Het Geheim van Gemard Brown
Nieuwe Abonné's
Polder Callanlsoog.
Dinsdag 16 Juni 1925.
68sic Jaargang. No. 7654.
TVïBDE RL Al*
voor de Schager Courant ontvangen
de tof 1 Juli a.s. verschijnende numnn rs
GRATIS.
Zaterdag 13 Juni 1,1. had in het café van den heer
Kos te Callantsoog een© veragedring plaats van Be
stuur en 'Stemgerechtigde ingelanden.
Aanwezig zijn de heeren H. Kruisveld, dijkgraaf,
Jb. Vos, W. Govers en Jb. Stammes, Heemraden, Jb.
Koster, W. Zeeman, M. IMooij1 Jbz., C. Zwaan, C. Ka
tar., v Honschoten, Ottervanger G. Dekker en J. C.
\an der Plas, ingelanden, de laatst© tevens penning
meester en A. L. Zuidscherwoude, secretaris.
De vergadering, di© zonder meer tegen 10 uud was
juitgeschreven, begon pas te kwart over elven.
Na opening volgt lezing en goedkeuring der notu~[
len.
Voorzitter deelt mede, dat wat betreft de loopende;
jrekening bij de Boerenleenbank te Schagerbrug, deze
bank zulke aardige condities had, dat het Bestuur
meende er niet op te moeten ingaan. Op de gewone
manier zou het bestuur de kasgeldleeningen weer wil I
len sluiten.
De secretaris zegt, dat er wel onaannemelijke
condities waren, bij de Boerenleenbank, maar die
konden nog wel onderschept worden. Maar Ged.
Staten maken bezwaar dat de rekening-courant zou
loopen tot f 3000. Spr. leest nu het schrijven van
Ged. voor. waarin verzocht wordt, mededeeling te
doen van de redenen waarom thans de rekening-
courantregeling zou moeten gaan tot f 3000, terwijl
de laaste jaren de kasgeldleening f 2000 bedroeg.
Voorts zou in de regeling opgenomen dienen te
worden dat een maximum rente van b.v. 6 pet. werd
geheven, de machtiging tot het aangaan dezer re
geling zou voor niet langer dan 1 jaar kunnen wor
den gegeven en het creditsaldo zal niet meer dan
f 1000 mogen bedragen.
De secretaris merkt op, dat het sluiten van een
rekeningcourantovereenkomst voor een jaar geen
zin heeft en ook niet omdat als men f 3000 noodig
heeft, men niet verder mag gaan dan f 1000.
De heer J. Koster zegt, dat de secretaris een ge
heel onjuiste opvatting heeft over den brief van
Ged. 'Staten. Dat het creditsaldo niet hooger dan
f 1000 mag wezen., beteekent dat de storting hoven
de schulden van den polder niet meer dan f 1000
mag wezen. Ged. Staten verlangen verder mededee
ling waarom tot een bedrag van f 3000 wordt ge
gaan en als dat toegelicht wordt, zullen Ged. Staten
geen bezwaar hebben tegen het sluiten van een re
kening. Dat de rekening-courant 'slechts voor een
jaar zou kunnen worden aangegaan, is ook on
juist, de machtiging zal door Ged. Staten slechts
voor één jaar worden geggeven en hernieuwing van
de goedkeuring zal dus na afloop van dat jaar ge
vraagd moeten worden.
Voorzitter vraagt, hoe we dan die f 2000 kasgeld
leening, die nog loopt, betaald krijgen en boven dat
bedrag vragen we nog f 1000.
De heer Koster zegt, dat dit een andere zaak is en
om die redenen vragen Ged. Staten dan ook inlich-1
tingen over het gaan tot een bedrag van f 3000. Die
reden is heel gemakkelijk toe te lichten. Er is ver
zuimd die f 2000 oude schuld af te lossen en wan
neer dat goed wordt toegelicht, zullen Ged. Staten
de rekening-courantregeling wel goedkeuren.
De secretaris zegt, het niet met den heer Kosters eens
te zijn. J
De heer Koster: Maak nu geen maskedoles, Ged.
i Staten spreken over een creditsaldo van niet meer
dan f 1000. Het is genoegzaam bekend, dat Ged. Sta
ten niet gevoelen voor het beleggen van gelden bij
FEUILLETON.
door EL PHILLIPS OPPENHEXM.
0.
Op dat oogenblik was haar geest te vol omi die
donkere vermoedens te bevatten. Met eene .plotse"
linge kracht wierp zij ze overboord!, vertrapte ze
en schold op hen. Was dit het gelaat en de taal van
een moordenaar? Voorzeker niet!
„Dank u", zeide zij zacht. „Ik zal denken over
betgeen u mij zei. Nu moet ik gaan".
Hare woorden brachten hem tot zichzelve terug.
Hij boog en nam zijne muts op.
„Gaat u terug naar huis?" vroeg biji. „Laat mij'
tot het eind van dit bosch met u gaan".
Zij knikte zvyijgendi en zij' gingen, naast elkaar
langs het nauwe pad. Ond'er hen liep een rots naar
zee, overdekt met varens, begroeid met kleine hoo
rnen, en links van hen sloten denneboomen, dicht
opeen groeiend en hooger dan die anderen, het uit
licht op de heide af. Hij had daar te voren gewan
deld onder een lucht van' donkerder blauw en toén
daar slechts enkele maanlicMstralén vielen door
de met eikels beladen takken, die hem den weg
i wezen; en hij was daar geweest toen de boomtoppen
bogen voor den huilenden wind, toen do zwarte
wolken dreven boven zijn hoofd' en het geruisch van
d© onstuimige zee de luent had gevuld me don
derend geluid. En deze dingen hadden hem; een
zoon dér natuur, bewogen op velerlei wijzen. Maar
niets van dat al had nog ooit zijn warm bloed' doen
snellen door zijn aderen als kwikzilver, of was door
zijne zinnen gegaan met zulk een zochten, het hart
beroerenden aandrang, als nu de tegenwoordigheid
van dat slanke, schoone meisje, dat ernstig naast
hem wandelde, stil in gedachten verdiept. Eens toen
zij te dicht aan den rotswand1 liep, zette zij haar
voet op een denneappel en struikelde en de aan
raking van hare hand, toen hij haar vasthield om
haar te steunen, zond een rilling van groot, heeer-
lijk genot door heel zijn lichaam. Hij hield haar
misschien even langer dan noodig was vast en zij
liet hem begaan. Het gevoel van lichamelijke aanra
king verdween, voor haar en de vaste greep van zijne
vingers om de haren scheen voor haar in zeker op
zicht slechts in overeenstemming met de plotselinge
sympathie, die tusschen hen was ontstaan, zelfs toen
de werkelijkheid weer tot haar besef kwam, trok
zij zacht haar hand terug, zacht, zonder haast. Een
blik op zijn gelaat geslagen zou haar toen alles ver
teld hebben; al het vreeselijke van de omstandig
heid zou haar bewust zijn geworden en het zou haar
overstelpt hebben. Maar zij keek niet en lang vóór
zij aan het eind van het pad waren gekomen, was
het licht van den hartstocht uit zijne oogen verdwe-
Bcr#rerileenbeii3cen doof gpiiweirtebettuivii, pcTdelV.
besturen, enz. In dit geval vinden ze het goed.,
maar stellen de voorwaarde, dat het te goed van
den polder niet meer dan f 1000 mag wezen en vra
gen inlichtingen, waarom de regeling tot f 3000
loopt.
De secretaris leest nu nog eens het besluit van de
vorige vergadering van het polderbestuur voor en
zegt, dat bet volkomen waar is, wat door den heer
Koster gezegd wordt.
Aan de orde komt rapport van de commissie tot
het nazien van de rekening en verantwoording,
dienst 1924.
De heer G. Dekker deelt allereerst mede, dat bij
het nazien der rekening niet aanwezig was de heer
Zuidscherwoude, de secretaris, en vraagt, of het niet
verplichtend is, dat deze aanwezig is.
De secretaris deelt mede, dat hij dien dag be
slist verhinderd was. Wel is hij steeds bij het na
zien der rekening tegenwoordig geweest, maar oen
voorschrift is het niet.
De heer Van der Plas, penningmeester, wijst er
op, dat dit toch niet accoord is. Doordat spr. als ge
wezen heemraad op de hoogte was van de verschil
lende zaken, kon hij inlichtingen verstrekken, maar
anders had hij dat, als zijnde pas penningmeester,
niet kunnen doen.,
De heer Dekker rapporteert verder, dat de zaakj
goed voor elkaar was.
De heer Oottervanger komt nu terug op de. aan te
gane rekening-courant-regeling met do Boerenleen-j
bank te Schagerbrug, en vraagt of voorzitter goed'
op de hoogte is van de condities die deze Boeren
leenbank stelt en ook, dat ze daarbij uitschakelt
artikelen 1885 en 1886 van het Burgerlijk Wetboek en
de Bank in dit verband de borgen een verklaring
laten onderteekenen. Spr. zegt, hiervan de officieel©
bewijzen in handen te hebben. Spr. wijst dan verder j
op het verslag van de laatste algemeene vergade-1
ring van de Boerenleenbank te Schagerbrug, waar
de voorzitter, de heer Kant, zelf erkent, dat erj
abuizen zijn gemaakt, volgens het verslag in de!
Zijper Courant. Het heeft spr. verwonderd dat juist
dat gedeelte van het verslag vergeten of moedwillig
is weggelaten in de Schager Courant.
De secretaris deelt mede. dat wat den polder ba- i
treft de Boerenleenbank geen borgstelling van per-i
sonen vraagt.
De heer Ottervanger noemt het nogal wat, als de
Nederlandsche Wet wordt uitgeschakeld. Spr. vraagt
nu verder, of alle leden die benoemd waren, tot het
nazien van de rekening 1924, voor dat onderzoek
zijn gewaarschuwd.
De secretaris zegt, dat tot zijn spijt in de plaats
van den heer Van Honschoten voor dat onderzoek
is aangeschreven de heer Zeeman. Spr. zegt, te er
kennen, daarmee een flater te hebben begaan. Hij
had er niets meer van gehoord, alleen werd hij er
hedenmorgen op attent gemaakt. Het spijt spr., dat
Zeeman hem er niet op attent gemaakt had. hij
kreeg geen officieel schrijven terug en de fout was
niet meer te herstellen.
De heer Ottervanger zegt, dat verleden jaar het
zelfde is gebeurd, toen de heer Rampen, sprekers
principaal, geen bericht ontving van het te verrich
ten onderzoek.
De secretaris zegt, dat dit absoluut niet zoo is, de
heer Rampen heeft de rekening geteekend. Of de
heer Rampen vergeten heeft op de vergadering te
komen, weet spr. niet.
De heer Ottervanger vindt het toch een gek ver
schijnsel, dat verkeerde personen voor het onder
zoek worden aangeschreven, de benoeming van die
leden staat toch in de notulen.
De secretaris zegt, dat dit volkomen waar is. ïn-j
plaats van het notulenboek na te slaan, ben ik af-
gegaan op de commissie, die vorig jaar de reke-j
ning heeft nagezien.
De heer Oltervanger noemt bet een grove fout en
voor den persoon, die benoemd was om de reke
ning na te zien, en daartoe nu niet in de gelegenheid
werd gesteld, Diet aangenaam.
De secretaris zegt, dat liet is een grove flater,)
maar wijst er nog eens op, dat de heer Zeeman geen
bericht zond.
De heer Zeeman: Dat is niet noodig. Hij weet
(bedoeld wordt de secretaris) van vorig jaar, dat ik
het niet wil doen.
Dg secretaris: Het is klaarduidelijk, het moest me
bekend zijn en ik erken, mijn fout, Óp 't oogenblik
is het me zoo klaar al3 een klont.
De heer Zeeman tot den secretaris:* Ik behoef jou
fouten niet te hsrste'icn
De heer Van Honschoten: De secretaris maakt
meer fouten!
De heer Ottervanger wil absoluut weten, hoe het
nu vorig jaar met den heer Rampen gegaan is, en
zal dat officieel aan den heer Rampen vragen. Spr.
zit hier als gevolmachtigde «van den heer Rampen,
en spr. dient dus goed ingelicht te worden
Stukgeloopen Voelen
verzacht en geneest men met PUROL.
De heer Van der Plas zegt, dat de heer Kaan ook
razend was, omdat op de kaart niet voldoende de
tijd was aangegeven. Voor het onderzoek der reke-
n^g kwam de heer Kaan hier om 10 uur nieuwe
tijd en er was niemand.
Voorzitter zegt, dat dit komt door het tijdsverschil,
In de bestuursvergadering is niet gedacht aan den
zomertijd.
De secretaris deelt mede. dat, doordat de heer
Stammes tot Heemraad was gekozen, de heer H.
Kaan Kz. te Bergen benoemd was als lid van de
commissie tot het nazien der rekening en hem ge
vraagd is te willen berichten, of hij lie benoeming
aannam
De heer Kaan heeft echter niet geantwoord. Als
spr. fouten maakt en er wordt hem niet op gewe
zen, dan zijn ze niet meer te herstellen.
Er wordt voorts medegedeeld, dat de ontvangsten
waren f 10281.92, de uitgaven f 9184.01, batig saldo
dus f 1097.91.
De secretaris doet verder mededeeling over den
schulden las*,
Dé heer J. Koster informeert nu, of in de schul- j
den ook is begrepen de onafgeloste kasgeldlee- j
ning van f 2000.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
De heer Koster zegt. dat die kasgeldleening in het
loopende dienstjaar als uitgaaf weer behoort voor te
komen, en dan is er niet een batig saldo, maar een na-
deelig saldo.
De secretaris zegt, dat in Februari aan Ged. Staten j
goedkeuring is gevraagd op het besluit tot het aan
gaan van een rekening-courant met de Boerenleen
bank, en dat heeft geduurd tot MeL Hoe kunnen we
nu een uitgaaf van f 2000 doen?
De heer Koster zegt, dat die uitgaaf in het loopende
dienstjaar verplichtend is.
De heer Ottervanger zegt, dat verleden jaar door
burgemeester Koster dezelfde bezwaren zijn geopperd,
toen werd geantwoord, dat het al jaren zoo was ge
gaan en daar antwoordde de heer Koster op, dat dan
jaren was geknoeid.
De heer Kostr: Nee. nee, zóó was het niet. Laten
we de zaak zoo gemoedelijk mogelijk oplossen. We
hebben vorig jaar een verlaging van polderlasten ge
had en dat is niet goed geweest.
Voorzitter zegt, dat daarom aanstonds bij de be
handeling van de begrooting het Dag. Bestuur zal
voorstellen de polderlasten met f 2 te verhoogen, dan
halen we f 1000 in en wanneer dit dan een paar jaar
gebeurt, zijn we uit de misère vandaan.
De heer Van der Plas komt op tegen de uitdrukking
van den heer Ottervanger, als zou er dan jaren ge
knoeid zijn. De heer Ottervanger, zegt spr.. zou beter
gedaan hebben, als hij gezegd had dat Dab. bestuur
te zuinig is geweest, 'n Dergelijke uitdrukking vindt
spr. zeer onaangenaam voor het Bestuur.
De heer Ottervanger: Er is toch vorig jaar ook al
op aangedrongenNen het is beroerd; dat w e na een
jaar weer hetzelfde grapje krijgen.
De heer Van der Plas: Het is de zuinigheid geweest.
Volgt behandeling van de begrooting dienst 1925. En
kele inlichtingen worden gevraagd, die bevredigend
worden beantwoord. De achterstallige polderlasten
zijn belangrijk verminderd en bedragen aan oude
restanten f 7.68, over 1924 f j131.34, waarvan inmiddels
weer een gedeelte i9 betaald.
Voorgesteld wordt, de polderlasten, die vorig jaar
f 7 bedroegen, thans op f 9 te bepalen. G-oedgevonden.
De begrooting sluit nu in ontvangst en uitgaaf op
f 12700, mot een nadeelig saldo van f 2318. op welke
cijfers ze wordt vastgesteld. Voorzitter zegt, dat de
polderlasten wel met nog eens f 4 zouden moeten
worden verhoogd, wilde men de begrooting sluitende
krijgen. Een dergelijke verhooging evenwel ia niet ge-
wenscht.
De heer Ottervanger zegt, dat vorig jaar de lasten
niet verlaagd hadden moeten worden. 'Spr. vraagt, of
die finantieele toestand zóó geweest zou zijn, indien
de kasgeldleening van den heer Sleutel gewoon was
doorgegaan.
Voorzitter antwoordt bevestigend, er is vorig jaar
te sterk verlaagd. Spr. geeft een nadere uiteenzet
ting, de'secretaris meent, de mededeelingen van den
voorzitter te moeten aanvullen, waarop deze wreve
lig antwoordt: o ja. ik zal het wel weer niet weten,
het beste zal wezen dat ik als dijkgraaf bedank, ik
heb hier niet anders gehoord dan verkeerdheden en
ik ben er zat van.
De heer Ottervanger: Nee, nee. mijnheer de voor
zitter.
Voorzitter: We hebben aanstonds toch een verkie
zing, want de heer Vos bedankt als heemraad.
De heer (M. Mooij merkt nog op, dat op de agenda
niet voorkomt het bestuursvoorstel om de poldertas-
ten te verhoogen.
Geantwoord wordt, dat dit verband houdt met de
vaststelling van de begrooting.
Als ingekomen stuk komt ter tafel het rapport
van den heer (Mann over de kanalisatie. De kosten
bedragen f 28600 en het Bestuur oordeelt, gelet op
den finantieelen toestand, dat deze kosten de draag
kracht van den polder te boven gaan.
Met deze zienswijze kan de vergadering accoord
gaan.
Bij de rondvraag zegt de heer Zeeman, dat bekend
gemaakt is, dat de stukken bij den heer Van der
Plas ter inzage lagen. Spr. had willen kijken naar
de boeking van een teveel betaald bedrag., waarover
vorig Jaar is gesproken. Evenwel, de stukken waren
bij den penningmeester niet volledig. Het betreft
hier de contributie voor den ©ond van Ambtenaren
en als dat geld nog niet aan den penningmeester is
is afgedragen, heeft Zuidscherwoude het nog in zijn
vestje.
De secrtaris licht toe, dat de bescheiden altijd bij
hem waren, maar dat het beter is, dat ze bij den
penningmeester zijn en de rekening 1924 is dan ook
ter inzage neergelegd, maar de begrooting was toen
nog niet gereed. Het betreft hier een bedrag van
f 1.24, dat Baken betaald had, maar dat een per
soonlijke uitgaaf is. Spr. zal er nota van nemen.
.De heer Zeeman zegt verder, dat vorig jaar de
overleden penningmeester een verschil van f 70 met
den secretaris had; die f 70 waren teveel betaald
aan Zuidscherwoude.
De secretaris zegt, dat dit bedrag te veel in reke
ning was gekomen.
De heer Zeeman: Neen, Baken had teveel betaald
en er is vorig jaar al te veel over gepraat.
De secrearis zegt, dat het was een verkeerde boe
king. Het was een teruggaaf van pacht voor grasge
was en dat bedrag moest als uitgaaf geboekt wor
den.
Nog enkele huishoudelijke zaken worden naar vo
ren gebracht, enkele inlichtingen gevraagd, en dan
komt de heer Van der Plas terug op de woorden van
den voorzitter. Voorzitter heeft het in zijn hoofd to
bedanken als voorzitter en spr. zou dat treurig vin
den. Spr. weet do redenen van dit voornemen en kan
dat eenigszins begrijpen. iMaar het zou beter wezen
dat voorzitter dan allereerst probeerde die reden weg
te krijgen, voor enaleer hij zelf weggaat. Spr. vraagt
of voorzitter de straks uitgesproken woorden wil te
rugnemen.
Voorzitter betwijfelt dat sterk. Spr. heeft steeds
getracht de zaken recht te houden, hij kan dat niet
meer en zoodoende heeft hij besloten zich terug te
trekken. Spr. heeft geen vergadering of hij moet
anderhalf uur luisteren naar wat verkeerd is ge
daan.
De heer Van der Plas: Dan moet geprobeerd wor
den, dengene weg te krijgen, dien dat aangaat, zou
ik zeggen.
De heer Ottervanger gelooft, dat volgens het regle
ment de voorzitter de vergaderingen leidt. U, mijn
heer de voorzitter, heeft hier te commandeeren. U
heeft als vader van deze vergadernig daartoe het
recht en als U nog tanden heeft, laat ze dan maar
eens zien. Ik heb zes kinderen, maar ik ben de baas.
De heer Van dor Plas: Dat zal wel, maar het i9
met deze vergadering nog wat anders.
De heer Ottervanger meent, dat voorzitter er best
een eind aan kan maken, als het niet goed gaat. Het
is om een klein voorstelletje te doen.
Do heer Vos, heemraad, is het met den heer Otter
vanger eens en meent, dat de persoon in kwestie het
zelf moest begrijpen.
De heer Van der Plas is (het ook met den heer Ot
tervanger eens, Het spijt spr., dat de heer Kaan niet
aanwezig kon zijn, want die had ook een en ander
naar voren gebracht.
Voorzitter sluit hierop de algemeene vergadering.
Den heer Ottervanger zij opgemerkt, dat wij on
verkort hebben geplaatst het verslag van de verga
dering van bedoelde Boerenleenbank, zooals wij het
van de kassier ontvingen.
Binnenlandse!* Nieuwa,
NOORD SCHARWOUDE.
Vrijdag is na een stilstand van enkele dagen de
1 markt weer begonnen. Zoowel Vrijdag als Zaterdag
waren er nog slephts enkele aanvoerders met aard
appelen. De komende week zal de aanvoer wel groow
I ter zijn.
SCHAGERBRUG.
Bij het op 14 Mei jl., te 'sGravenhage gehouden
examen voor adjunct-commies der Dir. Bel., Invoerr.
I en Acc., slaagde onze vroegere plaatsgenoot, J. Kik
kert. thans Rijksklerk te Beverwijk.
nen en had geen, spoor daar achtergelaten. Hiji was
weer een gewoon, droef uitziend man, met holle
oogen en ingezonken wangen, gebogen hoofd en ge
bogen lichaam.
HOOFDSTUK VUL
„Heeft u mijnheer Geoffrey Kynaston gedood?"
Aan het eind) van het bosch kwamen zij bij een
klein poortje in een groote poort, die toegang gaf
tot den top van de rots. Van hier was een padi naar
de „Court" en „Falcon's Nest" lag daar juist tegen
over. Bij de splitsing der wegen aarzelde zij, want het
scheen noodzakelijk dat. zij scheidden. En terwijl zij
een weinig verward rondkeken, nu zij uit bet don
ker van het bosch kwamen, nu wisten zij van een
nieuw geluk te spreken aan hun hemel. Ver weg
over de heide had de herfstzon hare laatste stralen
geschoten over de vlakte en de zee en was stil weg
gezonken om te rusten. Maar alles was nog even
schoon. Lange, vlakke strooken vaa doorschijnend
licht van lichtgroen tot donker-oranje,, lagen uitge
strekt aan den heuvel, en een bleeke gouden nevel
steek op van het land en scheen zich met haar te
vermengen en één schoone k'leurmassa te vormen.
Ook de lucht was verschillend zuiverder en zeld
zamer dan de afmattende atmospheer van den war
men namiddag. Ziji stonden daar samen en kwamen
onder de zachte bekoring van hunne verrukking.
Het scheen Ellen Thurwell toe, dat er eene ver
andering was gekomen in haar leven. Het onbewuste
in haar had nieuwe kracht en nieuwe zachtheid
I verkregen. Maar op dat oogenblik had zij. geen he-
sef van wat dit beteekende.
„Kijk", riep hij zacht uit, naar het Westen wij
zend, „daar is wat Coleridge zoo dierbaar voor ons
maakt en tevergeefs bespotte het groene licht,
dat hangt in het Westen.'
Hij zeide het vers verstrooid op, half in zichzelven
plotseling haar bijzijn vergetend:
„Vergeefsch zou mijin pogen zijn,
Ook al staarde ik eeuwig
Óp dat groene licht, dat hangt in het Westen
Ik ma'g niet verwachten van buiten mijn ziel
Den hartstocht en het leven, wier bron is daar
binnen."
Zij sloeg hem gade. toen zijne stem lager en lager
daalde en ofschoon zijne oogen droog en glanzend
waren, zag zij een uitdrukking van groote droefheid
op zijn gelaat. Bijna gevoelde zij zich geneigd hare
natuurlijke sympathie te laten gaan, vriendelijke,
teedere woorden te zeggenv die haar op de lippen la-
gen. Maar snel kwam zij tot zichzelven en zij hield
ze terug. Zooveel kon zij. doen en niet meer. Zij kou
op dit oogenblik niet op hem zien als op den man
die reeds op vele plaatsen beschouwd werd als een
afschuwelijken moordenaar. Voor het oogenblik was
alles tiitgewischt. Ook al had zij het beproefd, zij
kon op dat moment haar vermoeder, niet terug krij
gen. Het scheen haar een reusachtige zwam toe in
haar geest giftig onkruid, dat uitgeroeid en ver
nietigd moest worden. Maar het zaad was er.
„Dit zijn de droefste verzen, die ik ooit las", zei
de zij kalm. „Het is in waarheid eene pde aan de
moedeloosheid."
„En daarom zijn zij zeer kostbaar", antwoordde bij,
„het is altijd prettig je eigen gewaarwordingen zóó
juist weergegeven te vinden. Het is een verdoovend
middel voor den geest."
„Efn toch toch, zulke verzen moedigen droefheid
aan. en dat is ziekelijk."
Hij schudde het hoofd.
„Droevig zijn, is niet hetzelfde als ongelukkig zijn,
antwoordde hij. ..Dat klinkt tegenstrijdig, maar dat
is het niet. U herinnert u de zachte melancholie, die
Milton liefhad. Daar is iets liefs in. is 't niet?"
„Maar dat is niet wat u gevoelt", zei zij snel.
Hij wierp zijne armen omhoog in de lucht met
eene plotselinge beweging van wanhoop. Zij had eene
snaar in zijn wezen te hard getroffen en deze had
den ruk niet weerstaan. Voor een oogenblik had hij
zijn masker afgeworpen. Zijn wit gelaat was doods
bleek en zijne oogen brandden van wanhopigen
hartstocht. x
„Mijm God! Neen" riep hij uit „Ik ben m de diepte
van de hel, en heb nooit een straal van hoop om mij
te leiden. En de zonde de zonde
Plotseling hield hij op en zijne handen vielen
langs zijne zijde. Langzaam keerde hij zich om en
keek naar haar, half twijfelend, half in vrees. Wat
had hij gezegd? Wat had zij gehoord? Wat zei die
Mik in hare oogen, dieblüc van angst, vrees, schrik?
Waarom sprak zij niet al was 't om hem te be- i
schuldigen. Alles liever dan die doodsche stilte.
Tweemaal bewoog zij hare witte lippen, maar geen
geluid kwam er over. De macht om zich te uiten
scheen verdwenen. Toen trok .zij hem bij den arm
en draaide hem zóó, dat hij naar zijn huis keek.
Slechts eenige meteVs daar vandaan beneden hen
was de plek, waar zij en Rachel hadden liggen lui-
ren in hunne lage stoelen, wachtend bij de lunch
tafel op een, die nooit was gekomen.
Verderweg nog, aan den anderen kant van de
heide, was die donkere, roode plek met hout, waar
achter mijnheer Geoffrey Kynaston was gevonden
en veraf op de rotsen had „Falcon's Nest" op het
moordtooneel gekeken.
De greep om zijn arm werd vaster. Toen strekte
zij hare andere hand uit en met bevende vingers
wees zij naar omlaag wees naar de plek, waar
de misdaad had plaats gegrepen. De herinnering
aan 'dit alles kwam in haar terug en gaf haar strak,
bleek gelaat eene harde uitdrukking. Zij keek hem
recht in de o^gen zonder te beven en hield hare
tanden, die begonnen te klapperen, tegen.
„Heeft u dat gedaan?" vroeg zij op harden, vasten
toon.
Een vreemde slaap scheen over zijn geest te ko
men. Zijne oogen volgden hare uitgestrekte hand en
zijne lippen herhaalden zonder nadruk hare woor
den.
„Heeft u mijnheer Geoffrey Kynaston gedood?'1
Hare woorden klonken scherp en duidelijk door de
stille lucht.
Eene siddering ging door heel zijn lichaam en het
licht van een plotseling begrijpen ging over zijn ge
laat. Hij was zichzelf weer en meer dan zichzelf.
„U gekscheert natuurlijk, juffrouw Thurwell?"
vroeg hij bedaard. „U meent dat niet ernstig, wel?"
Zij' hield haar adem in en keek naar hem. Hij
was doodelijk bleek, maar kalm en bedaard. Hij
had zichzelf bijtijds beheerscht. Nog een oogenblik
en zij was overtuigd, dat zij alles te weten zóu zijn
gekomen. Maar 'tzou komen, zeide zij tot zichzelve.
Het eindé was er nog niet.
„Neen, natuurlijk zei ik het niet in ernst", her
haalde zij langzaam; „wie komen daar den heuvel
op? Kunt u het zien?"
Hij kwam e enbeetje dichterbij en keek naar be
neden. Op de helling van den heuvel stonden drie
menschen. Zij had ze reeds herkend en sloeg hen
onophoudelijk gade.
„Een er van is uw vader", zei hij kalm. „De
twoe anderen zijn vreemden voor mij".
Misschien kan ik u helpen", zeide zij; terwijl ze
hem steeds oplettend gadesloeg. „Een is de com
missaris van politie van Mallory, en de ander is
eeri detective".
Zijn gelaat kreeg eene eenigszins harde uitdruk
king en zij verbeeldde zich dat zijne onderlip even
beefde. Had hij eenige vrees getoond en ware hij
geschrikt, of had hij slechts eene enkele klacht ge
uit, dan zou haar sympathie nooit zijn opgewekt.
Maar zooals het nu was, nam haar gelaat, vrouw
als zij was, eene zachte uitdrukking aan en de tra
nen kwamen haar in de oogen. Er was iets grootsch
in de houding, waarin hij afwachtte, wat onvermij
delijk soheen, iets van de hooghartige berusting,
waarmee de edelen van Frankrijk, een voor een
plaats namen onder de guillotine, en de vergelijking
was te eerder te trekken ten gevolge van de eenigs-
zins verachtelijke, eenigszins uitdagende houding
van zijn fijn gevormd hoofd. De gedachte aan de af
schuwelijke misdaad verliet haar. Zij kon alleen den
ken aan den toestand van het oogenblik en zij ge-
i voelde dat die heel treurig was. Het was verkeerd,
i onnatuurlijk van haar, maar op dat oogenblik zou
zij hem willen helpen om te vluchten, zij zou haar
best gedaan hebben tegenover hen allen. Zij waren
nu dichtbij en zij sloeg haar oogen op, waarin bijna
tranen te voorschijn kwamen. Zij dacht in 't ge
heel niet aan haar eigen toestand, dat zij' daar aan
getroffen werd met den moordenaar. Met volkomen
onbaatzuchtigheid dacht zij alleen aan hem.
Wordt vervolgd.