VOOR DE KINDEREN.
Bram s Uitvinding»
Even Lachen.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
b« ]]e toehoorders waren vol bewondering, en de do-
k tij b [n de logee wierpen Puganlnl bloemen toe. Ten>-
rd, d (e kon Paganini aan zijn jeugdige bescbermelln-
i vt 2000 francs schenken. II1J wilde haar ook den
lolklomp" geven. Een voreerder kocht dezen ech-
to voor 6000 francs,
dt
mom GUMMISLANGEN.
int komt meermalen voor, dat gummdslangen, 'die
gan tijd ongebruikt hebben gelegen, stug' en on-
gzaam zijn geworden. Het eenige middel om een
fel ijken slang weer bruikbaar te maken, is hem
'ier, lang als noodig blijkt, door de handen te wrlj-
izuipi in veel gevallen is dit een probaat middel. Al-
ii als ouderdom oorzaak is van de stugheid van
l?(n guimmlslang als er bij 't buigen stukjes afbre
n. Hm bestaat .er geen remedie.
ap«
,T KWAM GOED UIT.
itz was de fluitleeraar van Frederik: den
Omj den meester te plagen schreef de ko-
eens heimelijk op ihet muziekboek: „Quantz is
[ezel". En om hem te laten weten, wie hem deze
ituur verleende, schreef hij onder dezen belee-
jnden zin zijn handteekening: frederik H".
BIJi een eerstvolgend concert las de musicus de be-
leedigende woorden, maar behield zijn goed humeur.
De koning wilde echter, dat de man hardop zou
voorlezen, wat op zijn partituur stond geschreven.
Quantz nam heel goedmoedig het blad en las ten
aanhoore van heel het hofgezelschap: „Quantz is
een ezl, Frederik de tweede."
RAAK.
Een bekend filosoof werd door een grappenmaker
cp zijn groote ooren opmerkzaam gemaakt.
„Je hebt volkomen) gelijk", zei de filosoof, „voor
een mensch zijn mijn ooren te groot, «naar de uwei\
zijn voor een ezel to klein."
I
VERKEERD VERSTAAN.
Vrouw: „Je zei dat je maar één glas zou drinken
en om tien uur thuis zou zijn."
Fuifnummer: „Dan ben je t-toch abuis. Ik-hik-zei
dat ik er tien zou d-drinken en om een uurt-thuis
zou zijn."
mn WIST BET»
Meesteres (die voor een weok is weggeweest, tot
dienstmeisje van het platteland): „En, Anna, heb je
nog last gehad met het gas?"
Anna: ,,0 nee, 'mevrouw, heelemaal niet! Het
heeft al dieni tijd gebrand, zonder dat ik er ook maar
iets aan heb behoeven te doen!"
O ZOO!
'Modiste (innemend): „Bn welken hoed, vindt u dat
mevrouw het beste slaat, mijnheer?"
Echtgenoot (die, er genoeg van heeft): ,Haar
ouwel"
EéN WAS GENOEG.
„Tante, Zondag eten wij gans.".
„Waarom hebben jelui mij; niet gevraagd?*
„Ja moeder wilde 't nog doen maar vader zei: aan
één gans hebben wij genoeg."
DAT WAS TE ERG.
.«Mijn verloofde", zeido de keukenmeid, „had van
avond iets heel bizonders, hij had een vleescheténde
plant meegebracht."
„Wat!" riep mevrouw verschrikt, „komt die nu
ook bij ons in de kost."
ON POTOPAÖIWJW
Onder de kiekjes, een overzicht van de Paarden
markt en Schoonrijden is de'bijvoeging te Schager-
brug weggevallen. De aandachtige lezer zou dat trou
wens zelf wel reöds hebben opgemerkt.
DE TJTRG,
WARE WOORDEN.
Het. is oen -groote fout onszelven en anderen te
kwellen met iets wat niet te veranderen is.
Heb vele kennissen, één vriend en geen vijanden.
Door twee vleugels verheft zich de mensch boven
het aardsche; eenvoud en reinheid.
Moeilijkheden kunnen zooveel energie vergen, dat
een gewoon wensdh ervoor bezwijkt, doch het genie
wordt er juist door geprikkeld en weet ze te over
winnen.
Eerst de duisternis doet 't licht waardeeren, en
niet voor dat iemand van huis is geweest weet 'hij
hoe heerlijk het is, thuis te zijn.
migfl
haat
vul
lars
d
s<
gelj
,en g
ui
sk
W'e keeren naar de menschenwereld
terug. Kabouterkoning zal ons wegbren
gen. „Dag Diepzee koning! N'og wel bedankt
voor 't vriendelijke onthaal". 'Dan voe
ren de zeepaardjes ons weer ras naar 't
Rotseilandje.
250.
Daar gekomen roept Kabouterkoning
izij-n groote Tooverisohip, dat door de
lucht zeilen kan, we-er eens aan. Dat zal
ons naar huis en hem naar -Sprookjes
land brengen.
251.
„Hè", zegt Mimi, a'ls we op weg zijn,
„ik verlang naar buis. Zijn we lang weg
geweest, Kabouterkoning?Weineen,
antwoordde deze. „nietlanger dan één
nacht, volgens mensch enberekening.
Maar daarin kan in de sprookjeswereld
véél gebeuren!"
252 Ziezoo, we zijn er! „Dag, dag", wuiven
we nog lang. Dan gaat het op 'n holletje
naaT huis „Leuk, hè", zegt Mimi, „dat wijl
in één nachtje, als andere kinderen slie
pen, zooved beleefd hebben!"
vaai
na«!
attf
i v<>:
een*
wiss
„Paling, mooie levende paling!" 't Is
de vischboer, Aap, die voorbij trekt met
zijn -karretje. Hans, die juist van school
komt, hoort het en gaat 'ns kijken.
254. Brr, wat is dat vreeselijk. Aap houdt
z'n wagen stil, neemt een paling beet en
begint het arme dier levend te vilten.
Natuurlijk kronkelt het zich van' pijn.
255. Hans herinnert zich, wat hiji onder zee
meemaakte. Hij' Hoopt naar Aap toe en
trekt !m zachtjes aan een mouw. „Toe,
baaslaat dat; het doet zoo'n pijn."
256.
Maar vischboer Aap zegt alleen:
„Koop ze 'me dan af! De mienschen willen
gevilde paling. Ik kan er niks aan doen!"
,,'k Zal Mimi gaan halen", denkt Hans,
„miischien weet zij. raad!"
Een ongelooflijke geschiedenis door
L. Roggeveen.
be
>o Ti kam
Vervolg.
onzichtbaar, naderde de eerste huizen van
dorp.
n is „Als je nog eens dorp zegt, blijft er niet veel meer
n over", dacht hij, „Elén behoorlijke kerk, een
i! WK ein miezerig kerkje, een hotelletje, een schooltje
een stuk of dertig huizen, dat is alles. Hoe laat
ac iu 't zoowat zijn?"
De torenklok gaf antwoord op zijn vraag: zes sla-
pa'- en galmden door de lucht
wal ««Zes uur' zei Bram, „zóó vroeg ben ik nog nooit
y. de hand geweest. Gistermorgen om zes uur zat
hij Pashukoff in de,vliegmachine en eergisteren...
ffallo, wat is dat? zoo onderbrak hij1 opeens zich-
P8ffelven' was toen hij: een hoek omsloeg pardoes
6^en 6611 80ört veldwachter aangeloopen, een lange,
|ID; n- 'n een1 smoezelige uniform gekleed, waaraan
Dog maar vier knoopen zaten.
aan de veldwachter en hij was al bezig om
gedachten den oneerbiedige te arresteeren en
r f e Vreoselijkst.e straffen voor hem uit te denken,
lier. °P0en®. dat er geen arrestant was.
5-elj ",1( Hg1> het toch gevoeld", zei de veldwachter, in
frflC iZ0'f' "Danv gaat niks- van af."
«Kijk uit je oogen, Schupol" zei Bram dn' z'n beste
,es' uitsch.
tuztó i? veldwachtnr keek rechts, links, voor en1 achter...
t ui J zie' ik zle. wat jij niet ziet!" lachte Bram.
ïeni' e veldwaohtor zette z'n mond open en holde met
D ,Gto sPfongen naar een groot huls
unifivCker '1 gemeentehuis", dacht Bram.
jr#" d'6ed' 'de deur open, verdween en keek eveh-
lalaclf atep met z'n, verschrikte facie door de kleine
oei u
ld l)' L v B^am luidop, zoodat de miusschen,
Brllrikt wegvlogen.
jiooi fn paar art>eiders en vrouwen kwamen met sla-
K(' gezichton naar buiten.
tw KvUlwa!'"vroeg: er e n.
antwoordde de onder.
nzan& r lachtö d'r een!"
lertl. ln.nP do 'Völdweiclito'r te^en de verweerde
o tikken. De arbeiders liepeni er heen, en
Bram begreep, dat de veldwachter in kleuren én geu
ren zijn ondervindingen verhaalde.
Bram kwam naderbij! en las op verschillende pa
pieren, di-e ter algemeene lezing tegen 't gemeente
huis waren opgehangen, dat het dorpje, waar hij- op
't oogenblk was, Sferzin heette!
„Ich bin hier also in Sferzin", zei hij luid.
Terstond vloog het groepje arbeiders uit elkaar,
terwijl de veldwachter weer zijn -heil zocht in 't ge
meentehuis.
Bram ging verder.
„-Gek", dacht hij, „ik voel me h-oe langer hoe lich
ter worden. Enfin, zooveel te beter, 't loopen kost me
dan ook minder moeite."
Hij haalde uit de hand van een bakker, die juist
zijn wagen aan het vullen was, een heerlijk krenten
broodje, en liet 't in drie tellen in' zijn maagver-
dwijhen.
„Rekening sturen naar Vingerling, dén Haag, Hol
land, wereldberoemd", zei hij, maar de bakker was
al lang in zijn winkel gevlucht.
„Bange lui zijn 't hier", dacht Bram. „Hij wist
niet, dat Heinz al vóór hem was weggegaan, en zijn
ondervindingen van deni vorigen avond al aan den
veldwachter had verteld. Daarom waren de Sferzi-
ners erg op hun hoede.
Bram liep verder en kwam na een- paar minuten
bij een verveloos houten gebouwtje, waar miet bijna
onleesbare letters „Po-stamt" op geschilderd' stond'.
„Ha, het postkantoor," dacht hiji. „Maar't ls
nog gesloten, geloof ik. Ik zié tenminste geen miensch»
'k Zal toch maar even naar binnen) gaan. Je
kunt nooit weten
Hij1 deed de deur open. en kwam- in een klein be
nauwd wachtkamertje. Tn don zijwand-, die 't wacht
kamertje van 't eigenlijke kantoor afscheidde, was
een loket. Bram- zag een postbode, die op zijn; dooie
gemak een' bo-terhami miet worst verorberde, en een
lange, gele uitgedroogde ambtenaar, die zijn spitse
neus in een dik boek verschool.
„Hallo", z-ei Bram. „Vollek I"
De besteller at kalm door, en de ambtenaar ver
roerde zich evenmin,
(Hallo", riep Bram nog eens.
Maar alweer zonder succes, Bram wachtte een
poosje on kreeg niet bepaald een gunstig idee van
de behulpzaamheid der Sferzlner postbeambten).
Eindelijk, toen' hij voor de derde maal „Hallo"
riep, stond de ambtenaar langzaam op en kwam
Daar 't loket.
„Sie wünschenzei hij met een stem, die
kréakte als nieuwe laarzen.
„Kann ich telegrapjjieren?" vroeg Bram,
„Aberaberwo sind Sie denn?" vroeg de
beambte
„Ich bin. hier", lachte Bram, „ich binich bin
unsichtbar!"
De beambte, die eerst verschrikt had gekeken, trok
weer bij.
,)Ik vermoed", zei hij, „dat u is het zoogenaamde
spook, dat in het huis van boer -Nansing den nacht
heeft doorgebracht."
„Jawel", zei Bram. „En.
„Envroeg de-ijpambte.
„Ja", antwoordde .JJram. ,JDat "Spook ben ik. Hebt
u daar iets tegen?"
„Wat. ik daar tegen heb?" kraakte de beambte, die
rond begon te loopen, „wat ik daar tegen heb? Denkt
u, dat ik als fatsoenlijk mensch, het woord richt tot
een spook, eeii onzichtbaar spook, dat iedereen aan
't schrikken maakt, dat brood miet spek eet, radijs
jes van eerzame groentelieden wegneemt! Mijnheer,
ik bedoelSpook, pak u weg, pak uw. biezen, ver
dwijTi uit dit lokaal, verdwijn
„Maar mijnheer, luistert u toch eens eventjes, bit-
te", zei Bram,
„Niets daarvan, spook, weg, weg, weg! Schön, help
mie eventjes, om dit spook te verwijderonl"
De besteller stond1 op, nam een bezem, ging de
wachtkamer binnen en begon in 't wilde weg te
slaan. Brami wachtte de slagen niet af, hij nam
haastig eon- 'paar papieren uit de prul Iemand' en
vlüchte 't, gebouwtje uit, gevolgd door den nog
steeds slnanden besteller. In een oogenblik kwn-
van alle kanten menschon toeloopen, die druk hot.
spookgeval bespraken-'t Was een gebeurtenis in
het kleine d-orpjeI
Bram liep 't ongelukzalige dorp- uit om schreef
miet een potloodje op- 't papier:
Abraham Jacobua Vingerling,
Unsichtbar!
Benachrichtige moine Elternl
don Haag, Holland.
Toen prikte hij' 't papier aan een' paal, die langs
den weg stond, op hoop*van zegen....
i
Toen Bram allang weg was, kwaml eeni deftig ge
kleed heer langs den weg, zag 't papier, las 't, uitte
een kreet van verbazing en holde zijn huis bimnenju
Bram- sjokte langs den weg, met vermoeide voeten.
Toch viel het loopen hem niet moeilijk, integen
deel 1
„Ik zweef", zei Bram. Hij nam een) aanloopje,
zweefde een poosje door de lucht en kwam toen.
zachtjes wéér op den weg terecht.
,,'t iWórdt bepaald al een graad, of tachig", zei
Bram. „Maar ik wil toch vandaag liever niet de
lucht in. Ik wil verder gaan, net zoolang tot ik er
gens kom, waar ze me kunnen begrijpen, en waar
ze. me willen helpen."
Hij ging een weiland in, bondi zijin been met een
koeientouw aan een paaltje en ging toen op -zijn
dooie gemak in- 't gras liggen
Een leeuwerik tierelierde aan den bemtel, de bijen
gonsden en' zoemden 'Bram, den onzichtbare» reizi
ger, om de ooren
Bram. die 's nachts heel slecht geslapen Êad, dom
melde zoetjes in
Hooger rees de zon; steeds warmer werd het. Heet
golfde de Aibnovi -door het 'bloed van den slapend-en
Brara
Langzaams hepl langzaam steeg het onzichtbare
lichaam naar boven, bleef aan 't koeientouw een
oogenblikje zweven.'t 'lichaam rukte, rukte, ruk
te't paaltje schoot los uit den grond, 't lichaam
steeg en dreef langzaam weg, voortgedreven door
den wind, terwijl ,'t paaltje aan 't touw over den
landweg slingerde, tot groote ontsteltenis van.' de
eenvoudige boerenmonschen.
„Hup, hup, hup," tikkerde het paaltje, sprong te
gen ramen en over daken, nu'hoog.d an laag, sloeg
oen ouden man don hoed van 't hoofd, botste tegen
een vrouw, die een melkkan dn de hand1 hield. De
kan brak, de melk stroomde over den grond.„O,
o," gilde de vrouw en vloog in huis.... 't paaltje
trippelde verder, vermorzelde de groente ruitjes van't
gemeentehuis, slingerde zich tusschen de boenen
van den veldwachter; de veldwachter viel...... 't
paaltje huppelde voort, sprong omhoog, en zweefde
als een soort komeet door de lucht, hooger, nóg hoo
ger....
En Bram, onzichtbaar, zweefde drooraJend) door de
warme lucht, onbewust van alle onheilen, die zijn
paaltje had aangericht.
Steeds hooger zweefde Bram,, steeds hooger
Wórdt vervolgd.
Correspondentie zenden aan L. ROGGEVEEN,
SPUI 07, DEN HAAG.