Het Geheim van Gemard Brown Nieuwe Abonné's Polder Callanlsoog. Dinsdag 16 Juni 1925. 68sic Jaargang. No. 7654. TVïBDE RL Al* voor de Schager Courant ontvangen de tof 1 Juli a.s. verschijnende numnn rs GRATIS. Zaterdag 13 Juni 1,1. had in het café van den heer Kos te Callantsoog een© veragedring plaats van Be stuur en 'Stemgerechtigde ingelanden. Aanwezig zijn de heeren H. Kruisveld, dijkgraaf, Jb. Vos, W. Govers en Jb. Stammes, Heemraden, Jb. Koster, W. Zeeman, M. IMooij1 Jbz., C. Zwaan, C. Ka tar., v Honschoten, Ottervanger G. Dekker en J. C. \an der Plas, ingelanden, de laatst© tevens penning meester en A. L. Zuidscherwoude, secretaris. De vergadering, di© zonder meer tegen 10 uud was juitgeschreven, begon pas te kwart over elven. Na opening volgt lezing en goedkeuring der notu~[ len. Voorzitter deelt mede, dat wat betreft de loopende; jrekening bij de Boerenleenbank te Schagerbrug, deze bank zulke aardige condities had, dat het Bestuur meende er niet op te moeten ingaan. Op de gewone manier zou het bestuur de kasgeldleeningen weer wil I len sluiten. De secretaris zegt, dat er wel onaannemelijke condities waren, bij de Boerenleenbank, maar die konden nog wel onderschept worden. Maar Ged. Staten maken bezwaar dat de rekening-courant zou loopen tot f 3000. Spr. leest nu het schrijven van Ged. voor. waarin verzocht wordt, mededeeling te doen van de redenen waarom thans de rekening- courantregeling zou moeten gaan tot f 3000, terwijl de laaste jaren de kasgeldleening f 2000 bedroeg. Voorts zou in de regeling opgenomen dienen te worden dat een maximum rente van b.v. 6 pet. werd geheven, de machtiging tot het aangaan dezer re geling zou voor niet langer dan 1 jaar kunnen wor den gegeven en het creditsaldo zal niet meer dan f 1000 mogen bedragen. De secretaris merkt op, dat het sluiten van een rekeningcourantovereenkomst voor een jaar geen zin heeft en ook niet omdat als men f 3000 noodig heeft, men niet verder mag gaan dan f 1000. De heer J. Koster zegt, dat de secretaris een ge heel onjuiste opvatting heeft over den brief van Ged. 'Staten. Dat het creditsaldo niet hooger dan f 1000 mag wezen., beteekent dat de storting hoven de schulden van den polder niet meer dan f 1000 mag wezen. Ged. Staten verlangen verder mededee ling waarom tot een bedrag van f 3000 wordt ge gaan en als dat toegelicht wordt, zullen Ged. Staten geen bezwaar hebben tegen het sluiten van een re kening. Dat de rekening-courant 'slechts voor een jaar zou kunnen worden aangegaan, is ook on juist, de machtiging zal door Ged. Staten slechts voor één jaar worden geggeven en hernieuwing van de goedkeuring zal dus na afloop van dat jaar ge vraagd moeten worden. Voorzitter vraagt, hoe we dan die f 2000 kasgeld leening, die nog loopt, betaald krijgen en boven dat bedrag vragen we nog f 1000. De heer Koster zegt, dat dit een andere zaak is en om die redenen vragen Ged. Staten dan ook inlich-1 tingen over het gaan tot een bedrag van f 3000. Die reden is heel gemakkelijk toe te lichten. Er is ver zuimd die f 2000 oude schuld af te lossen en wan neer dat goed wordt toegelicht, zullen Ged. Staten de rekening-courantregeling wel goedkeuren. De secretaris zegt, het niet met den heer Kosters eens te zijn. J De heer Koster: Maak nu geen maskedoles, Ged. i Staten spreken over een creditsaldo van niet meer dan f 1000. Het is genoegzaam bekend, dat Ged. Sta ten niet gevoelen voor het beleggen van gelden bij FEUILLETON. door EL PHILLIPS OPPENHEXM. 0. Op dat oogenblik was haar geest te vol omi die donkere vermoedens te bevatten. Met eene .plotse" linge kracht wierp zij ze overboord!, vertrapte ze en schold op hen. Was dit het gelaat en de taal van een moordenaar? Voorzeker niet! „Dank u", zeide zij zacht. „Ik zal denken over betgeen u mij zei. Nu moet ik gaan". Hare woorden brachten hem tot zichzelve terug. Hij boog en nam zijne muts op. „Gaat u terug naar huis?" vroeg biji. „Laat mij' tot het eind van dit bosch met u gaan". Zij knikte zvyijgendi en zij' gingen, naast elkaar langs het nauwe pad. Ond'er hen liep een rots naar zee, overdekt met varens, begroeid met kleine hoo rnen, en links van hen sloten denneboomen, dicht opeen groeiend en hooger dan die anderen, het uit licht op de heide af. Hij had daar te voren gewan deld onder een lucht van' donkerder blauw en toén daar slechts enkele maanlicMstralén vielen door de met eikels beladen takken, die hem den weg i wezen; en hij was daar geweest toen de boomtoppen bogen voor den huilenden wind, toen do zwarte wolken dreven boven zijn hoofd' en het geruisch van d© onstuimige zee de luent had gevuld me don derend geluid. En deze dingen hadden hem; een zoon dér natuur, bewogen op velerlei wijzen. Maar niets van dat al had nog ooit zijn warm bloed' doen snellen door zijn aderen als kwikzilver, of was door zijne zinnen gegaan met zulk een zochten, het hart beroerenden aandrang, als nu de tegenwoordigheid van dat slanke, schoone meisje, dat ernstig naast hem wandelde, stil in gedachten verdiept. Eens toen zij te dicht aan den rotswand1 liep, zette zij haar voet op een denneappel en struikelde en de aan raking van hare hand, toen hij haar vasthield om haar te steunen, zond een rilling van groot, heeer- lijk genot door heel zijn lichaam. Hij hield haar misschien even langer dan noodig was vast en zij liet hem begaan. Het gevoel van lichamelijke aanra king verdween, voor haar en de vaste greep van zijne vingers om de haren scheen voor haar in zeker op zicht slechts in overeenstemming met de plotselinge sympathie, die tusschen hen was ontstaan, zelfs toen de werkelijkheid weer tot haar besef kwam, trok zij zacht haar hand terug, zacht, zonder haast. Een blik op zijn gelaat geslagen zou haar toen alles ver teld hebben; al het vreeselijke van de omstandig heid zou haar bewust zijn geworden en het zou haar overstelpt hebben. Maar zij keek niet en lang vóór zij aan het eind van het pad waren gekomen, was het licht van den hartstocht uit zijne oogen verdwe- Bcr#rerileenbeii3cen doof gpiiweirtebettuivii, pcTdelV. besturen, enz. In dit geval vinden ze het goed., maar stellen de voorwaarde, dat het te goed van den polder niet meer dan f 1000 mag wezen en vra gen inlichtingen, waarom de regeling tot f 3000 loopt. De secretaris leest nu nog eens het besluit van de vorige vergadering van het polderbestuur voor en zegt, dat bet volkomen waar is, wat door den heer Koster gezegd wordt. Aan de orde komt rapport van de commissie tot het nazien van de rekening en verantwoording, dienst 1924. De heer G. Dekker deelt allereerst mede, dat bij het nazien der rekening niet aanwezig was de heer Zuidscherwoude, de secretaris, en vraagt, of het niet verplichtend is, dat deze aanwezig is. De secretaris deelt mede, dat hij dien dag be slist verhinderd was. Wel is hij steeds bij het na zien der rekening tegenwoordig geweest, maar oen voorschrift is het niet. De heer Van der Plas, penningmeester, wijst er op, dat dit toch niet accoord is. Doordat spr. als ge wezen heemraad op de hoogte was van de verschil lende zaken, kon hij inlichtingen verstrekken, maar anders had hij dat, als zijnde pas penningmeester, niet kunnen doen., De heer Dekker rapporteert verder, dat de zaakj goed voor elkaar was. De heer Oottervanger komt nu terug op de. aan te gane rekening-courant-regeling met do Boerenleen-j bank te Schagerbrug, en vraagt of voorzitter goed' op de hoogte is van de condities die deze Boeren leenbank stelt en ook, dat ze daarbij uitschakelt artikelen 1885 en 1886 van het Burgerlijk Wetboek en de Bank in dit verband de borgen een verklaring laten onderteekenen. Spr. zegt, hiervan de officieel© bewijzen in handen te hebben. Spr. wijst dan verder j op het verslag van de laatste algemeene vergade-1 ring van de Boerenleenbank te Schagerbrug, waar de voorzitter, de heer Kant, zelf erkent, dat erj abuizen zijn gemaakt, volgens het verslag in de! Zijper Courant. Het heeft spr. verwonderd dat juist dat gedeelte van het verslag vergeten of moedwillig is weggelaten in de Schager Courant. De secretaris deelt mede. dat wat den polder ba- i treft de Boerenleenbank geen borgstelling van per-i sonen vraagt. De heer Ottervanger noemt het nogal wat, als de Nederlandsche Wet wordt uitgeschakeld. Spr. vraagt nu verder, of alle leden die benoemd waren, tot het nazien van de rekening 1924, voor dat onderzoek zijn gewaarschuwd. De secretaris zegt, dat tot zijn spijt in de plaats van den heer Van Honschoten voor dat onderzoek is aangeschreven de heer Zeeman. Spr. zegt, te er kennen, daarmee een flater te hebben begaan. Hij had er niets meer van gehoord, alleen werd hij er hedenmorgen op attent gemaakt. Het spijt spr., dat Zeeman hem er niet op attent gemaakt had. hij kreeg geen officieel schrijven terug en de fout was niet meer te herstellen. De heer Ottervanger zegt, dat verleden jaar het zelfde is gebeurd, toen de heer Rampen, sprekers principaal, geen bericht ontving van het te verrich ten onderzoek. De secretaris zegt, dat dit absoluut niet zoo is, de heer Rampen heeft de rekening geteekend. Of de heer Rampen vergeten heeft op de vergadering te komen, weet spr. niet. De heer Ottervanger vindt het toch een gek ver schijnsel, dat verkeerde personen voor het onder zoek worden aangeschreven, de benoeming van die leden staat toch in de notulen. De secretaris zegt, dat dit volkomen waar is. ïn-j plaats van het notulenboek na te slaan, ben ik af- gegaan op de commissie, die vorig jaar de reke-j ning heeft nagezien. De heer Oltervanger noemt bet een grove fout en voor den persoon, die benoemd was om de reke ning na te zien, en daartoe nu niet in de gelegenheid werd gesteld, Diet aangenaam. De secretaris zegt, dat liet is een grove flater,) maar wijst er nog eens op, dat de heer Zeeman geen bericht zond. De heer Zeeman: Dat is niet noodig. Hij weet (bedoeld wordt de secretaris) van vorig jaar, dat ik het niet wil doen. Dg secretaris: Het is klaarduidelijk, het moest me bekend zijn en ik erken, mijn fout, Óp 't oogenblik is het me zoo klaar al3 een klont. De heer Zeeman tot den secretaris:* Ik behoef jou fouten niet te hsrste'icn De heer Van Honschoten: De secretaris maakt meer fouten! De heer Ottervanger wil absoluut weten, hoe het nu vorig jaar met den heer Rampen gegaan is, en zal dat officieel aan den heer Rampen vragen. Spr. zit hier als gevolmachtigde «van den heer Rampen, en spr. dient dus goed ingelicht te worden Stukgeloopen Voelen verzacht en geneest men met PUROL. De heer Van der Plas zegt, dat de heer Kaan ook razend was, omdat op de kaart niet voldoende de tijd was aangegeven. Voor het onderzoek der reke- n^g kwam de heer Kaan hier om 10 uur nieuwe tijd en er was niemand. Voorzitter zegt, dat dit komt door het tijdsverschil, In de bestuursvergadering is niet gedacht aan den zomertijd. De secretaris deelt mede. dat, doordat de heer Stammes tot Heemraad was gekozen, de heer H. Kaan Kz. te Bergen benoemd was als lid van de commissie tot het nazien der rekening en hem ge vraagd is te willen berichten, of hij lie benoeming aannam De heer Kaan heeft echter niet geantwoord. Als spr. fouten maakt en er wordt hem niet op gewe zen, dan zijn ze niet meer te herstellen. Er wordt voorts medegedeeld, dat de ontvangsten waren f 10281.92, de uitgaven f 9184.01, batig saldo dus f 1097.91. De secretaris doet verder mededeeling over den schulden las*, Dé heer J. Koster informeert nu, of in de schul- j den ook is begrepen de onafgeloste kasgeldlee- j ning van f 2000. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De heer Koster zegt. dat die kasgeldleening in het loopende dienstjaar als uitgaaf weer behoort voor te komen, en dan is er niet een batig saldo, maar een na- deelig saldo. De secretaris zegt, dat in Februari aan Ged. Staten j goedkeuring is gevraagd op het besluit tot het aan gaan van een rekening-courant met de Boerenleen bank, en dat heeft geduurd tot MeL Hoe kunnen we nu een uitgaaf van f 2000 doen? De heer Koster zegt, dat die uitgaaf in het loopende dienstjaar verplichtend is. De heer Ottervanger zegt, dat verleden jaar door burgemeester Koster dezelfde bezwaren zijn geopperd, toen werd geantwoord, dat het al jaren zoo was ge gaan en daar antwoordde de heer Koster op, dat dan jaren was geknoeid. De heer Kostr: Nee. nee, zóó was het niet. Laten we de zaak zoo gemoedelijk mogelijk oplossen. We hebben vorig jaar een verlaging van polderlasten ge had en dat is niet goed geweest. Voorzitter zegt, dat daarom aanstonds bij de be handeling van de begrooting het Dag. Bestuur zal voorstellen de polderlasten met f 2 te verhoogen, dan halen we f 1000 in en wanneer dit dan een paar jaar gebeurt, zijn we uit de misère vandaan. De heer Van der Plas komt op tegen de uitdrukking van den heer Ottervanger, als zou er dan jaren ge knoeid zijn. De heer Ottervanger, zegt spr.. zou beter gedaan hebben, als hij gezegd had dat Dab. bestuur te zuinig is geweest, 'n Dergelijke uitdrukking vindt spr. zeer onaangenaam voor het Bestuur. De heer Ottervanger: Er is toch vorig jaar ook al op aangedrongenNen het is beroerd; dat w e na een jaar weer hetzelfde grapje krijgen. De heer Van der Plas: Het is de zuinigheid geweest. Volgt behandeling van de begrooting dienst 1925. En kele inlichtingen worden gevraagd, die bevredigend worden beantwoord. De achterstallige polderlasten zijn belangrijk verminderd en bedragen aan oude restanten f 7.68, over 1924 f j131.34, waarvan inmiddels weer een gedeelte i9 betaald. Voorgesteld wordt, de polderlasten, die vorig jaar f 7 bedroegen, thans op f 9 te bepalen. G-oedgevonden. De begrooting sluit nu in ontvangst en uitgaaf op f 12700, mot een nadeelig saldo van f 2318. op welke cijfers ze wordt vastgesteld. Voorzitter zegt, dat de polderlasten wel met nog eens f 4 zouden moeten worden verhoogd, wilde men de begrooting sluitende krijgen. Een dergelijke verhooging evenwel ia niet ge- wenscht. De heer Ottervanger zegt, dat vorig jaar de lasten niet verlaagd hadden moeten worden. 'Spr. vraagt, of die finantieele toestand zóó geweest zou zijn, indien de kasgeldleening van den heer Sleutel gewoon was doorgegaan. Voorzitter antwoordt bevestigend, er is vorig jaar te sterk verlaagd. Spr. geeft een nadere uiteenzet ting, de'secretaris meent, de mededeelingen van den voorzitter te moeten aanvullen, waarop deze wreve lig antwoordt: o ja. ik zal het wel weer niet weten, het beste zal wezen dat ik als dijkgraaf bedank, ik heb hier niet anders gehoord dan verkeerdheden en ik ben er zat van. De heer Ottervanger: Nee, nee. mijnheer de voor zitter. Voorzitter: We hebben aanstonds toch een verkie zing, want de heer Vos bedankt als heemraad. De heer (M. Mooij merkt nog op, dat op de agenda niet voorkomt het bestuursvoorstel om de poldertas- ten te verhoogen. Geantwoord wordt, dat dit verband houdt met de vaststelling van de begrooting. Als ingekomen stuk komt ter tafel het rapport van den heer (Mann over de kanalisatie. De kosten bedragen f 28600 en het Bestuur oordeelt, gelet op den finantieelen toestand, dat deze kosten de draag kracht van den polder te boven gaan. Met deze zienswijze kan de vergadering accoord gaan. Bij de rondvraag zegt de heer Zeeman, dat bekend gemaakt is, dat de stukken bij den heer Van der Plas ter inzage lagen. Spr. had willen kijken naar de boeking van een teveel betaald bedrag., waarover vorig Jaar is gesproken. Evenwel, de stukken waren bij den penningmeester niet volledig. Het betreft hier de contributie voor den ©ond van Ambtenaren en als dat geld nog niet aan den penningmeester is is afgedragen, heeft Zuidscherwoude het nog in zijn vestje. De secrtaris licht toe, dat de bescheiden altijd bij hem waren, maar dat het beter is, dat ze bij den penningmeester zijn en de rekening 1924 is dan ook ter inzage neergelegd, maar de begrooting was toen nog niet gereed. Het betreft hier een bedrag van f 1.24, dat Baken betaald had, maar dat een per soonlijke uitgaaf is. Spr. zal er nota van nemen. .De heer Zeeman zegt verder, dat vorig jaar de overleden penningmeester een verschil van f 70 met den secretaris had; die f 70 waren teveel betaald aan Zuidscherwoude. De secretaris zegt, dat dit bedrag te veel in reke ning was gekomen. De heer Zeeman: Neen, Baken had teveel betaald en er is vorig jaar al te veel over gepraat. De secrearis zegt, dat het was een verkeerde boe king. Het was een teruggaaf van pacht voor grasge was en dat bedrag moest als uitgaaf geboekt wor den. Nog enkele huishoudelijke zaken worden naar vo ren gebracht, enkele inlichtingen gevraagd, en dan komt de heer Van der Plas terug op de woorden van den voorzitter. Voorzitter heeft het in zijn hoofd to bedanken als voorzitter en spr. zou dat treurig vin den. Spr. weet do redenen van dit voornemen en kan dat eenigszins begrijpen. iMaar het zou beter wezen dat voorzitter dan allereerst probeerde die reden weg te krijgen, voor enaleer hij zelf weggaat. Spr. vraagt of voorzitter de straks uitgesproken woorden wil te rugnemen. Voorzitter betwijfelt dat sterk. Spr. heeft steeds getracht de zaken recht te houden, hij kan dat niet meer en zoodoende heeft hij besloten zich terug te trekken. Spr. heeft geen vergadering of hij moet anderhalf uur luisteren naar wat verkeerd is ge daan. De heer Van der Plas: Dan moet geprobeerd wor den, dengene weg te krijgen, dien dat aangaat, zou ik zeggen. De heer Ottervanger gelooft, dat volgens het regle ment de voorzitter de vergaderingen leidt. U, mijn heer de voorzitter, heeft hier te commandeeren. U heeft als vader van deze vergadernig daartoe het recht en als U nog tanden heeft, laat ze dan maar eens zien. Ik heb zes kinderen, maar ik ben de baas. De heer Van dor Plas: Dat zal wel, maar het i9 met deze vergadering nog wat anders. De heer Ottervanger meent, dat voorzitter er best een eind aan kan maken, als het niet goed gaat. Het is om een klein voorstelletje te doen. Do heer Vos, heemraad, is het met den heer Otter vanger eens en meent, dat de persoon in kwestie het zelf moest begrijpen. De heer Van der Plas is (het ook met den heer Ot tervanger eens, Het spijt spr., dat de heer Kaan niet aanwezig kon zijn, want die had ook een en ander naar voren gebracht. Voorzitter sluit hierop de algemeene vergadering. Den heer Ottervanger zij opgemerkt, dat wij on verkort hebben geplaatst het verslag van de verga dering van bedoelde Boerenleenbank, zooals wij het van de kassier ontvingen. Binnenlandse!* Nieuwa, NOORD SCHARWOUDE. Vrijdag is na een stilstand van enkele dagen de 1 markt weer begonnen. Zoowel Vrijdag als Zaterdag waren er nog slephts enkele aanvoerders met aard appelen. De komende week zal de aanvoer wel groow I ter zijn. SCHAGERBRUG. Bij het op 14 Mei jl., te 'sGravenhage gehouden examen voor adjunct-commies der Dir. Bel., Invoerr. I en Acc., slaagde onze vroegere plaatsgenoot, J. Kik kert. thans Rijksklerk te Beverwijk. nen en had geen, spoor daar achtergelaten. Hiji was weer een gewoon, droef uitziend man, met holle oogen en ingezonken wangen, gebogen hoofd en ge bogen lichaam. HOOFDSTUK VUL „Heeft u mijnheer Geoffrey Kynaston gedood?" Aan het eind) van het bosch kwamen zij bij een klein poortje in een groote poort, die toegang gaf tot den top van de rots. Van hier was een padi naar de „Court" en „Falcon's Nest" lag daar juist tegen over. Bij de splitsing der wegen aarzelde zij, want het scheen noodzakelijk dat. zij scheidden. En terwijl zij een weinig verward rondkeken, nu zij uit bet don ker van het bosch kwamen, nu wisten zij van een nieuw geluk te spreken aan hun hemel. Ver weg over de heide had de herfstzon hare laatste stralen geschoten over de vlakte en de zee en was stil weg gezonken om te rusten. Maar alles was nog even schoon. Lange, vlakke strooken vaa doorschijnend licht van lichtgroen tot donker-oranje,, lagen uitge strekt aan den heuvel, en een bleeke gouden nevel steek op van het land en scheen zich met haar te vermengen en één schoone k'leurmassa te vormen. Ook de lucht was verschillend zuiverder en zeld zamer dan de afmattende atmospheer van den war men namiddag. Ziji stonden daar samen en kwamen onder de zachte bekoring van hunne verrukking. Het scheen Ellen Thurwell toe, dat er eene ver andering was gekomen in haar leven. Het onbewuste in haar had nieuwe kracht en nieuwe zachtheid I verkregen. Maar op dat oogenblik had zij. geen he- sef van wat dit beteekende. „Kijk", riep hij zacht uit, naar het Westen wij zend, „daar is wat Coleridge zoo dierbaar voor ons maakt en tevergeefs bespotte het groene licht, dat hangt in het Westen.' Hij zeide het vers verstrooid op, half in zichzelven plotseling haar bijzijn vergetend: „Vergeefsch zou mijin pogen zijn, Ook al staarde ik eeuwig Óp dat groene licht, dat hangt in het Westen Ik ma'g niet verwachten van buiten mijn ziel Den hartstocht en het leven, wier bron is daar binnen." Zij sloeg hem gade. toen zijne stem lager en lager daalde en ofschoon zijne oogen droog en glanzend waren, zag zij een uitdrukking van groote droefheid op zijn gelaat. Bijna gevoelde zij zich geneigd hare natuurlijke sympathie te laten gaan, vriendelijke, teedere woorden te zeggenv die haar op de lippen la- gen. Maar snel kwam zij tot zichzelven en zij hield ze terug. Zooveel kon zij. doen en niet meer. Zij kou op dit oogenblik niet op hem zien als op den man die reeds op vele plaatsen beschouwd werd als een afschuwelijken moordenaar. Voor het oogenblik was alles tiitgewischt. Ook al had zij het beproefd, zij kon op dat moment haar vermoeder, niet terug krij gen. Het scheen haar een reusachtige zwam toe in haar geest giftig onkruid, dat uitgeroeid en ver nietigd moest worden. Maar het zaad was er. „Dit zijn de droefste verzen, die ik ooit las", zei de zij kalm. „Het is in waarheid eene pde aan de moedeloosheid." „En daarom zijn zij zeer kostbaar", antwoordde bij, „het is altijd prettig je eigen gewaarwordingen zóó juist weergegeven te vinden. Het is een verdoovend middel voor den geest." „Efn toch toch, zulke verzen moedigen droefheid aan. en dat is ziekelijk." Hij schudde het hoofd. „Droevig zijn, is niet hetzelfde als ongelukkig zijn, antwoordde hij. ..Dat klinkt tegenstrijdig, maar dat is het niet. U herinnert u de zachte melancholie, die Milton liefhad. Daar is iets liefs in. is 't niet?" „Maar dat is niet wat u gevoelt", zei zij snel. Hij wierp zijne armen omhoog in de lucht met eene plotselinge beweging van wanhoop. Zij had eene snaar in zijn wezen te hard getroffen en deze had den ruk niet weerstaan. Voor een oogenblik had hij zijn masker afgeworpen. Zijn wit gelaat was doods bleek en zijne oogen brandden van wanhopigen hartstocht. x „Mijm God! Neen" riep hij uit „Ik ben m de diepte van de hel, en heb nooit een straal van hoop om mij te leiden. En de zonde de zonde Plotseling hield hij op en zijne handen vielen langs zijne zijde. Langzaam keerde hij zich om en keek naar haar, half twijfelend, half in vrees. Wat had hij gezegd? Wat had zij gehoord? Wat zei die Mik in hare oogen, dieblüc van angst, vrees, schrik? Waarom sprak zij niet al was 't om hem te be- i schuldigen. Alles liever dan die doodsche stilte. Tweemaal bewoog zij hare witte lippen, maar geen geluid kwam er over. De macht om zich te uiten scheen verdwenen. Toen trok .zij hem bij den arm en draaide hem zóó, dat hij naar zijn huis keek. Slechts eenige meteVs daar vandaan beneden hen was de plek, waar zij en Rachel hadden liggen lui- ren in hunne lage stoelen, wachtend bij de lunch tafel op een, die nooit was gekomen. Verderweg nog, aan den anderen kant van de heide, was die donkere, roode plek met hout, waar achter mijnheer Geoffrey Kynaston was gevonden en veraf op de rotsen had „Falcon's Nest" op het moordtooneel gekeken. De greep om zijn arm werd vaster. Toen strekte zij hare andere hand uit en met bevende vingers wees zij naar omlaag wees naar de plek, waar de misdaad had plaats gegrepen. De herinnering aan 'dit alles kwam in haar terug en gaf haar strak, bleek gelaat eene harde uitdrukking. Zij keek hem recht in de o^gen zonder te beven en hield hare tanden, die begonnen te klapperen, tegen. „Heeft u dat gedaan?" vroeg zij op harden, vasten toon. Een vreemde slaap scheen over zijn geest te ko men. Zijne oogen volgden hare uitgestrekte hand en zijne lippen herhaalden zonder nadruk hare woor den. „Heeft u mijnheer Geoffrey Kynaston gedood?'1 Hare woorden klonken scherp en duidelijk door de stille lucht. Eene siddering ging door heel zijn lichaam en het licht van een plotseling begrijpen ging over zijn ge laat. Hij was zichzelf weer en meer dan zichzelf. „U gekscheert natuurlijk, juffrouw Thurwell?" vroeg hij bedaard. „U meent dat niet ernstig, wel?" Zij' hield haar adem in en keek naar hem. Hij was doodelijk bleek, maar kalm en bedaard. Hij had zichzelf bijtijds beheerscht. Nog een oogenblik en zij was overtuigd, dat zij alles te weten zóu zijn gekomen. Maar 'tzou komen, zeide zij tot zichzelve. Het eindé was er nog niet. „Neen, natuurlijk zei ik het niet in ernst", her haalde zij langzaam; „wie komen daar den heuvel op? Kunt u het zien?" Hij kwam e enbeetje dichterbij en keek naar be neden. Op de helling van den heuvel stonden drie menschen. Zij had ze reeds herkend en sloeg hen onophoudelijk gade. „Een er van is uw vader", zei hij kalm. „De twoe anderen zijn vreemden voor mij". Misschien kan ik u helpen", zeide zij; terwijl ze hem steeds oplettend gadesloeg. „Een is de com missaris van politie van Mallory, en de ander is eeri detective". Zijn gelaat kreeg eene eenigszins harde uitdruk king en zij verbeeldde zich dat zijne onderlip even beefde. Had hij eenige vrees getoond en ware hij geschrikt, of had hij slechts eene enkele klacht ge uit, dan zou haar sympathie nooit zijn opgewekt. Maar zooals het nu was, nam haar gelaat, vrouw als zij was, eene zachte uitdrukking aan en de tra nen kwamen haar in de oogen. Er was iets grootsch in de houding, waarin hij afwachtte, wat onvermij delijk soheen, iets van de hooghartige berusting, waarmee de edelen van Frankrijk, een voor een plaats namen onder de guillotine, en de vergelijking was te eerder te trekken ten gevolge van de eenigs- zins verachtelijke, eenigszins uitdagende houding van zijn fijn gevormd hoofd. De gedachte aan de af schuwelijke misdaad verliet haar. Zij kon alleen den ken aan den toestand van het oogenblik en zij ge- i voelde dat die heel treurig was. Het was verkeerd, i onnatuurlijk van haar, maar op dat oogenblik zou zij hem willen helpen om te vluchten, zij zou haar best gedaan hebben tegenover hen allen. Zij waren nu dichtbij en zij sloeg haar oogen op, waarin bijna tranen te voorschijn kwamen. Zij dacht in 't ge heel niet aan haar eigen toestand, dat zij' daar aan getroffen werd met den moordenaar. Met volkomen onbaatzuchtigheid dacht zij alleen aan hem. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 5