ar Geral
B. H. Lenghous, Winkel.
heemlekIar mui.
Zaterdag 11 Juli 1925.
68ste Jaargang, Mo. 7670.
DERDE BLAD.
P
en
ui
yo
|o
Uit het hart Yan Holland.
FEUILLETON.
Het Geheim van Bernard Srowit
SCHERP CONCURREERENÖE PRIJZEN.
Vraagt Stalen of zichtzending.
Brieven uit Rome.
Ingebonden Stukken.
Binnenlandse?* Nieuw®
S.
z.
W1
de
Men kent de geschiedenis van den koning, die
zijn geheele land moest laten afzoeken voor hij een
tevreden mensch vond, wiens hemd1 hij noodig had
voor herstel van gezondheid.
Ik heb me altoos verbaasd over dit verhaal. Niet
zoozeer over de moraal ervan, dat deze eenige te
vredene toevallig iemand was, die geen hemd had,
"'och veeleer over het vinden van een tevredene. Ik
cht n.1. dat dergelijke wezens niet bestonden.
Nu blijkt me 'echter, dat zij er wel zijn.
Let op den meervoudsvorm, waarde lezer, want het
me gebleken, dat er niet een doch twee menschen
zijn, die in hun schik zijn met het Buitenhof in zijn
nieuwe gedaante. De een, denk ik tenminste, is Dr.
Berlage zelf, die het plein „herschiep" en nummer
twee incredibile dictu! is een journalist....
Voor Den Haag doet nog niemand, wat de Telegraaf
elke week voor Amsterdam doet, n.1. een plaatje ge
ven van het voorheen en thans van verschillende
stadsgezichten en derhalve vergeten we sneller dan
wenschelijk ware.
Ik meen geenszins te behooren tot degenen, die al
les mooi vinden als het maar oud is. Verre vandien.
Heel wat antiek, zelfs echt antiek, zou ik graag
cadeau doen en met den besten wil ter wereld kan
ik niet in extase raken over een tinnen nachtspie
gel in 'n salon. Zelfs al staan er nog zulke „lieve"
varens of palmen of clivia's in. En het afschuwelijk
oude Delftsche of Chineesche aardewerk met blauwe
leeuwen, die kijken als blaffende honden, die trek
hebben in leverworst, gedierten, waarvoor kenners
met wit bankpapier werken, zouden wat mij betreft
gerust naar 'n „vroolij'fee keuken" mogen verhuizen.
Maar met een oude stad is het een. geheel ander
ding. Zoolang er ergens in een museum nog van die
oude potten en pannen zijn, is er allicht ergens een
man te vinden, die er precies zooveel duplicaten van
wil maken om alle verzamelaars van de wereld met
een copie te voorzien. Als een stadsgedeelte eenmaal
verknoeid of afgebroken is, heeft men H voor eeuwig
verloren, ook al heeft men nog zulke goede platte
gronden en foto's en schilderijen van hoe het is ge
weest.
Gaat men aan het breken, dan bestaat natuurlijk
de kans, dat het nieuwe beter is dan het oude was.
Er zijn in iedere stad genoeg huizien en zelfs geheele
wijken aan te wijzen, die we hebben te „danken"
aan onze ouders en grootouders, waar elke verande
ring zelfs door den allerergsten knoeier of eigenbou
wer bijna zeker een verbetering zou moeten zijn. Die
in elk geval niet slechter zijn te denken.
Doch er zijn ook in bijna, elke stad buurten, waar
elke verandering een verslechtering moet zijn. Al
was het alleen omdat zulk een buurt een organisch
geheel vormt, een stuk stad, dat moet zijn als het is.
Of niet moet zijn.
Zooiets was de noordwestelijke en noordelijke kant
van het Buitenhof. Een gesloten plein, omgeven door
gevels die het „patine" hadden van 'n eeuw of wat.
Met boomen, die zich vermoedelijk de troonsbestij
ging van Willem III (zeker zijn eerste regeerings-
jaren) herinnerde.
Over boomen behoef ik hier niet te spreken. Het
waren boomen en zij waren forsch en groen en der
halve kwam de man met de bijl en de zaag...
Neerlands grootste architect, op diat oogenblik' par
ticulier bouwmeester van Neerlands grootsten koop
man, werd uitverkoren om dit plein nu eens op te
knappen. Het gevolg was de afbraak van de huizen,
die het plein zijn vorm gaven, het geknoei van 'n
poortje zonder uigang. van een verkeersbelemme-
ring er tegen aan gebouwd, van 'n omwalling, die op
heelemaal niets lijkt, van 'een standbeeld!, dat een le
vend excuus is voor zijn eigen bestaan. Van een
gat in den grond genaamd mannen", dat geheel on-
noodig was en van een puist bovengrond, die het
uitzicht belemmert, doch waar bloemen, kranten en
toegang voor „Vrouwen" is, terwijl er binnen hon
derd meter straal een andere krantenkiosk, drie
krantenhureaux, tien café's en theewinkels, 'n vlie
gend en een gevestigd bloemist kunnen worden ge
vonden.
Wat eerst een plein was als men er van de Gra
venstraat op kwam, is nu een open gat, waar de
kiosk en het standbeeld zich staan te verbazen over
al de ruimte. En zelfs die ruimte is zeer betrekke
lijk, want het verkeer dat vroeger links rechts liep,
is nu. wat de trams betreft, geleid naar één kant en
waar 'n anto. 'n motorfiets, 'n wagen heen zal gaan is
iets waarnaar het stomme goedige publiek maar
moet raden.
18.
door E. PHILLIPS OPPENHEIM.
Vaxcwoge do opperste genialiteit 1* het middenter
rein trottoir. Anders kan men geen zaken doen aan
het bloemententje en hij „Mannen" en „Vrouwen".
Dat men, om daar te komen een plein moet over
steken met onophoudelijk druk verkeer en dat dit
min of meer gevaarlijk is voor ieder, die geen athleet
is, kwam vermoedelijk niet op bij den genialen stads
architect, hoewel hij nu toch het „Verkeer" het
vernielen van het oude plein eischte toch ook met
dat verkeer (in een vrij oogenblik) misschien reke
ning had kunnen houden!
Vooral waar hij tenminste op of bij het trottoir twee
doode hoeken had, waar hij zijn „Mannen" en
„Vrouwen", plus zijn kranten en bloemenzaak had
kunnen kazerneeren als iemand san deze inrichtin
gen behoefte had gevoeld Door het verkeer midden in
te houden en de voetgangers buiten om te laten
gaan, had hij alles gewonnen.
Nu heeft hij het verkeer per as gekanaliseerd, zon
der noodzaak en tegelijk den voetganger door het
breeds middentrottoir, waarop de genoemde inrich
tingen plus een uitstapplaats voor de tram vrij
wel aangemoedigd dwars door het wagenverkeer
heen te loopen.
Dit zijn geen opmerkingen om hu eens iemand
onaangenaam te zijn.
Het zijn eenvoudig de observaties, die iedereen ver
plicht is te maken als hij het Buitenhof ziet en
zich herinnert, hoe het was.
Wie dat doet, vraagt zich af waartoe deze ver
nieling van oud mooi heeft gediend en hoe krom men
moet leeren denken alvorens men in deze kunstma-
ige woestijn iets aantrekkelijks, iets van practisch of
zelfs van modern karakter vermag te ontdekken.
Het is anders.
Dit is waar.
En leelijk bovendien. Onhebbelijk leelijk verkeerd
gedacht en verkeerd uitgevoerd.
Is het geen toeken des tijds dat een der Haagsche
bladen een tentoonstelling kan oiganiseeren van de
verschillende manieren waarou, volgens de lezers van
het blad, zooal niet een goed, dan toch: een beter
tramnet zou zijn te verkrijgen?
Er waren ruim honderd menschen, die meenden
het beter te weten. Heat verbaast me dat er geen paar
duizend waren.
Doch nog meer verwonder ik me, dat niemand is
aangekomen met het eenig radicale middel: heele
maal geen tram in de binnenstad. Bussen, goede bus
sen, die uit den weg kunnen, 'n parallelstraat kun
nen nemen, een bepaalde wijk kunnen bedienen op
'n bepaalden dag of tegen bepaalde gelegenheid. Die
een minuutdienst kunnen maken of 'n kwartier-
dienst naar behoefte en waarvan men de lijnen kan
uitbreiden of inkrimpen, zoodra dit noodig of wen
schelijk is.
Dit is de eenige oplossing voor het „tramvraag
stuk" in een stad met oud centrum. Niet het oude
mooi stuk slaan, vijver en gracht dempen, omdat
er 'n tram of een auto door of langs of over wil da
veren.
Zelfs in dezen modernen tijd behoort men eenig
oog te hebben voor fatsoen. Vooral voor fatsoen van
schoonheid. Vooral in eèn stad, die altoos reden
heeft gehad fier te zijn op haar oude mooi.
Waarvan elke maand 'n stuk wordt afgeknoeid.
Maar 't is waar! er zijn twee tevredenen!
Groote sorteering Confectie
en Modeartikelen,
„Brood en Spelen" riepen de oude Romeinen
ten tijde der Caesars, en in onze dagen roepen ze
nog om broodmaar dan minder om spelen dafl
wel om kranten.
De theaters blijven leeg, maar de vulgaire cine
ma, die met een slecht geillustreerd Zondagsblad
vergeleken kan worden, stroomt vol, de Romeinen
verlangen voor hun geest geen beter voedsel dan het
treurige radje-toe dat het dagblad hen opdischt.
Bij hun koffie lezen ze 's ochtends de lange rubriek
van ongelukken op straat, veroorzaakt door het
slechte verkeer en het woeste rijden der groote
vracht-auto's, dan de lijst van zelfmoorden met hun
sensationeele opschriften en een pagina, die gevuld
wordt door mededeelingen over belangrijke oplich
terijen, die in de millioenen loopen met de portret
ten van voorname inbrekers en moordenaars. De
prijs der kranten is opgeslagen, maar wie geeft niet
gewillig een stuiver meer als hij volop zijn genoegen
kan lezen aan pikante tragedies en schandalen?
Ook vertelt de krant ons, dat er dezer dagen een ex-
Kamerlid gearresteerd werd, dat een ex-minister
door den Diktator in het parlement gebrandmerkt
werd als een leugenaar en verrader, terwijl gene
raal De Bono het hoofd der politie tijdens den Mat-
teotti-moord uit gebrek aan bewijzen van verdere
rechtsvervolging werd ontslagen en dat hij(op het
congres der Fascisten uitbundig toegejuichd en
door de hoofden der partij hartelijk omhelsd weYd!
En al deze dingen leeren we voor vijf soldi uit het
nieuwsblad; billijker kan men zijn emoties toch niet
koopen! In de stoffige, door benzine verpeste stra
ten past zulk een minderwaardige lectuur niet slecht,
de menschen vergeten langzamerhand dat ze hier in
een bedorven atmosfeer leven, maar buiten Rome is
nog schoonheid; de zeewind, die over de Castelli
strijkt, waait er door de kleeren en huizen en voert
menige bakterie met zich mee, dóór heeft het volk
ook nog van zijn oude feesten, en wat zin voor echte
vroolijkheid en poëzie.
Zoo is het in Genzano, een stadje dat boven het
meer van Nemi gelegen is, een oud gebruik op
Sakrements_dag het plaveisel der straten te versie
ren, waarover de processie met het Allerheiligste ge-
dragen wordt.
Dit gebruik is onder den naam van „lTnfiorata"
1 van Genzano bekend. „Infierorire" beteekent eigen
lijk: bebloemen, in den zin van bloemen neêrwer-
pen op personen, processies of heilige voorwerpen
die langs de wegen gedragen worden, maar onder de
„infiorata" van Genzano wordt het uit bloemblaren
saamgestelde tapijt verstaan, dat als een veelkleu
rig mozaik uitgespreid wordt over de meer dan hon-
derd meters hellende straat, die van de kathedraal
tot beneden naar de fontein in het midden van het
stadje voert.
De dagen vóór het feest verzamelen alle ingezete
nen veelkleurige bloemen, die ze in den kelder
I frisch houden tot de nacht vóór „Corpus Domini";
I dan gaan bij het eerste dagkrieken, al voor drie uur,
de beste artiesten in het vak aan het werk. De tuin
en veldbloemen worden aangedragen die door de
vrouwen en meisjes ontbladerd en kleur bij kleur in
verschillende manden gelegd worden, deze gebruikt
de kunstenaar als een palet, waarop kleuren staan,
de blaren der brem leveren hem het goudgeel, de
roos het teere rosé tot het purper in alle schakee
ringen; blauw zijn de bloemen van de chicorij, ver-
millioen de papaver; de laurierboom verschaft hem
het sterke groen. Met verbazende snelheid wordt het
tapijt in elkaar gevlochten, alleen het donker roode
afzetsel van den wijn dat in het vat achterbleef,
wordt gebruikt om den rand en de lijnen der figu
ren te accentueeren, die daardoor nog meer schitte
ren van kleur. Wanneer de arbeid voltooid is. schijnt
het dat er een rijk Oostersch tapijt over de straat
uitgerold werd; soms zijn er portretten of wapens
in verwerkt zooal9 van den regeerenden paus; in
1911 zag men Garibaldi levensgroot te paard in het
tapijt, tot gToote vreugde van de» Genzaners, die
eveaals de bewoners van Marino, republikijnsch ge
zind, Garibaldi als hun vrijheidsheld vereeren.
's Ochtends om zes uur is de „Infiorata" gereed en
het heele stadje loopt uit om het werk in oogen-
schouw te nemen, te kritiseeren, of te bewonderen,
om negen uur beginnen de klokken van de kathe
draal te luiden, hare middendeuren gaan open en de
processie komt naar buiten en schrijdt langzaam
voort over het geurige tapijt van bloemblaren, dat
voor haar uitgerold ligt. Brandende kaarsen omge
ven het Allerheilige, de wit satijnen baldakijn schit
tert in de morgenzon, het gezang der priesters en
koorknapen rui9cht door de heldere lucht en de
Genzaners knielen vol devotie en vormen een lange
levende haag aan weerszijde van het kunstig gefor
meerde bloembedals de stoet in de beneden stad
is aangekomen is er niets meer over van het veel
kleurige mozaik dan wa tblaren hier en daar en een
beetje gekneusde bloemen„Sic transit gloria
mundi!"
Geheel anders was het lot der „Infiorata" in 1875
op den dag dat Garibaldi, toegevend aan het'verlan
gen van zijn ouden vriend en wapenbroeder Nicola
Stocchi, diens geboortestad kwam bezoeken, waar de
bevrijder van Italië zooveel vereerders had. De
Genzaners wisten hem geen grooter blijk van hun
genegenheid te geven dan door een schitterende „In
fiorata" ter zijner eere te ontrollen met toepasselijke
motto's en symbolen.
Garibaldi was sprakeloos van bewondering toen hij
dat werk aanschouwde. De wond die hij bij Aspro-
monte opliep toen de Italianen op hem schoten en
0e jicht waaraan hij leed in zijn laatste levensjaren,
maakten hem het loopen moeilijk; In een stoel droe-
jgen sterke armen hem naar boven tot voor de deur
I van de kathedraal, waar de verrassende aanblik van
de „Infiorata" hem verbeidde. Het was de bedoeling
dat de geliefde generaal over dit veld van bloemen
naar beneden gedragen zou worden, maar deze vond
dit heiligschennis: „Quanto bello!" „Quanto
.bello!" riep hij bewonderend en hij liet zich langs de
stoepen der huizen naar beneden brengen om geen
enkel bloemblad te kneuzen.
De ouden van dagen herinneren zich die ..Infiorata"
van "1875 als de mooiste die zij ooit zagen en zij ver
tellen hoe Garibaldi hun kinderen in de armen nam
Mijnheer Allan was zelden onhandig ih kleine
dingen maar op dat oogenblik liet hij het boek
op den grond vallen, dat hij bezig was te lezen. De
bediende bukte haastig, maar mijnheer Allan wees
hem af. Hij raapte het liever zelf op.
„Ik zal de bladzijde kwijt zijn, denk ik/' merkte
hij op. de bladen omslaand. „Je kunt mijnheer
Brown hier binnenlaten, Morto/' voegde hij er
aan toe. „Ik kan wel eens hooren, wat nij wil.'-
De man verwijderde zich en mijnbeer Allan begon
nog eens bij hetzelfde hoofdstuk. Toen werd de
deur weer geopend en de bezoeker binnengelaten.
Mijnheer Allan legde het vouwbeen voorzichtig-
daar, waar hij gebleven was, en het boek sluitend,
stond hij op.
„Mijnheer Brown," zeide bij, „bet is mij zeer aan
genaam u hier te zien. Ga ritten.7'
Hij stond in losse houding op het haardkleed en
wees met een glimlach naar den stoel, dien zipn
laatste bezoeker had gebruikt. Maar hii bood mijn
heer Brown geen hand aan, en mijnbeer Brown
scheen dit ook niet te verwachten. De kunstvoor
werpen. waarvan de kamer vol stond, en de bijna
wellustige bevalligheid van hare meubileering moest
men meer raden, dan dat men ze kon zien. Mijn
heer "Brown, die slechts een paar voetstappen van
de deur afstond, bedekte ziin oog-en mét ae hand
en keek een weinig verblind.
Leeft u in de duisternis?7- zeide hij met ge
dempte stem. „Ik zou uw gezicht wel willen zien.7'
De lieer Allan trok zijn schouders op en draaide
de lamp wat hooger. De gezichten der twee man-
men waren nu duidelijk zichtbaar voor elkander
en de tegenstelling tusschen hen. was verrassend.
Mijnheer Allan's gelaat was rustig, hoffelijk en
vragend, dat van mijnheer Brown was wit ais van
een geest en zijne oogen brandden met oen vréémd
licht.7
„Ik had gaarne dat u ging zitten, mijn waarde,7*
merkte de heer Allan op, goed gehumeurd spre
kend. ,/Het hindert mij u hier te zien staan en
n ziet er vermoeid genoeg uit.7'
De heer Brown sloeg niet in het minst aoht op de
uifcnoodiging. „Ik moest tot u komen, mijnheer
Beaumervilie/' zeide hij langzaam, „om u eenige
feiten voor te léggen, en te vragen uw raad hier
omtrent te geven als iemand, die buiten de
zaak staat."
,Zeer aangenaam, ik zal mijn beet doen/' mom
pelde de heer Allan, een nieuwe sigaret aanstekend.
„Maar ga toch zitten, als 't u belieft. Ik veron
derstel aatt het over dien moord is. waar wij bij
gehaald werden. Een akelige geschiedenis was dat7
„Ja, het is een zeer akelige geschiedenis/' her
haalde mijnheer Brown langzaam.
„Zij hebben den dader nog met, is 7t wel?77
„Nog niet7'
Mijnheer Allan haalde zijn schouders op.
„Ik denk, dat de kans nu zeer gering is gewon
den/* merkte, hij op, een kleine rookwolk uitbla
zend en nakijkend, zooals zij' opkruide in licht
blauwe kringetjes naar de zoldering. ,,Hoe geheel
anders werken zij in het buitenland. Er zou geeh
dag^ voorbij zijn gegaan of zoo'n misdaad was
„Het zal niet lang meer duren of ze is hier onf
dekt/ fceide de heer Brown. „Ik voor mij geloot
dat er reeds een bevel is uitgevaardigd tot de In
hechtenisneming yan den -vermoedelij ken moorde
naar en ik zou niet verrast zijn te hooren dat op
dit zelfde oogenblik de politie dit huis bespiedt
De heer Allan keek zijn gast ernstig aan en trok
de wenkbrauwen op.
„Dit is een zeer ernstige zaak, mijnheer Brown,'
zeide hij, hem steeds in het gelaat kijkend, „be
grijp ik u goed F7
„Ik zal mij nader verklaren/' zoo onderbrak de
heer Brown hem rustig. „Bij mijne thuiskomst
gisteren op „FaIcon7s Nest/' bevond ik dat het
huid gedurende mijne afwezigheid geopend was,
blijkbaar door een overheidspersoon, want er wa
ren valsohe sleutels gebruikt. Mijn kabinet was
opengebroken en eenige van mijne particuliere
brieven en papieren zijn weggenomen. Enkele an
dere onderzoekingen zijn ook gemaakt klaarblijke
lijk met hetzelfde doel7'
Do heer Allan bleef steeds beleefd en belangstel
lend toeluisteren, maar hij had het rooken gestaakt
en zijno sigaret brandde onopgemerkt door tus
schen zijne vingers.
„Ik zie het verband nog niet/* zeide hij vrien
delijk. „Ik ben zeker een weinig hardhoofdig. U
spreekt over een aantal particuliere paipieren, die
uit uw schrijftafel' rijn weggenomen, begrijp ik
h©t goed, is het mogelijk, dat iets in die pa-
Sieren de menschen tot de gedachte kan brengen,
at u de moordenaar is van den heer Geoffry Ky-
naston?7- De twee mannen keken elkaar vast in
de oogen. Er was niets in de uitdrukking van het
gelaat van den heer Allan te zien dan een weinig
verrassing; in dat van den heer Browna was een
eigenaardig mengsel van allerlei te bespeuren.
„Zeer waarsohinlijk/' was het rustig antwoord.
:.Die brieven geven aanleiding om te denken, dat
ik die misdaad bedreven heb.7'
„Zij zijn van 77
„Stil.7
De heer Allan schrikte. Het woord was van de
lippen van den heer Brown gekomen met een
hartstocht, die zijn vroegere kalmte des te merk
waardiger deed zijn. Er heersohto een doordsche
stilte tusechen hen, wel gedurende een minuut. Toen
sprak de heer Brown, nadat hij in rijn vroegeren
toestand was teruggekeerd:
„Die brieven/' zeide hij, „vertellen de geschie
denis van een zekere episode in het leven van den
heer Geoffrey Kynaston. Niemand is er vermeld,
naar niemand wordt er verwezen, maar het feit,
dat rij in mijn bezit zijn gevonden, maken ze
■krachtig als bewijs tegöp mij/'
De heer AUan knikte.
„Ik weet niet, waarom ter wereld u bij mij om
raad komt,7* merkte hij op. ,/Qc ben toch geen
advocaat7,
„Ik weet het ook niet recht Maar ik ben ge
komen; en daar ik nu hier ben, geef mij uw raad.
„In één woord dan, vlucht'' au de heer
Allan kortaf.
„Dus dat is uw raadr'
„Ik zie niets andere. Ik vraag niet of u schuldig
of onschuldig is en ik vraag mij zelf af of ik goed
doe met u een raad te geven, die er 90 berekend is
de plannen van de justitie te verijdelen. Ik be
schouw eenvoudig de feiten en zeg u wat ik zou
doen als ik in nw hachelijken toestand verkeerde,
i „Dank u, mijnheer Allan, voor uwe raadgeving/'
I antwoordde de heer Brown rustig. „Er is even
wei nog een kleine samenloop van omstandigheden,
dien ik u wensch mee te deelen.7'
„Goed, maar mag ik u verzoeken kort te zijn,'
merkte de heer Allan op, op rijn horloge kijkend.
„Ik ga vanavond bij den Premier dineeron en het
wordt tijd, dat ik mij ga kleeden.7;
„Ik zal u niet veel langer ophouden, zeide de heer
en kuste. Hoeveel bloemen er ook ln die laatste tJJT-
tig jaar voor dit feest gebloeid hebben nooit sche
nen ze hen zoo geurig en schitterend van kleur als
zij aandroegen in dien zomernacht, waarin ze met
zooveel toewijding neergelegd werden voor de voeten
van hun held.
E. F.
De School te St. Maartensbrug in gevaar?
Als over eenige weken de Roomsche school te Bur-
gerbrug in gebruik zal worden genomen, zullen de
beide openbare scholen te Zuid-Zljpe daarvan den
schadelijken invloed ondervinden, doordat zij toch
nog een groot aantal leerlingen blijven behouden,
maar het onderwijzend personeel verminderd wordt.
Dat de school te Burgerbrug dit lot zal ondergaan is
wel algemeen bekend, maar dat de school te St
Mlaartensbrug last zal krijgen door de oprichting der
Roomsche school, weten misschien de bewoners van
dat dorp niet. Het is dan ook voor de belangstellen
den in het onderwijs daar, dat ik 't hiervolgende
schrijft De zaak ia zóó.
Een artikel in de onderwijswet zegt, dat er drie
onderwijzers, onderwijzeressen daarin begrepen, door
het Rijk zullen betaald worden, als hét aantal leer
lingen eener school boven 96 is. Nu telt do school te
St. Maartensbrug zooveel leerlingen, dat als de Room-
sche er af gaan, er hoogstwaarschijnlijk minder dan
96 overblijven. Dan wordt er wel niet dadelijk eert
van de onderwijzers ontslagen, maar wanneer een
van het onderwijzend personeel, het hoofd der school
uitgezonderd, door sollicitatie elders benoemd wordt,
dan wordt zijn of haar plaats niet meer vervuld en
dan -blijven twee onderwijskrachten over, om bijna
100 leerlingen te onderwijzen. Ongeveer 50 van de
jongse, in 3 klassen verdeeld, worden dan toever
trouwd aan een pasbéginnende onderwijzeres. Heeft
deze den slag nog niet te pakken, om met zoo'n groot
aantal leerlingen op te schieten, dan komt er van het
ODderwijs in de lagere klassen niet veel terecht. Maar
ook, wanneer dje onderwijzeres al reeds voldoende
geoefend is, heeft ze een te zware taak en zal ze
met den besten wil haar leerlingen niet zoover kun
nen krijgen, dat ze het onderwijs in de drie hoogste
klassen met vrucht kunnen volgen. De vlugge leer
lingen redden zich wel, maar de middelmatige, en
deze vormen hel grootste aantal, zullen achterblij
ven, omdat de tijd ontbreekt, die leerlingen nog eens
een extra beurt te geven. Zoo zal het ook gaan in
de hoogere klassen en als die leerlingen de school
verlaten, hebben ze te weinig geleerd, om een vak
school, een landbouwcursus of l&ndbouwhuishoud
cursus te kunnen volgen.
Bewoners van St. Maartensbrug, het zou zeker zeer
te betreuren zijn, wanneer het onderwijs aan uwe
school in die mate verslechterde. De méesten van u
hebben op die school hun onderwijs genoten en we
ten nog, dat men toen al die school tot de beste
scholen der gemeente rekende. Dien roem handhaaft
zij nog, en moet het nu niet met alle kracht voorko
men worden, dat het peil van 't onderwijs daar zal
dalen? Gij' moet dit beletten, door te zorgen, dat het
aantal leerlingen zoo groot mogelijk blijft, opdat er
niemand van het onderwijzend personeel behoeft ont
slagen te worden. Spreekt er met uw Roomsche
dorpsgenooten over, dat het in 't algemeen, maar ook
in hun eigen belang is. dat ze hun kinderen op de
school te St. Maartensbrug laten blijven. Zij verlan
gen toch ook goed onderwijs voor hun kinderen en
begrijpen, dét dit alleen op een goedingerichte school
geegven kan worden. Hebt ge Roomsche arbeiders in
uw dienst, vergt hun, 'dat ze hun kinderen op de
openbare school laten blijven en willen ze dat niet,
vervangt ze dan door andere, wanneer hun dienst
tijd geëindigd' is. Roomsche neringdoenden, die uw
diensten verlangen, wijst gij erop, dat het hun eigen
belang is, als ze mot u meewerken, uwe school in
stand te houden. Want vooral op een dorp is een
goede school een kostelijk bezit. De meesten van u
kunnen hun kinderen in het leven niet meer mee
geven, dan goed. genoten lager onderwijs Het is uw
plicht, te zorgen, dat gij dé goéde school behoudt.
Maar daarvoor zult ge moeten strijden met alle u ten
dienste staande middelen. Laat daaibij geen half
heid, of lakschheid, onverschilligheid of verkeerd ge
plaatst medelijden u in den weg staan. Vat de koe
flink bij de horens en ge zult de overwinning be
halen tot voordeel voor uwe kinderen.
En als ge dan straks de rekening der Roomsche
school, die de gemeente veel gel dzal kosten, op uw
belastingbiljet vindt, zult ge althans de aangename
zekerheid1 hebben, dat ge voor uw hoogere belasting
geen verslecht onderwijs gekregen hebt.
Een oud-St Maartensbrugger.
VRIJEN INVOER.
Op dringend verzoek van den boerenstand heeft
de Hongaarsche regeering de invoerrechten op fok-
vee ingetrokken.
OUDKARSPEL.
Bij den veehouder C. W. alhier doet zich een ge
val van mond- en klauwzeer voor.
Brown. „De verwikkeling, die er voor mij bestaat,
zal u ternauwernood belangstelling inbezoemen,
maar het is er eene. die met het gevoel te maken
heeft. Als ik van Engeland wegvlucht, vannacht,
zou ik de vrouw, die ik liefheb, achter moeten
laten.7-
„Waarom, voor den duivef neemt u haar niet
mee?'* vroeg de heer AUan, rij'ne schouders opha
lend. „Zij zal wel meegaan, als u haar dat yraagb.
Vrouwen houden van oen beetje, geheimzinnigheid.'
„De vrouw, die ik liefheb, schijnt tot een andere
klasse te behooren dan die, van wie u uwe on
dervinding opdeed/' antwoordde mijnheer Brown
rustig, ,/üc txm niet met haar getrouwd.7
De heer AUan haalde lioht zijne schouders op.
„Wel, ais zij een preutsohe is en niet mee wil
gaan, en u heeft geen moed genoeg om met haar
weg te loopen, dan weet ik nisé, wat ik u radeiy
moet/' antwoordde hij. De heer Brown keek den
ander vast in de oogen. De heer Allan ontmoette
rijn blik met open oog.
„Uwe woorden, mijnheer Allan, verraden een
schaamteloosheid, die, ik geloof, nu zeer in de mode
is/' zeiae do heer Brown langhaam. „Soms is het
voorgewend, soms een vernis aangenomen om te
gehoorzamen aan hot voorschrift van de mode. Daar
ik geloof dat het laatste bij" u het geval is, vraag
ik u, terug te zien in nw lieven, dat voorbij 13, en
iets van zijne ontroeringen te herinneren als het
mogelijk is. Nog eens zeg ik u dat, als ik uit Enge
land vlucht, ik de yrouw moet achterlaten, die ik
innig Kerfheb. Ik ben tot u gekomen, mijnheer
Allan Beaumervilie met inspanning. Ik leg u al
deze feiten voor en ik vraag u voor mij te be
slissen wat zal ik doenP7
„En ik herhaal', mijn waarde/' antwoordde de
hoer Aiian vriendelijk, „dat de eenige raad, dien
ik u kan geven is, vannacht Engeland te verlaten.7'
De heer Brown aarzelde een oogenblik. loen
keerde hij zich baar de deur zonder een woerd
van aischeda te uiten.
„Hé/ nop de heer ADan, ,een oogenb'Ck mijn
heer Brown. Heeft u er iets op tegen mij den
naam van de dame te noemen, die gij met "uw
liefde vereert r Ken ik haar?77
„.la. Haar naam is echter van geen belang voor n.
Plotseling scheen een onaangenaam donkbeeld het
brein van den heer AUan te doorkruum. Hi'
was meer verward dan gedurende het geheele
g „k atuurlijk meenfr u toch niet die bekoorlijke