Geestelijk Leven.
Het ie bijna om mismoedig to worden te moeten
constateercn dat beschaving slechte een vernisje is
over de barbarenheid heen.
Niet zoodra wordt de mensch in een hoek gedre
ven en lieeft te strijden, of: weg is het vernisje en
heerlijk glanst de barbarenheid, onverschillig of bij
Oosterling of Westerling is.
Slechts met dit. onderscheid, dat wij de Oosterlin
gen en de Oosterlingen ons barbaren vinden.
Wij Westerlingen hebben nog een excuus: slechts
20 eeuwen zijn verloopen sedert Christus trachtte
Van barbaren menschen te maken.
De Chineezen hebben geen oxóuus: reeds 60 eeu
wen beschaving hebben zij achter den rug.
En toch: het zijn barbaren.
Wat geeft het of hun Universiteit te Peking, het
bijna heilig verklaarde Ilanlin Yuan eeuwen langer
bestaat dan do Sörbonne te Parijs, dan Oxford. Cam-
brldge of Iloidelberg?
In de bibliotheek van de Hanlin Universiteit wa
ren manuscripten van ongekende waadde uit weten
schappelijk cn historisch oogpunt.
Die handschriften vertelden van het verre verle
den. van een verleden, waar wij Europeanen geen
begrip van hebben, van dagen vierduizend jaar voor
de gelKjorte van Christus.
Voor ons ligt die geboorte van Christus zoo einde
loos ver met 1025 jaar, terwijl 4000 jaar tevoren de
Chineezen reeds belangrijke gedichten en proza
schreven, reeds philosopheerden, reeds uitvindingen
deden, waaraan wij Westerlingen pas 14 eeuwen na
de geboorte van Christus, duA 54 eeuwen, later, aan
begonnen te denken.
Ik herhaal: Onbegrijpelijk China! Want ik zal U
moeten vertellen hoe weinig waarde al die geleerd
heid, al die historie, al die traditie voor de Chinee
zen had toen, onder bijzondere omstandigheden, de
beschaving plaats maakte voor barbarisme en do
Chineezen. hooggeplaatst of laaggezonken, rijk of
ariu, geleerd of dom, gewend door beschaving en tra-
ditio op te zien togen dat bijna heilige Hanli Yuan,
zich niet ontzagen, die uit een oogpunt van ge
leerdheid en beschaving niet genoeg te waardoeren
en nimmer te remplaceeren, handschriften prijs te
geven aan hot vuur.
Wanneer ik niet met eigen oogen de ruine gezien
had, zou ik onmogelijk hebben kunnen geloovcn, dat
een volk waarvan zoowel de prins als de koelie een
aangeboren eerbied heeft voor geleerdheid en traditie
tot zooiets in staat was.geweest. En niet alleen eer
bied, doch ook liefde. Het zij koelie of edelman, de
Chinees heeft liefde voor het ware schoone, het ware
goede, het ware wetenschappelijke. Liefde kan in
haat verkeeren en er komen oogenblikken in den
mensch en ook oogenblikken in een geheel volk dat
liefde onherroepelijk plaat9 moet maken voor haat.
Terwijl dan do liefde met beschaving gepaard gaat
'ziet men de haat zich paren aan het barbarisme.
Zoo zag men dat in China in 1900 en ik stel mij
voor U daarover in een volgend artikel meer te ver-
tel'en. Ik v#el mij gedrongen U meer over China te
vertellen, omdat ik zie naderen: hot gele gevaar.
Onbegrepen en onbegrijpelijk China!
Ik zal niet mij aanmatigen u daarover te vertel
len, alsof ik het begrepen had. maar ik wil trachten
U een stap nador te brengen tot de mogelijkheid om
iets te begrijpen van onbegrijpelijk China
Trouwens, wil men Polen loeren kennen, dan moet
men er rondgeleid worden door personen, die U van
de beteekenis van oen en ander kunnen verhalen.
Zoo ziet men hot standbeold van Josef Poniatowski,
door Thorwaldscn reeds in 1829 of vroeger gemaakt,
niet aan, dat dit eerst een tien jaren lang in een
Russisch wapenmagazijn te Moekou, daarna bijkans
een eeuw in de kelders van een groot Poolsch adel
lijk geslacht op het buitengoed heeft doorgebracht.
De Russen toch wilden tot de oprichting van dit
etandbeeld geen toestemming geven, en slechts do
persoonlijke goede verhouding van een der Pool
sch o groot adelen tot Keizer Nicolaaa I bracht dezen
er In een goeden luim toe om hem te vergunnen het
standbeeld van Poniatowski uit het Russische leger-
magazijn weg te halen en naar zijn landgoed over te
brengen. Daar is het gebleven tot slechts een drietal
jaren geleden, toen hot naar Warschau werd overga
bracht, om, ter gelegenheid van het bezoek van
Foch, die Poolsch, veldmaarschalk is. te worden ont
huld. Niet ver van dit standbeeld' is dat van den
grooten volksdichter Miekiewicz, geboren in den tijd
der onderdrukking, die door zijn gedichten de Pool-
ache volksziel heeft vertroost en wakker gehouden.
De oprichting van dit standbeeld is door de Russen
wel toegestaan, maar de onthulling moest geschieden
ronder eenlge redovoering. Zonderlinger plechtigheid
kan men zich niet denken; vóór het statidbeeld ston
den enkele van Polen'» vooraanstaande mannen; er
omheen gedrongen stond' een duizendvoudige me
nigte, die niet anders kon doen dan eerbiedig de hoew
den afnoraen en zwijgen toen het doek viel en het
standbeeld, dat een machtigen indruk maakt, voor
aller.oog zichtbaar werd.
den dag zou hij naar York gebracht worden om
daar door de ussise gehoord to worden. Do heer
Thurwell zei hem moed te houden op een toon, die,
ofschoon viool ijk bodoeld was. niet zeer hoopvol
klonk.
Thuis wachtte Ellen vol verlangen naar bericht.
Zij behoofde niets te vragen, want haar vaders ge
huil sprak genoeg uit.
„Staat het erg slecht?" fluisterde zij.
Hij keek van haar af met een zonderling gevoel
in de keel. Het was iets nieuws en vreeselijks voor
hem, zijne dochter, die hij altijd zoo rustig, zoo kalm
en waardig zag zijne prinses ^as hij gewoon haar
te noemen te zien beven van angst, en dat hij
haar geen troost kon schenken, was nog erger, Maar
wat kon hij zeggen?
Het bewijs was werkelijk ernstig", stemde hij toe,
„en slechts gedeeltelijk is het genoemd. Toch moeten
wij het beste Jjopon".
„Ach, vertél mij er alles van", vroeg zij, heel
kalm, maar met een blik, die hem zich steunend af
deed wenden. Maar hij gehoorzaamde en vertelde
haar alles. En toon was er eone lange stilte.
„Hoe zag hij er uit?" vroeg zij na een poosje.
„Doodsbleek, maar hij had eene uiterst waardige
houding", vertelde hij haar. „Hij moet van hooger
geboorte zijn. Ik zou wel eens willen weten waar
hij van daan komt. Ik heb nooit van hem gehoord.
Jij wel?"
Zij schudde het hoofd.
„Hij vertelde mij eens, dat hij ~oen vrienden had,
noch betrekkingen on geen naaro. clan dien hij voor
zichzelven gemaakt heeft", zeide zij. „Ik weot niet
of hij meende dat Maddison zijn naam eigenlijk niet
was of dat hij zijne reputatie bedoelde. Vader, ik
zou wel willen weten, wat Allan Beaumerville hier
mede te maken heeftl" zeido zij. „Heeft hij u ooit
eon wenk gegeven, dat hij Maddison verdenkt?"
„Zeker niet,*' antwoordde hij, .waarom vraag je
dat?"
„Omdat ik verleden week hem 'eens uit „F&lcon's
Nest" zag komen. Het was dien dag dat hij ging bo-
taniseoren."
De heer Thurwell schuddo het hoofd.
„De detective gaf oen anderen dag op voor zijn
bezoek en onderzook", zeido hij. „Het was eon maand
golodon."
Zij wrong hare handen cn koerde zich wanhopig
om.
„Het moet komen door die afschuwelijke men
schen, naar wie ik toe ben geweest," snikte zij, „o
ik was krankzinnig, krankzinnig!"
„Dat geloof ik niet", zei de heer Thurwell naden
kend. „Zij zouden zich niet op den achtergrond ge
houden en aan Schotland Yard de leiding gegeven
hebben. Wat is er, Roberts?"
De bediende was binnengekomen, een oranjekleu-
BhmeisJb** isch Nieuws,
TERECHT.
De partij van 300 balen lijnzaadschilfer», welke In
den nacht van Zaterdag op Zondag aan de oliefabrio-
ken 't Hart en de Zwaan te Zaandam is gostolen, is
aan do fabrieken terug gekomen. Dicht bij de brug
aan de Kalkmarkt te Amsterdam vond de Zaandam-
sche politie een motorschip, waarop de geheele partij
van 15.000 K.G. was geladen. De daders van dezen
brutalen diefstal is de politie op het spoor.
VAN TWEE HOOG OP STRAAT GEVALLEN.
Gisteravond is in de Wagenaarstraat te Amsterdam
iemand, die zich met zijn lichaam te ver buiten het
raam waagde, van de tweede verdieping op straat go-
vallen. Met een schedelbreuk werd de man naar een
der gasthuizen vervoerd
DE TOESTAND IN DE DRENTSCHE VENEN.
De werkloosheid in de Drentsche venen is in de
laatste weken zoodanig toegenomen, dat thans uit de
gemeente Ebrenen reeds weer 1500 arbeiders bij de
werkverschaffing werken, terwijl nog eenlge honder
den bij de arbeidsbemiddeling als werkzoekenden
staan ingeschreven. M5eer dan 1500 mogen zonder
machtiging van den Minister van Binelandsche Za
ken niet geplaatst worden.
De bepaling van den Minister, dat de arbeiders tus-
schon 18 en 30 jaar zich bereid moeten verklaren om
in do Limburgsche mijnen te gaan werken, wanneer
hun daar werk wordt aangeboden, is bij de arbeiders
niet in goeden aarde gevallen. Zij zien verschrikkelijk
op tegen werk in de mijnen, zoodat de emigratie naar
do mijnen vanuit Drente nog geen groote beteekenis
heeft.
De moeilijkheden zullen vermoedelijk nog grooten
worden, nu, naar verluidt, Gedeputeerde Staten van
Drente, de gemoontebegrooting van Etomen niet heb
ben goedgekeurd, omdat de Raaxl heeft geweigerd hot
vermenigvuldigingscijfer te verhoogen van 2.5 tot 2.75.
Dit zal vermoedelijk tot algeheele stopzetting van de
werkverschaffing leiden, aangezien B. en W.. niet
meer dan de helft van de geraamde bedragen mogen
uitgeven, zoolang een begrooting niet is goedgekeurd,
welk percentage reeds lang overschreden is.
ONDEUGDELIJK WATER.
Te Avereest zijn twee jongen» van 7 en 13 jaar, na
water uit een veenput gedronken te hebben, onwel
geworden en (Jen volgenden Üag overleden, meldt de
„Msb.". De geneesheer acht de ondeugdelijkheid van
het water de oorzaak.
VERDUISTERING DOOR EEN NOTARIS.
Verleden week Donderdag had zich voor de Utrecht-
sche Rechtbank te verantwoorden een oud-notaris
te Utrecht, beschuldigd van voortgezet misdrijf van
verduistering van effecten en verduistering van
f35.000.
De officier van justitie, jhr. mr. A. Calkoen, eischte
toen ter zake één jaar en zes maanden gevangenis
straf, met aftrek van de preventieve hechtenis.
Donderdag deed de Rechtbaank uitspraak en ver
oordeelde den beklaagde tot één jaar gevangeniss.raf
met aftrek van de preventieve hechtenis.
WIERINGEN.
Naar wij vernemen zal op Donderdag 0 Augustus
1925 alhier de Provinciale Stamboek- en Promiekeu-
ring voor paarden worden gehouden op het Kerkplein
te Hippolytushoof.
Dit artikeltje wil ik wijden aan een beschouwing
over verdraagzaamheid. Het is eigenlijk heeL treu
rig, dat ik dit moét doen. In het jaar 1925 moesten
wij, menschen, toch zóó ver gevorderd zijn, dat
van onverdraagzaamheid geen sprake meer kon we
zen. Het tegendeel is 't geval. Op zeer pijnlijke
wijze zijn we hieraan nog een» weer herinnerd
in onze dagen. Ik denk aan de gebeurtenissen in
Limburg, in de mijnstreek. Een uitvoerig verhaal
van wat zich aldaar in Brunssum heeft afgespeeld,
zal ik achterwege laten. Daarover is genoeg ge
schreven. Laat 't genoeg zijn, dat ik slechts memo
reer het feit, dat daar sociaal-democratische betoo-
gers door fanatieke roomschen, die opgehitst wa
ren, zijn aangevallen en mishandeld Die ophitsing
was uitgegaan van roomsche geestelijken op een
voorafgaande meeting voor de katholieke propar
ganda te Heerlen. Het tweede feit, waarop ik wil
wijzen is het optreden van een vereeniging, welke
den naam draagt van „Limburgsche Liga". Deze
vereeniging heeft de brutaliteit gehad aan een niet-
roomschen Ibelastingaimibtienaar een open brief te
richten in „de Limburger Koerier", waarin hij ge
sommeerd wordt zoo spoedig mogelijk overplaatsing
aan te vragen. En waarom? Omdat bedoelde belas
tinginspecteur het niet wenschelijk achtte, dat in een
rige enveloppe op een blad aandragend, die hij El
len aanbood.
„Een telegram voor Juffrouw Thurwell, mijnheer,"
zoide hij. Zij nam het aan en scheurde het open.
Het kwam van Strand, Londen en oen kleur steeg
op in hare wangen, toen zij hardop la«:
„Wij moeten u dadelijk spreken betreffende
B. M. Kunt u on» morgenochtend komen be
zoeken?
Levy en Zoon,-
„Wanneer zijn de zittingen in York, vader 7" vroeg
zij haastig.
„Binnen tien dagen."
„En u gaat vandaag naar Londen, ts het niert, om
Dewes op te zoeken?"
„Ja."
„Dan ga ik met u mede", zeide zij, het telegram
in haar hand verkeukend.
HOOFDSTUK VIEL
De heer Levy belooft rijn best te zullen doen.
[Weer betrad Benjamin Levy het plaveisel van Pic-
cadilly en het Strand en werd welkom geheeten door
zijne kameraden met juichtonen en vele levendige
begroetingen. En Benjamin Levy, het is vreemd het
te zeggen, was gelukkig, want het leven beviel hem
volkomen. Hij had verstand en geld genoeg om ge
zien te zijn; in zekere mate was hij een der leiders
en men beschouwde hem als een kracht. En het was
eon zwakheid in zijn karakter, dat hij er de voor
keur aan gaf boven een nulliteit te wezen van een
hoogare soort
Een paar van zijne bijzondere goede maatjes had
den een souper in een dorderangsch restaurant be
steld tjr eere van zijn terugkeer en de heer Benja
min wandelde nu het „Strand" af, omstreeks half
elf in den morgen, op weg naar het bureau, een wei
nig bleeker dan anders en met het vermoeden, van
„haarpijn" te hebben.
„Is vader binnen?" vroeg hij aan den vasten klork,
een Joodsch uitziend man, met scherpe trekken, die
op een hoogen stoel zat, met zijne handen in zijne
zakken, blijkbaar niet overstelpt met werk
Do jonge man knikte en wierp zijn hoed achterover.
„Die heeft een brom ingehad", merkte hij laeo-
nisch op; „hij zwaait nog". De heer Benjamin ging
zwijgend voorbij en trad het binnenvertrek in. Het
«was gemakkelijk te zeggen, dat er iets niet in den
haak was. De heer Levy wandelde onrustig op en
neer, met. een courant in de hand, en mompelde op
eene verstrooide manier in zichzelven. Toen zijn zoon
binnentrad, stond hij stil en keek hem toornig aan.
„Benjamin, mijn jongen", zeide hij, de courant voor
zijn gezicht houdend, „je bent voor den gek gehou-
«cahtoo* voor den rijksdienst een kruisbeeld hing!
Nu is het geenszins mijne bedoeling om naar aan
leiding van het bovenstaande te wijzen op room
sche onverdraagzaamheid, want er is evenzeer pro-
testantsche onverdraagzaamheid. Ik wil slechts een
algemeene beschouwing geven, 't Bovenstaande moge
't bewijs wezen voor de actualiteit daarvan.
De beteekenis van het woord verdraagzaamheid
is duidelijk. Hierover kan geen twijfel bestaan. Ver
draagzaamheid is die bijzondere deugd, welke bestaat
in het verdragen d.i. het dulden van anderen en
hunne meening en de erkenning v&n het goed recht
van anderen om afwijkende meeningen te bezitten.
Wanneer wij deze bepaling in het oog houden en
wanneer wij haar ten volle erkennen, volgt daaruit
terstond, dat wij nooit tot een kerk kunnen behooren,
welke beweert, dat zij d e waarheid bezit en dat allo
afwijking van héér leer, hftór belijdenis, dwaling ge
noemd moet worden. Eh wij herinneren ons in dit
verband, wat Mlultatuli zegt in het eerste zijner
Ideeën: „misschien is niets geheel waar, cn zelfs d&t
niet". Wanneer wij maar een oogenblik bedenken,
hoe weinig wij eigenlijk weten en begrijpen, hoe we
leven temidden van raadselen, hoe we telkens blij
ken ons te vergissen; wanneer wij daarnaast zien,
dat in den loop der historie altijd door wordt beves
tigd het bekende gezegde van onzen leekedichter „wat
mij de wijzen als waarheid verkonden, straks komt
een wijzer, die 't wegredeneert", och, dan moeten wij
wel zeer hoogmoedig of zeer dom zijn, wanneer wij
meenen de waa-rheid te bezitten en daarom al de
andersdenkenden verketteren en verguizen.
De waarachtige verdraagzaamheid wordt 'gebonen
uit wijsheid en zelfkennis. Hoe meer wij' de beperkt
heid van eigen kennis beseffen, hoe meer wij, derhalve
doordrongen worden van ons niet-weten, hoe meer wij
ook de meeningen van anderen leeren eerbiedigen,
wanneer wij weten, dat ze het resultaat zijn van
ernstig denken en zoeken.
Om alle misverstand te voorkomen, wijs ik er op,
dat ik in 't bijzonder thans me wil bezig houden met
de verdraagzaamheid op geestelijk terrein. En ik laat
dus buiten beschouwing b.v. het terrein der politiek,
alhoewel dat ook in dit opzicht een zeer leerzaam
object van bespreking zou zijn. Maar in hoofdzaak
geldt wat ik ga zeggen over verdraagzaamheid op
goestelijk gebied toch ook op dit terrein.
Ik sprak zooeven van de waarachtige ver
draagzaamheid. Ik deed dit met opzet. Want, hoezeer
ik ook de verdraagzaamheid als een nobele deugd
mag roemen, ik vergeet niet dat er ook een verdraag
zaamheid is, waarvan ik gruw. Het is die, welke
het gevolg is van volkomen onverschilligheid voor
ai wat geestelijk leven en wat persoonlijkheid is. Wij
vinden haar bij hen, die alles verdragen, omdat zij
zelf niets zijn. Zij uit zich In 'tbekende: „de men
schen mogen van mij denken en gelooven wat zij
willen, 'tkan me allemaal niets schelen". We treffen
deze verdraagzaamheid aan bij hen, die tevreden
kunnen zijn met 't leven, als zij 't .persoonlijk maar
goed hebben, wien niets interesseert, don hun eigen
onbeduidendheid en hun eigen stoffelijk belang. Zij
groeit op uit miserabele zelfzucht en een totaal ge
mis van het besef, van hoe groot belang het is voor
de menschheid. welke ideeën in haar leven, door
welke beschouwingen en meeningen zij wordt be-
heerscht.
Neen, wanneer ik een pleidooi houdt voor verdraag
zaamheid dan is het stellig niet voor deze Jan Rap-
sche. Ik ben geneigd haar te stellen beneden onver
draagzaamheid.
Vóór ik echtqr over de door mij, als waarachtig ge-
qualificeerde verdraagzaamheid schrijf, moet ik nog
op een tweede soort wijzen, welke ik zou willen noe
men de g e m o e d e 1 ij k e verdraagzaamheid. Zij is
van zeer beminnelijken aard. Wij treffen haar aan
bij de eenvoudigen van hart, de goede, welwillende
menschen die zich bij voorkeur door hunne gevoelen»
laten leiden zonder verdere redeneering Het is de
verdraagzaamheid van hen, die weinig nadenken en
meestal zich houden aan wat hun geleerd is en daar
vrede bij hebben. De schaduwzijde van deze gemoe
delijke verdraagzaamheid is, dat zij, omdat ze onbe
redeneerd is, gemakkelijk kan worden omgezet in
haar tegendeel d.i. in onverdraagzaamheid,, in fana
tisme. wanneer de eenvoudigere van hart door geeste
lijke leidslieden, welke zij vertrouwen en in wie ze
gelooven, worden opgehitst. Wiint die gemoedelijke
verdraagzaamheid is 't kenmerk der goedige kudde,
maar bóven de kudde staat de herder. Wee als de
horder een fanatieker is; hij zal van zijn goedige
kudde 'n bendft wolven, kunnen maken. Denken we
slechts aan het werk der. priesters tijdens de Fran-
sche revolutie in de Vendée. Werden die eenvoudige
landlieden door hunne geestelijkheid niet opgezwiept
tot razernij?; tot gruwelijke wreedheid? Denken w§
aan Limburg thans en herinneren wij' ons daarnevens
wat er geschiedde in Katwijk aan Zee verleden jaar
van de zijde der protestantsch-orthodoxen.
Maar dan begrijpen wij te duidelijker dat er zuivere,
(beredeneerde verdraagzaamheid moet komen.
En zij zal komen, wanneer de menschen wat wijzer
worden en winnen aan zelfkennis
den. Schotland Yard is ons vóór geweest!"
Benjamin Levy gaapte eens en schoof zijn hoed
achterop z'n hoofd.
Wat is er nu aan de hand, vader?" vroeg hij.
Zijn vader legde het papier vlak op den lessenaar
vóór hem en wees'op een der paragraphen met be
vende vingers.
„Lees dat! Lees dat!" riep hij uit.
Zijn gehoorzame zoon keek efenaar en stootte de
courant minachtend weg.
„Oud nieuws", merkte hij kort op.
,.Het kan zijn", was het koele antwoord.
„Eu je hebt hen vóór laten gaan?" riep de heer
Levy kwaad uit. „Als dit gedaan moest worden,
waarom dedën wij het dan niet?"
..Omdat wij een beter spel te spelen hebben", ant
woordde de jongste vennoot van de firma met een
nauwelijks ingehouden juichtoon als van triumph.
De heer Levy zag zijn zoon met een blik van ver
wondering aan, die spoedig in bewondering over
ging.
„Is het waar, Benjamin?" vroeg hij. „Maar, maar...."
„Maar u begrijpt het niet", viel Benjamin ongedul
dig in de rede. „Natuurlijk niet. En je zult een wei
nig moeten wachten op de verklaring, want hier
is juist degene die ik verwachtte", voegde hij er
aan toe, zichzelf uit zijn stoel opheffend en uit het
venster kijkend. „Nu, vader, ga stil zitten cn zeg
geen woord", ging hij haastig voort. „Laat alles aan
mij over, ik zal het zaakje alleen behandelen".
De heer Levy had nog juist den tijd om door een
gebaar zijn volkomen vertrouwen in zijn zoons staat
kunde te tiiten, vóór juffrouw Thurwell werd aan
gediend. Zij werd onmiddellijk binnengelaten.
„Ik heb uw tele$p*am ontvangen", begon zij zenuw
achtig. „Wat beduidt het? Kunt u iets doen?"
De heer Benjamin gaf haar een stoel en nam zijne
geliefkoosde plaats op het haardkTeed ln.
„Dat hoop ik. juffrouw Thurwell", zeide hij kalm.
„Ten eerste weet u zeker wel, dat het arrest van
den heer Maddison eene even groote verrassing voor
ons is als voor ieder ander. Wij hadden er geens
zins de hand in. noch droomden wij er van, ook
maar iets dergelijks te doen".
„Ik dacht wel dat het u niet wezen kondet", ant
woordde zij. „Hoe gelooft u dat het gekomen is?"
„Mijnheer Levy junior haalde zijn schouders op.
„Heel eenvoudig", antwoordde hij „Zóó denk ik
het mij: de politie heeft do zaak nooit laten varen en
ik kan mij denken, dat hij gedurende een tijd be
spied is geworden. Hoe alles z'n verloop had, daar
zullen we nu niet over praten. (De zaak met u is,
naar ik meen kan hij gered worden?"
„Ja, dat is zij", antwoordde Ellen kalm. maar met
grooten nadruk. „Kan hij gered worden? Weet u iets?
Kunt u helpen?"
De heer Benjamin Levy schraapte zich de keel en
scheen eenlge oogenblikken na te denken. Toen kee*-
Tk haalde zooeven een uitdrukking aan van Mul.
tatuli. Ik zou in dit verband daar eenige veranUo-U
ring ln willen brengen en schrijven: „misschien,
is niet® geheel leugen". Ja, dat is het eerstaf
wat we te bedenken hebben bij de booordeellng vaoL
anderer meening, welke niet do onzo ls! Niets i9 g -L
héél leugen. D.w.z. In do zonderlingste leerstelling-' r
in de oogenschijnlijk allerzotste dogma's zit dikwijls,r
zoo niet altoos, nog een kern van waarheid. Het ;s
de vraag maar of wij dezen kern vermogen te zieii.L
Laat mij dit met een eenvoudig voorbeeld pogen tel
verduidelijken. Er is een wijd verbreide opvatting!
welke zegt dat de mensch slecht ls van nature. De||
lezers van de „Geestelijke Levens" weten natuurlijk!
zeer goed, hoe ik hierover denk cn dit behoef ikl
niet nader te motiveoren. Maar toch kan ik die oj -l
vatting, welke de mijne niet is, begrijpen. Want zlJJ
moest noodwendig ontstaan bij den mensch, die ern-P
stig over eigen wezen nadacht en daardoor tot do
ontdekking kwam, dat er in hem een conflict bo-
stond. Dit conflict ls een noodzakelijk .gevolg van
onze onvolkomenheid, gepaard gaande met- onzen
drang naar volkomenheid d.i. naar zèlfverwezenlij
king. Welnu, dit conflict werd reeds vroeg gevoeld
als een strijd tusschen don geestelijken, hoogeren
mensch en den natuurlijken, vleeschelijken mensch.
Dit wetende, kan ik die opvatting begrijpen on
verdragen, haar tegelijkertijd bestrijdend. Want ik
waarschuw tegen de meening, dat verdraagzaamheid
bestrijding van de meening van anderen zou uitslui
ten. Deze bestrijding is noodzakelijk! En wij moeten
daarom óók verdragen, dat andersdenkenden n z o
meeningen aan kritiek \onderwerpen en bekampen.f
Daarvan zal 't gevolg wezen dat we steeds eigenf
meening nauwgezetter onderzoeken. De manier van'-
■bestrijding zal echter over onze verdraagzaam heidr
beslissen. Deze bestrijding zal nooit grof, ruw mogenW
wezen en nog veel minder zullen wij anderen om af-P
wijkende overtuiging als minderwaardigon beschou-p
wen., noch hen trachten te benadeelen. Wie bij dop
bestrijding van anderen naar onwaardige wapenent
grijpt, toont daardoor zijn zwakheid. Wie den om
gang met andersdenkenden schuwt en angstvallig
zich opsluit in eigen geestverwanten kring, levert
daardoor slechts het bewijs, dat hij vreest voor uit
wisseling van gedachten en dat hij door dogma's is
verblind. Niemand, geen enkeling en geen collectivi
teit als de kerk, heeft de Waarheid. In moei
zaam zoeken hefbben wij allen strijdend haar te be
naderen. Dit volkomen beseffend, kunnen wij ver-
draagzaam-strijdend worden en zullen wij ons hoe
den voor een gevaarlijk terugtrekken in eigen we
reldje, in de meening dat dit wereldje 't eenig-be-
staanbare is. En daarom komen wij met kracht op
tegen alle belemmering der vrije meeningsuiting.
Iedere meening, hoe dwaas ook in ons oog, hoe ver
derfelijk zelfs, heeft recht van bestaan, als zij eerlijk
gemeend' is. Eln allerminst mogen wij den dragers
eener meening,, welke niet de onze is, hinderen, met
geweld bejegenen. Huiveren we niet alleen van den
tijd toen de inquisitie, de geloofsrechtbank, haar lu
guber werk nog deed?
Wij moeten toch ook nooit uit 't oog verliezen, dat
gelijkheid van inzicht bij denkende, zoekende men-
schen onbestaanbaar is, omdat nu eenmaal de men- j
schen allen onderling ook verschillen.
Wat evenmin als de bladen van den boom allen
gelijk rijn. evenmin zijn er volkomen gelijke men-
schen, noch uiterlijk noch innerlijk. Onze hersenen
hebben bij ieder een eigen structuur, daarom moot
ons denkvermogen verschillen en dus ook onze ver
standelijke ontwikkeling. Om deze reden zijn de in
richten natuurlijk alle onderling afwijkend, tenzij
deze inrichten niet anders zij dan napraterijen van
wat een kerk leert. Maar zullen we dan niet ver
draagzaam zijn? Ja, tot 't uiterste. Maar nooit onvor-
schillig. Wij moeten daarom onze meeningen steeds t
•toesten aan die van andoren en niet aarzelen ze te
wijzigen, als dieper inzicht daartoe dwingt. En dit
zullen we alleen kunnen doen, wanneer we zóó wijs
zijn geworden, dat wij erkennen de waarheid niet te
bezitten, maar haar vrillen zoeken met elkaar.
In de grijze oudheid, zoo zegt een oud verhaal, leef.
de een groot wijsgeer. Hij peinsde en zocht, hij wilde
de Waarheid vinden. En eens was daar groote
vreugde in zijn hart en jubelend riep hij uit dat hij
haar werkelijk had gevonden. En uit louter blijd
schap bracht hij een offer van talrijke ossen aan zijn
God. En sedert dien tijd zijn alle ossen bang voor de
waarheid!
Te begrijpen is dit van de ossen, Maar wij zijn
menschen nietwaar? En daarom mag ons de waar-,
heid geen vrees inboezemenen. En elk eerlijk pogenc
om haar te benaderen, is ons sympathiek, van welkel,
zijde bet ook komen moge. En wij verketteren nie-V
mand en veroordeelen niemand, maar daarnaast1,
houden we niet op alles wat in ons oog dwaas en on
waarachtig en onredelijk is te bestrijden, eerlijk,
,open, ridderlijk met 't wapen der rede.
ASTÜR.
de hij zich.tot Ellen en begon op ernstigen toon:
„Kijk, eens, juffrouw Thurwell, uw belang in dezoj
zaak is een persoonlijk belang, natuurlijk. Het mijne
evenwel is een zakelijk. Begrijpt u zulks?"
Zij knikte.
„Ja, ik begrijp dat", zeide rij.
„Laat ons haar dan op een zakelijken grondslag
plaatsen", ging hij voort. „Dé vraag is, wat wilt up
ons geven om den heer Maddison vrij, te maken? Data
ia nu hard gesproken, maar wij hebben geen tijd*
te verspillen met er doekjes om te winden".
„Ik zal u duizend, tweeduizend pond geven, als u|
het doen kunt", zeide zij met van verlangen bevendafc
stem „Zal dat genoeg zijn?" a
„Twee duizend vijfhonderd do vijfhonderd vooi H
uitgaven", zeide de heer Benjamin op vasten toon 0
„Vader, maak een stuk op, dat juffrouw Thurwell
teekenen kan".
„Ja, dadelijk", antwoordde zij, haai; handschoen uit
trekkend. „Heeft u eereige hoop, mijnheer Levy? I
weet iets, vertel er mij van, als 'tu blieft".. vroej
zij.
„Juffrouw Thurwell" zeide hij, „op het oogenblil
kan ik u niet meer vertellen dan dit. Ik geloof waar
lijk, dat ik binnen kort in- staat zal zijn, het geheel s
rechtsgeding tegen den heer Maddison te doen val
len, voor het oogenblik kan ik u niet meer zeggen
Laat mij uw adres weten, en u zult wel van mij hoo
ren. Ik geloof heusch, dat u niet beangst behoef
te zijn, juffrouw Thurwell", zeide hij, aanmoedi
gend. „De zaken staan op het oogenblik slecht, maa
lk geloof dat ik er mettertijd een ander licht op za
kunnen werpen." s
„Ik dank u", antwoordde zij, hare voile neer
slaand. „U zult mij dadelijk laten weten, wat er voo
nieuws gebeurt, is het niet?"
„Onmiddellijk, juffrouw Thurwell. Daar kunt u oj
rekenen, goedenmorgen!"
Hij sloot de deur achter haar en naar rijn sto«
terugkeerend. krabbelde hij iets op een stuk papiel
Toen schelde hij.
„Is Mbrrisson hier?" vroeg hij den klerk.
„Geweest en weggegaan.Naar de „Gouden Zoon'
„Breng hem dit stuk papier", beval Benjamin, „ei
zeg hem scherp acht to slaan op de persoon, wie c
naam en adres hierop geschreven staan. Begrepen? e
De knaap knikte en verwijderde zich. h
Toen keek Benjamin naar zijn vader. c
„Wel. oude heer?" vroeg hij laconisch. d
„Benjamin", hernam zJjn liefhebbende vader m«
opgewondenheid, Je bent inderdaad een juweel va I
een zoon."
„Dat geloof ik ook", antwoordde Benjamin nedi I
rig. „Kom, laten wij een glaasje gaan drinken!"
Wordt vervolgd.