VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
i DAMRUBRIEK.
iiiniiiiiiMiiiniiiiiiiiiiiiiii
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 Juli 1925.
No. 7678.
ROMMELKRUID.
PANTOMIME
DE QEWELDIOE OF ROODEROC -
Al va, wel bekend uit onze geschiedenis, was op
zijn tochten steeds vergezeld van zijn Geweldige of
Rooderoê, die de bloedbevelen ten uitvoer moest
brengen. Wie de geschiedenis van Alva kent, be
seft wel dat zijn Rooderoê doorgaans werk genoeg
had.
Maar in den zomer van 1572, toen Alva Bergen in
Henegouwen belegerde, was er weinig werk aan
den winkel voor den Rooderoê. Hij verveelde zich
en zon op een grap.
Onder de edellieden van Alva's huis was ook een
kapitein Bolea. een gunsteling van den hertog en
tevens een vriend van den Rooderoê.
Op een avond trad de Rooderoê de tent van Bolea
binnen, zooals wel meer gebeurde. Maar nu was hij
vergezeld van een monnik, die als biechtvader dien
de, en van een beul met een strop in de hand.
Verwonderd vroeg Bolea, wat dat te beduiden had,
waarop de Rooderoê met streng gelaat antwoordde:
.,Ik moet de bevelen van den hertog uitvoeren. Be
reid U ter dood."
„Wat heb ik dan gedaan?" vroeg Bolea, terwijl
hij wit werd als een lijk.
„Dat zul jij wel beter weten, dan ik", was het ant
woord. „ik volbreng slechts de bevelen van den
hertog. Biecht en bereid U ter doodi"
Bolea was te trotsch om meer te vragen en schijn
r aar onnewogen knielde hij voor den biechtvader.
Daarna trad de beul nader om den kapitein den
strop om den hals te doen. Maar nu vond de Roo
deroê, dat de grap lang genoeg geduurd had. Hij
auwde den beul terug en barstte in lachen uit en
riep: „Sta op Bolea, het is maar een grap."
Bolea sprong op, greep naar zijn degen en liep
vol toorn: „Scheer je weg! En waag het niet ooit,
weer in mijn tent te komen.
Den volgenden morgen zag iedereen, dat de pas
dertigjarige Bolea spierwitte haren gekregen had in
één nacht. Men overstelpte hem met vragen, maar
bij vertelde niets van het geval en deed, alsof ook
hij verwonderd was over die plotselinge verande
ring, waarvoor geen aanwijsbare oorzaak te vin
den scheen. Maar in stilte had hij gezworen, zich te
wreken vroeg of laat.
Een jaar later was Alva in Spanje .en vertoefde in
Saragossa. Bolea en de Rooderoê waren wederom
in zijn gevolg. Op aanraden van Bolea besloot Alva
het dolhuis te gaan bezichtigen. Bolea moest den
opzichter waarschuwen, dat Alva den volgenden
morgen met zijn gevolg zou komen. Maar hij ver
telde er nog iets bij en wel, dat het doel van het be
zoek niet anders was dan een gevaarlijke krankzin
nige uit het gevolg van den hertog met een zacht
lijntje in het dolhuis te krijgen. Hij sprak met den
opziener af, dat deze den krankzinnige op een tee-
ken van hem, zonder dat het opviel, moest oppak
ken en achter slot en grendel bergen.
Den volgenden dag vond het bezoek plaats. Mot
belangstelling werd de inrichting in oogen9chouw
genomen. In de nabijheid van een donker portaal
gaf Bolea den opzichter het afgesproken teeken pn
wees hem op den Rooderoê. De opzichter ging
naast den Rooderoê loopen, deed of hij ham iets
merkwaardigs wilde toonen en lokte hem in het
donkere portaal. Daar stonden vier sterke kerels, die
den Rooderoê onverhoeds beetpakten. En voor hij
recht begrepen had, wat hem overkwam, hadden zo
hem een prop in den mond geduwd, gekneveld en
achter slot en grendel gezet. Niemand uit het gevolg
van Alva had er iets van gemerkt.
Een paar dagen later kwam een reiziger het dol
huis bezichtigen. Hij kwam ook voor de tralies van
het hok, waarin de Rooderoê opgesloten was. Deze
smeekte hem een oogenblikje te luisteren, hij had
hem wat te verzoeken.
De reiziger vroeg den oppasser, wat voor een man
dat was, waarop hij ten antwoord ontving: .„Het is
een razende gek, die hier op last van een voor
naam heer opgesloten ia"
„Geloof het niet!" riep de Rooderoê. Ik ben de
Rooderoê van den hertog van Alva. Maar-niet op
last van Zijne Excellentie zit ik hier. Ik smeek U
Daar den hertog te gaan en hem te vertellen, dat ik
hier door boos verraad wordt vastgehouden."
De bezoeker ging werkelijk de boodschap aan den
hertog overbrengen, die vreemd ophoorde en ter
stond naar het dolhuis ging, vergezeld van Bolea
en nog eenige heeren, Alva gelastte den oppasser
den Rooderoê uit het hok te halen en toen hij voor
den hertog gebracht werd. barstte deze in lachen
uit: de Rooderoê zag er belachelijk uit met zijn wil
de haren, overdekt met stukjes jtroo en veeren. Ook
Bolea lachte hartelijk mee. Maar de Rooderoê kreeg
pen kop als vuur en was woedend, dat men nog
lachte om hem. De opzichter dacht, dat ze alle drie
gek geworden waren.
Toen de lachbui van Alva, die anders bijna nooit
lachte, wat tot bedaren gekomen was, vroeg hij den
oppasser, waarom die man opgesloten was, waarop
geantwoord werd, dat kapitein Bolea het hem be
volen had.
„Ja. zoo is het", zei Bolea. „En nu zal ik Uwe Ex
cellentie ook vertellen, hoe mijn haren zoo plotse
ling wit geworden zijn." Hij vertelde toen, wat er
het. vorige jaar te Bergen was voorgevallen en ein
digde zijn verhaal: „Voor iemand, die zulke grappen
niaakt, wist ik geen betere plaats dan in een gek
kenhuis."
Verzoeke alles betreffende deze rubriek te zenden
aan C. AMELS Wt, WINKEL.
STAND No. L
ZWART.
VACANTIE-UITTOCHT.
De belde grappen vielen zoo in zijn smaak, dat
Alva er geweldig veel schik in had en andermaal
in lachen uitbarstte. Hij nam beiden mee naar zijn
huis en maakte ze weer tot vrienden; onder 't ge
not van een glas wijn liet hij de vete afdrinken. M.
DAT REDDE ZLJN LEVEN.
Hormozan, de dappere verdediger van Perziê,
had reeds zeventigmaal de Arabieren verslagen,
maar eindelijk keerde de fortuin hem den rug toe
en werd hij gevangengenomen. Zijn lot was spoe
dig beslist: de kalief Omar veroordeelde hem tot
het schavot. Hormozan verwachtte dit, maar beef
de toch, toen men hem den dood aankondigde. Hij,
die in de gevaren van den strijd duizendmaal den
dood in de oogen had gezien en voor zijn land en
zijn vorst zijn leven zoo vaak ln de waagschaal
had gesteld, bezat te veel eergevoel om niet terug
te deinzen bij de gedachte zijn leven op een schavot
te moeten eindigen.
Toen hij het schavot betrad, waarop zoo menig
moordenaar en struikroover zijn laatste voetstappen
gedrukt had, ging hem een rilling door de leden.
Hij vroeg een glas water om zijn geschokte zenuwen
tot rust te brengen, want hij wilde de vergaderde
menigte niet gaarne in den waan brengen, dat hij
den dood eigenlijk vreesde; men zou aan zijn ont
steltenis zoo licht een verkeerden uitleg kunnen
geven.
Men bracht hem het glas water, doch Hormozan
bleef er mede in de hand staan en kon niet drinken.
Drink dan toch! zei de kalief, het is u nog
eens toegestaan de gaven des hemels te genieten.
Bedaar maar wat! eer gij gedronken hebt, zult gij
niet sterven
Hormozan bleef met het glas in de hand stokstijf
staan en dronk niet. Omar werd eindelijk ongedul
dig en gaf bevel het doodvonnis te voltrekken.
Omar! gij breekt uw woord! riep Hormozan,
in het gezicht van den dood moet ik u dit verwijt
doen. Gij hebt mij zooeven beloofd, dat ik niet eer
der zou sterven, voordat ik gedronken had en ik
heb immers nog niet gedronken.
Ge hebt gelijk, zei de kalief, een goed woord
vindt een goede plaats, Drink en leef; ik schenk u
vergiffenis!
OVERTROEFD.
Twee Engelsche meisjes krakeelden over het
succes van hun vaders.
„Mijn vader kan beter preeken dan de jouwe,
omdat hij bisschop is", zeide de eerste.
Het tweede meisje kon daar niets op terugzeg
gen, maar plotseling vermande zij zich en zeide:
„Nou. in elk geval hebben wij een kip*in onzen ren,
die eiken dag een ei legt".
„Dat is niks", zeide de bisschopsdochter, „mijn
vader legt elke week een eersten steen".
EEN LEERZAME PAPEGAAL
Meijer had bijzondere reden om zijn papegaai het
woord „tante" te laten zeggen. Maar de anders zoo
spraakzame vogel weigerde dit hardnekkig.
Toch kon de papegaai alle mogelijke andere moei
lijke woorden zeggen, maar aan „tante" wilde hij
niet aan.
Meijer verloor zijn geduld en schudde het dier
door elkaar onder het roepen „wil Je nou wel's
tante zeggen".
WIT.
Stand Zwart 8 schijven, op: 3 7 8 9 12 13 19 28
Stand Wit, 8 schijven, op: 21 22 26 27 30 34 39 43
Als lokzet speelde Wit in bovenstaanden stand
39-33.
Zwart meende nu winst te halen door 2328,
waarop zeer mooi door Wit het volgende werd ge
speeld:
Zwart 23-28, Wit 30-24, Zwart 19 48, Wit 22—18,
Zwart 1331, Wit 2037, Zwart 48 17, Wit 33 4.
prachtig.
STAND No. 2,
ZWART.
Maar de papegaai zweeg verstokt.
Mleijer tikte den vogel aldoor woedender op zijn
snavel: „Wil je nu wel 'stante zeggen".
Onder al deze proeven waa het avond geworden
en tot straf sloot Mleijer het beest in het kippen
hok.
Toen hij den anderen morgen naar de papegaai
wilde omzien, in de hoop dat het beest z'n leven
gebeterd zou hebben, lagen er elf kippen dood op
den grond en met de twaalfde was de papegaai
net bezig haar op den kop te pikken onder het
voortdurend gekrijsch van „Wil j» nu wel
„tante" zeggen".
EEN LIEFDESGESCHIEDENIS.
In „La Route Mandariné" het belangwekkend
boek over Indo-Cbina, vertelt Roland Dorgelès, een
kleine eenvoudige liefdes-geschiedenis. Zij speelt
onder een primitieven volksstam, die der Moïs. De
lieden leven in bijna geheel wilden staat, dragen
ongeveer geen kleeding en vinden hun bestaan
in wat de jacht opbrengt, alsmede in een heel
klein beetje landbouw.
Tot dien volksstam behoorde een heel mooi meis
je, dat door alle jonge kerels omzworven werd. En
in diezelfde streek woonde ook een door do natuur
zeer misdeelde, jonge Moï-man. Hij was klein, had
kromme bv^ncn, en een door de pokken geschon
den gezicht.
Nu wilde het ongeluk, dat die leelijkste Jongen
van den heelen stam verliefd werd op dat aller
mooiste meisje. Zóó groot was zijn liefde, dat hij
alle vrees en schaamte overwon en haar op eon
avond, toen hij haar ontmoette aan de rivier, waar
ze water kwam scheppen,zijn liefde bekende. Het
mooie meisje vond de liefdesverklaring van dien
leelijken jongen zóó bespottelijk, dat ze, als eenig
antwoord, een schaterlach voor hem over had. en
zich haastte het geval aan haar vriendinnen te
gaan vertellen; en ieder van de vriendinnen be
dacht een spotnaam voor den leelijken jongen,
waarmee hij voortaan nageroepen werd, als hij de
meisjes passeerde.
Maar de jongen kon zijn liefde niet opgeven. Hij
begaf zich naar de ouders van het meisje en vroeg
hun toestemming om met haar van koperen arm
ringen te wisselen wat een teeken van verlo
ving is bij den stam der Moïs. Ook de ouders van
het meisje weigerden, en toen de jongen deson
danks bleef aanhouden, zei het meisje op een ze
keren dag, om van hem af te zijn, en om met haar
vriendinnen weer eens hartelijk te kunnen lachen
om dien mallen vrijer: „Goed. ik zal je vrouw
worden, zoodra je me in je mond een heel nest j
vol roode mieren komt brengen".
De roode mieren van Darloe nu zijn afschuwe
lijke beesten, wel vijf maal zoo groot als de roode
mieren, die in Europa voorkomen, en de steek van
zoo'n mier is véél en veel vergiftiger dan een
wespensteek. Als een troep van die insecten een
dorp aanvalt, blijft er voor de inwoner» niets an
ders over dan zich uit de voeten te maken, willen
ze niet omkomen. Blijft er bij ongeluk een paard
achter in zoo'n roode mieren-bestorming, dan vindt
men den volgenden dag slechts het geraamte terug.
De Moï-jongen ging het bosch in, plukte een
breed, groot boomblad, rolde daarin een nest
roode mieren, stak het blad tusschen zijn tanden
en bracht het zoo aan zijn geliefde, die nauwelijks
WIT.
Stand Zwart. 11 schijven, op: 2 7 8 9 12 13 15
18 19 34 40.
Stand Wit, 11 schijven, op: 20 21 27 31 33 37
38 41 42 45 48.
Wit speelde als 't volgt: 37—32. Zwart 1524, Wit
27-22. Zwart 18:47, Wit 21—17, Zwart 12:21. Wit
32—27, Zwart 2143, Wit 48 30, Zwart 24 35, Wit
451. Mooi aangebracht, hoewel de diagramstand
al verraadt waar het heen moert.
den Jongen herkende. Zijn wangen waren opgezwol
len, zijn oogen zaten toe, en geen geluid kon hij
meer uitbrengen, daar de mieren hem tot achter in
zijn keel gestoken hadden, en ook zijn tong één
dikke, gezwollen klomp vleesch was geworden.
Wonder boven wonder, stierf de Jongen niet, maar
genas na een vreeselijk ziekbed.
Toen trouwde het mooie meisje werkelijk met
hem, zooals ze beloofd had. En de jongen achtte
zich de gelukkigste aller stervelingen.
Arme kerel! Hdbld.
ALTIJD VOOREMETIO.
Het is altijd geraden Je geest strikt te beheerschen
met andere woorden altijd voorzichtig te zijn.
Een bezadigd professor was te eten genoodigd ten
huize van een deftige dame. Het was een warme
dag, de wijn was koel, de dorst van den professor
groot en de schoone buurdame met wie de professor
in levendig gesprek was, vulde zijn glas even dik
wijls als het geledigd werd.
Toen het gezelschap van tafel opstond, merkte de
professor, tot zijn groote ontsteltenis, dat hij onvast
ter been was en'sommige oogenblikken aanvallen van
dubbelzlendheld kreeg.
Mien begaf zich naar het salon waar de gastvrouw,
op aandringen van hare vriendinnen, de kinderjuf
frouw last gaf, de tweelingen binnen te brengen.
Het paar lag op een kussen en de kinderjuffrouw
begon het ter inspectie te toonen aan dengeen die
het dichtst bij de deur stond en toevallig de profes
sor was. Hij keek er een oogenblik strak naar. ter
wijl hij dapper moeite deed om de rebelsche afwij
king in zijn gezichtsvermogen te overwinnen. Daar
na hief hij het hoofd op en zeide, terwijl hij er het
beste van verwachte:
„Werkelijk een allerliefst kindje!"
OF HIJ GELIJK HAD.
Een oude heer met pientere oogje» stapte te 8t.
Paul in den trein naar Seat tl e. Toen de conducteur