VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Dc betooverde Majesteit
iteai.
lof Mbo
ornajB
KSO SEBLUSw
Vertrekkende gaat (in plattelandshotelletje): „Ik
eb mijn laarzen gisterenavond buiten de deur ge-
et en vanochtend stonden ze er nog net zoo"
ras Waard: „Natuurlijk, meneer. De menschep, zijn
m jer ln de streek er8 eerlijk."
itat ai
DROOMEN ZIJN BEDROG.
.Wat heeft dat te beduijen, Wullem, as 'n ge
in fcraj
duvdi
hem
aetrefpj
onred
jj hai
rekke
ng; e<
ïfce li
P docj, ouwd persoon als maar droomt dat ie vrijgezel is?"
Dat ie 'n teleurstelling zal beleven as tie wak-
P wordt" 1
HEEL JUIST GEZEGD.
.Mijn practijk wordt dagelijks grooter", blufte de
'euw gevestigde kinderarts.
(Hoe kan dat nou? Ik weet zeker, dat je maar één
a,iéut bebt' bet kindj0 van een vriend van Je-"
maar die groeit ook dagelijks."
ZLJ BEZAT ALLES WAT VS WKNfeOBUK KON.
Een oude jongejuffrouw werd door haar getrouw
de zuster gevraagd: „Amalia, waarom trouw jij ook
niet? Je mist alles."
„Integendeel! Wat zou ik missen? Ik heb een pa
pegaai, die vloekt; een aap, die rookt en een kater
die '8 nachts uitgaat. Heb jij meer?"
DIE WIST 'T.
„Kan iemand een bewijs geven voor de valschheid
van een kat? Jij soms, Siska?"
„Ja juffrouw, zij geeft zich gaarne voor hazenpe
per uit."
GELIJK HAD IE.
Leeraar: „Wie kan mij een vloeistof noemen wel
ke niet bevriest?"
Leerling: „Heet water, mijnheer".
OOG OU OOG,
Pietersen: „Hoor eens, Jansen! dat is nu al de
vijfde keer dat ik je om die tien pop heb moeten
vragen, die ik je geleend heb."
Jansen: „Maar beste kerel bedenk 's hoe dik
wijls ik er jou om heb moeten vragen."
DAT WAS TE BEGRIJPEN.
„Wat zou je moeder wel zeggen, jongetje", vroeg
dc voorbijganger, „als zij je zoo'n taal hoorde uit
slaan?"
„Dan zou ze erg in d'r sas zijn", antwoordde de
jongen.
„Wèblief?"
„Ja, want ze is h&rdstikkedoof."
i
DIT ERTAEXN8.
Zij: „De dagen worden al aanmerkelijk langer."
Hij: „Sinds wanneer bent u getrouwd?"
WARE WOORDEN.
Al vallen de feiten weg, hun waarheid blijft be
staan.
f
Gehoorzaamheid is het eerste gebod der opvoeding.
1
Argwaan is het vergift des levens.
Wie zich ongelukkig gelooft, is het, wie zich ge
lukkig gelooft is gelukkig.
Weet ge wat sterker is dan de toorn of drift van
een krachtigen man? 't Is de zachtheid van een
vrouw of een kind.
I
Niemand heeft tevergeefs liefgehad. Als die liefde
het hart des anderen niet zaligtvolvoer gij uwe
taak; weeg geduldig.
erlan 8'
n bu
EB
r rodt
Tersch
imn<^
be-
n een
ont-
ge-
vegen
m en
Bloemen voor de jarige Mimi. 'k Ga
haar gauw feliciteeren. En 't zonnetje
schijnt zoo lekker, wat 'n feest, wat 'n
feest. Lang zal Mimi leven!
494. Ik mag deftig op 'n kussen Mimi den
sleutel van haar nieuwe kamertje aan
bieden. Ze is heusch een beetje ontdaan
van de groote verrassing.
495. Natuurlijk hollen we naar boven, „O,
Hans", zegt Mimi, „wat vind ik het fijn
om een eigen kamertje te hebben 1 Wat is
.dat lief van jmllie bedachtl"
En ala ze 't ziet is ze er heusch stil
van zoo mooi is 't. Kijk daar heb je er
'n hoekje van. Hebben we niet allemaal
eer van ons werk?
?7.
Mimi magop haar verjaardag natuur-
1 ijk poezen vriendinnetjes vragen en daar
ben ik, als rechtgeaard berenjongetje
niet bij. Maar ze heeft me er alles van
verteld later.
Dadelijk na school komen ze en moe
der had goedgevonden, dat Mimi zelf
thee schonk op haar eigen kamertje.
Dat vonden de vriendinnetjes natuur
lijk erg leuk. Alles, werd bewonderd, do
mooie bank, de gordijntjes, de .lamp, die
ik voor Mimi maakte.
500. En er is heusch geen gelukkiger Poe-
zekind op de wereld dan Mimi, wanneer
ze haar kameraadjes baar schatten laat
zien en haar eerste feestje heeft op haar
eigen kamer!
mil-
jaar
hui
jaai
of
JAN KLAASSEN ALS DOKTER.
Vervolg.
VIERDE BEDRIJF.
We zijn weer bij het huis van Jan Klaassen. Zijn
raagtfcrouw Katrijn zit voor 't huisje en loopt telkens
tenuwachtig heen en weer. Ze zucht
Katrijn: Duizend guldenzou hij ze verdiend heb
benduizend gulden.... een dag en een nacht
18 hi' al °P reis
Ze gaat naar het aanplakbiljet en leest het....
zucht weer en gaat naar binnen in haar huisje.
Een vogeltje zingt heel mooi en lang. Katrijn komt
voor het raam en tuurt naar het vogeltje,
tatrijn: Vogeltje, vlieg eens voor me naar. de stad,
naar het kasteel van den koning en kijk eens voor
me, of Jan Klaassen den koning genezen heeft
kogeltje zingt weer.
Catrijn: Ja jajaja(Ze gaat weg. Het vogel
tje is ook weggevlogen.)
Na een poosje komt een oude knorrige man aan-
oopen. Hij heeft een zak om en een bopk in de hand.
lij doet het boek open en zegt met doffe stem:
d;<apHuisheer: Ik ben de huisbaas! Ja, ik ben de huis
baas. Ik heb zeven en twintig huizen. Al die zeven
en twintig huizen staan in het bosch. Het bosch
is ook van mij. Vandaag ben ik bij al mijn huur
ders de huishuur gaan ophalen! Ja! En dit huis
is oók van mijl Jan Klaassen woont er in. Jan
Klaassen is een luie vent. Hij is lui en dom. Hij
weet niets en hij kan niets. Hij kan niet eens een
zak aardappelen verkoopen en hij kan ook niet de
tafel van negen opzeggen. Ik wel! iGelooven jullie
me niet! Dan zal ik het doen, hoor maar. Een maal
negen is negen, twee maal negen is achttien, drie
niaal negen is vijfentwintig
Kinderen: Zevenentwintig!
Huisheer: Nietwaar! Vijfentwintig! Dat weet ik vast
en zeker.
'Kinderen: Nee. zevenentwintig!
'Huisheer: 't Kan me niets schelen, hoeveel of het is!
En hoeveel of vier maal negen is, en vijf maal ne-
i gen, en duizend maal negen, ook niet! Ik denk
maar aan mijn geld. Want ik ben rijk, heel rijk!
^er- Zien jullie dien zak op mijn rug? Daar zit 'n hee-
i leboel geld in. Dat heb ik vandaag opgehaald bij
mijn huurders. En nou ga ik ook bij Jan Klaassen
de huur ophalen. Als hij 't niet heeft, moet hij er
uit. Dan zet ik hem op straat! Ja, gewoon op
straat, met z'n vrouw en zijn heele rommeltje er
bij!
itsch
he-
M.
1a-
nen
Hè, wat is 't warm. Ja, en die warmte.maakt je
zoo moe! En vooral als je zooveel moet sjouwen,
Al bij zesentwintig huurders ben ik geweest. Ze
hebben me allemaal drie gulden betaald. Nu zit
ten er zesentwintig maal drie guldens in. Dat
isdat ishoeveel is dat?
Kinderen: Achtenzeventig guldens. En als nou het
geld van Jan Klaassen er hij is, heb ik eenentach
tig guldens! Ik zal eens aan de deur gaan klop
pen. (Hij doet zoo).
Katrijn: Wie is daar?
Huisheer: Ik ben de huisbaas.
Katrijn: Mijn man is nog niet thuis, mijnheer de huis
baas.
Huisheer: Dat kan me niet schelen. Ik moet mijn
geld hebben. Drie guldentjes, asjeblipftl
Katrijn: Wacht U asjeblieft, tot mijn man thuis komt,
mijnheer de huisbaas. Misschien brengt hij geld
mee.
Huisheer: Nee, ik wil niet wachten! Ik heb al zoo
dikwijls moeten wachten, en 't begint me nou te
vervelen. Betalen, juffrouw Katrijn, en een beetje
gauwl y
Katrijn: Maar als ik nou toch niets heb, mijnheer
de huisbaas!
Huisheer: Dat kan je nou wel zeggen. Gauw, kijk
maar eens in je portemonnaie en in je keuken
schort, en in de spaarpot van den kleinen jongen.
Katrijn: Ik heb niets meer in huis, mijnheer de
huisbaas, alleen vijftien centen voor den melkboer,
en een kwartje voor 't electrische licht
Huisheer: Geef op.
Katrijn: Och, mijnheer de huisbaas, wacht nog een
kwartiertje.
Huisheer: Nee!
Katrijn: Nog tien minuutjes.
Huisheer: Nee!
Katrijn: Vijf minuutjes. -
Huisheer: Nee!
Katrijn: Eén minuutje.
Huisheer: Nee!
Katrijn: Twintig tellen!
Huisheer: Nee!
Katrijn: Tien tellen 1
Huisheer: Goed! Tien tellen zal ik wachten. En als
je man er dan niet is, ga jij je huis uit!
Een.,... twee.... drieviervijfzes....
zeven.
(Hij telt langzaam verder. Katrijn loopt zenuw
achtig heen en weer, al maar kijkend of Jan
Klaassen nog niet komt. Als de huisheer bij negen
is, slaat de klok vijl uur. Katrijn telt mee.)
Katrijn, Een, twee, drie, vier, vijf! Vijf uur all
Huisheer (in de war): Vijf uur? Vijfzesze
venacht
Katrijn: Hoeveel kinderen hebt u, mijnheer, de huis
baas?
Huisheer: Stil, je maakt me in de war! Laat me nou
rustig tellen!
I Katrijn: Hoeveel kinderen hebt U?
I Huisheer: Wat kan jou dat nou schelen? (telt weer)
I ;....zes
j Katrijn: Zes kinderen?
I Huisheer: Zes? Och, wel nee, twee, een Jongen en
een meisje!
Katrijn: Twee kinderen?
Huisheer: Ja tweel (telt weer:) tweedrie
I vier(telt verder. Katrijn, zenuwachtig, belgint
te zingen.)
Katrijn: Drie kleine kleutertjes,
Die zaten op een hek,
Boven op een hek!
Drie kleine kleutertjes
Huisheer: Schei toch uit met dat geblèr! Je maakt
me in de war! Laat me nou toch rustig tot tien
tellen. Ik vind, dat 't toch al zoo lang duurt!
Katrijn: Ik mag toch wel zingen van de drie klei
ne kleutertjes!
Huisheer: Och jij met je drie kleine kleutertjes (telt
weer:) drieviervijfzeszeven
•(Katrijn ziet in de Verte .Jan Klaassen aankomen.
Ze begint te lachen.)
Katrijn: Haha! Daar is Jan, daar is Jan!
Huisheer: achtnegentien!
(Jan Klaassen stormt op met den zak geld in de
handen.
Jan Klaassen: Dag Katrijntje, zonneschijntje, tiere
lantijntje!
Katrijn: Heb je geld, Jan?
Jan Klaassen: Duizend gulden, Katrijntje.
Katrijn: Duizend gulden, duizend gulden....
Huisheer: Duizend gulden! Dan kan je mij ook best
betalen,
Jan Klaassen: O, daar heb je onze ouwe huisbaas.
Goeiemiddag, huisbaas.
Huisheer: Dag Jan Klaassen 1 Betalen!
Jan Klaassen: Dokter ben ikl
Huisheer: Dokter?
Jan Klaassen: Ja, dokter! Ik heb den koning ge-
I pezen.
Huisheer: Dat kan me niet schelen. Betalen!
Jan Klaassen: En noveen beetje beleefder tegen me
zijn (Hij aait hem eventjes!)
Huisheer: Au! Au!
Jan Klaassen: Wie ben ik?
Huisheer: Dokter Jan Klaassen!
Jan Klaassen: Juist! En nou zal ik je betalen. Drie
gulden voor de huur en driehonderd voor je huis!
1 Want dat koop ik meteen van je.
Huisheer: Och, och, och
Jan Klaassen: Hou op je zakl
(Huisheer doet zoo. Jan Klaassen pakt hem heet,
en gooit 't geld èn den huisheer in den zak. Dan smijt
hij 't heele gevalletje weg.)
Jan Klaassen: Wacht eventjes, vrouwtje.
(Hij gaat weg en komt terug met een bord, waarop
staat geschilderd:
-DOKTER JAN KLAASSEN.
Jan Klaassen: Strak zal ik je alles vertellen, Ka
trijntje. Hij zingt:
Een tooverfee heb ik geholpen,
En ,zij gaf mij tot dank,
Een heel klein glazen fleschje,
Vol met een tooverdrank,
De koning heb ik genezenl
Nu is hij niet meer dik!
Hij gaf mij duizend gulden,
Wat ben ik in mijn schik.
De huishaas is verdwenen,
Hij is er vandoor met z'n geld,
Driehonderd en drie ronde guldens,
Heb ik hem voorgeteld.
Katrijn:
Mijn Jan is een knappe dokter,
O, wat ben ik trotsch op mijn man,
Wij hebben nou nooit meer armoe,
Nu zijn we heel rijk, hè Jan?
Jan:
Mijn lieve zoete Katrijntje,
Met de narigheid is 't gedaan,
We zullen morgenmiddag
Een heeleboel moois koopen gaan!
Katrijn:
En nu jij weerHerug bent,
Nu 'vieren wij een feest,
Zooals'er in ons huisje,
Nog nimmer is geweest 1
Allebei:
Wij drinken chocolade,
En eten marsepein,
Zeg kindertjes, wat héérlijk,
Wat zal dat lekker zijn!
Jan Klaassen: Allemaal kindertjes!
('t Laatste wordt nog eens gezongen. Jan Klaassen
en Katrijn gaan naar binnen, 't Wordt .een beetje
donkerder. De nachtwakers komen op, zingend:
Bom, bom, rommeldehom,
De dag is oml
Bom, bom, rommeldehom,
De dag is oml
Wanneer wij hier ko....
(Ze zien het aanplakbiljet en scheuren het weg! Ze
kijken elkaar aan, knikken, tegen elkaar en gaan
verder.)
men,
Begint het uur van droomen,
De kinderen gaan naar bed,
Uit is de pret.
Bom, hom, rommeldehom,
De dag is om!
EINDE.
Correspondentie: Raadseloplossingen volgende
week. Dag!