Bram's Uitvinding.
VOOR DE KINDEREN.
icn, van dit fMdHl doet profitawtn. Da «oBdtrlingê
levensverhoudingen die van een en ander het gevolg
lijn, worden door den auteur zeer geestig beschreven.
Omtrent het voorkomen van reuzen, waaronder
men in den regel verstaat menschen van meer dan
2 M. lengte, leveren de militaire statistieken be
trouwbaar materiaal.
Meestal is de reuzengroei een ziektebeeld, dat
reeds voor de geboorte ontstond. De „vroege" reuzen
worden met een gewicht van 7—10 Kg. geboren
Meestal wordt die groei naderhand geremd, maar zet
ze een enkelen keer door, dan zijn de resultaten ver
bazingwekkend.
Niet alleen komt als ziektebeeld een algemeen© reu
zengroei toot, deze treedt ook wel plaatselijk op.
Een enkele koer bij één lichaamshelft, maar meestal
toch bij wat men noemt de „extremiteiten"; bij voe
ten, handen, de neus, Ja soms alleen bij een teen of
vinger. Ten deele komt die plaatselijke reuzengroei
voort uit storingen, in de vóórgeboortelijke ontwikke
ling, maar toch ook treedt, hij af en toe eerst later op.
De annalen der medische wetenschap maken in
dit opzicht o.a. melding van ©en zekeren Rhyner, een
herder uit Elm (Zwitserland), die tot zijn 36e jaar
gezond en krachtig wa9 en een lengte van 190 c.M. I
had. Omstreeks het bereiken van dien leeftijd begon I
nen echter de armen en beenen van dezen man on
der hevige pijnen op te zwellen. Na korten tijd be
merkte men een grooter-worden van ooren en neus,
van handen en voeten, vooral van hunne uiterste
deelen. De armen en beenen zelf werden niet langer,
de man ook niet; integendeel, na ecnige Jaren was
zijn lichaamslengte door intense verzwakking terug-
geloopen tot 160 c.M.1
Hiet lot van dezen Rhyner was waarlijk droevig.
Niet alleen aan zijn ledematen leed hij voortdurend
hevige pijnen Ook werd hij door ontzettende hoofd
pijnen gekweld. Meermalen overvielen hem boven
dien onmachten en in een van deze onmachten liet
hij ten slotte het leven.. Toen bleek, dat de oorzaak
van zijn ziekte de opzwelling was van een, klein
kliertje, gelegen in de onmiddellijke nabijheid der
hersenen (bekend als de „hypophyaie cerebri"). Dit
kliertje schijnt in het bijzonder belast te zijn met de
verzorging van den groei der extremiteiten; het was
bij Rhynor tot de grootte van een wainooi ^ngezwol-
len, waardoor zijn werking abnormaal vergroot" werd
en tot een ernstige verstoring dor „interne secretie"
leidde.
Duit sch -Oost-Afrika levert den m eest-bekenden
reuzen-stam op, die der Watoessi. Hunne goedgepro-
portionneerde gestalten zijn van een lengte van 1.80
M., 2.M., niet zelden tot 2.20 M., de eerste ontdek
kingsreizigers moeten zich te midden van ben bij
kans als dwergen gevoeld hebben.
Werel dkrpniek.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Nee, nee, Kabouterkoning is 'zijn be
lofte niet vergeten 1 Hij kwam ons van
nacht halen, en' nu is hij alweer bezig
om ons net zoo klein ta maken, als hij
zelf is.
d90. Dan wandelen we met z'n drietjes door
'n bo§ch vangrassprietjes! Kleine
kiezels zijn voor ons groote keien ge
worden.
391. Kabouterkoning brengt ons naar een
mooi schuitje, dat van een krant gevou
wen is. 't Vlaggetje in top zit met een
speld vast. Grappig, hè?
392. En dan varen we in dit kleine schuit
je over een groote modderplas naar Ka-
bout erland. Zóu je niet met ons mee-
willen?
Nu dan, we varen fijn, met het papie-<
ren schuitje over de sloot, die nu 'n erg
breede rivier lijkt; 't windje stuwt ons
voort en Kabouterkoning roept iets.
394.
O hij roept zijn kabouterschip aan,
heelemaal gemaakt van notendoppen-
hout. Tien kereltjes roeien en één boomt.
„Hierheen!" roept de koning.
395. We stappen in een wip over. „Ga jij
maar eerst, Hans!" zegt M'imi 'n beetje
angstig. Maar 't gaat best.
396. En dan roeien de kereltjes, roeien,
roeien, dat we als 'n pijl uit den boog
over 't water schieten, Fijn!
VOOR DE KINDEREN.
welbekend uit
i
De raadseloplossingen zijn:
1. P Alzoo: Pashukoff,
A r Bram's Avonturen.
Som
Hoog
U r'k er
Klok
Oog,
F a
F
2 Negen is een getal.
Een wal is langs de sloot.
Een kam is een toiletartikel.
Een week is een deel van 't jaar.
Een Zeeuw is een bewoner van Zeeland.
De zon geeft ons licht en warmte.
Een mat ligt voor de deur.
R e is .een muzieknoot.
Het geheel is dus: Een zwaluw maakt geen zomer.
Een 6, 7, 19, 2 is een gevaarlijke zeevisch.
Een 16, 1, 3, 4, 5 gebruikt men bij 't schermen..
Een 17, 14, 4, 20, 21 is een eendenechtgenoot!
Oplossingen van deze raadsels zoo spoedig mogelijk
zenden naar L. ROGGEVEEN, MARETAKSTRAAT
54 DEN HAAG.
Jan: Wat is „appel" in *t Fransoh?
Piet: Pomme.
Jan: En „twee appels"?
Piet: Deux pommes.
Jan: En „v.eel appels"?
Piet: Beaucoup de pommes.
Jan: Nee!
Piet:
Jan:De Marseillaise! (Hij zingt:)
5 5 5 1 1 2 2
Pom, pom. pom,'pom, pom, pom, pom.
Jan: I-Iahahahaha!
De gezochte stad is Amsterdam.
3. Adam
laMp
OSlo
Teer
rEet
kooR
eDam
Aren
rooM'
GOEDE OPLOSSINGEN zonden: Ap en Jansje No
bel, Oudesluis; Anna en Marie Kool, Hdppolytushoef;
Grietje Eriks, 't Zand; Vrouwtje. Riena en Klazina
Hoornsman, Koegras; Enny, Enno en Aleida Band,
E K. Bood, Aartswoud, N. Krap, Winkel.
NIETJWE RAADSELS».
1. Saar Zet deze woorden zóódanig onder elkaar,
Asch' dat er de naam van een gezellig meubel
Hoop te voorschijn komt. Van elk woord één
Kees letter gebruiken.
Raam
Leer
Rook
Kool
Klas
Moor
Raap
2. Ik ben zwart en groot en ik woon hier ver van
daan. Draai je mij om, dan ben ik z%pht en wit, en
wordt gaarne door iedereen gegetenI
Wlat ben ik?
3. 't Is een spreekwoord van 21 letters en 5 woor
den en 't vertelt iets, dat iedereen wel gelooven zal,
vooral in dezen koudon wintortijd.
Een 1. 11 is een goed voedsel voor iedereen.
3, 14, 15, 10 is een duur metaal.
12, 18, 8, 9 is een meisjesnaam.
David schrijft:
DE ARME BEDELAAR.
Bij den hoek van een klein straatje stond een ar
me bedelstar. Mijn vader en ik kwamen langs hem.
Mijn vader gaf hem een gulden. Ik vroeg aan den
bedelaar, hoe het kwam, dat hij moest bedelen. Hij
begon te vertellen:
„Toen ik nog jong was, een jaar of 18, verdiende
ik goed mijn brood. Ik had ook vrienden, zooals u
begrijpt", zei hij tegen mijn vader. Toen ging hij
verder:
„Die vrienden van mij waren slecht. Mijn vader
verbood mij, om met ze te loopen. Ik stoorde me
daar niet aan .en liep toch met ze. Eens liet ik mij
overhalen, om een borrel, te drinken. U kunt begrij
pen, dat ik het heelemaal niet lekker vond. Toen
vroegen ze mij voor een tweede borrel en toen ik er
drie uit bad gedronken, was ik dronken
Ik liep waggelend naar huis. Toen mijn vader mij
zoo zag, joeg bij mij de deur uit, zonder een cent
op zak. En zoo komt het, dat ik zoo arm ben."
„Maar", vroeg mijn vader, „dan kon je toch. wel
werken?"
„Neen. mijnheer", zei de bedelaar, „de bazen wilden
mij niet meer hebben. Ik was naar mijn vrienden
gegaan, en die hebben mij verleid naaT de kroeg.
Maar nu zal ik nooit meer drinken."
Een spelletje voor de winteravonden.
DE NACHTWACHT.
Marietje, Doortje, Ans, George, Karei en Barond
zitten in de kamer. Ze gaan „nachtwacht" spelen.
Barend gaat de kamer uit, op do gang. H'lj is de
nachtwacht, begrijp je wel?
De anderon verschuilen zich, Marietje achter de
divan, Doortje naast 't buffet, Atns achter vader's
stoel en zoo vinden ze allemaal eon plaatsje.
Nu draait moeder 't licht uit,, 't Is erg dónker in
Öe kamor en je kunt niemand zien. Barond, de nacht
wacht, mag nu weer binnen komen.
Nachtwacht: Is er nog iemand op de straat?
Een van de kinderen doet een dierengeluid na. De
nachtwacht moet raden, wie 't isl
Zoo doen alle kinderen. En wie 't best zijn stem
veranderen kan, zoodat Barend Nachtwacht 't niet
kan raden, mag den .volgenden keer nachtwacht zijn.
Welke dierengeluiden zijn er?
Koe boe; ezel ia; muis piep; geit mè;
schaap. blè; haan kukeleku; kip tok-tok; kik-
vorseh rekkekkek; duif roekoe; eend gak-
gak; hond waf waf; kat miauw; kraai ka ka
ka; varken knor knor; museh sjilp, sjilp, sjilp;
de koekoek en de kievit en de grutto en de karekiet
roepen hun eigen namen!
Een ongeloofelijke historie door
L. Roggeveen.
Vervolg.
„Van dat slag menschen kun je alles verwachten",
zei de Commissaris. „Maar ik denk toch niet, dat ze
die brutaliteit zullen hebben".
Rrrrr,daar ging de' telefoon.
„Mag ik eventjes?" vroeg de Notaris.
„Zeker, zeker, gaat uw gang", antwoordde de Com
missaris.
De Notaris haalde de hoorn van den 'haak en luis
terde, en onder 't luisteren betrok zijn gezicht, zoodat
hij er na een oogenblik net zoo uitzag als toen 't
mannetje van de „Express" er nog was.
En eindelijk barstte hij los:
„Nee mijnheer, nee mijnheer, nee mijnheer! Geen
drie uur 12, en geen drie uur 18, maar drie uur
honderdzevenendertig. Dag mijnbeer!"
Boos hing de notaris de hoorn weer op.
„Nou is die vervelende kerel er al weer! Of de
trein om drie uur 12 of drie uur 18 komt. Net alsof
ik daar straks al geen last genoeg van hem heb ge
had."
„Laat hem nou maar vragen, man", zei Mevrouw,
„en maak je niet zoo kwaad. Vergeet niet, dat die
man 't ook voor zijn brood moet doen. Eln dat hij
hèel aardige stukken over Bram in de krant beeft ge
schreven."
„Ik wil die krant niet meer lezen", zei de Notaris.
„Ik zal me op de „Telefoon" abonneeren, en de .Ex
press" gaat mijn huis uit."
„Dat zeg je nou", zei mevrouw, „maar over een
poos, als onze jongen weer goed en wel op school
is, en als we de groote schrik van zijn ontvoering
zoowat vergeten zijn, zal je 't wat aardig vinden,,
om alles nog eens na te lezen. Ik wil je ten minste
wel eerlijk bekennen, dat ik alle kranten, waar iets
over Bram in stond, bewaard heb. Eln ik wil ze niet
missen ook, dat zeg ik jol"
„Wo zullon wel zien", mompelde' de nolaris. Hij
w-ou' 't niet erkennen, maar in zijn bureau had hij
ook alle kranten bewaard, van de eerste af, waar
Bram's portret in stond, tot 't ochtendblad van van
daag toe. En, eerlijk gezegd, was hij toch wel een
beetje trotsch op zijn bcroémden zoon.
Grietje kwam binnen.
„Mevrouw, daar zijn de taartjes".
„Voor 't feest van vanavond", zei mevrouw, „ja ik
vond dat we dezen dag maar als een echten feestdag
moesten beschouwen, vind je niet?"
„Goed, goed", zei de notaris, on nu weer glimla
chend tot den Commissaris:
„Dan rekenen we ook op uw komst", Commissaris.
We hebben aan U in de laatste dagen zooveel ver
plichtingen gekregen, dat we uw aanwezigheid van
avond niet kunnen missen."
En de Commissaris beloofde, dat hij vast zou ko
men. ..„Dan hoor ik meteen", zei hij, „hoe de jon
gen in zoon korten tijd van Sferzin naar Sforcx is
gereisd, want dat is me nog steeds een raadsel"..
„Hahaha", lachte de Notaris, „dan zult U vanavond
*an een groote last bevrijd worden."
Mevrouw schonk wijn in. En juist toen de beide
hèeren klonken op de aanstaande thuiskomst van
den uitvinder, werd er gebeld, en eventjes later liet
Grietje binnen oom Jacob'en z'n vrouw, en neef Wil-
ly, kersversoh uit Oostende teruggekeerd.
Toen de begroeting voorbij was, vertelde tante:
„We lazien in de kranten zooveel van jullie Bram,
en van z'n ontvoering, dat we popelden, om naar jul
lie terug te gaan en nou eens precies te hooren, wat
er eigenlijk gebeurd is. Maar zég me eerst: waar. is
ie?"
„Vanmiddag komt hij terug uit Polen", zei me
vrouw.
„Vanmiddag?"
„Ja, om drie uur 12!"
„Bat is ook toevallig", zei oom, „dat we juist van
daag terugkomen! Dat we juist dezen dag uitzochten!
Juist den dag van de terugkomst van den verloren
zoon".
„Jullie hebben er een feest van gemaakt", zei tante
weer. „Och, wat ziet 't er fijn uit. Wat zal de jongen
blij zijn! En is ie nou weer heelemaal zichtbaar?"
„Heelemaai", zei de notaris, „van top tot teen zicht
baar, net zooals jij en ik."
„Wat heeft hij toch eigenlijk uitgevondenvroeg
Willy. ,Ziet u, wij lazen öerst heelemaal geen kran
ten, .en toen op een keer, héél toevallig, zagen wij,
dat Bram zoo maar ineens beroemd was geworden!"
„Kijk", zei de notaris, „wat 't nou precies geweest
is, dat weten wij ook niet. Hij zat wel eens meer zoo
te koken en te mengen, daar op de vliering. Maar
op een goeien dag haalde hij allerlei vreemde grap
pen uit. Hij maakte de krant onzichtbaar., en z'n
neus, en op school heeft hij alles zoowat op stelten
gezet. Aan ons vertelde hij, dat hij een stof had uit
gevonden, die alle voorwerpen onzichtbaar kon ma
ken. Op een.morgen vonden we z'n bod leeg...."
„Leeg?" riep tante.
..Ja"; vervolgde de nolaris, „leeg! Dank zij de na-
sporingen van onzen Commissaris kwamen we er
achter, dat hij des nachts uit zijn bod was gehaald
en mot oen vliegmachine vervoerd is naar Duitsch-
la'nd, door oen zekeren mijnheer Pashukoff
„Pashukoff!!" riepen oom, tante on Willy geljjk uit.
„Ja, Pashukoff! Kennen Jullie dlon naam?"
„Dat zal waar zijn", antwoordde oom.
Wordt vervolgd.