iluuii Bims-
Het Geheim ven Bernard Broun
Vrijdag 3 Juli 1925-
68ete Jaargang. No. 7665.
Uitgevers s N.V. v.b. TRAPMAN Co., Schagen.
EXTRA BLAD.
Een interessante reis.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330.
INT. TELEF. no. 20.
Prijs per 3 maanden flJJÖ. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIöN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel inieer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
TL
Waar ik in mijn vorigen brief heb geschreven
over de boot en hare inrichting, wil ik me nu bezig
houden met het leven op zulk een moderne arke
Noaohs. Deze vergelijking van een oceaanstoomer
met. de arke Noachs is eigenlijk heelemaal foutief.
Want beesten zijn er niet veel te vinden. De leven
de bevolking bestaat, in tegenstelling met die van
wijlen den heer Noach, uitsluitend uit menschen.
iVoor zoover ik weet, waren op de „Johan de Witt"
maar twee dieren, honden, waarvan er één een
aardige kees als blinde passagier de reis naar
Indië mee ging maken. Hij was n.1. door den een
of anderen begeleider achtergelaten en behoorde
aan niemand der medevarenden toe. In IChgeland is
de invo.er van honden verboden en hij' mocht dus
niet aan wal gezet worden in Southampton ook in
Genua ging het blijkbaar niet en aangezien de wet
't eveneens in Indië verhindert, mag 't beest, nè. veer
tien dagen verblijf op de reede van Batavia, de reis
weer mee terugmaken als gratis passagier, die door
de matrozen alleraardigst wordt vertroeteld en ver
wend.
Zoo'n boffer! Wat is hij' boven vele menschen te
benijden!
Ik denk aan het leven op de boot met genoegen
terug. Daar leert men de menschen nu eens van
de allermooiste en beminnelijkste zijde kennen. Daar
leeft men temidden van toeristen, die in opgewekte
blijde stemming hun vacantie op 't water willen door
brengen en van menschen meerendeels jongeren
die vol hoop en vol illusies naar Indië trekken.
Kan men zich een aangenamer milieu voorstellen?
Waarlijk, men moet een geboren kniesoor of een
onverbeterlijke pessimist wezen, als men in zulk
een omgeving niet wordt aangestoken door de alge
meens blijmoedigheid.
Natuurlijk; eerst is 't een beetje vreemd. Ik kwam
al heel spoedig tot de ontdekking, dat ik niemand
van de passagiers kende. Het waren voor mij allen
nieuwelingen, niettegenstaande mij later bleek, dat
velen onder hen mij wèl kenden. Maar de eerste
gemeenschappelijke maaltijd bracht de eerste nadere
aanraking en kennismaking met de tafelgenooten.
Dat gaat zoo den gewonen gang. Men stelt zich
voor, handen worden gedrukt, buigingen gemaakt.
Men taxeert en gevoelt te wórden getaxeerd. Een
taxatie naar 't uiterlijk en bij intituïtie. Kleinighe
den geven daarbij vaak den doorslag naar de zijde
van de sympathie of de antipathie. Dikwijls is 't iets
ondefinieerbaars wat ons tót of v&n iemand voert. Ik
trof 't den eersten middag heel gelukkig. Ik leerde
„Jopie" kennen en „Ko", met wie ik ménig gezel
lig uur verder zou doorbrengen en er is zoo waar
iets van vrendschap tusschen 'ons opgebloeid en toen
het afscheidsuur kwam, was ik weenjoedig gestemd.
Het gaat in 't* begin op zoo'n boot precies als in
den studententijd onder de nieuw-aangekomenen.
Geleidelijk vormen zich, nè. eenige dagen van ken
nismaking, de verschillende clubs. Zoo zien we ook
aan boord reeds vrij spoedig de clubjes ontstaan van
menschen, die zich tot elkaar voelen aangetrokken of,
die gewoonlijk met elkaar aan de maaltijden zitten.
In zoo'n clubje heersebt dan een steeds ongedwongen
toon en vaak is 't een onderlinge plagerij, die aller-
vejTnakelijkst kan. wezen. Wat hebben wij gelachen
en geschertst in dit bonte nieuw gevormde gezel-
schapl l i II. li.
14.
door E. PHILLIPS OP PEN HELM.
„Ik geef er geen zier om, hoelang het zal duren.
Herinnert u zich, wat ik zei toen juffrouw Thur-
well hier voor de eerste maal geweest was, vader?"
„Zeker, mijn zoon, zeker. Je zeide, datbns fortuin
gemaakt was. Dat waren je woorden", voegde hij
er aan toe met glinsterende oogen. „Ons fortuin is
gemaakt".
„En wat ik zeide, dat zal ik blijven zeggen", ver
klaarde mijnheer Benjamin. „Als dit zaakje gedaan
is, zal het de grootste sensatie te weeg brengen, die
ooit geweest is. En wie zal er een goeden naam
door krijgen? Wie ging al zijn valsche namen en
zijne slinksche wegen na? Wie joeg hem na door
naam en waarom hij mijnheer Geoffrey Kynaston
haatte, zoozeer, dat hij hem doodde? Dat dede ik,
vader Benjamin Levy van do firma Levy en Zoon,
Carle street, Strand. Is het niet prachtig, vader? Ben
je niet trots op me?"
Mijnheer Benjamin's opgewondenheid was aangrij
pend. Zij werd weerkaatst in zijn vader's gelaat, en
er glinsterde iets in zijne oogen. Hij zette zijn bril
af en veegde de glazen schoon. Hij was ook vader
tcch en had een vaderlijk gevoel. „Wanneer zal do
tijd, gekomen zijn. Benjamin?" vroeg hij.
„Vandaag over een, maand, hoop ik", was zijn ant
woord onmiddelijk daarop. „Ik moet nog eeno reis
maken, en dan is alles klaar".
„Waarheen? Hoever?" vroeg de oude man haastig.
„Kom. vader, ik weet, waar u over denkt", zeide
hij. „Het zijn de kosten, nietwaar?"
„Ja, Benjamin", bromde zijn vader. ,Ik vind het
afschuwelijk het zuurverdiende geld aan die- buiten
sporige rekeningen en lange reizen te besteden. Kan
het niet «onder dit. Benjamin?" vroeg hij op vleien-
aen toon. „Er zijn al hoopen geld met die uitgaven
weggegaan. Hoopen en hoopen."
„En als dit zoo is, is hot niet van juffrouw Thur
well. oude heer?" merkte mijnheer Benjamin op.
„Zelf zouden we het waarschijnlijk niet hebben".
„Natuurlijk, natuurlijk. Maar, Benjamin, mijn zoon,
het geld wordt zoodoende weggegooid. Wij zouden
het op rente kunnen zetten. We moeten geld hebben,
waarlijk, geld hebben om zaken mede te kunnen
doen."
Natuurlijk kan en wil ik niet de portretten teeke
nen van mijn clubgenooten aan boord; noch een
relaas geven van komische gesprekken of van meer
ernstige besprekingen, welke óók voorkwamen.
Want daar was soms een scherpe tegenstelling. Het
ééne oogenblik dolle dartelheid van haast overmoe
dig jeugdgevoel, het andere oogenblik ernstig en
intiem bespreken van gewichtige onderwerpen.
Thans, nu ik mijn indrukken verwerk en veel nog
eens doorleef, vraag ik mezelf af, zou er van de
ernstige gesprekken iets goeds achterblijven? Een
lieve, jonge vrouw komt me voor den geest.ze
ging met haar man naar Indiëzou er iets na
werken üf haar van wat we bespraken?
Deze overweging brengt me een Engelsch inge
nieur in herinnering, met wien ik op de terugreis
nogal eens in aanraking kwam oa doordat wij sa
men schaak speelden. Toen we in Southampton af
scheid namen van elkaar,, maakte ik de opmerking,
dat we elkaar naar alle waarschijnlijkheid nooit
meer zouden ontmoeten. En toen sprak hij deze
woorden: „but there is always resting some in-
fluenee" (er blijft altijd eenige invloed). Daar zit on
getwijfeld waarheid in. We hein vloeden elkaar altoos,
al zal 't steeds moeielijk blijven om de minimale
invloeden aan te wijzen.
En nu denk ik weer aan dat jonge vrouwtje. Waar
is ze nu? Ergens op een afgelegen post in het verre
Indië? Zou ze in gedachten nog vaak terugkomen
op onze gesprekken? Ik vermoed, dat zij deze reis
brieven zal lezen. Als het zoo is, denkt zij stellig
aan ons clubje terug. Aan de „herten" en de „pels
jagers", aan den dokter, aan den notaris, aan mij
misschien. En wanneer ik dit schrijf, herinner ik
me haar zoo duidelijk en in mijn hart rijst de hoop,
dat ze 't geluk in haar huwelijk zal weten vast te
houden.
En waar zitten al die andere menschen, welke
met mij tot de passagiers van de „Johan de Witt"
behoorden? Zal 't handschoentje haar man gevon
den hebben, zóó als ze hem hoopte.te vinden? Zal
de „Karbouw" zich thuis voelen in zijn werft in het
nieuwe vaderland? En de pleizierreizigersl Ieder
is weer in zijn arbeidsleven terug sis ik ze nu
wederom ontmoette, zou ik me niet afvragen zijn
dit dezelfde menschen, welke ik aan boord leerde
kennen? En wat zouden zij wel van mij zeggen, wan
neer ze mij in mijn dorpje kwamen opzoeken en in
mijn dagelijksche leven konden gadeslaan? Zouden
zij niet in me teleurgesteld worden?
Laat ik me in deze bespiegelingen niet verdiepen
en alleen maar aan hen denken, zóó als ik ze heb
ontmoet en dan blijven ze voor mij de gezellige, sym
pathieke, opgewekte reisgezellen, aan wie ik met
mooie gevoelens kan terugdenken.
Ik veronderstel, dat de lezers van de Schager
Courant er prijs op stellen te weten, hoe 't leven in
zulk een drijvende maatschappij verloopt. Daarom
wil ik een geregeld dagoverzicht laten volgen.
Precies 's morgens om half zeven klopte Oemar
op de deur van mijn hut. En dan reikte hij me een
kop heerlijke koffie, of juister, 'hij zette 't op een
daartoe aanwezig uitklapbaar plankje naast mijn
bed. Omdat er niets is, dat ons tot haast aanspoort,
kan alles even kalm worden gedaan. Ik drink dus,
langzaam genietend, mijn koffie. En dan een bad.
Een zeldzaam genot is het, na een goed-doorslapen
nacht, onder te dompelen in 't halfwarme water. En
ik heb ',t opnieuw betreurd dat 't nog niet zoo ver
gekomen is in de maatschappij, dat ieder de gele
genheid heeft om geregeld te kunnen baden. Na het
bad kleed ik me op mijn dooie gemak aan en ga
naar de eetkamer, waar 't ontbijt gereed staat. Daar
bij 't ontbijt geen vaste tafels zijn, zie ik eerst eens
rond, wie er reeds zijn. Ha, daar zitten de „Kar
bouw" en de dokter met hunne vrouwen. Ze wen-
ken me al. Ja, jongens, ik kom bij jullie zitten, j
Goed geslapen? Last gehad van de beweging van
het schip, van 't dreunen der machines? Och kom,
't is me geweest als 't deinen van een ouderwetsche
schommelwieg en de machines hebben me eon slaap
lied gebromd. Do misthoorn hooren loeien? Ja, maar
geen oogenblik bang gewoest. De kapitein waakt over.
ons. Al op 't dek geweest en een luchtje geschept?
Natuurlijk, lekker weer en een mooie zee; - de mist
trekt al op. De kapitein is. den heelen nacht op zijn
post gebleven. Reuzenkerell
En zoo pratend, gaan we ons ontbijt naar binnen
werken. De zeelucht geeft eetlust. En er ia keuze
van spijzen!
Als 't ontbijt is afgeloopen is 't gewoonlijk al een
uur of negen geworden. Dan volgt een wandeling
over de dekken. Verschillende menschen worden
begroet met deze en gene een praatje gemaakt.
Of men gaat wat zitten lezen in een gemakkelijke
stoel op 't promenadedek of in de salon.
Ja, van lezen gesproken! Dat moet ik u toch even
vertellen. Iets zeer- merkwaardigs! Zijt ge wel allen
doordrongen van de be teekenis der Schager Cou
rant? „Een provinciaal krantje" zult ge zeggen. Mijn
waarde lezers, de Schager Courant is een wereld
orgaan! Stelt u voor (ik ben nu in gedachten op
de terugreis en bevind me op de „Tabanan" 'van de
Rotterdamsche Lloyd) dat ik op een keer met eenige
menschen in de salon zit te praten. Daar valt mijn
oog op een heer, die*op eenigen afstand een courant
leest. Wat is dat? Zie ik goed? De Schager Courant!
Ik* breek 't gesprek af en zeg tegen mijn vriend, den
Rotterdainschen dokter, daar zit waarachtig iemand
met de Schager Courant. Hij gelooft 't niet en gaat
't terstond onderzoeken, staat op en maakt een
praatje met den lezenden heer. Jawel! 't Is zoo, hij
leest de Schager Courant. „Manheer, ik kan de Scha
ger Courant niet missen. Reeds Jaren achtereen ben
ik een trouw lezer", verzekert hij.
■Daar voer het trotsche schip door ds Mdddelland-
sche zee, los van de buitenwereld, van de woeligo
maatschappij geen Rotterdammer, geen .Telegraaf,
geen Nieuwe Courant, maar wel een Schager Cou
rant aan boord. De Schager Courant met de draad-
looze telegrafie, de eenige schakel tusschen ons en
de bewoonde wereld!
Maar ik moet mijn dagprogramma verder vertellen.
't Ontbijt Is dus achter den rug en we wandelen of
zitten te praten of te staren naar de zee. We genie
ten van de kleine afwisseling, welke bestaat in een
kop koffie of chocolade of bouillon, rondgediend door
de vriendelijke, zwijgende Indische bedienden; die
gewoonlijk als „jongos" worden aangesproken. Som
migen verdiepen zich geheel in. hun lectuur. Dames
houden zich met handwerkjes onledig.
't Is onbegrijpelijk, maar in een ommezientje is
't tijd voor de lunch. Dan ontmoeten elkander we
der de vaste tafelgenooten en er wordt gesmuld van
de vele, heerlijke gerechten. De scheepvaartmaat
schappijen zijn van zeldzame royaliteit. En deze
wordt op prijs gesteld en gewaardeerd. De tafelge
sprekken loonen vaak over de calinaire genietingen!
Na de luncn wordt het stil. De meeste passagiers
gaan dan rusten. In den beginne deed ik dit niet,
maar na eenige dagen volgde ik 't algemeene voor
beeld. En :t beviel me uitstekend. Dus nè. de lunch
naar mijn hut. Als 't eenigszins kon van weer en
wind, de patrijspoort wijd open. De kleeren uit en
behagelijk me uitgestrekt op 't lekker-veerend bed.
Ik hoor 't wentelen der machineraderen er is
een ljchte trilling in 't schip en een.zachte deining
ik luister naar den zang der golven en adem de
ziltige zeelucht -binnen ik kom in een rustig-aan-
gename stemming, denk aan huis ik voel me stil
gelukkig ik denk aan de. mannen dn de machine
kamer, aan mijn nieuw-gemaakte kennissen en vrien
den andere gedachten kruisen er doorheen: heb
ik wel recht op dit alles, tenwijl er zoovelen zijn,
die ontberen? Maar 't denken wordt flauwer het
geluid van machines en wind en zee vlooit sa
men in een zoemen en ik ben weggezakt in slaap
en toef in de wereld der droomen't Is gewoonlijk
tegen vieren als ik ontwaak. Het theeuurtje roept me
in de gezelligheid terug. Ik zit weer onder de men
schen. Zullen we een spelletje doen? Daar komt
iemand op de gedachte om een wedstrijd te organi-
seeren in ringgooden. Mug is er een groepje bijeen
en met groote ambitie zijn we aan den gang. Ik
ben fortuinig. Ten slotte moet ik met een beer uit
Amsterdam kampen om de overwinning. Natuurlijk
wordt er met het boertje uit Nieuwe Niedorp ge
spot. Nieuwe Niedorp? Waar ligt dat? Nooit van
gehoord! Zal Amsterdam 't voor zoo'n dorpje afleg
gen? Maar Amsterdam moést 't afleggen. En er ging
een gejuich op, toen ik de kampioen bleek te we
zen. Een ander maal gingen we, nè de thee, naar
't bovenste dek om een zonnebad te nemen of gym
nastiek te doen en overal kon men, als men er
lust in had, met deze of gene een praatje maken
of nieuwe kennissen maken. Van verveling kan al
leen maar sprake wezen bij hen, die zich niet kun
nen aansluiten bij anderen, die de gezelligheidsknob
bel missen en bovendien geen lust hebben in lectuur.
Na een prettig-doorgebrachten middag, vaak vol
afwisseling van spel en gesprek, van joligheid en
ernst, verdwijnt de meerderheid der passagiers te
ongeveer half zeven. Want om zeven uur begint het
diner en vooraf wordt toilet gemaakt. Aan tafel ver
schijnen de dames in extra-mooie japonnen en de
heeren in „smoking" (d..wz. in zwart costuum met
laag uitgesneden vest en wit overhemd), allen dus
min of meer in gala. Aangezien ik niet in 't bezit
i van een smoking ben, figureerde lk in mijn gewonq
Zondagsche pakje.
Met de opsomming der menu's zal ik de lezers niet
bezig houden. Maar van één diner moet ik toch iets
gaan vertellen, van het afscheidsdiner vóór we in
Genua arriveerden- Toen we om zeven uur de eet
zaal binnentraden, bemerkten w© al dadelijk in 't
midden een groot suikerwerk, de nabootsing van
den vuurtoren van Genua, en, evenals bij het ori
gineel scheen daarin het Licht telkens om do 5 secon
den. Bij ieder bord stond een kleine standaard,
waaraan de vlag van de maatschappij Nederland,
welke een op satijn gedrukt menu verborg. En naast
de borden van allen, die in Genua de Johan de
Witt gingen verlaten, lag een keurig aandenken,
voor de dames een sierlijk vouwbeen, voor de hee
ren een mooi, modern lucifersdoosje. Op een gego
ven oogenblik gingen de eloctrische lichten in de
zaal uit en kwamen de „jongos" binnen met klei-
.nere imitatie-vuurtorens, welke op tafel werden ge
plaatst en daarover hun schijnsel wierpen, 't Was
inderdaad een verrassende uitwerking en riep een
algemeene uiting van bewondering te voorschijn. De
kapitein voerde dien middag 't woord en bood na-
'mens de maatschappij „Nederland" de geschenken
aan; er werd champagne geschonken, eveneens aan
geboden door de „Nederland", welke ik als geheel
onthouder liet passeeren en fijne sigaren werden
rondgediend, van wier aroma ik genoot. Maar eCl
dronk ik geen champagne, ik kon toch niet nalaten
I een speech af te steken. En waarachtig; dat ging
ook zonder spraakwater. En ik heb een woord van
afscheid gesproken tot hen, die dóórvoeren naar
iDdiö en een woord' van dank benevens een pla
gerij aan 't adres van den kapitein aan allen, die
ons 't leven op 't schip tot zulk een zeldzame ge
nieting hadde ngemaakt. Waren we niet geweest
als één groote familie?
Ik weet zeker, dat bij allen deze laatste maaltijd
niet licht zal worden vergeten. En er was een bui
tengewone feestelijke stemming, waartoe natuurlijk
ook de muziek (alle maaltijden werden met mu-
i ziek vervroolijkt) medewerkte.
„Vader, vader, wat een oude suffer ben Je toch!"
riep zijn veelbelovende zoon uit, lachend achtervoer
in zijn stoel leunend, „Geld om zaken te doen. Ha!
ha! ha!"
Mijnheer Levy keek hem aan, onzeker of hij zijn
zoon's vroolijkheid als een compliment moest be
schouwen of hem die kwalijk had te nemen. Op het
oogenblik scheen het eerst heni do verstandigste
keus en hij glimlachte flauwtjes.
„Vader, je moet die zaak aan mij overlaten", zei
de mijnheer Benjamin ten laatste. „Ik weet wat ik
doe, en wanneer ik de plank niet heelemaal mis
sla, zie ik kans om dit tot iets grooters te maken,
ook wat de kas betreft, dan u en ik ooit gedroomd
hebben. Laat het aan mij over. Hallo, wat is dat?"
Hij keek door eene reet van de kantoorblinden en
ging plotseling weer zitten. In een oogwenk lag zijne
sigaar achter de kachel en zijne uitdrukking veran
derde geheel.
„Zie, juffrouw Thurwell, vader", zeide hij koelt
jes, „en tien tegen een dat ik weet, waarom zij
komt. Denk er aan, dat u alles aan mij overlaat. Ik
heb geen tijd om het uit te leggen, maar u zult
den boel bederven als u er zich in mengt. Binnen!
Wel, juffrouw Thurwell, wij spraken juist over u",
vervolgde hij. opspringend en haar een stoel aanbie
dend. „Kom binnen, als 't u blieft."
Ellen trad de kamer binnen en sloeg hare voile
omhoog. Een vlugge blik in haar blozend gezicht
versterkte mijnheer Benjamin in zijne gedachten over
de reden van hare komst cn hij begon snel tot haar
te spreken.
„Ik ben blij dat u vanochtend gekomen zijt, juf
frouw Thurwell. Ik ben juist gisteren uit Spanje te
ruggekeerd en ik ben dankbaar dat ik u kan zeg
gen, dat onze zaak bijna gereed is. Dankbaar om
uwentwil, want u zult dan den moordenaar van mijn
heer Geoffrey Kynaston aan 't licht zien gebracht en
dankbaar om onzentwil, want wij zullen nu in eens
onzen imam gevestigd hebben. Ik behoef u niet te
zeggen, dat dit veel meer voor ons is. dan het loon
voor ons zal zijn: de uitgaven toch zijn groot geweest'
„Heel groot!" bromde "mijnheer Levy senior.
„Toch zijn wij besloten geen cent meer van u te
vragen, juffrouw Thurwell", vervolgde hij. terwijl
hij zijn vader een waarschuwenden blik toewierp,
„geld beteekend voor ons niet zooveel als een goeden
naam., en die is nu voor altijd gemaakt.
Mijnheer Benjamin hield op mét spreken, een wei
nig buiten adem. maar volkomen tevreden over zich-
zelven. Zijn vader daarentegen was buiten zichzel-
ven van woede en stikte bijna van kwaadheid over
zijn zoon's krankzinnigheid. Geen geld meer nemen
van juffrouw Thurwell! Was de jongen gek?
„Ik ben bang, mijnheer Levy", zeide Ellen aarze
lend, „uit hetgeen u zegt dat u zeer teleurgesteld zult
zijn als ik u de reden, van mijn komst, heb meege
deeld."
Mïjnheer Benjamin, die volkomen goed wist, wat
zij ging zeggen, nam eene uitdrukking van diep
nadenken aan.
„Ik geloof', vervolgde zij, „dat wij eene fout'heb
ben begaan van 't begin af en u is blijkbaar mis
leid. Deze mijnheer Brown die zulk een geheimzin
nig persoon voor ons schijnt en dien wij' daarom
verdachten, is niemand andere dan Bernard Mjaddi-
son".
„Ja dat wist ik", merkte mijnheer Benjamin kalm
op. „Ik vond dat al heel gauw. Schrijver en zoo
meer, is het niet? Gaat u voort, juffrouw Thur
well, als 't u belieft. Ik ben nieuwsgierig".
Zij keek verrast op.
„Ziet u niet dat dit onze theorie den bodem in
slaat? Het is geheel en al onmogelijk, dat een man
als Bernard Maddison eene zoo afschuwelijke mis-
daad zou hebben bedreven".
Mijnheer Benjamin keek bepaald onthutst.
„Ik kan u geen gelijk geven, juffrouw Thurwell",
zeide hij, zijn hoofd schuddend „Al wat ik weet is.
dat ik kan bewijzen, dat mijnheer Bernard Brown
of Bernard Maddison of hoe hij zich ook nog meer
noemt, schuldig is aan dien moord. Dat is wat wij
noodig hebben, is het «niet?"
Eene koude rilling ging over haar heen en zij was
genoodzaakt in den stoel naast zich te gaan zitten.
Als een bliksemflits zoo plotseling kwam haar de
overtuiging, dat zij zulke menschen als deze niet van
zijn onschuld kon overtuigen. Maar den slechten
kant van den toestand zog zij niet.
„Misschien doen wij beter zoo, mijnheer Levy",
zeide zij. „Ik gaf u eene zekere opdracht, die ik nu
herroep. Ik wensch in deze zaak niets meer gedaan te
hebben."
Mijnheer Benjamin's gelaat was eene studie waar
dig. Hij had gepoogd eene uitdrukking aan te ne
mén, die de grootste verwondering en de bitterste te
leurstelling te kennen gaf. Ellen begon zich hoe lan
ger hoe onpleizieriger te gevoelen.
„In deze omstandigheden", zeide zij. „nu u zeer
teleurgesteld schiJut, zal ik u de som uitbetalen alsof
de zaak een verder verloop had gehad."
Mijnheer Benjamin schudde langzaam het hoofd.
„Weet u wel. juffrouw Thurwell, dat u eene sa
menzwering tegen mij voorstelt?"
„Eene samenzwering?" herhaalde zij. „Ik begrijp u
niet".
„Het is toch heel eenvoudig", ging hij ernstig
voort. „Ik weet elke bijzonderheid van het leven
van dien mijnheer Maddison of zal ze binnen kort
weten. Ik kan de betrekking aanwijzen tusschen hem
en mijnheer Geoffrey Kynaston, en in 't kort, ik kan
bewijzen, dat hij schuldig is aan den moord. Nu
vraagt u mij dit terug te houden. Dat is de zedelijke
kant van de zaak. Dan, met betrekking tot de prak
tische zijde: als deze zaak haar verloop heeft, zul
len wij de vergoeding krijgen, die u ons belooft heeft
cn dat van veel meer belang is voor ons, een naam,
waarnaar wij uitzagen als een zekeren grondslag voor
:eene groote uitbreiding van onze zaak. Wanneer wij
dit nu laten schieten, krijgen wij alleen de beloo-
ning, die, het zij mij geoorloofd bet te zeggen, eene
I ellendige vergoeding zou zijn voor al onze inspan
ning".
Mijnheer Levy was verrukt, maar knikte slechts
toestemmend als bewijs van instemming. „Wat een
zoon!" dacht hij. „God zegene hemt"
Ellen was zeer bleek en haar hart klopte luid.
j Waarom was zij hierheen gegaan en had zich in de
macht gebracht van deze menschen? Het was ver
schrikkelijk!
I „Ik verlang niets van mijnheer Maddison'a 1 erven
te hooren", zeide zij. „Deze zaak moet een einde
f men. Ik heb mijn chequeboekje bij mij. Kan het
niet met geld betaald Worden?"
Mijnheer Benjamin keek zijn vader ernstig aan
en mijnheer Levy schudde zijn hoofd.
„Mijn lieve, jonge dame", zeide hij, „dit is een
gewichtige zaAk, eene zeer gewichtige zaak".
„De quaestie is", zeide mijnheer Benjamin, „dat ik
op. het punt sta dezen morgen naar Scotland Yard
te gaan om eeno volmacht tot in hechtenisneming te
halen."
fülen zag vragend van den een naar den ander,
t tranen in hare oogen. Mijnheer Benjamin scheen
j hierdoor wat bewogen.
I „Zie eens hier, vader", zeide hij, „ik stel voor dat
j wij even in de kamer hiernaast gaan én samen over
de zaak praten..Juffrouw Thurwoll zal wel zoo goed
(willen zijn ons te verontschuldigen."
i „O ja. Blijf evenwel niet lang weg", vroeg zij.
ZIJ lieten haar ruim vijf minuten, alleen, ofschoon
het haar. die in angstige spanning wachtte, veel lan
ger toescheen. Toen zij terugkwamen, zagen zij er
[beiden zeer ernstig uit.
Wordt vervolgd.