f MM f jv 1 De betooverde Majesteit H iw Ware Woorden. VOOR DE KINDEREN. Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat r 1 tj© TER ILLUSTRATIE. Twee Amerikanen waren naar Europa gekomen een keer 's goed hun dor»t te leeechen. U*W vertelde de eon van den anders „Bill dronk, in dronk, en dronk, en dronk, totdat lk hem niet neer den kon." i hoo 1 onve 'cembi en )ver ■M. fe fci na DAT KON NIET ANDERS. praatziek harbier: „Ze zeggen dat iemand op Mars ons In gesprek probeert te komen." Kiani: ,,Hra. Zeker ook een barbier." 1 APRIL. Dochtertje: „O, moeder, d'r is een man boven, dié juf aan 't zoenen is!" Moeder: watr htertje: „1 April! 't Is vader maar!" ZIJ HAD DE PROEP AL OENOMEN, Mevrouw; „Laentje, Jo kunt deze" hoed wel van mij cadeau krijgen mijnheer legt dat hij mij niet staat." Leontje: „Wel bedankt, mevrouw, maar m'n vrijer kan mij er ook niet mee zien." UIT ONDERVINDING. Onderwijzeres wil voor de klas het begrip van ste len verklaren: „Als lk bij iemand de hand in z'n zak steek en ik neem zijn geld er uit, wat ben ik dan?" Jantje: „Zijn vrouw, Juffrouwl" HIJ WIST T WEL. Meester: „Piet, als je vader vandaag aan je moe der tien gulden geeft, en hij vraagt haar mórgen acht gulden terug, wat heeft zij dan?" Piet: „Ik denk, misschien een toeval, meesterl" JUIST DAAROMt Vreemdeling: „Kan u mij ook zeggen, waar het postkantoor ls?" Straatslijper: „Daar vlak voor u in de straat, iede re dwaas weet dat!" Vreemdeling: ,,'t Is juist daarom dat lk 't u vraag" GEEN VERSCHIL. Gast: „Dat is een kleine biefstuk, die je me hebt gebracht." - Kellner: ,.U zal er toch lang genoeg over doen, mijnheer." HU ZOU ZEGGEN. Stadsdame tot een buitenman: „Och wat zou die zalige oude eik wel kunnen vertellen, als bij spre ken kon." Buitenman: „Hij zou zeggen, „pardon dame, ik ben een linde"." Men moet de mnnschori niet alleen beoordeelen naar hun daden, maar naar de opinie, die ze van hun daden hebben. Van elk waar geluk kan men driemaal genieten: in 'i vooruitzicht, in werkelijkheid en door de her innering. De meest godsdienstige is niet hij, die maar hij die zijn gedachten verheft. knielt. Van alle dieven zijn dwazen de ergste, want ze rooven ons belde, tijd en geduld. Hij is een uitnemend mensch, van wien niemand, die ihulp"on troost zoekt, weggaat zonder hoop. umei ie z« nai De pl aai d. gou( heei Itaft :uur' i zei .ziels Me rzie odei en; enig ei if ei ooi wor nie om bui atei vei ij Ue irer den ba- doel itba- 485. Mimi is binnen niet al te langen tijd jarig en ru zal er 'n groote verrassing voor haar zijn: ze krijgt een eigen kamer tje. Vader Poezekat, die juist van een reis thuis is, gaat het op zolder 'ns op nemen. 't Is maar een simpel hoekje zolder, maar vader wil 't nu eens echt mooi ma- kén, met zelf getimmerde meubeltjes, zie je. 487. Hij begint hier aan een tafeltje, maar hij is niet de eenige, die de handen uit de mouw steken zal. 488. Kijk, daar heb je 't'tafeltje al bijna af. Wat zal die Mimi verrast zijn. Ze mag natuurlijk van niets af weten, en daarom gebeurt alles erg geheimzinnig. Terwijl vader Poezekat voor zijn doch tertje timmert, zit moeder achter de naai machine en maakt de mooie gordijntjes die noodig zijn. 490. En kijk ik 'nsl Ik heb 'n lampje ge maakt voor mijn kleine vriendin en nu beschilder ik den kap. Moeder, zal er dan nog iets aan naaien. 491. Daar heb je de lamp,'kant en klaar met kralen en al; 't Is hoog tijd dat ze afkwam, want overmorgen is Mimi ai ja rig. WaT zal dat 'n feest worden. •492. Zoo, mijn cadeautje is netjes verpakt en nu ga ik 't naar moeder Poezekat brengen. Wat zal Mimi toch blij zijn, als ze al dat moois zietl on- mde de gele ate- elfs lel oor ere li- of JAN KLAAS BEN ALS DOKTER. Een poppenkastsprookje door L, Roggeveen. (Vervolg III.) v Koning: Wat zal er nu dan weer beginnen? Enfin, Hofmaarschalk, laat maar binnenl (De Hofmaarschalk gaat.) Jan Klaassen, wie heeft er ooit van gehoord? Misschien brengt hij me een eindje voortl - (Wordt geklopt.) Daar hoor ik wat! Zou hij daar wezen? Nu flink zijn en nergens voor vreezenl Kom binnen! (Jan Klaassen ko;mt binnen.) Is U dokter Jan Klaassen? Jan Klaassen: Dat ben ik, hoogvereerde Majesteit en Koning! Koning: Maar ik heb nog nooit van U gelezen! Zeg eens, dokter, kunt U mij genezen? Jan Klaassen: Ja Majesteit, dat kan ik, en dat zal ik dadelijk gaan doen, als U het wilt.. Koning: O dokter, alsjeblieft doe 't gauw, Want al mijn kleeren die worden te nauw! Jan Klaassen: En krijg ik dan de zak met duizend guldens? Koning: Ik zal ze dadelijk gaan halen, En jou meteen maar gaan betalenl (Hij gaat) Jan Klaassen: Zoo kindertjes, zijn jullie daar, ook weer? Jaja, ik heb het fleschje nog. Kijk, hier heb ik het. Zeg, wat praat de koning raar, hè? Heeft hij dat aldoor gedaan? Vreemd hè? -En wat is hij dikl Wacht maar, zoo meteen verandert alles! St, daar komt de Koning weer. (Koning komt terug, met een zak, waarop f 1000 geschilderd staat.) Koning: Alsjeblieft dokter, de duizend popi Maak ze maar niet al te gauw op! Jan Klaassen: Dank U wel. Majesteit, dank U dui zend maal. Nu zal ik U gauw gaan genezen. Wilt U plaats nemen, Majesteit? Nu leg ik een doekje over Uwe oogen, zoodat U niets kunt zien. Ziet U iets, Majesteit? Koning: Dokter, op mijn woord van eer, Nergens zie ik een lichtstraal meerl Jan Klaassen: En hoeveel vingers steek ik nu op? Koning: Al kan ik niets meer zien, Toch raad ik maar van tienl! Jan Klaassen: Mis, Majesteit, 't waren ér maar vijf! Nu Majesteit, doe Uw mond wagenwijd open. Dan zal ik U het groote wonderlijke geneesmiddel in Uw keelgat druipen. Dadelijk moet U de heilzame druppels inslikken •Koning: Zeg dokter, vertel eens, hoe smaakt 't drankje? Als 't niet lekker is, dan zeg ik: dankje! Jan Klaassen: O Majesteit, 't smaakt zoo fijn, als alle lekkere dingen van de wereld bij elkaar! Koning: Goed dokter, begin dan maar! Des te eerder zijn we klaar, Want ik ben al veel te zwaar> En dat rijmen, o, 't is naar, Alles rijmt steeds op elkaar, Wat ik zeg, ja heusch 't is waar, Steeds maak ik een rijmpje klaar, Ben ik 'hier of ben ik daar, Of ik rijd, of fiets of vaar, Steeds, naukeurig op een haar, Staan mijn woorden allegaar, Drie aandrie, of paar na paar, Altijd op een rijtje klaar. Rijmen, rijmen,"rijmen maarl Dokter, dokter 't is zoo naarl Jan Klaassen: Majesteit, zou 't geen zonde en jam mer wezen, om U te genezen? Dan kunt U nooit i' meer zulke mooie versjes maken. Ik vind 't fijn, die versjes van U, heusch Majesteit, op mijn woord van eerl J Koning: Hoor nou toch dien man eens aanl Zul je nou beginnen gaan? Of ik stuur je naar de maan, I Kóm nou dokter, goeie man, I Maak me beter, als je kan! Jan Klaassen: Goed Majesteit, ik begin. De doek goed voor Uw oogen, mond open, hokuspokus.... pasterioresAdrianolius.groote Majesteit Nizjni.... Novgorod.Honoloeloe.de drup peltjes vallen in Uw mond.... Koning: Pas op, anders vallen ze op den grond Jan Klaassen: Nee Majesteit, dat gebeurt nletl Slikken, Majesteit, 9likken, slikken. Kindertjes, help me een handje.... «likken Majesteit Kinderen: Slikken, Majesteit!! De koning slikt. Donder en bliksem. #De koning slinkt zienderoogen. Na een poosje is hij slank. Mu ziek, gezang: Adrianolius Hier is het wonder! Je bent weer mager. Van boven tot onder! Adrianolius Koning vol staatsie, Je bont genezen Door dokter Jan Klaassiel Adrianolius Héérlijke Majesteit, Zeg. je gerijmel Ben je voor altijd kwijtl Koning: Hahaha! Hahaha! Ik ben weer beter, ik ben weer slank zooals een gewone poppenkastman, ik kan weer dansen en springen, ikikik haal een spiegel, Jan Klaassen, haal een spie- 1 gel! (Jan Klaassen gaat.) En ik praat weer gewoon 1 Ik rijm niet meer! Zeg kinderen, ik praat weer gewoon, hè? Ik rijm niet meer! Zeg, zou ik nog kunnen rijmen? Zal ik het eens probeeren? Waar zal ik bp rijmen? Op dik? Goed! Ik ben nu niet meer dik! O wat heb ik eenplezier!' Zie je wel? Ik rijm niet meer! Ja, ik had ook wat anders kunnen zeggen, ik had kunnen zeggen: Ik ben nu niet meer dikl O, wat heb ik een schik! En een poosje geleden was ik nog zoo heel an ders. (Jan Klaassen komt terug met een spiegel). Haha. laat kijken, dokter Klaassen, laat gauw kij ken! O, wat ben ik slank, o wat ben ik mooi, o wat ben ik blij! Dokter, ik dank U wel hoor! Ik heb U duizend gulden gegeven, maar ik vind. dat 't eigenlijk nog iang niet voldoende is! Zoo'n prachtige genezing is met geen geld te betalen. Zeg gerust, dokter Klaassen, wat wilt U nog meer hebben? Jan Klaassen: Maar Majesteit!I Koning: Nee, dokter Jan Klaassen, zegt U 't. maar ge rust,. Ik ben hier koning en ik kijk niet op een kleinigheid l Jan Klaassen: Als 't dan moét, Majesteit, zou ik heel graag, heel graag Koning: Wat wou U heel graag? Jan Klaassen: In mijn eigen huisje wonen, Majes teit. We h^bbep zoo'n last van den huisheer Koning: Een dokter., die niet in z'n eigen huis woont? Dat is een raar geval! Daar zullen we heel gauw een eind aan maken! U mag uw huis koopen. Wat. kost het? Jan Klaassen: Driehonderd gulden, Majesteit!, Koning: Driehonderd gulden maar? Dat is niet veel! Jan Klaassen: 't Is ook maar een heel gewoon klein huisje Majesteit! Koning: Ik betaal U driehonderd gulden extra, dok ter Klaassen. Hier hebt U zei jan Klaassen: O Majesteit, dank U duizendmaal.... Koning: Nee dokter, ik dank U duizendmaal.... Jan Klaassen: Dag Majesteit, nu ga ik gauw naar mijn Katrijntje toe.... Koning: Katrijntje, wie is dat? Jan Klaassen: Mijn vrouw, Majesteit! Koning: Doe dan mijn complimenten aan Uw vrouw, dokter... x Jan Klaassen: Ik zal 't doen. Majesteit. (Buigt, af.) Koning: En nu zal ik mijn hofhouding eens gaan verrassen. E'érst de koningin. Geertruidaü Stem v. d. Koningin: Wie roept me daar? Koning: Kom eens hier, Geertruidal Koningin (komt binnen): O, Adrianolius, Adrianolius, o wat ben je mager.... wat ben je mooi.... och, heeft die nieuwe dokter dat allemaal gedaan.... ochoch.... ik begin.te builen van blijdschap,... ochoch(huilt) Koning: Nou, de Hofmaarschalk. Hofmaarschalk!! Hofm. (komt binnen): Majesteit! O, Majesteit, is U weer beter? O' wat een geluk, Majesteit, wat een geluk, van harte gefeliciteerd Majesteit. Koning: Dank U "wel, Hofmaarschalk. Ilofm.: En.... en.... spreekt U nu ook weer ge woon, Majesteit? Koning: Ja zeker, Hofmaarschalk 1 Niet waar kinderen? Hoor maar: Ik ben nu niet dikl Wat ben ik in mijn.... Hofm.: schikl Koning: Hahaha! Wat ben ik in mijn nopjes!!! Hofm.: Hahaha hahaha, nopjes!!! Koningin: Hahaha, hahaha, nopjes!!! Koning: Hahaha, hahaha, knobberdebobbe!rdenopjes!l En nu Hein! Hein, Hein, waar zit je? Hein: Tot uw orders, Majest.... (Hij kan van verbazing niet verder spréken.) Koning: Ja, Hein, ik ben weer beter! I Ja Hein, Je hdam is... niet groofü! Hein: Met uw verlof, Majesteit, ik feliciteer U van harte met Uw schitterende genezing. Wat zal de an dere dokter daar groote oogen van opzetten. Koning: Ga hem eens roepen, H'einl (Ilein gaat, komt dadelijk met den dokter terug.) Koning: Dokter, kijkt U me eens aan! Wel, wat zegt U daarvan? Dokter: Majesteit, fk sta versteld, ik ben, ik ben Koning: Ik neem 't U niet kwalijk, hoor dokter, dat U me niet heeft kunnen helpen! Ik ben er heele- maal niet kwaad om. Ik denk er zelfs niet aan, om kwaad te zijn! Maar nou heb ik zin in een groot feest, hè kinde ren! We maken muziek, en we zingen een liedje! Hofm.: Majesteit, een klein liedje! Mag ik 'i zeggen? Koning: Zeker, Hofmaarschalk 1 Hofm.: Zóó: De koning is nou niet meer dik, O, wat zijn we in ons schikl j Daar gaan we, hoorl Allen zingen. Het doek valt, zoodat er een gelukkig einde komt aan het d e r d e b e d r.ij f. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 15