ten opende, er uittreksels uit maakte en daarna weer sloot en verder zond. 'De totale bevolking van de aarde bedraagt onge veer 1700 millioen zielen. i Het tijdstip, dat de meeste menschon sterven, schijnt te liggen tusschen 12 on 1 uur 's nachts. Geplet platina is het zwaarste metaal, het weegt 23 K.G. per d.M3„ een zelfde hoeveelheid als een liter water. De oogst van Sumatratabak is per jaar 12 22 millioen K.G. De Apenbroodboom in Indië bereikt een leeftijd van 2 3 duizend jaar. Honderd gulden, uitgezet k 5 percent samengestel de interest, groeit in 50 jaar aan tot f 1146.74. De Vereenlgde Staten vormtn het rijkete land ter wereld. In 1923 bedroeg de rijkdom per hoofd der bevolking f6020.—. Het armste land is China met f 150.per hoofd der bevolking. Het Panamakanaal in Amerika, dat in het jaar 1914 geopend ls, heeft in totaal 900.000.000 gulden ge kost. Het in 1876 geopende Noordzeekanaal heeft 31.200.000 gulden gekost. Om het vochtig worden van zout te voorkomen, kan men eenige rijstkorrels in het zoutvaatje doen. De oudste pyramlden in Egypte dateeren van on- go veer 4000 jaar geleden. Een Londensch hotel heeft een balzaal, waarvan de vloer op 240 stalen spiraalveeren rust. Onlangs heeft men op een eiland in het Boven- meer, in Amerika, een ruine ontdekt van een ge heimzinnige stad, die minstens 2000 Jaar oud moet zijn. De menschen gebruiken ongeveer 9 pond thee per hoofd en per jaar. v M. Zie je, ik'had een fijnen appél mee naar school genomen en toen meester Konijn onze sommen op 't bord schreef, wilde ik 'm gauw even bekijken. 10. Maar goeie help,, hij glipte uit m'n handen. Ik ging gauw over de bank han gen en Janus Kikker, m'n buurman stond ook al overeind. 11. Nou, en toen leunden we zoo ver voor over, dat opeens........ de heele bonk on dersteboven rolde. En wij mee, Janus en ik. Meester Konijn schrok geweldig, maar wij niet mindor, dat verzeker ik je. 12. En hier heb je 'tslot van het liedje. Meester bracht me, aan een oor, naar den hoek. Het deed pijn hoor!'En 'amidr dag» was het schoolblijven, en m'n fij nen appel was ik ook kwijt! 13. Toen ik vanmorgen voor ons tuin hekje stond, zag ik tot m'n groote vreug de m'n 'vriendinnetje aankomen. Ze woont gelukkig heel dicht mij me en we zijn beste maatjes. 7 14. Hier hebben jullie haar. Ze heet Mimi Poezekat en ze zit bij mij in de klas. Leuk hè? 15. Ik heb toen dadelijk m'n trekwagen ge haald. Mimi is er in gaan zitten en we hebben een fijn tochtje gemaakt naar de boerderij, die vlak bij is. 16. Daar kregen we allebei een lekker glas melk van de boerin,want we hadden dorst gekregen. En toen weer gauw naar huis, want het was kwart^voor negen en we moesten naar school. VIJFDE TAFEREEL. Voor het paleis van den boozen toovenaar. De toovenaar leunt uit zijn venster, zijn vasallen j (Bellefleur en Pippeling) liggen in het gras. Allen rooken lange pijpen en hebben grove stemmen. Toovenaar: Haha, wat ben ik'blij! Wat ben ik blij! O, wat ben ik blij! Ik heb prinses Jasmijntje ge vangen en in mijn kasteel opgesloten. Bellefleur: Wat zegt U daar, meester toovenaar' Tt ovenaar: Ja ja, ik heb prinses Jasmijn gevan gen. Prinses Jasmijn is het dochtertje van Ko ning Magido van Gallcië. Bellefleur: En hebt u die gevangen, meester too venaar? Toovenaar: Ja Bellefleur, die heb Ik gevangen ja, dat dacht je niet, hè? 't Is ook een heel werk geweest, om haar te krijgen. Maar nu heb ik haar, en nu laat ik haar niet meer los, vóór ik de gouden kastanje van haar terug heb. Bellefleur: Meester toovenaar, ik feliciteer u met uw vangst. Toovenaar: Dank je, Bellefleur, dank Je; Ja, dat la wel een felicitatie waard, Jongens Bellefleur: Waarom, meester toovenaar? Toovenaar: Dat zal ik jullie vertellen. Ik heb jul lie wel eens verteld,, dat ik uit mijn zak met gouden kastanjesweet je wel Pippeling: En óf, meester toovenaar! Toovenaar: Dat ik uit mijn zak met gouden kastanjes er eentje verloren heb! Die ééne gou den kastanje heeft prinses Jasmijntje aan een gouden kettinkje om haar hals hangen. Pippeling: Och, is 'theusch waar, meester Toove naar? Toovenaar: Zoo waar, als ik hier mijn pijp rook. En nu wdl ik natuurlijk die gouden kastanje te rug hebben, kramparanjaü Bellefleur: Natuurlijk! Toovenaar: Maar ze wil hem niet geven! Pippeling: Wil. ze hem niet geven? Dat is heel brutaal en ongehoorzaam van haar! Toovenaar: Juist zoo, Pippeling. Dat heb ik haar ook al gezegd. Maar ze wil het niet gelooven en ze zegt, dat ze hem niet geeft. Maar ik krijg hom wel terug, hoor! Als ze hem niet geeft, zal ik hem wel nemen. Zoo'n prinses, wat verbeeldt ze zich wel? Ik móet die gouden kastanje terug hebben! Veel komen er den laatsten tijd niet bij. Hoe zit dat toch, Bellefleur? Zouden er dan geen prinsen meer zijn, om te betooveren? Is er dun op de heel» wereld geen enkelen prins meer te vinden? Bellefleur: Neen, meester toovenaar, we hébben ze bijna allemaal voor u gevangen. In Rusland le ven er nog wel een paar, maar dat is zóó ver, en bovendien is 't daar zoo koud, dat je neus en Je ooren er bijna afvriezen Toovenaar: Vriezen in dat land alle neuzen af, Bel lefleur? Dat is heel erg? Bellefleur: Ja, meester toovenaar! Toovenaar: Zou mijn neus daar ook afvriezen, Bel lefleur? Bellefleur: Ik zou 't wel denken, meester toove naar! Toovenaar: Laten we dan maar niet naar Rusland gaan, mannen! Dan moeten die prinsen daar maar blijven. O, die prinsen, ik kan ze niet uit staan, omdat ze zoo mooi zijn, en prinses Jas mijn kan ik ook niet uitstaan, want die is ook zoo mooi, o zoo mooi! (Prinses komt.) Kijk, daar heb Je d'r net! Zien Jullie dat gouden kettinkje om haar hals? Bellefleur: Ja, meester toovenaar! Toovenaar: Daar hangt de gouden kastanje aan Jasmijn! Hoor je me? Jasmijn zeg ik!! Prinses: Wie roept me daar? O, die leelijke toove naar! Foei! Toovenaar: LeeliJ'k? Leelijk? Hoor me die brutale prinses eens aan! Nu noemt ze mij leelijk. Nee, prinses, jij bent zelf leelijk, versta je dat? Ja, Je denkt wel, dat Je mooi bent, maar dat is volstrekt niet waar, hoor. Je bent niet mooi! Prinses: Wel waar, leelijkerd! Toovenaar: Niet waar, niet waar! Je bent niet mooi! Je haar is zoo grijs als peper, Je bent lee lijk, leelijk Prinses: Niet waar! Toovenaar: Wel waar, hahaha Vasallen: Hahaha Toovenaar: En je oogen zijn zoo groen als gras.... Prinses: Niet waar, leelijke toovenaar, niet waar! Toovenaar: Wel waar, als gras. En je wangen zijn heelemaal geel, net als paardebloemen Prinses: Je Jokt. Toovenaar: Hahaha, als paardebloemen. Vasallen: Hahaha, hahaha Toovenaar: En je neus lijkt wel een winterwortel! Vasallen: Hahaha Prinses: Jij hebt een lange neus, leelijke toovenaar, en Jouw haar is leelijk, en jouw oogen zijn lee lijk, en je bent heelemaal leelijk. Je bent een gedrocht, een monster! Toovenaar: Hoor me zoo'n kleine prinses eens aan, hahaha! Wat een praatjes, hahaha! Vasallen: Hahaha! Prinses: Och, laat me weer teruggaan naar mijn papaatje en mijn mamaatje Toovenaar: Dat zou je wel willen, hé prinse^, ijdeltuit? Maar dat zal niet gaan. Als Je me eerst de gouden kastanje geeft, dan. laat ik je gaan. EerSt de gouden kastanjel Prinses: Die krijg je toch nietl Nooit, nooit! Toovenaar: Ik moet hem terug hebben, krampa- ranja! Prinses: Ik geef hem toch lekker niet! Toovenaar: Ik móét! Geef op! Prinse's: Nee! Toovenaar: Pas op hoor, anders word ik boos! Prinses: Ik geef hem nooit; al word Je ook nóg zoo i boos! Toovenaar:, Ik zal hem je wel afnemen. I Prinses: Dat kun je nietdat durf je niet Toovenaar: Durf ik dat niet? Prinses Nee, want als Je bij me komt, bijt ik je in je neus Toovenaar: Dat durf jij niet Prinses: Kom dan maar hier, dan zul je het zien. Toovenaar: Nee... vooruit, ga weg... ga- in den tuin. Ik wil Je niet meer zien, ga weg Prinses: - Laat me naar huis gaan! Toovenaar: Nee, nooit! Vooruit, ga weg, ga wegl (De prinses gaat.) Wat denkt ze wel? (Er klinkt hoorngeschal.) Wat is dat? Wat hoor ik daar? En wat zie ik daar in de verte aankomen? M'n verrekijker, m'n verrekijker, vlug! (Hij haalt een enorme kijker.) Kijk jullie ook eens mannen, wie daar aanko men. (De vasallen klimmen op eikaars rug, de too- 'venaar tuurt door den kijker.) Toovenaar: O wee, o wee, o wee Bellefleur: Wat ziet U, meester toovenaar? Toovenaar: O wee, o wee, o wee Bellefleur: Ziet U iets heel erg, meester toovenaar? Toovenaar: Ik zieik zie Pippeling: Wat Jij niet zietll Vasallen: Hahahahaha! Toovenaar: Maak nou geen grapjes, Pippeling. Het is daar nu heusch geen tijd voor. Ik zie een groot leger! Pippeling: Een groot leger? Toovenaar: Ja, het leger van Koning Magido. Kijk, daar komen ze aan. Kijk jij ook eens door mijn verrekijker, Bellefleur! (Bellefleur kijkt, maar de toovenaar gaat bij ongeluk voor het glas staan.) Toovenaar: Wat zie je, Bellefleur? Bellefleur: Ik zie niets, meester toovenaar. Ik ge loof, dat er een stofje voor het glas zit! Toovenaar: Ik zal 't eens even schoonmaken. Zie zoo, kijk nu nog eens! Zie je nu wat? Bellefleur: Ja Ja, ik zie Koning Magido, en Koning Castor, en de Grootvizier en nog twee ridders.*. Toovenaar: Twee ridders maar? Bellefleur: Ja twee, meester toovenaar! Toovenaar: Dan kunnen we ons wel verdedigen, mannen. Zij zijn met z'n vijven, en wij met z'n zessen. Bellefleur: WIJ zijn toch met z'n drieën, meester too venaar? Toovenaar: Met z'n zessen, Bellefleur, want ik tel voor vier! Vlug! Te paard, daar zijn ze al. (Wordt vervolgd.) VAN ALLES WAT. XVL Oplossing van 't roeiersraadsel: 1. De roeierkannibaal met een kannibaal. De roeier kannibaal weer terug. 2. De roeierkannibaal met den anderen kannibaa;. De roeierkanibaal weer terug. 3. Twee blanken over. Een blanke en een kanni baal terug. 4. De roeierkannibaal en een blanke over. Een blanke en een kannibaal terug. 5. Twee blanken over, de roeierkannibaal haalt zijn zwarte makkers één voor één óver! (Gr. de Gr.) Correspondentie aan L. ROGGEVEEN, Spui 97, Den Haag.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 17