ar Geral B. H. Lenghous, Winkel. heemlekIar mui. Zaterdag 11 Juli 1925. 68ste Jaargang, Mo. 7670. DERDE BLAD. P en ui yo |o Uit het hart Yan Holland. FEUILLETON. Het Geheim van Bernard Srowit SCHERP CONCURREERENÖE PRIJZEN. Vraagt Stalen of zichtzending. Brieven uit Rome. Ingebonden Stukken. Binnenlandse?* Nieuw® S. z. W1 de Men kent de geschiedenis van den koning, die zijn geheele land moest laten afzoeken voor hij een tevreden mensch vond, wiens hemd1 hij noodig had voor herstel van gezondheid. Ik heb me altoos verbaasd over dit verhaal. Niet zoozeer over de moraal ervan, dat deze eenige te vredene toevallig iemand was, die geen hemd had, "'och veeleer over het vinden van een tevredene. Ik cht n.1. dat dergelijke wezens niet bestonden. Nu blijkt me 'echter, dat zij er wel zijn. Let op den meervoudsvorm, waarde lezer, want het me gebleken, dat er niet een doch twee menschen zijn, die in hun schik zijn met het Buitenhof in zijn nieuwe gedaante. De een, denk ik tenminste, is Dr. Berlage zelf, die het plein „herschiep" en nummer twee incredibile dictu! is een journalist.... Voor Den Haag doet nog niemand, wat de Telegraaf elke week voor Amsterdam doet, n.1. een plaatje ge ven van het voorheen en thans van verschillende stadsgezichten en derhalve vergeten we sneller dan wenschelijk ware. Ik meen geenszins te behooren tot degenen, die al les mooi vinden als het maar oud is. Verre vandien. Heel wat antiek, zelfs echt antiek, zou ik graag cadeau doen en met den besten wil ter wereld kan ik niet in extase raken over een tinnen nachtspie gel in 'n salon. Zelfs al staan er nog zulke „lieve" varens of palmen of clivia's in. En het afschuwelijk oude Delftsche of Chineesche aardewerk met blauwe leeuwen, die kijken als blaffende honden, die trek hebben in leverworst, gedierten, waarvoor kenners met wit bankpapier werken, zouden wat mij betreft gerust naar 'n „vroolij'fee keuken" mogen verhuizen. Maar met een oude stad is het een. geheel ander ding. Zoolang er ergens in een museum nog van die oude potten en pannen zijn, is er allicht ergens een man te vinden, die er precies zooveel duplicaten van wil maken om alle verzamelaars van de wereld met een copie te voorzien. Als een stadsgedeelte eenmaal verknoeid of afgebroken is, heeft men H voor eeuwig verloren, ook al heeft men nog zulke goede platte gronden en foto's en schilderijen van hoe het is ge weest. Gaat men aan het breken, dan bestaat natuurlijk de kans, dat het nieuwe beter is dan het oude was. Er zijn in iedere stad genoeg huizien en zelfs geheele wijken aan te wijzen, die we hebben te „danken" aan onze ouders en grootouders, waar elke verande ring zelfs door den allerergsten knoeier of eigenbou wer bijna zeker een verbetering zou moeten zijn. Die in elk geval niet slechter zijn te denken. Doch er zijn ook in bijna, elke stad buurten, waar elke verandering een verslechtering moet zijn. Al was het alleen omdat zulk een buurt een organisch geheel vormt, een stuk stad, dat moet zijn als het is. Of niet moet zijn. Zooiets was de noordwestelijke en noordelijke kant van het Buitenhof. Een gesloten plein, omgeven door gevels die het „patine" hadden van 'n eeuw of wat. Met boomen, die zich vermoedelijk de troonsbestij ging van Willem III (zeker zijn eerste regeerings- jaren) herinnerde. Over boomen behoef ik hier niet te spreken. Het waren boomen en zij waren forsch en groen en der halve kwam de man met de bijl en de zaag... Neerlands grootste architect, op diat oogenblik' par ticulier bouwmeester van Neerlands grootsten koop man, werd uitverkoren om dit plein nu eens op te knappen. Het gevolg was de afbraak van de huizen, die het plein zijn vorm gaven, het geknoei van 'n poortje zonder uigang. van een verkeersbelemme- ring er tegen aan gebouwd, van 'n omwalling, die op heelemaal niets lijkt, van 'een standbeeld!, dat een le vend excuus is voor zijn eigen bestaan. Van een gat in den grond genaamd mannen", dat geheel on- noodig was en van een puist bovengrond, die het uitzicht belemmert, doch waar bloemen, kranten en toegang voor „Vrouwen" is, terwijl er binnen hon derd meter straal een andere krantenkiosk, drie krantenhureaux, tien café's en theewinkels, 'n vlie gend en een gevestigd bloemist kunnen worden ge vonden. Wat eerst een plein was als men er van de Gra venstraat op kwam, is nu een open gat, waar de kiosk en het standbeeld zich staan te verbazen over al de ruimte. En zelfs die ruimte is zeer betrekke lijk, want het verkeer dat vroeger links rechts liep, is nu. wat de trams betreft, geleid naar één kant en waar 'n anto. 'n motorfiets, 'n wagen heen zal gaan is iets waarnaar het stomme goedige publiek maar moet raden. 18. door E. PHILLIPS OPPENHEIM. Vaxcwoge do opperste genialiteit 1* het middenter rein trottoir. Anders kan men geen zaken doen aan het bloemententje en hij „Mannen" en „Vrouwen". Dat men, om daar te komen een plein moet over steken met onophoudelijk druk verkeer en dat dit min of meer gevaarlijk is voor ieder, die geen athleet is, kwam vermoedelijk niet op bij den genialen stads architect, hoewel hij nu toch het „Verkeer" het vernielen van het oude plein eischte toch ook met dat verkeer (in een vrij oogenblik) misschien reke ning had kunnen houden! Vooral waar hij tenminste op of bij het trottoir twee doode hoeken had, waar hij zijn „Mannen" en „Vrouwen", plus zijn kranten en bloemenzaak had kunnen kazerneeren als iemand san deze inrichtin gen behoefte had gevoeld Door het verkeer midden in te houden en de voetgangers buiten om te laten gaan, had hij alles gewonnen. Nu heeft hij het verkeer per as gekanaliseerd, zon der noodzaak en tegelijk den voetganger door het breeds middentrottoir, waarop de genoemde inrich tingen plus een uitstapplaats voor de tram vrij wel aangemoedigd dwars door het wagenverkeer heen te loopen. Dit zijn geen opmerkingen om hu eens iemand onaangenaam te zijn. Het zijn eenvoudig de observaties, die iedereen ver plicht is te maken als hij het Buitenhof ziet en zich herinnert, hoe het was. Wie dat doet, vraagt zich af waartoe deze ver nieling van oud mooi heeft gediend en hoe krom men moet leeren denken alvorens men in deze kunstma- ige woestijn iets aantrekkelijks, iets van practisch of zelfs van modern karakter vermag te ontdekken. Het is anders. Dit is waar. En leelijk bovendien. Onhebbelijk leelijk verkeerd gedacht en verkeerd uitgevoerd. Is het geen toeken des tijds dat een der Haagsche bladen een tentoonstelling kan oiganiseeren van de verschillende manieren waarou, volgens de lezers van het blad, zooal niet een goed, dan toch: een beter tramnet zou zijn te verkrijgen? Er waren ruim honderd menschen, die meenden het beter te weten. Heat verbaast me dat er geen paar duizend waren. Doch nog meer verwonder ik me, dat niemand is aangekomen met het eenig radicale middel: heele maal geen tram in de binnenstad. Bussen, goede bus sen, die uit den weg kunnen, 'n parallelstraat kun nen nemen, een bepaalde wijk kunnen bedienen op 'n bepaalden dag of tegen bepaalde gelegenheid. Die een minuutdienst kunnen maken of 'n kwartier- dienst naar behoefte en waarvan men de lijnen kan uitbreiden of inkrimpen, zoodra dit noodig of wen schelijk is. Dit is de eenige oplossing voor het „tramvraag stuk" in een stad met oud centrum. Niet het oude mooi stuk slaan, vijver en gracht dempen, omdat er 'n tram of een auto door of langs of over wil da veren. Zelfs in dezen modernen tijd behoort men eenig oog te hebben voor fatsoen. Vooral voor fatsoen van schoonheid. Vooral in eèn stad, die altoos reden heeft gehad fier te zijn op haar oude mooi. Waarvan elke maand 'n stuk wordt afgeknoeid. Maar 't is waar! er zijn twee tevredenen! Groote sorteering Confectie en Modeartikelen, „Brood en Spelen" riepen de oude Romeinen ten tijde der Caesars, en in onze dagen roepen ze nog om broodmaar dan minder om spelen dafl wel om kranten. De theaters blijven leeg, maar de vulgaire cine ma, die met een slecht geillustreerd Zondagsblad vergeleken kan worden, stroomt vol, de Romeinen verlangen voor hun geest geen beter voedsel dan het treurige radje-toe dat het dagblad hen opdischt. Bij hun koffie lezen ze 's ochtends de lange rubriek van ongelukken op straat, veroorzaakt door het slechte verkeer en het woeste rijden der groote vracht-auto's, dan de lijst van zelfmoorden met hun sensationeele opschriften en een pagina, die gevuld wordt door mededeelingen over belangrijke oplich terijen, die in de millioenen loopen met de portret ten van voorname inbrekers en moordenaars. De prijs der kranten is opgeslagen, maar wie geeft niet gewillig een stuiver meer als hij volop zijn genoegen kan lezen aan pikante tragedies en schandalen? Ook vertelt de krant ons, dat er dezer dagen een ex- Kamerlid gearresteerd werd, dat een ex-minister door den Diktator in het parlement gebrandmerkt werd als een leugenaar en verrader, terwijl gene raal De Bono het hoofd der politie tijdens den Mat- teotti-moord uit gebrek aan bewijzen van verdere rechtsvervolging werd ontslagen en dat hij(op het congres der Fascisten uitbundig toegejuichd en door de hoofden der partij hartelijk omhelsd weYd! En al deze dingen leeren we voor vijf soldi uit het nieuwsblad; billijker kan men zijn emoties toch niet koopen! In de stoffige, door benzine verpeste stra ten past zulk een minderwaardige lectuur niet slecht, de menschen vergeten langzamerhand dat ze hier in een bedorven atmosfeer leven, maar buiten Rome is nog schoonheid; de zeewind, die over de Castelli strijkt, waait er door de kleeren en huizen en voert menige bakterie met zich mee, dóór heeft het volk ook nog van zijn oude feesten, en wat zin voor echte vroolijkheid en poëzie. Zoo is het in Genzano, een stadje dat boven het meer van Nemi gelegen is, een oud gebruik op Sakrements_dag het plaveisel der straten te versie ren, waarover de processie met het Allerheiligste ge- dragen wordt. Dit gebruik is onder den naam van „lTnfiorata" 1 van Genzano bekend. „Infierorire" beteekent eigen lijk: bebloemen, in den zin van bloemen neêrwer- pen op personen, processies of heilige voorwerpen die langs de wegen gedragen worden, maar onder de „infiorata" van Genzano wordt het uit bloemblaren saamgestelde tapijt verstaan, dat als een veelkleu rig mozaik uitgespreid wordt over de meer dan hon- derd meters hellende straat, die van de kathedraal tot beneden naar de fontein in het midden van het stadje voert. De dagen vóór het feest verzamelen alle ingezete nen veelkleurige bloemen, die ze in den kelder I frisch houden tot de nacht vóór „Corpus Domini"; I dan gaan bij het eerste dagkrieken, al voor drie uur, de beste artiesten in het vak aan het werk. De tuin en veldbloemen worden aangedragen die door de vrouwen en meisjes ontbladerd en kleur bij kleur in verschillende manden gelegd worden, deze gebruikt de kunstenaar als een palet, waarop kleuren staan, de blaren der brem leveren hem het goudgeel, de roos het teere rosé tot het purper in alle schakee ringen; blauw zijn de bloemen van de chicorij, ver- millioen de papaver; de laurierboom verschaft hem het sterke groen. Met verbazende snelheid wordt het tapijt in elkaar gevlochten, alleen het donker roode afzetsel van den wijn dat in het vat achterbleef, wordt gebruikt om den rand en de lijnen der figu ren te accentueeren, die daardoor nog meer schitte ren van kleur. Wanneer de arbeid voltooid is. schijnt het dat er een rijk Oostersch tapijt over de straat uitgerold werd; soms zijn er portretten of wapens in verwerkt zooal9 van den regeerenden paus; in 1911 zag men Garibaldi levensgroot te paard in het tapijt, tot gToote vreugde van de» Genzaners, die eveaals de bewoners van Marino, republikijnsch ge zind, Garibaldi als hun vrijheidsheld vereeren. 's Ochtends om zes uur is de „Infiorata" gereed en het heele stadje loopt uit om het werk in oogen- schouw te nemen, te kritiseeren, of te bewonderen, om negen uur beginnen de klokken van de kathe draal te luiden, hare middendeuren gaan open en de processie komt naar buiten en schrijdt langzaam voort over het geurige tapijt van bloemblaren, dat voor haar uitgerold ligt. Brandende kaarsen omge ven het Allerheilige, de wit satijnen baldakijn schit tert in de morgenzon, het gezang der priesters en koorknapen rui9cht door de heldere lucht en de Genzaners knielen vol devotie en vormen een lange levende haag aan weerszijde van het kunstig gefor meerde bloembedals de stoet in de beneden stad is aangekomen is er niets meer over van het veel kleurige mozaik dan wa tblaren hier en daar en een beetje gekneusde bloemen„Sic transit gloria mundi!" Geheel anders was het lot der „Infiorata" in 1875 op den dag dat Garibaldi, toegevend aan het'verlan gen van zijn ouden vriend en wapenbroeder Nicola Stocchi, diens geboortestad kwam bezoeken, waar de bevrijder van Italië zooveel vereerders had. De Genzaners wisten hem geen grooter blijk van hun genegenheid te geven dan door een schitterende „In fiorata" ter zijner eere te ontrollen met toepasselijke motto's en symbolen. Garibaldi was sprakeloos van bewondering toen hij dat werk aanschouwde. De wond die hij bij Aspro- monte opliep toen de Italianen op hem schoten en 0e jicht waaraan hij leed in zijn laatste levensjaren, maakten hem het loopen moeilijk; In een stoel droe- jgen sterke armen hem naar boven tot voor de deur I van de kathedraal, waar de verrassende aanblik van de „Infiorata" hem verbeidde. Het was de bedoeling dat de geliefde generaal over dit veld van bloemen naar beneden gedragen zou worden, maar deze vond dit heiligschennis: „Quanto bello!" „Quanto .bello!" riep hij bewonderend en hij liet zich langs de stoepen der huizen naar beneden brengen om geen enkel bloemblad te kneuzen. De ouden van dagen herinneren zich die ..Infiorata" van "1875 als de mooiste die zij ooit zagen en zij ver tellen hoe Garibaldi hun kinderen in de armen nam Mijnheer Allan was zelden onhandig ih kleine dingen maar op dat oogenblik liet hij het boek op den grond vallen, dat hij bezig was te lezen. De bediende bukte haastig, maar mijnheer Allan wees hem af. Hij raapte het liever zelf op. „Ik zal de bladzijde kwijt zijn, denk ik/' merkte hij op. de bladen omslaand. „Je kunt mijnheer Brown hier binnenlaten, Morto/' voegde hij er aan toe. „Ik kan wel eens hooren, wat nij wil.'- De man verwijderde zich en mijnbeer Allan begon nog eens bij hetzelfde hoofdstuk. Toen werd de deur weer geopend en de bezoeker binnengelaten. Mijnheer Allan legde het vouwbeen voorzichtig- daar, waar hij gebleven was, en het boek sluitend, stond hij op. „Mijnheer Brown," zeide bij, „bet is mij zeer aan genaam u hier te zien. Ga ritten.7' Hij stond in losse houding op het haardkleed en wees met een glimlach naar den stoel, dien zipn laatste bezoeker had gebruikt. Maar hii bood mijn heer Brown geen hand aan, en mijnbeer Brown scheen dit ook niet te verwachten. De kunstvoor werpen. waarvan de kamer vol stond, en de bijna wellustige bevalligheid van hare meubileering moest men meer raden, dan dat men ze kon zien. Mijn heer "Brown, die slechts een paar voetstappen van de deur afstond, bedekte ziin oog-en mét ae hand en keek een weinig verblind. Leeft u in de duisternis?7- zeide hij met ge dempte stem. „Ik zou uw gezicht wel willen zien.7' De lieer Allan trok zijn schouders op en draaide de lamp wat hooger. De gezichten der twee man- men waren nu duidelijk zichtbaar voor elkander en de tegenstelling tusschen hen. was verrassend. Mijnheer Allan's gelaat was rustig, hoffelijk en vragend, dat van mijnheer Brown was wit ais van een geest en zijne oogen brandden met oen vréémd licht.7 „Ik had gaarne dat u ging zitten, mijn waarde,7* merkte de heer Allan op, goed gehumeurd spre kend. ,/Het hindert mij u hier te zien staan en n ziet er vermoeid genoeg uit.7' De heer Brown sloeg niet in het minst aoht op de uifcnoodiging. „Ik moest tot u komen, mijnheer Beaumervilie/' zeide hij langzaam, „om u eenige feiten voor te léggen, en te vragen uw raad hier omtrent te geven als iemand, die buiten de zaak staat." ,Zeer aangenaam, ik zal mijn beet doen/' mom pelde de heer Allan, een nieuwe sigaret aanstekend. „Maar ga toch zitten, als 't u belieft. Ik veron derstel aatt het over dien moord is. waar wij bij gehaald werden. Een akelige geschiedenis was dat7 „Ja, het is een zeer akelige geschiedenis/' her haalde mijnheer Brown langzaam. „Zij hebben den dader nog met, is 7t wel?77 „Nog niet7' Mijnheer Allan haalde zijn schouders op. „Ik denk, dat de kans nu zeer gering is gewon den/* merkte, hij op, een kleine rookwolk uitbla zend en nakijkend, zooals zij' opkruide in licht blauwe kringetjes naar de zoldering. ,,Hoe geheel anders werken zij in het buitenland. Er zou geeh dag^ voorbij zijn gegaan of zoo'n misdaad was „Het zal niet lang meer duren of ze is hier onf dekt/ fceide de heer Brown. „Ik voor mij geloot dat er reeds een bevel is uitgevaardigd tot de In hechtenisneming yan den -vermoedelij ken moorde naar en ik zou niet verrast zijn te hooren dat op dit zelfde oogenblik de politie dit huis bespiedt De heer Allan keek zijn gast ernstig aan en trok de wenkbrauwen op. „Dit is een zeer ernstige zaak, mijnheer Brown,' zeide hij, hem steeds in het gelaat kijkend, „be grijp ik u goed F7 „Ik zal mij nader verklaren/' zoo onderbrak de heer Brown hem rustig. „Bij mijne thuiskomst gisteren op „FaIcon7s Nest/' bevond ik dat het huid gedurende mijne afwezigheid geopend was, blijkbaar door een overheidspersoon, want er wa ren valsohe sleutels gebruikt. Mijn kabinet was opengebroken en eenige van mijne particuliere brieven en papieren zijn weggenomen. Enkele an dere onderzoekingen zijn ook gemaakt klaarblijke lijk met hetzelfde doel7' Do heer Allan bleef steeds beleefd en belangstel lend toeluisteren, maar hij had het rooken gestaakt en zijno sigaret brandde onopgemerkt door tus schen zijne vingers. „Ik zie het verband nog niet/* zeide hij vrien delijk. „Ik ben zeker een weinig hardhoofdig. U spreekt over een aantal particuliere paipieren, die uit uw schrijftafel' rijn weggenomen, begrijp ik h©t goed, is het mogelijk, dat iets in die pa- Sieren de menschen tot de gedachte kan brengen, at u de moordenaar is van den heer Geoffry Ky- naston?7- De twee mannen keken elkaar vast in de oogen. Er was niets in de uitdrukking van het gelaat van den heer Allan te zien dan een weinig verrassing; in dat van den heer Browna was een eigenaardig mengsel van allerlei te bespeuren. „Zeer waarsohinlijk/' was het rustig antwoord. :.Die brieven geven aanleiding om te denken, dat ik die misdaad bedreven heb.7' „Zij zijn van 77 „Stil.7 De heer Allan schrikte. Het woord was van de lippen van den heer Brown gekomen met een hartstocht, die zijn vroegere kalmte des te merk waardiger deed zijn. Er heersohto een doordsche stilte tusechen hen, wel gedurende een minuut. Toen sprak de heer Brown, nadat hij in rijn vroegeren toestand was teruggekeerd: „Die brieven/' zeide hij, „vertellen de geschie denis van een zekere episode in het leven van den heer Geoffrey Kynaston. Niemand is er vermeld, naar niemand wordt er verwezen, maar het feit, dat rij in mijn bezit zijn gevonden, maken ze ■krachtig als bewijs tegöp mij/' De heer AUan knikte. „Ik weet niet, waarom ter wereld u bij mij om raad komt,7* merkte hij op. ,/Qc ben toch geen advocaat7, „Ik weet het ook niet recht Maar ik ben ge komen; en daar ik nu hier ben, geef mij uw raad. „In één woord dan, vlucht'' au de heer Allan kortaf. „Dus dat is uw raadr' „Ik zie niets andere. Ik vraag niet of u schuldig of onschuldig is en ik vraag mij zelf af of ik goed doe met u een raad te geven, die er 90 berekend is de plannen van de justitie te verijdelen. Ik be schouw eenvoudig de feiten en zeg u wat ik zou doen als ik in nw hachelijken toestand verkeerde, i „Dank u, mijnheer Allan, voor uwe raadgeving/' I antwoordde de heer Brown rustig. „Er is even wei nog een kleine samenloop van omstandigheden, dien ik u wensch mee te deelen.7' „Goed, maar mag ik u verzoeken kort te zijn,' merkte de heer Allan op, op rijn horloge kijkend. „Ik ga vanavond bij den Premier dineeron en het wordt tijd, dat ik mij ga kleeden.7; „Ik zal u niet veel langer ophouden, zeide de heer en kuste. Hoeveel bloemen er ook ln die laatste tJJT- tig jaar voor dit feest gebloeid hebben nooit sche nen ze hen zoo geurig en schitterend van kleur als zij aandroegen in dien zomernacht, waarin ze met zooveel toewijding neergelegd werden voor de voeten van hun held. E. F. De School te St. Maartensbrug in gevaar? Als over eenige weken de Roomsche school te Bur- gerbrug in gebruik zal worden genomen, zullen de beide openbare scholen te Zuid-Zljpe daarvan den schadelijken invloed ondervinden, doordat zij toch nog een groot aantal leerlingen blijven behouden, maar het onderwijzend personeel verminderd wordt. Dat de school te Burgerbrug dit lot zal ondergaan is wel algemeen bekend, maar dat de school te St Mlaartensbrug last zal krijgen door de oprichting der Roomsche school, weten misschien de bewoners van dat dorp niet. Het is dan ook voor de belangstellen den in het onderwijs daar, dat ik 't hiervolgende schrijft De zaak ia zóó. Een artikel in de onderwijswet zegt, dat er drie onderwijzers, onderwijzeressen daarin begrepen, door het Rijk zullen betaald worden, als hét aantal leer lingen eener school boven 96 is. Nu telt do school te St. Maartensbrug zooveel leerlingen, dat als de Room- sche er af gaan, er hoogstwaarschijnlijk minder dan 96 overblijven. Dan wordt er wel niet dadelijk eert van de onderwijzers ontslagen, maar wanneer een van het onderwijzend personeel, het hoofd der school uitgezonderd, door sollicitatie elders benoemd wordt, dan wordt zijn of haar plaats niet meer vervuld en dan -blijven twee onderwijskrachten over, om bijna 100 leerlingen te onderwijzen. Ongeveer 50 van de jongse, in 3 klassen verdeeld, worden dan toever trouwd aan een pasbéginnende onderwijzeres. Heeft deze den slag nog niet te pakken, om met zoo'n groot aantal leerlingen op te schieten, dan komt er van het ODderwijs in de lagere klassen niet veel terecht. Maar ook, wanneer dje onderwijzeres al reeds voldoende geoefend is, heeft ze een te zware taak en zal ze met den besten wil haar leerlingen niet zoover kun nen krijgen, dat ze het onderwijs in de drie hoogste klassen met vrucht kunnen volgen. De vlugge leer lingen redden zich wel, maar de middelmatige, en deze vormen hel grootste aantal, zullen achterblij ven, omdat de tijd ontbreekt, die leerlingen nog eens een extra beurt te geven. Zoo zal het ook gaan in de hoogere klassen en als die leerlingen de school verlaten, hebben ze te weinig geleerd, om een vak school, een landbouwcursus of l&ndbouwhuishoud cursus te kunnen volgen. Bewoners van St. Maartensbrug, het zou zeker zeer te betreuren zijn, wanneer het onderwijs aan uwe school in die mate verslechterde. De méesten van u hebben op die school hun onderwijs genoten en we ten nog, dat men toen al die school tot de beste scholen der gemeente rekende. Dien roem handhaaft zij nog, en moet het nu niet met alle kracht voorko men worden, dat het peil van 't onderwijs daar zal dalen? Gij' moet dit beletten, door te zorgen, dat het aantal leerlingen zoo groot mogelijk blijft, opdat er niemand van het onderwijzend personeel behoeft ont slagen te worden. Spreekt er met uw Roomsche dorpsgenooten over, dat het in 't algemeen, maar ook in hun eigen belang is. dat ze hun kinderen op de school te St. Maartensbrug laten blijven. Zij verlan gen toch ook goed onderwijs voor hun kinderen en begrijpen, dét dit alleen op een goedingerichte school geegven kan worden. Hebt ge Roomsche arbeiders in uw dienst, vergt hun, 'dat ze hun kinderen op de openbare school laten blijven en willen ze dat niet, vervangt ze dan door andere, wanneer hun dienst tijd geëindigd' is. Roomsche neringdoenden, die uw diensten verlangen, wijst gij erop, dat het hun eigen belang is, als ze mot u meewerken, uwe school in stand te houden. Want vooral op een dorp is een goede school een kostelijk bezit. De meesten van u kunnen hun kinderen in het leven niet meer mee geven, dan goed. genoten lager onderwijs Het is uw plicht, te zorgen, dat gij dé goéde school behoudt. Maar daarvoor zult ge moeten strijden met alle u ten dienste staande middelen. Laat daaibij geen half heid, of lakschheid, onverschilligheid of verkeerd ge plaatst medelijden u in den weg staan. Vat de koe flink bij de horens en ge zult de overwinning be halen tot voordeel voor uwe kinderen. En als ge dan straks de rekening der Roomsche school, die de gemeente veel gel dzal kosten, op uw belastingbiljet vindt, zult ge althans de aangename zekerheid1 hebben, dat ge voor uw hoogere belasting geen verslecht onderwijs gekregen hebt. Een oud-St Maartensbrugger. VRIJEN INVOER. Op dringend verzoek van den boerenstand heeft de Hongaarsche regeering de invoerrechten op fok- vee ingetrokken. OUDKARSPEL. Bij den veehouder C. W. alhier doet zich een ge val van mond- en klauwzeer voor. Brown. „De verwikkeling, die er voor mij bestaat, zal u ternauwernood belangstelling inbezoemen, maar het is er eene. die met het gevoel te maken heeft. Als ik van Engeland wegvlucht, vannacht, zou ik de vrouw, die ik liefheb, achter moeten laten.7- „Waarom, voor den duivef neemt u haar niet mee?'* vroeg de heer AUan, rij'ne schouders opha lend. „Zij zal wel meegaan, als u haar dat yraagb. Vrouwen houden van oen beetje, geheimzinnigheid.' „De vrouw, die ik liefheb, schijnt tot een andere klasse te behooren dan die, van wie u uwe on dervinding opdeed/' antwoordde mijnheer Brown rustig, ,/üc txm niet met haar getrouwd.7 De heer AUan haalde lioht zijne schouders op. „Wel, ais zij een preutsohe is en niet mee wil gaan, en u heeft geen moed genoeg om met haar weg te loopen, dan weet ik nisé, wat ik u radeiy moet/' antwoordde hij. De heer Brown keek den ander vast in de oogen. De heer Allan ontmoette rijn blik met open oog. „Uwe woorden, mijnheer Allan, verraden een schaamteloosheid, die, ik geloof, nu zeer in de mode is/' zeiae do heer Brown langhaam. „Soms is het voorgewend, soms een vernis aangenomen om te gehoorzamen aan hot voorschrift van de mode. Daar ik geloof dat het laatste bij" u het geval is, vraag ik u, terug te zien in nw lieven, dat voorbij 13, en iets van zijne ontroeringen te herinneren als het mogelijk is. Nog eens zeg ik u dat, als ik uit Enge land vlucht, ik de yrouw moet achterlaten, die ik innig Kerfheb. Ik ben tot u gekomen, mijnheer Allan Beaumervilie met inspanning. Ik leg u al deze feiten voor en ik vraag u voor mij te be slissen wat zal ik doenP7 „En ik herhaal', mijn waarde/' antwoordde de hoer Aiian vriendelijk, „dat de eenige raad, dien ik u kan geven is, vannacht Engeland te verlaten.7' De heer Brown aarzelde een oogenblik. loen keerde hij zich baar de deur zonder een woerd van aischeda te uiten. „Hé/ nop de heer ADan, ,een oogenb'Ck mijn heer Brown. Heeft u er iets op tegen mij den naam van de dame te noemen, die gij met "uw liefde vereert r Ken ik haar?77 „.la. Haar naam is echter van geen belang voor n. Plotseling scheen een onaangenaam donkbeeld het brein van den heer AUan te doorkruum. Hi' was meer verward dan gedurende het geheele g „k atuurlijk meenfr u toch niet die bekoorlijke

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 9