Hst Geheim van Gemard Grown Backin r Zaterdag 27 Juni 1925. 68ste Jaargang. No. 7661. DERDE BLAD. Nijverheid, Handel en Scheepvaart en het Tarief. FEUILLETON. Een Vruchten-Taart nbte Dr Oefkers Bakpoeder Schrammen Kloosterbalsem Een interessante reis. In 1845 zette Nederland de eerste schrede in de richting: van het vrije handelsverkeer, in 1862 volgde de groote verlaging der invoerrechten, en op 1 Juli a-s. zal de eerste stap achteruit worden gedaan. Dit is een belangrijk feit en wordt door velen 4geaoht te zijn een roekeloofle proefneming. Twee maal hebben de Nedeaiandsohe kiezers een derge lijke poging door de stembus verijdeld, en is het betreffende wetsontwerp door de Regeering terug- f;enomen. Ditmaal is het daartoe, helaas, reeds te aat. Roekeloos wordt het geacht, omdat tariefs- verhooging voor een land als het onze zooals bij de vorige gelegenheid het anti-revoliitionnarre Tweede Kamerlid, G. A. A. Middelberg, indertijd voorzitter van de .Anti RevolUtionnaire Partij het noemde is „een sprong in het duister." Immers na 1847 heeft ons bedrijfsleven zich krachtig ontwikkeld, en met reuzenschreden is ons handelsverkeer vooruitgegaan. Tot staving hiervan volgen eenige voorbeelden. Deze zijn ontleed aan de jaarcijfers .tot 1913, het laatste jaar vóór de wereldgebeurtenissen den, toen nog steeds knellen vooruitgang van ons land kwamen onderbreken. Er is even wei een omstandigheid, waarom wij de ver gelijking tusschen de jaren vóór en nA het uit breken van den oorlóg niet zullen voortzetten, en deze is dat de statistieken vóór en nadien anpJers zijn ingericht, zoodat zij in verschillend opzicht en juist op die punten, welke wij hier op het oog- hebben, geen aansluitend geheel vormen. Zoo wordt na 1916 de statistiek van in-, uit- en doorvoer, die ingericht was volgens voorschriften van 1845, op nieuwe en in menig opzicht betere wijze bewerkt. De berekening der waarde, tot dusver geschied naar ieen vaststaan den, verouderden, maatstaf, zou voor taan pl'aabk»hebben overeenkomstig de jaarlijks vast te stellen kerkelijke prijzen, en in zoover leveren de cijfer^ vooral' in jaren van sterke fluctuatie, als die, welke thans achter ons liggen, .geen duide lijk beeld bij vergelijking op. Verder is bijv. ver andering gebracht in de opgaven omtrent de in- en nitklaringen der zeeschepen, de samenstelling der visscherij vloot, en worden ea* geen gegevens gepu bliceerd, waaruit een volledig overzicht te verkrij gen is omtrent de beweegkracht in de fabrieken. De cijfers die hier volden zijn dus nog. verkregen op de oude manier. Zij geven van den invoer ^tot) verbruik) en den uitvoer (uit het vrije verkeer) de gemiddelde cijfers gedurende de aangegeven jaren. In het tijdvak 1847—1851 bedroegen de in- en uitvoer onderscheidenlijk 184 en 132 millioen gulden; in 1857—1861 311 en 246 millioem Juist 50 jaar later was het gemiddelde van de jaren 19071911 3050 millioen en 2442 millioen, dus bijna tienmaal zooveel. In -1913 waren die cijfers opnieuw geste gen, thans tot resp. 3918 en 3083 millioen gld. (dat is 25 maal' het bedrag van 1847). -In den wereldhandel nam Nederland in 1912 de vijfde plaats in. De vier landen, die.hooger op de ranglijst stonden, waren Groot-Britanmë, Duitschland, de V. S. van Noord Amerika en Frankrijk. De tonnemaat der in- en uitgeklaarde schepen in onze havens, in kub. Meters, was van 6.3 (in 1850) gestegen tot 98 millioen (in 1912). Het vervoervermogen* van de Nederi. K-oop - -va ard ij vl'oot nam van 1903 tot 1913 toe met 77 pet. - In den scheepsbouw was Nederland na 3. Niet alleen zeeschepen werden in ons land gebouwd, maar ook Rijnschepen, voornamelijk voor Duitsche rekening, uit Duitsoh staal' en met Duitsche kolen. -De zeevissch eri j "had zich sedert de af schaffing, in 1857,, van de beschermende wetten. ,die haar bijna dooddrukten, snel ontwikkeld. In dat jaar was dé vangst van pekelharing, in ronde cij fers, 22000 ton, in 1900 414000 ton en in 1910 755000 ton. In .1857 voeren 82 kielschepen op de haring vangst, in 1912 was dit aantal gestegen tot 541, waarvan 46 stoomschepen. In betrekkelijk korten tijd hadden verschillende takken van Nijverheid, als de aardappelmeel-, stroo carton-, turfstrooisel;, chocolade, margarineindu strie, de glasblazerij, de goud- en zilversmederij, 12. door E. PHILLIPS OPPENHEXBL benevens de tuinbouw, bollenteelt en boomJcweeke- rij, zich vertien-, vertwintigvoudigd en meer. Snelle en belangrijke vorderingen waren ook ge maakt, behalve door den scheepsbouw, door de che mische nijverheid, de lucifers-, verf- en vernis-, pa pier^, schoenen-, stearine-, olie- en veekoeken, textiel, gloeilampen-, zuivel- en houtindustrie, deze en nog zoo.vele andere verheugden zich in een ongekenden bloei. "Van 1881 tot 1913 steeg het aantal der doori stoomkracht gedreven fabrieken van 2831 tot 5019, dat der stoomketels van 0664 tot 7681, en nam het verwarmingsoppervlak daarvan toe van 89.275 tot 381.041 vierk. Meter. Deze cijfers geven echter geen volledig beeld van de uitbreiding onzer fabrieksnij verheid, omdat niet tevens melding werd gemaakt van de gas-, petroleum- en electromotoren, die juist j in dit tijdvak veelvuldig in toepassing werden ge-i bracht. Onze nijverheid had allerminst bescherming noo dig, doch de protectie leverde voor den uitvoer harer producten, dus voor haar bestaan, een groot gevaar j op. Toch sprak men bij de vorige ontworpen tariefs- j verhoogingen, die door den wil der kiezers gelukkig voorkomen zijn, niet alleen van technische verbete ringen en van het fiscale karakter dier wetsvoor- drachten, doch merkwaardigerwijze ook van de op heffing onzer „kwijnende"*industrie uit haar .Inzin king". Ongetwijfeld waren er ook toen sommige bedrijven, die niet bloeiden. In vele gevallen was deze stilstand of achteruitgang echter daaraan toe te schrijven, daï de leiders niet meegingen met hun tijd. Had men deze takken van nijverheid willen beschermen van overheidswege, dan zou daartegen niet het minste bezwaar hebben bestaan, mits die bescherming doel- j treffend ware geweest, dat wil zeggen, indien zij had bestaan uit bevordering der vakopleiding, zoowel voor de werklieden als voor de bedrijfsleiders. Deze bescherming ware de natuurlijke geweest, doch men wilde de onnatuurlijke protectie, die de vrije mede dinging weert met behulp van invoerrechten. Op de ze wijze zouden van de ondersteunde bedrijven broei kasplantjes zijn gemaakt, die steeds meer bescher ming zouden vragen en op den duur toch niet le vensvatbaar zouden blijken te zijn. Nu' kan men wel beweren, dat de opbloei van onze welvaart met onze handelspolitiek niets had uit te staan. Maar zij, die zoo spreken, zullen dit onmo gelijk kunnen aantoonen. En zoolang dat niet moge lijk is, blijft het een roekelooze waaghalzerij af te wijken zonder noodzaak van den.gedurepde zoo vele jaren gevolgden koers, want te ontkennen valt het niet. en dit zal ook wel niemand probeeren, dat gedurende den tijd, dat in deze richting is ge stuurd, het ons land is welgegaan. Evenmin kan het. als een argument gelden, dat andere landen hoo- gere invoerrechten heffen. Immers principieel ver schil bestaat hier niet, want zaten wij ook niet reeds vroeger tusschen de protectionistische landen in, Engeland uitgezonderd? Heeft met name zoover Duitschland betreft, niet Bismarck, oorspronkelijk vrijhandelaar, het onder zijn bewind in 1879 vastge stelde tarief reeds in 1885 verdubbeld en in 1887 vervijfvoudigd, niet omdat de Duitsche Industrie dit verlangde, doch met het doel, uit hoofde van poli tieke overwegingen, de agrariërs te vriend te hou den? Dit geschiedde onder de leuze, dat het Duit sche Vaderland voldoende voedsel moest kunnen voortbrengen voor de bevolking en het leger in tijd van oorlog, en dat daarom den landbouw moest wor den aangemoedigd. Dat natuurlijk ook in Duitschland de verhoogde invoerrechten de productiekosten deden stijgen, spreekt reeds uit het klassiek geworden geval van het personeel der Nederlandsche Spoorwegmaat schappijen, dat bij de lijnen op Duitsch grondgebied was geëmployeerd, en reeds lang voor den oorlog een duurte toeslag ontving van 25 pet., en bovendien uit den hiérboven reeds vermelden bouw van Rijn- schepen met Duitsch materiaal voor Duitsche reke ning. Ondanks de hooge invoertarieven van andere lan den en voor een gedeelte zelfs juist daardoor heeft Nederland het zonder tariefsverhooging goed kunnen stellen. Eb dit is het geval gebleven tot op dit oogenblik. Eb daarom kan noch de voortdurende drang, uitgeoefend door sommige groepen van indu- strieelen in de Zuidelijke provinciën (die nog lang niet voldaan zijn), noch het sluitendmaken der iStaatsbegrooting voor 1925 dus voor slechts één jaar als een voldoend motief gelden tot het nemen van een zoo belangrijk besluit, als dat tot wijziging onzer handelspolitiek. Haar hart. klopte luid. Kon 't zijn, dat hij' haar eene bekentenis ging doen? Toen keerde hij: zich plotseling om en in. d£ schemering schenen zijn wit gelaat en donkere, lichtende oogien haar toe als stomme symbolen van angst, die haar vrouwelijk hart tot medelijden stemde. E!r was niets van de lafheid van schuld, niets van dien misdadiger dn de diepe melancholie, die haar merk op zijn geheele wezen gedrukt scheen te hebben. En toch moest hij zeer schuldig zijn een zeer groot misdadiger. Hare oogen dwaalden van zijn gelaat weer naar het venster. Er was nergens licht in het huis. Het had een kouden, verlaten aanblik, die haar deed huiveren. „Is dat de kamer, waar u zit?" vroeg zij, in die richting wijzend. „Ja, daar is geen andere 'kamer gemeulbeldi, be halve die van mijne huishoudster en zij is nu niet hier." „Weg?" Wie is er dan met u in huis?" „Op het oogenblik, niemand", antwoordde hij. „Zij is ziek geworden en ging. vanochtend naar huis. Zij is veel ziek". Zij zag hem ontsteld aan. -►Maar wie kookt dan voor u en maakt uw vuur aan en dergelij'ken?" ,Jk heb er nog niet aan gedacht", antwoordde hij. „Ik heb vanmiddag geprobeerd het vuur aan te maken, maar ik kon er niet mee klaar komen. Ik denk, de lucifers zullen nat geweest zijn", voegde hij er weifelend aan toe. Zij keek hem aan; doornat was hij en bijna blauw van koude en ze keek naar het sombere, droe vig uitziende huis. Weer behield haar vrouwenhart de overwinning en hare oogen vulden zich met tra nen. „Ik heb nog nooit zoo iets ongerijmds gehoord", ,Z1J bijna boos uit. „U moet buiten zinnen zijn. Mijnheer Brown, wees nu zoo goed me dadelijk te gehoorzamen. Ga in huis en trek eene dikke overjas aan, de dikste die u heeft, cn kom dan met mij mee na^T. buis, dan zal ik u wat thee geven". Hij aarzelde en stond een oogenblik bewegings- *SL'Dï0t ,§elaat van haar afgewend. Al de heer- ujLe zachtheid van zijn laatste bezoek in haar huis wam hem weer in herinnering en zijn hart was verlangen, dit weer te gevoelen. Geen woorden Voor slechts f 1.15 een voor direct gebruik gereed Gistpoeder. Backin vervangt de Gist. Met Backin rijst het deeg onder het bakken. 500 gr. tarwebloemf 0.16 1 pakje Dr. Oetkcrs's Backin 0.071/, 100 gr. boter f 0.28 marg.. 0.12 2 eieren ,0.12 Va liter melk0.02 een weinig zout 100 gr. suiker. 0.051/» 3 pond fruit (Klapbessen, Bessen, Kersen of derg.). 0.60 f 1.15 Bereiding: Men bereide het deeg op de gewone wijze, rolle het dik of dun uit, al naar gelang men een of meer goed ingevette bakblikken ermede wil bedekken. Men be» leggc de met dit deeg bedekte bakblikken met ontpitte, gesuikerde vruchten. Indien het fruit zeer sappig is, bestrooie men het rijkelijk met geraspte beschuit of naneermee1 en een weinig suiker. Men lette vooral op Backin van Dr. Oetker, en dat op elk pakie als Eenige Importeurs E. Ostermann Ék Co^ A'dam, vermeld zijn. Waar niet verkrijgbaar wende men zicb direct tot deze Importeurs, die op aanvrage ook een gratisreceptenboekje toezenden. en andere kwetsuren genezen da- delijk zonder litteeken na te laten met den pijnstillenden AKKER'» In eenige brieven zal ik u gaan vertellen van een drieweeksche reis. welke mij voerde van Amster dam per stoomschip over Southampton (Zuid-Enge- land) en Algiers (N.-Afrika), naar Genua (Italië); daarna over land van Genua naar Marseille (Z.- Frankrijk) en vervolgens weer per stoomschip van Marseille over Tanger (N.W. Afrika) en Southampton naar Rotterdam. Het is een schitterende zonnedag, als ik op Zater dag 23 Mei me aan boord begeef van een der grootste en mooiste schepen van de Maatschappij Nederland te Amsterdam. Rustig ligt het geweldige gevaarte aan de kade vastgemeerd. Maar niet rustig is het in de zalen en gangen, in de hutten en op de verschil lende dekken. Het woelt en krioelt dooreen. Honder den menschen zijn over 't schip verspreid. Het zijn de 'passagiers en hunne begeleiders. Bij velen heerscht een opgewekte stemming en er zijn blijde gezichten. Hoe kan 't ook anders! Daar zijn er, die de reis gaan maken enkel en alleen om te genieten; om los te ?ijn van de dagelij.ksche zorgen; om, niet gestoord door lastige bezoeken, door vervelende corresponden tie, door vermoeiende kranten en tijdschriften, eens vrij te wezen, vrij, heerlijk-vrij en dan de zeelucht in te ademen, te droomen op het dek, te luisteren naar het lied der zee, te praten, te schertsen, te lachen, te spelen met medereizigers, die óók verlan gen uit alles weg te wezen, alle zwarigheid te ver geten en nieuwe kracht en energie te putten uit het leven op de zee, buiten de jachtende werk- en za kenwereld, welke onze zenuwen op zulk een sterken proef stelt en onzen geest zoo geweldig beheerschti Sommigen echter is 't aan te ziem, dat 't heengaan weemoedige gedachten opwekt. Daar zijn vochtige en smartelijke blikken. Daar zijn groepjes van men schen, wien het zwaar valt, straks van elkander te moeten scheiden. Even gaat 't door hen heen: zul len we elkander terugzien? Moeders hebben 't zeer moeielijk. Wat zal 't lot zijn van haar jongen, die wegtrekt naar Indië vol illusies? En haar wenschen worden tot gebeden en de blikken van haar oogen kunnen de begeerte 'beschrijven, die bij hem op welde, om, al was het maar voor een oogenblik, te ontgaan aan de geeseling van zijne gedachten en de ijskoude akeligheid van zijne eenzaamheid. Maar hoe, als hij' in deze smart kwam? Kon zijn toe stand wel slechter worden dan hij was? Kon eenige zielsstrijd heviger zijn dan dien, welken hij reeds had gevoerd? Waren er lagere diepten, zelfs in de hel van berouw? Zoo ja, hij zou ze peilen. Ook al moest hij er voor sterven, hij: zou hemelsche zaligheid niet voor zichzelf afwijzen. „U is zeer lief voor mij, juffrouw Thuiwell", zei- de hij, ,ji!k zal komen." „Dat is verstandig van u,'* antwoordde zij'. „Haai uw jas en u kunt mij inhalen. Ik geloof dat wij beter samen den weg wandelen, omdat het al laat is geworden.'' Langzaam liep zij het pad naar beneden en hij snelde in huis. Binnen weinige minuten was hij weer bij haar, gehuld in een Invemesscapmantel, die hem van het hoofd tot de voeten omgaf, en Mj wandelden naast elkaar voort. Grijze mistkransen dreven spookachtig over de heide en een zachte koelte was ontstaan en ruisoh- te in het pijnbosohje, toen zij de kleine [poort hadden bereikt. Zij hielden even stil om te luiste ren en het doffe geluid van de zee van omlaag kwam in hun oor. Zij gingen huiverend verder. „Kom/- zeide zij, „dat maakt mij droevig/' „Ik houd er van,'' antwoordde hij. „Natuur is een groot musicus. Ik heb de zee nog nooit hooren spreken in een toon, dien ik niet verstond. Luister naar dat langzame somber hooger worden van den klank, die ben leste krachtig wordt en dan wegsterft, zoo droevig, met een droefheid, die sidderen doet. Och'. Hoort u dat? Het geluid van de kiezels, die in zee worden gedragen en schreeu wen alsof ze in doodsangst xijnf Ik heb de zee lief/' „Is u daarom naar dit verlaten oord van de we reld gekomen P* vroeg dj. i „Gedeeltelijk ja'' „Vertel mij de geheele reden,'' zeide zij kortaf, „was er iets bepaalds, dat u er toe bracht in dqfze buurt te komen wonen P U zult mij nieuwsgierig vinden maar ik moet het weten.'' „Ik moe6t een belofte vervullen,'' antwoordde hij schor. „U moet mij niet verder vragen. Ik kan het u niet zeggen.'* Haar hart werd zwaar als lood. Eene belofte te vervullen. Er was iets onheilspellends in den klank van zijne woorden. Zij sloeg een blik op hem terwijl zij zwijgend doorwandelden en weer scheen haar oordeel' in verwarring te komen en sohenên hare verwachtingen verlevendigd te warden. Zijn gelaat scheen onduidelijk in de schaduw van het bosch. u werd soms op eens verlicht door een bleektrillenden maanstraal, wanneer zij voorbij eene opening in het geboomte gingen. 'Zouden dit de trekken van een moordenaar zijn? Haar geheolo'hart kwam in op stand tegen die gedachte en het riep uit: „Neen.'*» Voor de eerste maal' zag zij de kunstenaars schoon heid van zijn gelaat, gerimpeld en beschadigd door geestelijken arbeid en verteerende smart. Lr was geen lijn, die leelijk was, alleen zijn kaakbeende ren staken wat te veel vooruit en deden aiepe holten onder de oogen ontstaan. Zijne gelaatsuit drukking was niet -die van een schuldig mensoh, ■frant niettegenstaande vermengd met de groote melancholie, die altijd te lezen stond in zijne donkere oogen en gegrift in ieder zijner trekken, was een vreemde trots, de zwak geuite maar diep liggende minachting van een man, die zich zijne meerderheid bewust is over zijne medemensohen. (En toen zij dit alles Zoo sterk gevoelde en haar geloof in hem zulk een nieuwe kraent had gekregen, kwam er een plotseling hevig verlan gen in haar om hem zijn oAsohuld te hooren betui gen en na dit gehoord te hebben, voor altijd aTlieii twijfel en elk vermoeden te bannen uit haar goast en zich over te geven aan de nieuwe zachtheid, die baai' omgaf. Zij greep zijne hand maar nét dio ook weer dadelijk vallen, want het vuur, dat in zijn ilaat vlamde bij de aanraking van hare vingers, jvreesde haar. Hij stond plotseling stil en zij sloeg hare oogen neer voor zijn blik en een kleur sbesg in hare wangen. Wat gebeurde er in haar? Zij kon het niet zeggen. Zij was zenuwachtig, oio na bedwelmd door een sterker wordend gevoel van overstelpend geluk. Toch kon zij woorden vindon. „Ik kan het niet langer dragen,'* riep zij ifib. ,,Ik moet n een vraag doen en u zult 'mij anti Woorden. Die eene gedachte maakt mij 'krankzinnig. „Om GodsVill, vraag mij niets,'' 'zeide hij met- diepe, holle stem. „Laat mij teruggaan, ik moest met hier bij u zijn?'- „U zult niet gaan." antwoordde zij. „Blij'f daar staan, waar het liont valt op uw gelaat en ant woord mij. Was n het, die mijnheer Geoffinety Kynaston gedood hoeft? Zeg het mij, want ik wii het weten." Eene doodsche stilte heersohte, die haar ondrage lijk scheen. Om hen heen druppelde de regen van de gebogen takken op den vochtigen, doornatten grond en op dat oogenblik ruischte een zwakke wind, die van de heiae kwam, door de takken ien het vocht, dat aan hen hing, viel' in kleine hoe- veelheidn aar beneden. Eene onbeschrijfelijke droef heid was in dit alles, die leven gaf aan de doodsche stilte van deze oogenblikken. Verschrikkelijk was worden tot strelingen vol liefde. Ik, die een reis ga maken voor een deel als rustkuur, en voor een ander deel als ontspanning, loop met de familieleden, welke me uitgeleide doen, tusschen deze menschen rond. zie alles aan en tracht iets te verstaan van wat in al die zielen omgaat. Velen zouden 't bijeen zijn nog willen rekkenmaar het signaal is ge geven. Het oogenblik van vertrek is gekomen. De be geleiders gaan van 't dek. Nog een hartelijke af scheidskus, een stevige handdruk, een welgemeende klop op den schouder en dan over de brug naar dien steiger. Een breede rij van menschen staat nu op den steiger; de kabels worden losgemaakt; de brug gen ingehaald en langzaam, uiterst langzaam zet 't schip zich in beweging, door twee sleepbootjes voortgetrokken en geleid, bootjes, die een haast be- lachelijken indruk maken door hun dwergachtige kleinheid tegenover het geweldige zeekasteel, waar voor zij als dappere, kittige paardjes zijn aange spannen. Ik hang over de reeling en laat mijn blik gaan over de honderden menschen, die do hun ver latende vrienden en familieleden toewuiven. Ik zie vele betraande gezichten; ik hoor laatste hartelijke woorden roepen. De afstand wordt grooterde water-strook tusschen de „Johan de Witt" en don steiger verbreedt zichde gang wordt sneller. nog wuiven de zakdoeken.-nog hooren we iets van geluid dat tot ons komtdan is 't gebeurd,het contact is verbroken en men heeft 't gevoel, dat nu eigenlijk de reis is begonnen. Ik verlaat de reeling en ga op onderzoek uit. Verscheidene dagen zal ik op de „Johan de Witt" moeten doorbrengen en leven temidden van mijn medepassagiers. Wie reizen met mij mede? Zal ik met de menschen kunnen opschieten? Ik neem ze op en tracht mij een meening te vormen. Ik moet ook den weg. leeren kennen op de boot. In den beginne gevoelt men zich als in een doolhof en loopt ge durig mis. Ik ga nog eens naar mijn hut No. 40, dek E. Leuk, klein kamertje, met een helder, frisch bed, ruime kleerenkast, een prachtige waschgelegen- hei<L Ik maak kennis met mijn Javaanscho bedien de, met Oemar. Hij zal gedurende de zeereis voor me zoVgen. Die goede trouwe Oemar! Ik kan niet anders dan met groote erkentelijkheid aan hem denken. Het klinkt eigenaardig, als ik spreek van het „lee ren kennen van den weg op de boot". Toch geef ik u do verzekering, dat niemand dadelijk daarop thuis is. Als men eenmaal op de boot is, blijkt ze eigenlijk nog veel grooter te zijn, dan wanneer men haar van buitenaf ziet En het lijkt me daarom voor de lezers interessant om te beginnen met iets na ders over de „Johan de Witt" te vertellen. Door de vriendelijke welwillendheid van kapitein Beijer heb ik dit prachtschip geheel kunnen bezich tigen. Geen hoekje, waar ik niet ben geweest. En eerst dan, wanneer men alles gezien heeft, 'krijgt men eendg begrip van wat zulk een schip eigenlijk is, hoeveel menschelijk vernuft daarin is vastgelegd. Van de afmetingen kan men zich eenige voorstel ling vormen, wanneer men bedenkt, dat ik zeven kwartier heb noodig gehad om de verschillende af- deelingen (behalve de mij bekende passagiersruim ten en de bergplaatsen voor de lading) te bezichtigen. Het schip heeft dan ook de respectabele lengte van 482 voet, dat is ongeveer 150 Meter. De breedte is ongeveer 18 Meter en de hoogte is 20.5 Meter. Rekent dan maar eens'uit welk een geweldige inhoud zulk een kolossaal gevaarte heeft en 'tzal dan ook niet verbazen, wanneer ik zeg, dat het een vvaterver- plaatsing heeft van 21000 ton. Een ton is 1000 Ki logram! En dit reusachtig organisme, hetwelk onge veer 7 Meter diep in 't water ligt. wordt voortge stuwd door "2 geweldige machines, ieder met een vermogen van pl.m. 3300 Paardekracht. En om die machines te drijven is voor een reis van Amsterdam naar Batavia niet minder noodig dan 2300.000 K.G. stookolie. Ik heb de machines gezien; ik ben afge daald tot in de diepte van de machinekamer. Toen kreeg ik zeer sterk den indruk te staan voor iets be wonderenswaardigs. Die geweldige zuigers, die zwaaiende, draaiende stalen armen! Soms was 't mij of daar vervaarlijke titanen zich inspanden. En dat gaat maar altijd door, nacht en dag. O, dat kloppende, dreunende, stampende hart vafl wat mij wérd tot één groot organisme, dat voortglijdt door 't water. Zóó gevoelde ik 't, toen ik als een klein menschje daar stond in die diepe diepte en opzag naar dat groote, vernuftige samenstel van raderen en hefboomen en buizen. Ja, dat is 't stuwende hart en op de maat van ddn harteslag ben ik menigmaal 's avonds in slaap gevallen, luisterend, luisterend, totdat mijn denken vervaagde, mijn denken aan de macht van den menschellen geest. En van den men- schelijken geest kwam ik tot den Geest van 't heelal en dan gebeurde 't wel, dat ik opstond van mijn bed en door de open patrijspoort heenzag over de wijde watervlakte en staarde naar het hemelgewelf en ik leerde verstaan den eerbied en de aanbidding van den mensch voor den onder vele namen genoemden nooit begrepen, maar altijd bevroeden, eeuwig schep penden oerkracht. Natuurlijk heb .ik als leek niet alles gevat, wat mij onder het lawaai van de machines werd ver teld over de werking der verschillende onderdeelen. de strijd, dien zij zag ui (gedrukt op zijn bleek ge laat, dat half verborgen was in zijne saaongevouwen handen. Wat kon aarzeling anders beteekeucxi dan schuld? Waartoe was zij noodig? Haar voet scheen versteend op den betreden grond en haar liart klopte bijna niet meer. Een vlies kwam voor ihare oogen en toch zag zij nog zijn gelaat, ofschoon, onduidelijk, als ware hot ver weg. Zij zag zij11® aschgrauwe lippen langzaam opengaan. „Ik heb Gèorfrey Kynaston niet gedood,'* zeide hij, met diepe ingehouden stem. „Als mijn krven hem had kunnen redden,^ zou ik het gegeven hebben- Een warm, gouden liolit scheen plotseling den mistigen glans van het vochtige bosöhje te ver- banpen. De kleur kwam in hare wangda terug, en haar hart klopte luid van vreugde. Zij hoorde ea zij geloofde. „Goddank," riep zij uit, met een plotselinge ril ling hare handen tot hem opheffend. „Kom, laten wij gaan.'' 'Zacht glimlachte zij 'tegen hem en hare oogen waren vochtig van tranen. Snel, hartstoch telijk kwam hij naar haar toe, greep hare handen en trok_ haar met kracht tegen zich aan. Nog een( oogenblik en zij lag in zijne armen een sterk beven had haar reeds bevangen en haar wil waa veg. Maar dat oogenblik kwam niet. Het een of ander scheen hem op eens tot eetn steen gemaakt te hebben. Hij liet har^ vingers los alsof ze hem brandden. Een nietszeggend Echt verduisterde den hartstocht, die een oogenblik te voren in zijne oogen had geschenen. Plotseling hief hij de hanaen op naar aen hemel met een wan hopig gebaar. „God vergeef me, vergeef het mij,'' nep hij uit. Uit* schaamte over zijne aanraJcing en haar plot seling toegevon hieraan bleef zij naar den gTond staren. Toen zij de oogen weder opsloeg, was hij weg. Het geluid van -zijne voetstappen noordo zij zwiakker en 'zwakker worden, zij hoorde het openen en sluiten van de kleine poort en zag hem door de boomen heen snel' over ae klippen loopepu Toen keerde zij zich om, haar gelaat verborg zij ia de handen en heete tranen stroomden over hare wangen. Plotseling sprak daar een mensohelijke stem en een mensohelijke gedaante richtte zich langzaam op uit een gehurkte houding van achter een grooten struik. „Heilige Mozee. Als dat niet een zonderling begin is,'* merkte mijnheer Benja- tiiin Levy op, zich het nat van de sohouders schud dend en langzaam een pijp stoppend. „Zij verlangt hem als moordenaar gevangen te zien en berpreeft tegelijkertijd hem voor zioh te winnen. Zij is ondoorgrondelijk. Ik ben benieuwd of zij het ern stig meende. Als zij het deed, me dunkt, dan zie ik een goeden weg, een waarlijk goeden weg,'' sprak hij afgetrokken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 9