Dc Geleende Koekepan, 1V&\ ,1b: k A? Voor de Kinderen. op een special© manier gewikkeld, zoodat men com pacte spoeltjes verkreeg. Deze spoelen-worden in series in den handel ge bracht, voor verschillende golflengten heeft men ver schillende spoelen moodig en voor ieder geval op zich zelf kan men nu proefondervindelijk hep&lcn, welke spoel men noodig heeft. Uit een en ander volgi, dat wij nu de antenne-lengte sprongsgewijze veranderen. Voor een goede ontvangst is dit niet wenscbnlijk, want wij moeten zuiver af kunnen stemmen. In samenwerking met de honigraat spoei gebruiken wij daarvoor de „variabele conden sator" tfig. 2C), welke, miis achter de spoel ge schakeld (in .serie") de antennelengte geleidelijk kan verkleinen. Deze condensator bestaat, in zijn eenvou- digsten vorm, uit twee metalen platen, op eenigen afstand van elkaar geplaatst. Tusschen deze platen bevindt zich dus lucht (glas, mica, of een andere iso- leorende stof is ook mogelijk). Men kan nu bij den variabelen condensator die gedeelten der platen wel ke tegenover elkaar liggen, wijzigen, wat de anten nelengte verandert. In fig. 2 hebben wij een honigraatspoel en een type variabele condensator afgebeeld. Daarbij zij opge merkt, dat de Hollandsche spoelen twee pennen he]> ben. Bovendien stelt fig. 2A voor, hoe wij dit schema tisch in teekening brengen, waarbij a. de schemati sche voorstelling van de antenne en b. die van de aarde is. Fig. 2A noemt men wel de „Antenne-kring". Een volgende keer zullen wij, het nog eens over de ontvangst in het algemeen hebben, om daarna over te gaan tot bespreking van eenvoudige schema's. OUDE SPOTRIJMEN OP AMBACHTEN. De apotheker. Mijnheer den apotheker, Ik ben hét niet zeker, Maar geef me voor twee cents on half Platluizenzalf. 't Is niet voor mij, 't Is voor mijn kameraad, Die aan de deur staat. Lantaarnopsteker. Ik kom aan, Ik zet neer, Ik kruip op, Ik steek aan, Ik ga neer, Ik neem op, Ik ga heen. Molenaar. Mulder, mulder, korendief, Groote zakken heeft-ie lief, Kleine wil-ie niet malen, De duvel zal hem halenl Koster. Bimbamheieren! De koster lust geen eieren. Wat lust hij dan? Spek in de pan, Met een roggen boterham. Kleermaker. Kleeremaker, Luizekraker, Lapkesdief! v Ge hebt gestolen van mijn gerief! Wever. Daar zat'ne wever op zijn getouw, Blauw van honger en grauw van kou, Hij weefde al dit en hij weefde al dat, En hij weefde 't hemdeken van zijn gal Bakker. O jongens wat 'n pret! Morgen wordt 't brood afgezet! Twee centen in 't geheel, O wat kijkt die bakker scheel! Boer. Soldaat. Rotte patatten Mee schelle' va' visch, Dat eten de boeren As 't kerremis is. Soldaat, Kameraad, In de Peperstraat! En hij pakte zijn geweer, En hij schoot ze omveer. M. 525. Koopman Kangaroe laat me van alles zien en eindelijk geeft hij me, uit zijn zakje een mooie gespikkelde boon cadeau. ..Dank je wel, hoor!" *3 T ,1 - 526. „In den grond stoppen, gauw in den grond stoppen", blaat hij en springt dan, met zijn vervaarlijke sprongen, weer weg. Wat 'n aardig8 ontmoeting was dat! 527. Ik maak een kuiltje en leg mijn gekre gen boon daarin. Wat zou er van komen? 'n Gewoon plantje zal 't heusch wel niet zijn. 528. Maarterwijl ik er naast zit en kijk. begint het te woelen op hst plekje waar ik de boon heb gepoot. De aarde wordt opgeduwd en barst open.... Dat gaat al heel gauw! 529. Jawel hoor! Een lief klein plantje schiet op. Een stengeltje, dat behalve eep blaadje, de twee zaadlobben van het bootje draagt. Verrukt kniel ik er Daast! 530. Maa.... aarhet lieve plantje groeit zienderoogen. Het krijgt blaadjes en rankjes, die grooter en grooter wor den. de stengel schiet uit en wordt dik ker. 531. Het is heusch om hang van te wor den! Nu is mijn boonenstaakje al groo ter dan ik ben en nog altijd groeit het met wonderbaarlijke snelheid door. 532. Steekt, het al in de wolken? Ik kan er den top al niet meer van zien. Het is hooger dan een boom en zijn bladeren zijn reuzengroot. Wat is dat voor vreemd ding? (Correspondentie betreffende deze rubriek zenden nasr L. ROGGEVEEN, MARETAKSTH. 54, DEN HAAG.) I Ik zou nog wat vertellen van de stekelbaarsjes in mijn aquarium. Twee waren er. Een mooie, met een groene rug, een roode buik en twee felle blauwgroe ne oogen. Dat was de man, de heer! En 't vrouwtje was gewoon zilverachtig wit, zooals alle andere vis- schen. Beiden hadden vijf stekels, drie op den rug en twee achter den kop bij de kieuwen. Toen ik ze nog maar pas in mijn aquarium had. begon het mooie mannetje de omgeving te verkennen. Hij zocht alle hoekjes op, verborg zich tusschen dé waterplanten en scheen eindelijk middenin, vlak bij een paar kiezelsteentjes, een geschikt plaatsje ge vonden te hebben. Met zijn vinnen spoelde hij 't zand weg, zoodat daar een kuiltje ontstond. Vervolgens sleepte hij uit alle hoeken stengeltjes, blaadjes en takjes aan en van al die rommel fabriceerde hij een kokertje, een nestje. Dat groene nestje had twee ope ningen, een groote en een kleine. Af en toe probeerde hij of zijn kop wel in de grootste» opening kon. Het vrouwtje had al heel nieuwsgierig de bewegin gen van haar echtgenoot gevolgd. Kwam- ze wat te dichtbij naar mijnheers zin, dan werd ze met een paar flinke knauwen weggejaagd. Maar een dag of wat later was alles net andersom. Het nestje was klaar en.... daar moesten eieren in worden gelegd. En dat kon mijnheer niet. Dat was het werk van mevrouw! Maar mevrouw scheen dat wel te weten, en toen ze opnieuw vervolgd en op gejaagd werd, zwom ze, half gedwongen, en half uit eigen beweging, het nestje in, deponeerde daar haar eitjes, en kwam, veel magerder, weer voor den dag. Ze zocht haar* oude hoekje weer op en waagde het niet meer voor den dag te komen, uit vrees voor de knauwen van mijnheer. Die ging zelf ook 't nest bin nen nm wat homvocht over de eitjes te strooien, waardoor er later kleine stekeltjes voor den dag zou den komen. Toen had je de zorg van 't mannetje voor 't nestje eens moeten zien, Alles, wat in de nabijheid kwam, werd aangevallen met zoo'n razernij, dat dikwijls 't water uit 't aquarium naar boven spatte. Kleine ke vertjes werden opgeslokt, ook wormpjes en soms ook kleine slakken. Hij was niet van 't nest af te slaan. Soms stond hij bijna met zijn kop rechtop 't nest hevig met zijn vinnen te werken, om 't water bij de eitjes te verver- schen. Drie weken ongeveer duurde dat zoo. Toen kwamen er heel kleine dunne diertjes met dikke koppen voor den dag: de jonge stekelbaarsjes. Ik heb wel eens in boeken gelezen, dat de vader heel bezorgd voor zijn kroost is, en dat hij ze bijvoorbeeld in zijn bek neemt, als ze te ver wegzwemmen, en ze bij 't nest weer uitspuwt. Maar daarvail heb ik in mijn aqua rium niets gemerkt. Integendeel 1 Vader stekelbaars toonde zich heel onverschillig voor zijn kinderen. Ongeveer twintig jongen heb ik bemerkt. Ze bleven steeds dicht bij den bodem, en groeiden langzaam. Dat is al een dag of 8 geleden. Nu zie ik er zooveel niet meer. Zouden ze gestorven zijn? Ik weet hot niet. Af en toe zie ik de vader happeb en slikken. Zou hij zijn eigen jongen ophappen? Ik heh wel eens gelezen dat dit nogal eens gebeurt! Nu heb ik een vraag! Misschien hebben enkele van mijn lezers ook wel eens ervaringen opgedaan, in hun aquarium (of in hun stopflesch of goudvisschenkom). Graag zou ik eens hooren, hoe of daar, de dieren, en vooral de stekeltjes zich gedragen hebben! In slooten zag ik wel de vader stekelbaars met zijn 1 kinderen in een club bij zich zwemmen. In mijn aquarium heb ik dat niet gezien. Wie schrijft me eens iets? Alles is welkom! Al is de wind nu de laatste dagen een beetje scherp geweest, al zijn sommigen ook weer druk met de ka chels in de weer geweest, toch hebben we de Lente nog steeds in '<t land en toch kunnen we iederen dag weer zachte zuidenwindjes verwachten. Daarom geef ik dan ook voorloopig geen raadsels op en ook geen andere wedstrijden, zooals Limericks, of A.B.C.- verzen. Ik heb van vorige raadsels nog oplossingen ontvan gen van Rens Kant en kleine Ina uit Dirkshorn, die ik gaarne nog even vermeld. Ze waren eventjes te laat voor de vorige week! En nu gaan we verder met de avonturen van den fluitenden schoenmaker en zijn zingende vrouw. Een poppenkastgeschiedenis door L. Roggeveen. Vervolg. Schoenmaker (fluit): Hij is er stil vandoor gegaan.... Vrouw (zingt): Ik weet niet, wat zal het beduiden. (Na een oogenblikje komt een politieagent voor 't raam. Hij zegt:) Agent: Schoenmaker, geef dezen mijnheer zijn schoe nen. Nee dat doe ik niet! Ik heb liever een broodje met kaasl Agent: Voor de tweede maal! Schoenmaker, geef de zen mijnheer zijn schoenen! En anders zal ik pros- jos van Baal op moeten maken. Doe wat ik je zeg, en anders zal ik binnen komen. Schoenmaker (fluit): In naam van Oranje, doe open de poort, De Watergeus staat voor den Briel. (Telkens, als de schoenmaker fluit, zingt z'n vrouw mee, niet met de woorden, maar: tralala, tralala.) Agent: Die man verzet z'n eigen tegen een agent in funksje. Ik zal prosjes van Baal op moeten maken wegens verzet tegen de poliesje. Hoe is je naam? Schoenmaker i(fluit): Mijn naam die is Lowietje, Men noemt mij ook Lowie! Agent: Ik geloof, dat deze persoon niet goed wijs is! Ik zal z'n vrouw eens gaan ondervragen. Vrouw, wat scheelt je man? Vrouw (neuriet): Moeder, weet gij wat ik droomde? Twee honden zag ik bij elkaar. Agent: Dat is hier een gekkenhuis! Ik zal den dok ter gaan halen! Zoo iets heb ik nog nooit meege maakt(af.) De schoenmaker en z'n vtouw werken stilletjes door. Eventjes later komt 't. buurmeisje voor 't raam. Buurmeisje: Buvrouw, moeder vraagt, of dat ze assie. blieft de koekepan terug krijgt en de pannekoek d'r hij. En of u 't maar aan mijn mee wil geven, buvrouw! Schoenmaker (fluit): Alrme vrouw en kinderen, Stuurt men naar deenz. Buurmeisje: Buvrouw, buvrouw, hoor je me niet? Buurman, waarom zegt ze niks? (Gezang en gefluit.) Buurmeisje :Ajasses, wat een enge menschen. Ik zal 't tegen m'n moeder gaan zeggen! (Ze gaat.) Even later komt de agent en de dokter voor de deur. Agent: Deze twee menschen, dokter. (De schoenmaker en z'n vrouw zingen steeds door.) Dokter: Aha, aha, zingen en fluiten, zeggen geen woord, nietwaar? Agent: Presiesement, dokter. Dokter: Hebben waarschijnlijk zangzaad gegeten. Moeten een tegengif hebben. Zal opschrijven! (Hij schrijft een recept.) Innemen elk uur één lepel! Kom morgen terug! Adieu, adieu!! (De agent en de dokter gaan.) Nu staat de schoenmaker op, neemt een kaars en gluurt behoedzaam in alle hoeken, 't Wordt donker der, de kaars schijnt fel. De vrouw volgt gespannen alle bewegingen van den man. Hij zoekt en zoekt. Eindelijk kan zij zich niet meer bedwingen, en roept: Vrouw: Man, wat 30e k je toch? Schoenmaker: Jouw tong, vrouwtje, en djp heb ik niy gelukkig gevonden! Vrouw: M'n tong? Schoenmaker: Ja. jouw tongetje! Jij hebt 't eerst ga- sproken en nou breng jij Vrouw: ....de koekenpan.... Schoenmaker: terug! (zingt:) Jij brengt de koekepan terug, Naar buurvrouw Griet! Vrouw: Ik moet wel, want ik heb gepraat, Maarfijn is 't niet! Schoenmaker: Jij hebt je tongetje slecht bewaard, Jij bent niet handig! Vrouw: Je hebt gelijk, mijn goeie man, 'k Ben niet verstandig! Schoenmaker: AJ wie z'n tong niet goed bewaakt, Krijgt vaak berouw! Vrouw: Schei nou maar uit, ik weet 't best: 'k Ben een domme vrouw! Schoenmaker: Maar toch! Maar toch! Maar toeh! Beiden: Wij1 hadden zoo'n trek in een pannekoek, En ze smaakte zoo zoet en zoo zacht! Maar buurvrouw, die hebben we vergeten, We hebben heelemaal niet aan haar gedachtl Maar morgen krijgt buurvrouw een echte, Eén heerlijke! Geloof het maar vast! 'Stil eens! Wij weten wat beters! Wij vragen buurvrouw te gast! Wij hebben ons liedje gezongen, En nu is 't weer uit met de pret! Ik ga (zij gaat) nu even naar buurvrouw, En dan gaan we allen naar bedl Is jullie dit sprookje bevallen Zing dan maar heel luid met ons mee: De pannekoeken gaam nooit verloren, Lang leve de koekepan, hoezee!! EIK'DB.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 19