Geestelijk Leven. Het ie bijna om mismoedig to worden te moeten constateercn dat beschaving slechte een vernisje is over de barbarenheid heen. Niet zoodra wordt de mensch in een hoek gedre ven en lieeft te strijden, of: weg is het vernisje en heerlijk glanst de barbarenheid, onverschillig of bij Oosterling of Westerling is. Slechts met dit. onderscheid, dat wij de Oosterlin gen en de Oosterlingen ons barbaren vinden. Wij Westerlingen hebben nog een excuus: slechts 20 eeuwen zijn verloopen sedert Christus trachtte Van barbaren menschen te maken. De Chineezen hebben geen oxóuus: reeds 60 eeu wen beschaving hebben zij achter den rug. En toch: het zijn barbaren. Wat geeft het of hun Universiteit te Peking, het bijna heilig verklaarde Ilanlin Yuan eeuwen langer bestaat dan do Sörbonne te Parijs, dan Oxford. Cam- brldge of Iloidelberg? In de bibliotheek van de Hanlin Universiteit wa ren manuscripten van ongekende waadde uit weten schappelijk cn historisch oogpunt. Die handschriften vertelden van het verre verle den. van een verleden, waar wij Europeanen geen begrip van hebben, van dagen vierduizend jaar voor de gelKjorte van Christus. Voor ons ligt die geboorte van Christus zoo einde loos ver met 1025 jaar, terwijl 4000 jaar tevoren de Chineezen reeds belangrijke gedichten en proza schreven, reeds philosopheerden, reeds uitvindingen deden, waaraan wij Westerlingen pas 14 eeuwen na de geboorte van Christus, duA 54 eeuwen, later, aan begonnen te denken. Ik herhaal: Onbegrijpelijk China! Want ik zal U moeten vertellen hoe weinig waarde al die geleerd heid, al die historie, al die traditie voor de Chinee zen had toen, onder bijzondere omstandigheden, de beschaving plaats maakte voor barbarisme en do Chineezen. hooggeplaatst of laaggezonken, rijk of ariu, geleerd of dom, gewend door beschaving en tra- ditio op te zien togen dat bijna heilige Hanli Yuan, zich niet ontzagen, die uit een oogpunt van ge leerdheid en beschaving niet genoeg te waardoeren en nimmer te remplaceeren, handschriften prijs te geven aan hot vuur. Wanneer ik niet met eigen oogen de ruine gezien had, zou ik onmogelijk hebben kunnen geloovcn, dat een volk waarvan zoowel de prins als de koelie een aangeboren eerbied heeft voor geleerdheid en traditie tot zooiets in staat was.geweest. En niet alleen eer bied, doch ook liefde. Het zij koelie of edelman, de Chinees heeft liefde voor het ware schoone, het ware goede, het ware wetenschappelijke. Liefde kan in haat verkeeren en er komen oogenblikken in den mensch en ook oogenblikken in een geheel volk dat liefde onherroepelijk plaat9 moet maken voor haat. Terwijl dan do liefde met beschaving gepaard gaat 'ziet men de haat zich paren aan het barbarisme. Zoo zag men dat in China in 1900 en ik stel mij voor U daarover in een volgend artikel meer te ver- tel'en. Ik v#el mij gedrongen U meer over China te vertellen, omdat ik zie naderen: hot gele gevaar. Onbegrepen en onbegrijpelijk China! Ik zal niet mij aanmatigen u daarover te vertel len, alsof ik het begrepen had. maar ik wil trachten U een stap nador te brengen tot de mogelijkheid om iets te begrijpen van onbegrijpelijk China Trouwens, wil men Polen loeren kennen, dan moet men er rondgeleid worden door personen, die U van de beteekenis van oen en ander kunnen verhalen. Zoo ziet men hot standbeold van Josef Poniatowski, door Thorwaldscn reeds in 1829 of vroeger gemaakt, niet aan, dat dit eerst een tien jaren lang in een Russisch wapenmagazijn te Moekou, daarna bijkans een eeuw in de kelders van een groot Poolsch adel lijk geslacht op het buitengoed heeft doorgebracht. De Russen toch wilden tot de oprichting van dit etandbeeld geen toestemming geven, en slechts do persoonlijke goede verhouding van een der Pool sch o groot adelen tot Keizer Nicolaaa I bracht dezen er In een goeden luim toe om hem te vergunnen het standbeeld van Poniatowski uit het Russische leger- magazijn weg te halen en naar zijn landgoed over te brengen. Daar is het gebleven tot slechts een drietal jaren geleden, toen hot naar Warschau werd overga bracht, om, ter gelegenheid van het bezoek van Foch, die Poolsch, veldmaarschalk is. te worden ont huld. Niet ver van dit standbeeld' is dat van den grooten volksdichter Miekiewicz, geboren in den tijd der onderdrukking, die door zijn gedichten de Pool- ache volksziel heeft vertroost en wakker gehouden. De oprichting van dit standbeeld is door de Russen wel toegestaan, maar de onthulling moest geschieden ronder eenlge redovoering. Zonderlinger plechtigheid kan men zich niet denken; vóór het statidbeeld ston den enkele van Polen'» vooraanstaande mannen; er omheen gedrongen stond' een duizendvoudige me nigte, die niet anders kon doen dan eerbiedig de hoew den afnoraen en zwijgen toen het doek viel en het standbeeld, dat een machtigen indruk maakt, voor aller.oog zichtbaar werd. den dag zou hij naar York gebracht worden om daar door de ussise gehoord to worden. Do heer Thurwell zei hem moed te houden op een toon, die, ofschoon viool ijk bodoeld was. niet zeer hoopvol klonk. Thuis wachtte Ellen vol verlangen naar bericht. Zij behoofde niets te vragen, want haar vaders ge huil sprak genoeg uit. „Staat het erg slecht?" fluisterde zij. Hij keek van haar af met een zonderling gevoel in de keel. Het was iets nieuws en vreeselijks voor hem, zijne dochter, die hij altijd zoo rustig, zoo kalm en waardig zag zijne prinses ^as hij gewoon haar te noemen te zien beven van angst, en dat hij haar geen troost kon schenken, was nog erger, Maar wat kon hij zeggen? Het bewijs was werkelijk ernstig", stemde hij toe, „en slechts gedeeltelijk is het genoemd. Toch moeten wij het beste Jjopon". „Ach, vertél mij er alles van", vroeg zij, heel kalm, maar met een blik, die hem zich steunend af deed wenden. Maar hij gehoorzaamde en vertelde haar alles. En toon was er eone lange stilte. „Hoe zag hij er uit?" vroeg zij na een poosje. „Doodsbleek, maar hij had eene uiterst waardige houding", vertelde hij haar. „Hij moet van hooger geboorte zijn. Ik zou wel eens willen weten waar hij van daan komt. Ik heb nooit van hem gehoord. Jij wel?" Zij schudde het hoofd. „Hij vertelde mij eens, dat hij ~oen vrienden had, noch betrekkingen on geen naaro. clan dien hij voor zichzelven gemaakt heeft", zeide zij. „Ik weot niet of hij meende dat Maddison zijn naam eigenlijk niet was of dat hij zijne reputatie bedoelde. Vader, ik zou wel willen weten, wat Allan Beaumerville hier mede te maken heeftl" zeido zij. „Heeft hij u ooit eon wenk gegeven, dat hij Maddison verdenkt?" „Zeker niet,*' antwoordde hij, .waarom vraag je dat?" „Omdat ik verleden week hem 'eens uit „F&lcon's Nest" zag komen. Het was dien dag dat hij ging bo- taniseoren." De heer Thurwell schuddo het hoofd. „De detective gaf oen anderen dag op voor zijn bezoek en onderzook", zeido hij. „Het was eon maand golodon." Zij wrong hare handen cn koerde zich wanhopig om. „Het moet komen door die afschuwelijke men schen, naar wie ik toe ben geweest," snikte zij, „o ik was krankzinnig, krankzinnig!" „Dat geloof ik niet", zei de heer Thurwell naden kend. „Zij zouden zich niet op den achtergrond ge houden en aan Schotland Yard de leiding gegeven hebben. Wat is er, Roberts?" De bediende was binnengekomen, een oranjekleu- BhmeisJb** isch Nieuws, TERECHT. De partij van 300 balen lijnzaadschilfer», welke In den nacht van Zaterdag op Zondag aan de oliefabrio- ken 't Hart en de Zwaan te Zaandam is gostolen, is aan do fabrieken terug gekomen. Dicht bij de brug aan de Kalkmarkt te Amsterdam vond de Zaandam- sche politie een motorschip, waarop de geheele partij van 15.000 K.G. was geladen. De daders van dezen brutalen diefstal is de politie op het spoor. VAN TWEE HOOG OP STRAAT GEVALLEN. Gisteravond is in de Wagenaarstraat te Amsterdam iemand, die zich met zijn lichaam te ver buiten het raam waagde, van de tweede verdieping op straat go- vallen. Met een schedelbreuk werd de man naar een der gasthuizen vervoerd DE TOESTAND IN DE DRENTSCHE VENEN. De werkloosheid in de Drentsche venen is in de laatste weken zoodanig toegenomen, dat thans uit de gemeente Ebrenen reeds weer 1500 arbeiders bij de werkverschaffing werken, terwijl nog eenlge honder den bij de arbeidsbemiddeling als werkzoekenden staan ingeschreven. M5eer dan 1500 mogen zonder machtiging van den Minister van Binelandsche Za ken niet geplaatst worden. De bepaling van den Minister, dat de arbeiders tus- schon 18 en 30 jaar zich bereid moeten verklaren om in do Limburgsche mijnen te gaan werken, wanneer hun daar werk wordt aangeboden, is bij de arbeiders niet in goeden aarde gevallen. Zij zien verschrikkelijk op tegen werk in de mijnen, zoodat de emigratie naar do mijnen vanuit Drente nog geen groote beteekenis heeft. De moeilijkheden zullen vermoedelijk nog grooten worden, nu, naar verluidt, Gedeputeerde Staten van Drente, de gemoontebegrooting van Etomen niet heb ben goedgekeurd, omdat de Raaxl heeft geweigerd hot vermenigvuldigingscijfer te verhoogen van 2.5 tot 2.75. Dit zal vermoedelijk tot algeheele stopzetting van de werkverschaffing leiden, aangezien B. en W.. niet meer dan de helft van de geraamde bedragen mogen uitgeven, zoolang een begrooting niet is goedgekeurd, welk percentage reeds lang overschreden is. ONDEUGDELIJK WATER. Te Avereest zijn twee jongen» van 7 en 13 jaar, na water uit een veenput gedronken te hebben, onwel geworden en (Jen volgenden Üag overleden, meldt de „Msb.". De geneesheer acht de ondeugdelijkheid van het water de oorzaak. VERDUISTERING DOOR EEN NOTARIS. Verleden week Donderdag had zich voor de Utrecht- sche Rechtbank te verantwoorden een oud-notaris te Utrecht, beschuldigd van voortgezet misdrijf van verduistering van effecten en verduistering van f35.000. De officier van justitie, jhr. mr. A. Calkoen, eischte toen ter zake één jaar en zes maanden gevangenis straf, met aftrek van de preventieve hechtenis. Donderdag deed de Rechtbaank uitspraak en ver oordeelde den beklaagde tot één jaar gevangeniss.raf met aftrek van de preventieve hechtenis. WIERINGEN. Naar wij vernemen zal op Donderdag 0 Augustus 1925 alhier de Provinciale Stamboek- en Promiekeu- ring voor paarden worden gehouden op het Kerkplein te Hippolytushoof. Dit artikeltje wil ik wijden aan een beschouwing over verdraagzaamheid. Het is eigenlijk heeL treu rig, dat ik dit moét doen. In het jaar 1925 moesten wij, menschen, toch zóó ver gevorderd zijn, dat van onverdraagzaamheid geen sprake meer kon we zen. Het tegendeel is 't geval. Op zeer pijnlijke wijze zijn we hieraan nog een» weer herinnerd in onze dagen. Ik denk aan de gebeurtenissen in Limburg, in de mijnstreek. Een uitvoerig verhaal van wat zich aldaar in Brunssum heeft afgespeeld, zal ik achterwege laten. Daarover is genoeg ge schreven. Laat 't genoeg zijn, dat ik slechts memo reer het feit, dat daar sociaal-democratische betoo- gers door fanatieke roomschen, die opgehitst wa ren, zijn aangevallen en mishandeld Die ophitsing was uitgegaan van roomsche geestelijken op een voorafgaande meeting voor de katholieke propar ganda te Heerlen. Het tweede feit, waarop ik wil wijzen is het optreden van een vereeniging, welke den naam draagt van „Limburgsche Liga". Deze vereeniging heeft de brutaliteit gehad aan een niet- roomschen Ibelastingaimibtienaar een open brief te richten in „de Limburger Koerier", waarin hij ge sommeerd wordt zoo spoedig mogelijk overplaatsing aan te vragen. En waarom? Omdat bedoelde belas tinginspecteur het niet wenschelijk achtte, dat in een rige enveloppe op een blad aandragend, die hij El len aanbood. „Een telegram voor Juffrouw Thurwell, mijnheer," zoide hij. Zij nam het aan en scheurde het open. Het kwam van Strand, Londen en oen kleur steeg op in hare wangen, toen zij hardop la«: „Wij moeten u dadelijk spreken betreffende B. M. Kunt u on» morgenochtend komen be zoeken? Levy en Zoon,- „Wanneer zijn de zittingen in York, vader 7" vroeg zij haastig. „Binnen tien dagen." „En u gaat vandaag naar Londen, ts het niert, om Dewes op te zoeken?" „Ja." „Dan ga ik met u mede", zeide zij, het telegram in haar hand verkeukend. HOOFDSTUK VIEL De heer Levy belooft rijn best te zullen doen. [Weer betrad Benjamin Levy het plaveisel van Pic- cadilly en het Strand en werd welkom geheeten door zijne kameraden met juichtonen en vele levendige begroetingen. En Benjamin Levy, het is vreemd het te zeggen, was gelukkig, want het leven beviel hem volkomen. Hij had verstand en geld genoeg om ge zien te zijn; in zekere mate was hij een der leiders en men beschouwde hem als een kracht. En het was eon zwakheid in zijn karakter, dat hij er de voor keur aan gaf boven een nulliteit te wezen van een hoogare soort Een paar van zijne bijzondere goede maatjes had den een souper in een dorderangsch restaurant be steld tjr eere van zijn terugkeer en de heer Benja min wandelde nu het „Strand" af, omstreeks half elf in den morgen, op weg naar het bureau, een wei nig bleeker dan anders en met het vermoeden, van „haarpijn" te hebben. „Is vader binnen?" vroeg hij aan den vasten klork, een Joodsch uitziend man, met scherpe trekken, die op een hoogen stoel zat, met zijne handen in zijne zakken, blijkbaar niet overstelpt met werk Do jonge man knikte en wierp zijn hoed achterover. „Die heeft een brom ingehad", merkte hij laeo- nisch op; „hij zwaait nog". De heer Benjamin ging zwijgend voorbij en trad het binnenvertrek in. Het «was gemakkelijk te zeggen, dat er iets niet in den haak was. De heer Levy wandelde onrustig op en neer, met. een courant in de hand, en mompelde op eene verstrooide manier in zichzelven. Toen zijn zoon binnentrad, stond hij stil en keek hem toornig aan. „Benjamin, mijn jongen", zeide hij, de courant voor zijn gezicht houdend, „je bent voor den gek gehou- «cahtoo* voor den rijksdienst een kruisbeeld hing! Nu is het geenszins mijne bedoeling om naar aan leiding van het bovenstaande te wijzen op room sche onverdraagzaamheid, want er is evenzeer pro- testantsche onverdraagzaamheid. Ik wil slechts een algemeene beschouwing geven, 't Bovenstaande moge 't bewijs wezen voor de actualiteit daarvan. De beteekenis van het woord verdraagzaamheid is duidelijk. Hierover kan geen twijfel bestaan. Ver draagzaamheid is die bijzondere deugd, welke bestaat in het verdragen d.i. het dulden van anderen en hunne meening en de erkenning v&n het goed recht van anderen om afwijkende meeningen te bezitten. Wanneer wij deze bepaling in het oog houden en wanneer wij haar ten volle erkennen, volgt daaruit terstond, dat wij nooit tot een kerk kunnen behooren, welke beweert, dat zij d e waarheid bezit en dat allo afwijking van héér leer, hftór belijdenis, dwaling ge noemd moet worden. Eh wij herinneren ons in dit verband, wat Mlultatuli zegt in het eerste zijner Ideeën: „misschien is niets geheel waar, cn zelfs d&t niet". Wanneer wij maar een oogenblik bedenken, hoe weinig wij eigenlijk weten en begrijpen, hoe we leven temidden van raadselen, hoe we telkens blij ken ons te vergissen; wanneer wij daarnaast zien, dat in den loop der historie altijd door wordt beves tigd het bekende gezegde van onzen leekedichter „wat mij de wijzen als waarheid verkonden, straks komt een wijzer, die 't wegredeneert", och, dan moeten wij wel zeer hoogmoedig of zeer dom zijn, wanneer wij meenen de waa-rheid te bezitten en daarom al de andersdenkenden verketteren en verguizen. De waarachtige verdraagzaamheid wordt 'gebonen uit wijsheid en zelfkennis. Hoe meer wij' de beperkt heid van eigen kennis beseffen, hoe meer wij, derhalve doordrongen worden van ons niet-weten, hoe meer wij ook de meeningen van anderen leeren eerbiedigen, wanneer wij weten, dat ze het resultaat zijn van ernstig denken en zoeken. Om alle misverstand te voorkomen, wijs ik er op, dat ik in 't bijzonder thans me wil bezig houden met de verdraagzaamheid op geestelijk terrein. En ik laat dus buiten beschouwing b.v. het terrein der politiek, alhoewel dat ook in dit opzicht een zeer leerzaam object van bespreking zou zijn. Maar in hoofdzaak geldt wat ik ga zeggen over verdraagzaamheid op goestelijk gebied toch ook op dit terrein. Ik sprak zooeven van de waarachtige ver draagzaamheid. Ik deed dit met opzet. Want, hoezeer ik ook de verdraagzaamheid als een nobele deugd mag roemen, ik vergeet niet dat er ook een verdraag zaamheid is, waarvan ik gruw. Het is die, welke het gevolg is van volkomen onverschilligheid voor ai wat geestelijk leven en wat persoonlijkheid is. Wij vinden haar bij hen, die alles verdragen, omdat zij zelf niets zijn. Zij uit zich In 'tbekende: „de men schen mogen van mij denken en gelooven wat zij willen, 'tkan me allemaal niets schelen". We treffen deze verdraagzaamheid aan bij hen, die tevreden kunnen zijn met 't leven, als zij 't .persoonlijk maar goed hebben, wien niets interesseert, don hun eigen onbeduidendheid en hun eigen stoffelijk belang. Zij groeit op uit miserabele zelfzucht en een totaal ge mis van het besef, van hoe groot belang het is voor de menschheid. welke ideeën in haar leven, door welke beschouwingen en meeningen zij wordt be- heerscht. Neen, wanneer ik een pleidooi houdt voor verdraag zaamheid dan is het stellig niet voor deze Jan Rap- sche. Ik ben geneigd haar te stellen beneden onver draagzaamheid. Vóór ik echtqr over de door mij, als waarachtig ge- qualificeerde verdraagzaamheid schrijf, moet ik nog op een tweede soort wijzen, welke ik zou willen noe men de g e m o e d e 1 ij k e verdraagzaamheid. Zij is van zeer beminnelijken aard. Wij treffen haar aan bij de eenvoudigen van hart, de goede, welwillende menschen die zich bij voorkeur door hunne gevoelen» laten leiden zonder verdere redeneering Het is de verdraagzaamheid van hen, die weinig nadenken en meestal zich houden aan wat hun geleerd is en daar vrede bij hebben. De schaduwzijde van deze gemoe delijke verdraagzaamheid is, dat zij, omdat ze onbe redeneerd is, gemakkelijk kan worden omgezet in haar tegendeel d.i. in onverdraagzaamheid,, in fana tisme. wanneer de eenvoudigere van hart door geeste lijke leidslieden, welke zij vertrouwen en in wie ze gelooven, worden opgehitst. Wiint die gemoedelijke verdraagzaamheid is 't kenmerk der goedige kudde, maar bóven de kudde staat de herder. Wee als de horder een fanatieker is; hij zal van zijn goedige kudde 'n bendft wolven, kunnen maken. Denken we slechts aan het werk der. priesters tijdens de Fran- sche revolutie in de Vendée. Werden die eenvoudige landlieden door hunne geestelijkheid niet opgezwiept tot razernij?; tot gruwelijke wreedheid? Denken w§ aan Limburg thans en herinneren wij' ons daarnevens wat er geschiedde in Katwijk aan Zee verleden jaar van de zijde der protestantsch-orthodoxen. Maar dan begrijpen wij te duidelijker dat er zuivere, (beredeneerde verdraagzaamheid moet komen. En zij zal komen, wanneer de menschen wat wijzer worden en winnen aan zelfkennis den. Schotland Yard is ons vóór geweest!" Benjamin Levy gaapte eens en schoof zijn hoed achterop z'n hoofd. Wat is er nu aan de hand, vader?" vroeg hij. Zijn vader legde het papier vlak op den lessenaar vóór hem en wees'op een der paragraphen met be vende vingers. „Lees dat! Lees dat!" riep hij uit. Zijn gehoorzame zoon keek efenaar en stootte de courant minachtend weg. „Oud nieuws", merkte hij kort op. ,.Het kan zijn", was het koele antwoord. „Eu je hebt hen vóór laten gaan?" riep de heer Levy kwaad uit. „Als dit gedaan moest worden, waarom dedën wij het dan niet?" ..Omdat wij een beter spel te spelen hebben", ant woordde de jongste vennoot van de firma met een nauwelijks ingehouden juichtoon als van triumph. De heer Levy zag zijn zoon met een blik van ver wondering aan, die spoedig in bewondering over ging. „Is het waar, Benjamin?" vroeg hij. „Maar, maar...." „Maar u begrijpt het niet", viel Benjamin ongedul dig in de rede. „Natuurlijk niet. En je zult een wei nig moeten wachten op de verklaring, want hier is juist degene die ik verwachtte", voegde hij er aan toe, zichzelf uit zijn stoel opheffend en uit het venster kijkend. „Nu, vader, ga stil zitten cn zeg geen woord", ging hij haastig voort. „Laat alles aan mij over, ik zal het zaakje alleen behandelen". De heer Levy had nog juist den tijd om door een gebaar zijn volkomen vertrouwen in zijn zoons staat kunde te tiiten, vóór juffrouw Thurwell werd aan gediend. Zij werd onmiddellijk binnengelaten. „Ik heb uw tele$p*am ontvangen", begon zij zenuw achtig. „Wat beduidt het? Kunt u iets doen?" De heer Benjamin gaf haar een stoel en nam zijne geliefkoosde plaats op het haardkTeed ln. „Dat hoop ik. juffrouw Thurwell", zeide hij kalm. „Ten eerste weet u zeker wel, dat het arrest van den heer Maddison eene even groote verrassing voor ons is als voor ieder ander. Wij hadden er geens zins de hand in. noch droomden wij er van, ook maar iets dergelijks te doen". „Ik dacht wel dat het u niet wezen kondet", ant woordde zij. „Hoe gelooft u dat het gekomen is?" „Mijnheer Levy junior haalde zijn schouders op. „Heel eenvoudig", antwoordde hij „Zóó denk ik het mij: de politie heeft do zaak nooit laten varen en ik kan mij denken, dat hij gedurende een tijd be spied is geworden. Hoe alles z'n verloop had, daar zullen we nu niet over praten. (De zaak met u is, naar ik meen kan hij gered worden?" „Ja, dat is zij", antwoordde Ellen kalm. maar met grooten nadruk. „Kan hij gered worden? Weet u iets? Kunt u helpen?" De heer Benjamin Levy schraapte zich de keel en scheen eenlge oogenblikken na te denken. Toen kee*- Tk haalde zooeven een uitdrukking aan van Mul. tatuli. Ik zou in dit verband daar eenige veranUo-U ring ln willen brengen en schrijven: „misschien, is niet® geheel leugen". Ja, dat is het eerstaf wat we te bedenken hebben bij de booordeellng vaoL anderer meening, welke niet do onzo ls! Niets i9 g -L héél leugen. D.w.z. In do zonderlingste leerstelling-' r in de oogenschijnlijk allerzotste dogma's zit dikwijls,r zoo niet altoos, nog een kern van waarheid. Het ;s de vraag maar of wij dezen kern vermogen te zieii.L Laat mij dit met een eenvoudig voorbeeld pogen tel verduidelijken. Er is een wijd verbreide opvatting! welke zegt dat de mensch slecht ls van nature. De|| lezers van de „Geestelijke Levens" weten natuurlijk! zeer goed, hoe ik hierover denk cn dit behoef ikl niet nader te motiveoren. Maar toch kan ik die oj -l vatting, welke de mijne niet is, begrijpen. Want zlJJ moest noodwendig ontstaan bij den mensch, die ern-P stig over eigen wezen nadacht en daardoor tot do ontdekking kwam, dat er in hem een conflict bo- stond. Dit conflict ls een noodzakelijk .gevolg van onze onvolkomenheid, gepaard gaande met- onzen drang naar volkomenheid d.i. naar zèlfverwezenlij king. Welnu, dit conflict werd reeds vroeg gevoeld als een strijd tusschen don geestelijken, hoogeren mensch en den natuurlijken, vleeschelijken mensch. Dit wetende, kan ik die opvatting begrijpen on verdragen, haar tegelijkertijd bestrijdend. Want ik waarschuw tegen de meening, dat verdraagzaamheid bestrijding van de meening van anderen zou uitslui ten. Deze bestrijding is noodzakelijk! En wij moeten daarom óók verdragen, dat andersdenkenden n z o meeningen aan kritiek \onderwerpen en bekampen.f Daarvan zal 't gevolg wezen dat we steeds eigenf meening nauwgezetter onderzoeken. De manier van'- ■bestrijding zal echter over onze verdraagzaam heidr beslissen. Deze bestrijding zal nooit grof, ruw mogenW wezen en nog veel minder zullen wij anderen om af-P wijkende overtuiging als minderwaardigon beschou-p wen., noch hen trachten te benadeelen. Wie bij dop bestrijding van anderen naar onwaardige wapenent grijpt, toont daardoor zijn zwakheid. Wie den om gang met andersdenkenden schuwt en angstvallig zich opsluit in eigen geestverwanten kring, levert daardoor slechts het bewijs, dat hij vreest voor uit wisseling van gedachten en dat hij door dogma's is verblind. Niemand, geen enkeling en geen collectivi teit als de kerk, heeft de Waarheid. In moei zaam zoeken hefbben wij allen strijdend haar te be naderen. Dit volkomen beseffend, kunnen wij ver- draagzaam-strijdend worden en zullen wij ons hoe den voor een gevaarlijk terugtrekken in eigen we reldje, in de meening dat dit wereldje 't eenig-be- staanbare is. En daarom komen wij met kracht op tegen alle belemmering der vrije meeningsuiting. Iedere meening, hoe dwaas ook in ons oog, hoe ver derfelijk zelfs, heeft recht van bestaan, als zij eerlijk gemeend' is. Eln allerminst mogen wij den dragers eener meening,, welke niet de onze is, hinderen, met geweld bejegenen. Huiveren we niet alleen van den tijd toen de inquisitie, de geloofsrechtbank, haar lu guber werk nog deed? Wij moeten toch ook nooit uit 't oog verliezen, dat gelijkheid van inzicht bij denkende, zoekende men- schen onbestaanbaar is, omdat nu eenmaal de men- j schen allen onderling ook verschillen. Wat evenmin als de bladen van den boom allen gelijk rijn. evenmin zijn er volkomen gelijke men- schen, noch uiterlijk noch innerlijk. Onze hersenen hebben bij ieder een eigen structuur, daarom moot ons denkvermogen verschillen en dus ook onze ver standelijke ontwikkeling. Om deze reden zijn de in richten natuurlijk alle onderling afwijkend, tenzij deze inrichten niet anders zij dan napraterijen van wat een kerk leert. Maar zullen we dan niet ver draagzaam zijn? Ja, tot 't uiterste. Maar nooit onvor- schillig. Wij moeten daarom onze meeningen steeds t •toesten aan die van andoren en niet aarzelen ze te wijzigen, als dieper inzicht daartoe dwingt. En dit zullen we alleen kunnen doen, wanneer we zóó wijs zijn geworden, dat wij erkennen de waarheid niet te bezitten, maar haar vrillen zoeken met elkaar. In de grijze oudheid, zoo zegt een oud verhaal, leef. de een groot wijsgeer. Hij peinsde en zocht, hij wilde de Waarheid vinden. En eens was daar groote vreugde in zijn hart en jubelend riep hij uit dat hij haar werkelijk had gevonden. En uit louter blijd schap bracht hij een offer van talrijke ossen aan zijn God. En sedert dien tijd zijn alle ossen bang voor de waarheid! Te begrijpen is dit van de ossen, Maar wij zijn menschen nietwaar? En daarom mag ons de waar-, heid geen vrees inboezemenen. En elk eerlijk pogenc om haar te benaderen, is ons sympathiek, van welkel, zijde bet ook komen moge. En wij verketteren nie-V mand en veroordeelen niemand, maar daarnaast1, houden we niet op alles wat in ons oog dwaas en on waarachtig en onredelijk is te bestrijden, eerlijk, ,open, ridderlijk met 't wapen der rede. ASTÜR. de hij zich.tot Ellen en begon op ernstigen toon: „Kijk, eens, juffrouw Thurwell, uw belang in dezoj zaak is een persoonlijk belang, natuurlijk. Het mijne evenwel is een zakelijk. Begrijpt u zulks?" Zij knikte. „Ja, ik begrijp dat", zeide rij. „Laat ons haar dan op een zakelijken grondslag plaatsen", ging hij voort. „Dé vraag is, wat wilt up ons geven om den heer Maddison vrij, te maken? Data ia nu hard gesproken, maar wij hebben geen tijd* te verspillen met er doekjes om te winden". „Ik zal u duizend, tweeduizend pond geven, als u| het doen kunt", zeide zij met van verlangen bevendafc stem „Zal dat genoeg zijn?" a „Twee duizend vijfhonderd do vijfhonderd vooi H uitgaven", zeide de heer Benjamin op vasten toon 0 „Vader, maak een stuk op, dat juffrouw Thurwell teekenen kan". „Ja, dadelijk", antwoordde zij, haai; handschoen uit trekkend. „Heeft u eereige hoop, mijnheer Levy? I weet iets, vertel er mij van, als 'tu blieft".. vroej zij. „Juffrouw Thurwell" zeide hij, „op het oogenblil kan ik u niet meer vertellen dan dit. Ik geloof waar lijk, dat ik binnen kort in- staat zal zijn, het geheel s rechtsgeding tegen den heer Maddison te doen val len, voor het oogenblik kan ik u niet meer zeggen Laat mij uw adres weten, en u zult wel van mij hoo ren. Ik geloof heusch, dat u niet beangst behoef te zijn, juffrouw Thurwell", zeide hij, aanmoedi gend. „De zaken staan op het oogenblik slecht, maa lk geloof dat ik er mettertijd een ander licht op za kunnen werpen." s „Ik dank u", antwoordde zij, hare voile neer slaand. „U zult mij dadelijk laten weten, wat er voo nieuws gebeurt, is het niet?" „Onmiddellijk, juffrouw Thurwell. Daar kunt u oj rekenen, goedenmorgen!" Hij sloot de deur achter haar en naar rijn sto« terugkeerend. krabbelde hij iets op een stuk papiel Toen schelde hij. „Is Mbrrisson hier?" vroeg hij den klerk. „Geweest en weggegaan.Naar de „Gouden Zoon' „Breng hem dit stuk papier", beval Benjamin, „ei zeg hem scherp acht to slaan op de persoon, wie c naam en adres hierop geschreven staan. Begrepen? e De knaap knikte en verwijderde zich. h Toen keek Benjamin naar zijn vader. c „Wel. oude heer?" vroeg hij laconisch. d „Benjamin", hernam zJjn liefhebbende vader m« opgewondenheid, Je bent inderdaad een juweel va I een zoon." „Dat geloof ik ook", antwoordde Benjamin nedi I rig. „Kom, laten wij een glaasje gaan drinken!" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 6