1 Even Lachen. '1 Ware Woorden. VOOR DE KINDEREN* Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat Voor de Kinderen. )e betooverde Majesteit Katrijn; o, dat is een gewoon papier! Natuurlijk son reclame voor Sunlightzeep! i Ge n Of. W8. ratten Dlaati vac ingen ii da; landj veten d| *1 j*. i«n. -er M&«r op I V LuUHTSCHlPl t-cLv-.ci„Wat! Geen kaartje? D'r uit!" NIET ALLES, ,t spijt ine erg te 'hooren dat uw huis verleden. Dinsdag afgebrand; is, meneer Jones". i alles is verbrand, behalve uwe laa'ste vracht erde, etin$ kolen." esten i dei f>\T W T .TTOW\, ■J rjij twt «peetakei voor dit r: "L -ji aag naar binnen, maar de waardin ue deur uitgegooid". Agent: „Ga dan naar hui-s!" Man: Ja, dat wou ik juist, maar de waardin is m'n vron :ia- oifw. W' NIET VRIENDELU GEZEGD. Lize: „Zeg weet je geen aardig idee voor een hal- masqué-costume?" Bets: „Zeker, ga als de „morgenstond", dan heb je verder geen costume noodig, want je hebt goud ge noeg in je mond." BEOT TB BEGRIJPEN, Gevangenisbezoek er: „Waarom bert u hier?" Gevangene: „Ik. nam wat van (het werk mee naar huis. Gevangenisbezoeker: ..Maar daarvoor (had je toch eigenlijk beloond moeten worden." Gevangene: „Ja wellicht wel, maar ziet u, ik hen diamantslijper." Beter is pogen zonder slagen dan stilzitten uit vrees voor nuttelooze moeite. In een huiegezin is da man koning in naam, de vrouw koningin in dar daad, het kind de stille on beperkte heerscher. i Er zijn meer dingen, die ons verschrikken, dan leoct doen. Do zwaarste strijd in het leven is zichzelf te be strijden. Het werk wordt nimmer goed Van hem, die het wrevelig doet. Wat een bel, een huwelijk levenslange afhanke lijkheid zonder liefde! rat- een >reed 30 ope. ver door verk nder een )uwt dus ving ge- ope. en ij op gen. iden Piepa is 'n 'snoepster. Niet alleen kan ze aan tafel mee eten voor twee, of voor drie, maar ze is ook altijd op jacht naar lekkers, En hier is ze, moe der Poezekat's provisiekast binnen ge drongen. 454. Ze graait, in de broodtrommel. Ze likt aan alle jampotten, ze proeft den inmaak en de eigen gebakken koekjes en zoo is 7.e 'n heel poosje muisstil bezig. 456. Maar o wee, daar komt moeder Poezen- kat aan en die is v-reeselijk boos. „Laat me dat niet meer zien, Piepa" zegt ze streng. 456. Piepa weet r.ie' beter te doen dan dik- £e tranen met tuiten te huilen, zoo erg, dat Mimi medelijden piet haar krijgt en haar eigen zakdoekje leent 1 ten dat jke het jde ran ver lilt Piepa heeft zich van moeder Poeze- kafs standje niets aangetrokken. Nu heoft ze weer kans gezien de kast binnen to dringen waar de appelstroop bewaard wordt en ze likt kattepoot na kattepoot vol naar binnen. 458. Mimi hoort geraas in de keuken en gaat eens kijken. Ze kan ook Piepa ner gens vinden en is er niet erg gerust óp. "Wat zou ze nu -weer uitspoken?' 459. •Met een beduusd snuitje ziet "Mimi hoe de gulzige Piepa maar liefst haar heelen kattekop in den strooppot heeft ge stopt. Zocfn leelijke snoepster! 460. Mimi kan H heusch niet goed zetten en zoo heelemaal per ongeluk geeft ze Piepa 'n klein duwtje. Die gaat letterlijk kopje onder en Mimi kan er niets aan doen: ze moet er om gieren! 'kf- Ve beginnen mèt de nagekomen brieven te vermel- t Ze zijn van: Antje Duin, Hargen, gem. Schoor!; rie Grootes, Sint Maartensbrug; Neeitje Rente- tr, Speketerpol-dex, Harenkarspel, Aafje van der s, Broek öp Langendijk; Renske Minkeraa, Nieu- rkork; Jacoba en Marie van Oeveren, Breezand, s Bai-kor, Koe gr as: Gerrit Moetjes, Winkel; H. A. C. .A. Rens, Sint- Maartensbrug (Wel zekerl); Ger. Boontjes, Arkel. of JAN KLAASSEN ALS DOKTER. Een poppenkastsprookje door L. Roggeveen. EERSTE BEDCRJIJF. Vervolg. n Klaassen: Er zat een gaatje in' den zak en daar lijn de aardappelen: doorheen gerold. O wee, o wee! ilrijn: Dus nou heb je niets? Geen oenten en geen tardappelen? En straks is de -huisbaas hier ge feest om de huur! En ik heb nog maar zeven en ien halve cent in mijn portemonnaie. Hoe moet ik doui rondkomen? (Ze huilt.) n Klaassen: iStii maar Ka trijntje, huil maar niet, hoor! Laat mij' nou maar voor je zorgen! Ik zal cel maken, dat er geld komt hoor, Katrijntje, Stil jroaar! itrijn: Hoe wil je dat dan doen? Dat kan je im mars niet? Er is in 't heele land' geen één boer, die lt je nog in dienst wil hebben. Nee, verbeeld je nou maar niets, Jan Klaassen! Ra Klaassen: Wat? Wil niemand mij' in dienst, heb ben? Dat zullen we dan eens zien! Dat zullen we.... (Hij ziet het papier aan dien rand van de kast.) Hè, wat is dat? Dat lijkt wel een aanplakbiljet. Katrijntje, kijk eens, tijk eens! tëtrijn. Waar? aQ Klaassen: Daar! Vooruit! Rn Klaassen: Nee, dat geloof ik niet. Weet jo wat, ga eens eventjes lezen, wat er op staat Haha, haha, haha!! Rtrijn: Wat is er Jan? Wat staat -er? an Klaassen: Er staat op: Duizend) gulden bekro ning! ■ntrijTi: Duizend gulden öin Klaassen: Die ga ik dadelijk verdienen! Atrijn: Duizend- guldenAls we die eens'-hadr Jan Klaassen: Maak je maar niet bezorgd, Katrijntje! Tk zal ze wel heel gauw voor je gaan halen, hoor! Eventjes, kijken wat ik d'aar voor moet döenl Katrijn: Duizend guldenDaar kunnen we den huisbaas van 'betalen, en/ al *t geld) dat de bakker en* cie kleermaker en de groenteboer, nog van ons hebben mo.et! Daar kan Jantje een nieuw pak voor knopen! Daar kunnen we ons huisje van laten opknappen en verven! Daar kunnen we nog een heeleboel van bewarenDuizend gulden Jan Klaassen (leest): Duizend gulden bekroning wordt uitgeloofd voor dergene. landsman- of vreemdeling, die onze goede koning Adrianolius de Zeventiende kan1 genezen van zijn ziekten. Vraag inlichtingen aan he t ko_ nink paleis! (spreekt:) Och, is onze koning dan ziek? Daar1 wist ik niets van! Daar moet ik wat meer van weten! En als Je hem beter maakt, krijg je duizend gul den! Katrijn: Duizend gulden.... Jan Klaassen: Zeg Katrijntje, weet jij dat onze ko ning ziek is? Katrijn: Tk? Welnee! Jan 'Klaasseii: Als je den koning geneest, krijg je duizend gulden! Ik ga den koning genezen! Katrijn: Jij)? Jan Klaassen: Ja, ik! Vind je dat zoo gek? Katrijn: Jiji kunt nog niet eens eenczak aardappelen naar de markt, brengen! Hoe zou je dan een ko ning kunnen genezen? Jan Klaassen: Laat mij maar eens begaan! Katrijn, ik ga op reis! Ik ga naar -het paleis van den koning. Ik ga die duizend! gulden verdienen! Katrijn: Ga je dan nou metoen al weg, Jan? Jan Klaassen: Ja Katrijn! Katrijn: En moet. ik dlan heelemaal alleen hier blij ven) Jan? Alleen met Jantje? Jan Klaassen: Ja Katrijn! Katrijn: Maar zal je dan weer gauw terug komen, Jan? Jan Klaassen: Ja Katrijn! Katrijn: O Jan, o Jan, en als je terugkomt. Jan Klaassen: Neem ik duizend gulden meel Katrijn: Als dat waar was!! Jan Klaassen: Je zult het zien! Katrijn: 'k Geloof het niet, eer ik het zie! Jan Klaassen: 't Staat op 't papier! Lees maar! Katrijn: Tk kan*'t niöt lezen, 't is zoo donker! Jan Klaassen: Hallo Maneschijn, help Katrijn eens een beetje! Geef eens wat licht! (De maan komt naar beneden en werpt z'n schijn sel op 't papier.) Katrijn: Duizend gulden Tan Klaassen: Dank je wel, Manua! Bevalt 't je daar boven nog. al? Is er/geen ruzie onder d'e sterren? Maan' (bromt): Gaat nogal! Zoo af en- toe valt er wel eens eentje, maar dan grijp ik ze bij d-V staart en dan trek ik ze weer naar me toe! Heb je genoeg gelezen, juffrouw? Katrijn: Ja zeker, Maant Maan: Dan moet ik weer terug naar boven. Tk heb geen verlof weet je, en morgen is 't eerste kwar- j tier. Al, zie je dat? Daar vallen d'r drie tegelijk uit den grootpn Beer! Hoor 'm eens brommen! Hal- I lo, terug! Gauwl Dag Jan, dag juffrouw, goeien avond'. Tk zal nog wat blijven schijnen hoor! Jan Klaassen: Dag Manus! Blijf maar schijnen, want ik ga vanavond nog op reis. Katrün: Blijf nog vannacht hier, Jan! Ga morgen ochtend! Jan Klaassen: INee Katrijntje (Hij zingt) Nee Ka-trijhl Ik ga je nou vér laten! Nee Ka-trijn! Ik ga hier nou vandaan! Katrijn- (zingt): Toe, Jan Klaassen ga nog niet! Ik wil je nog niet missen, want dan heb ik zoo*n verdriet! Toe, Jan Klaassen ga nog -niét! Toe, blijf nog wat biji me. O, je doet me zoo'n verdriet! Jan Klaassen: Dag, Hei Katrijntje! Dag, zonneschijntje^ Als ik terugkom, Dan zijn we schatrijk! Katrijn: Als je weg bent, lieve Jan, Denk dan nog eens aan me, hè, zoo nu en dan! Ja, daar ginder, lieve man, Stuur me dan een ansicht je, dat doe je wel, hlè Jan? Jan Klaassen (spreekt): Dag Katrijntje, ik ga nou maar. Zorg je goed voor m'n kippen? En wil je er oïn denken, dat je dö'konijnen eiken dag voer geeft! Dag Katrijntje! Katrijn: Dag Jan! Denk je nog eens aan me? Jan Klaassen: Elke minuut vast! (Zingt:) Atjuus, we moeten Elkander groeten! Atjuus, Katrijn, Tot wederziena! (Allebei) En als hij (Ut) dan terug is (ben), Dan vieren wij- een feest, Zooals er in ons huisje, Nog nimmer is geweest Hij is (Ik ben) soms wat onhandig! Maar toch is hij (ben ik) geen kwaje vent, Vraag dat aan alle mensahen, Hiji is (Ik ben) overal bekend)! Jan Klaassen: Vaarwel, mijn lief Katrijntje, Ik ga bij je vandaan, Katrijn: Allebei: 't Afscheid is gekomen, Mijn groote reis vangt aan! 'k Zal altijd) aan je denken, Waar of ik ga of sta, Vaarwel, vertrek in- vrede„ Mijn zegen volgt je nal En als hij (ik) dan terug is (ben), Dan vieren wij een feest, Zooals er in ons -huisje, Nog nimmer is geweest Wiji drinken chocolade, En eten marsepein! 'Zeg kindertjes, wat heerlijk! Wat zal dat lekker zijn! i (Onderwijl is Jan vertrokken. Katrijn blijft alleen achter. De maan schijnt nog. Katrijn staart een poosje) Katrijn: Duizend gulden.... Als dat eens waar was, als dat eens waar wasDan betalen we den huisbaas en den bakker en1...,.. Nou is Jan weg.-* (ze staart....) (De twee nachtwakers kómen' weer terug.) Kobus: Vrouwtje, zou je niet naar huis gaan. <t: Is laat! (Katrijn schrikt op en gaat haastig weg.) Kobus: Vooruit maar! (Ze zingen, langzaam en gedempt:) Bom, hom, rommeldebom, De dag is om! Bom, bom, rommeldebom, De dag is om! N. Wanneer wij -hier komen, Begint 't uur van droomen! K De kinderen gaan naar bed! 't Is uit weer met. de pret! Beiden: Bom, bom, rommeldebom, De dag is om! (Terwijl ze steeds zachter zingen, gaan ze wég. In de verte slaat een klok. Langzaam -zakt -het doek. Zoo komt 't eind van 't Eerste Bedrijf.) Wordt vervolgd. 1 Bén gemakkelijkraadsel: Met b zit ik aan iederen boom, Met g kom ik op visite, Met k dien ik tot berging, Met 1 ben ik dikwijls zwaar Met m zit ik op een schip, Met v ben ik niet lost Wat? Oplossingen zenden naar L, ROGGEVEEN, (MlAR®- iTAKBTRAAT 54, DEIN HAAG.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 17