LENTE. VOOR DE KINDEREN. 7.oek heeft dan ook" aangetoond, dat de meeste «tu-| denton non een of andere «lekte lijdon, dat bijna al- ion oververmoeid zijn, dat er onder hen, zelfs onder do ,.i- voorrechten" zeer veel neurasthenie! zijn. T Er zijn te Moskou elf „obejtsjezjltlje's" ,(zoo noemt j nen de kazernes, waarin de door don staat gesteun- j de studenten gehuisvest worden), maar slechts twee' of drie i r v:;n zijn min of meer geschikt om als wo-i Oinj dienst te doen; do overige zijn hiervoor in het' ehoel niet geschikt. Het zijn gebouwen, die vroeger dienst deden ais magazijnen, bure&ux, laboratoria, m7.In den regel wonen in elko kamer 1214 stu- j non ten; kamers, waarin slechts 5—6 studenten wo nen zijn een groote uitzondering en do gelukkige bewoners worden algemeen benijd. Men vergete niet, dat deze kaïher.s dienst doen als slaapkamer, eet kamer. studeervertrek, enz. tegelijk. Er is groot ge- brok zelfs aan de moest onontbeerlijke meubelstuk ken. zoonis tafels, stoelen, enz. Er zijn kamers, waar- in 12 -studenten wonen en waar slechts een of twee tafels' i'Ti evenveel stoelen te vinden zijn; de studen- en moeten dus om de beurt zitten. Verschillende dezer kazernen hebben geen waschgelegenheid. De verlicht ine is zeer slecht. Nog erger is de positie van de studenten, die ge huwd zijn. Voor hen is er geen sprake in de kazer nes "ti zij wonen in kelders, donkere onbewoonbare kamertjes, zonder lloht en lucht, onder donkere trap-1 pen, in vroegere opslagplaatsen, enz. Soms gebeurt het, dat eenlgo paren één kamer bewonen, die door schermen in kleine hokjes ls verdeeld. De student, die met een studenie gehuwd ls kan zijn vrouw in een kazerne voor meisj^sstudemen on derbrengen. Zij moeten dan gescheiden leven, maar elk hunner heeft tenminste een onderdak. Wee ech ter dengene. wiens vrouw geen studente is. Slechts na vele verzoekschriften, na smeeken on bidden krijgt zoo iemand hot, recht op een plaats voor zijn vrouw in een kazerne voor vrouwelijke studenten. I HET WATERUURWERK- Vóór 1656 kende men nog niet de nauwkeurig loopende horloges en slingeruurwerken. Het is de Nederlander Chri9tiaan Huygens geweest, die de be- j langrijke uitvinding deed, den slinger te bezigen als i tijdregelaar, nadat tevoren door Galilei de slinger- wet was gevonden., die het verband aangeeft tua-- schen den slingertijd en de lengte van den slinger, i Vóór 1656 moest men zich behelpen met primitie ver tijdmeters. D'e belangrijkste was de zonnewijzer, j dien men nog heden wel op buitenplaatsen aantreft niet meer om den tijd te bepalen, maar ter versie ring van den tuin. Tegen oude gebouwen en kerk torens ziet men hier en daar ook nog wel den zon newijzer, als zichtbaar bewijs, hoe men vroeger den Juisten tijd bepaalde. Hot monncheltjk vernuft heeft zonnewijzers weten te vervaardigen van zoo groote nauwkeurigheid, dat men voor geen grootere afwij kingen behoefde te vreezen dan drie minhten. Ook de zandlooper is bekend, uit den ouden tijd, hier en daar nog wel gebezigd bij het. koken van j eieren. Hij was zoodanig ingericht, dat men hem om de vijf minuten moest omkeeren. Zeer veel had men er dus niet aan als tijdmeter. En ook de zonnewijzers, hoe geperfectioneerd zij ook allengs werden, w^ren alleen to gebruiken overdag, als de zon scheen. Geen wonder, dat men ijverig zocht naar de samen stelling van een betrouwbaar uurwerk, dat te allen tijde geraadpleegd kon worden. Reeds in 1634 vervaardigde Heinrich von Wiek een raderwerk met een soort onrust, die telkens een tand van een palrad greep en zoo het raderwerk met schokjes Het draaien. Het beste uurwerk vóór de uitvinding van Huy gens was het zoogenaamde Spaansche wateruur- I werk, blijkens de benaming in Spanje uitgevonden, j Het werkte vrij nauwkeurig en was als volgt inge richt: Een trommel met een as er door, waarom een 'touw gewonden is. Het afhangende eind van het' touw is bezwaard met een gewicht. Laat men de trommel Jos en het gewicht ^oneens, dan zal de eerste stoeds sneller gaan omwentelen, tot het ge wicht afgeloopen is. Maar in de trommel zijn tui- schenschotten aangebracht een zesl a zevental, die van den buitenwand niet naar het midden, m'aar pven bezuiden het middelpunt, tot ongeveer halfweg de trommel loopen. Gaat men een der afdeelingen gedeeltelijk met water vullen, dan zal de trommel niet blijven draaien, maar tot rust komen, zoodra het gewicht van het water en het gewicht aan het 'ouw met elkaar in evenwicht zijn. Maar in de tus- schenschotten zijn gaatjes aangebracht, waardoor het water heel langzaam van het eene vak in h^t an dere sijpelt. Daardoor wordt het evenwicht wel heel langzaam maar toch voortdurend verbroken, wat evenwel ter stond weerhersteld wordt door het .gewicht aan het touw. Op die wijze draait de trommel regelmatig rond, zoolang het gewicht piet geheel afgeloopon ia De snelheid van de draaiénde beweging hangt af van het gewicht en van het aantal en de grootte der gaat jes in de tusschenschotten. Langs proe fondervin de- lijken weg kan men de constructie zoo maken dat de trommel in 12 uur juist éénmaal ronddraait. Een schaalverdeeling op een ring rondom de trommel maakt het geheel tot een geschikt en betrouwbaar uurwerk. R.Nbld. 541. Het is Paaschdag en Piepa mocht op visite komen. „Nu jongens", zegt vader Poezekat al 's morgens vroeg, „een-twee drie er op uiteieren zoeken!" 545. Ik ben niets in mijn schik, 't Is zoo raar. Moeder is ziek en- ik moet. erg stil zijn en word aldoor maar weggesturrd. Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat 542. We rennen als pijltjes uit den boog den tuin in, dikke Piepa voorop, maar door haar bazigheid en haastigheid ziet zè alle oneffen plekjes in den grond voor bij. 546. Heel somber ben ik op ons tuinhekje geklauterd en kan maar niet begrijpen wat er aan de hand is. Mimi snapt het ook niet. 543. Mimi en ik nietl Hoera, ik zie een verdacht ruw plekje. Ik ga graven en ja, daar heb ik een prachtig geel en zwart ei te pakkenI 544. - Tegelijkertijd geeft Mimi een gil van vreugde en geen wonder; ze vond er twee in een kuiltje. Straks mogen we on ze Paascheieren plechtig pellen en op eten. '547. Opeens roept vader me en als ik aan gesloft kom, zegt hij: „Hans, goed nieuws! Je hebt twee berenzusjes gekregen!" 548. Hoera, wat leuk! Ze heeten Ukkie en Pukkie Teddybeer en ik verlang er erg naar ze te zien. Als de wind naar huis! Slot. Hoog in de lucht vliegt een vogeltje. Kijk eens: 't is warempel hei roodborstje. „Piei, piet, piet, tralala, tralala", zingt het rood borstje. „Dag zon, dag boomen, dag kikkertje, dag madeliefje. Zal ik jullie eens wat vertellen? De len te komt! De lente kom^l" „Waar? Waar? Waar?" vragen ze allemaal. „In de wei heb ik de lente gezien", zegt hel rood borstje. „Zie je haar niet, zon? Kijk maar goed, dan móét je haar zien". „Ja, ik zie. haar", zegt de zon. „Daar komt ze juist het bosch in." „Ik vlieg haar tegemoet", zegt het roodborstje. Enrrrtweg is hei vogeltje. En ik spring haar tegemoet", zegt de kikvorsch. Hiphip.... hipweg is hij. „Ik moet op mijn plaats blijven", zegt, het made liefje verdrietig. „Ik was zoo graag, zoo héél graag meegegaan." .Huil maar niet", zegt de zon, „zoo aanstonds is de Lente al hier." „Wij zullen onze knoppen open maken", zeggen de boomen, „nu wordt het tijd." En heel langzaam ko men hun fijne groene blaadjes uit de knoppen te voorschijn. .Hoor, wat is dat?" zegt het madeliefje, „het is net, of ik hoor zingen. Hoor jij ook wat, zon?" „Ja" zegt de zon, ,.ik hoor het ook. Er komen een heeleboel kinderen hierheen. En de Lente loopt voor aan. Kijk. daar komen ze." „Ja jn daar1 komen ze." Daar loopt de Lente. O, wat is de Lente een lief meisje, Korenbloemen heeft ze in haar blonde haren en rozen op haar borst. En achter haar loopen wel honderd jongens en meisjes en ze zingen: De Lente is weer in hot land, Nu dansen we vroolijk, hand aan hand! Ze maken een groote kring om de Lente, en dansen dat het een lieve lust is. Dne Lente", zegt het madeliefje, met haar fijne stemmetje. ..Dag lief madeliefje", zegt de Lente on ze lacht vriendelijk tegen het bloempje. O, wat ls hot made liefje nu blij. Vnn alle kanten komen vogels aanvliegen, meezon en spreeuwen, en vinken en lijsters. Overal komen bloempjes te voorschijn, pinkster bloemen en boterbloemen en lelietjes.,., een heele- boel. En allemaal zingen ze nu met de kinderen mee: De Lente is weer in bet land, Nu dansen we vroolijk, hand aan hand. Heel in de verte loopt nu een oude man, met een lange baard. Waar hij gaat, is het koud. Die man isde Winter. i „Nu ga ik weg", bromt hij. .Maar in November f<om ik terug. Ein dan breng ik weer sneeuw en ijs.... Nu ga ik weg De Winter is een beetje verdrietig. „Zoudeó de kinderen nu heelemaal niet meer van me houden?" denkt hij. „Ik geef ze toch ook veel plezier." E>n traan rolt over zijn oud gezicht in zijn baard. F,n wii allen zeeeen: .Ja. mijnheer de Winter, we houden van u ook wel. hoor! Maar nu willen we lie ver met de Lente spelen." De Winter eaat, verder.... Nu is hij weg! WH eraan weer naar de Lente en allemaal zingen we "het aardige versje! Wie kent het al? LEENTJE EN BROER. Moedor: Leentje, ga hij den groentenboer eens gauw een kilo aardappelen halen? Leentje: Ja Moedor. 'Krijg ik gold? Moeder: Hier heb jo een dubbeltje. Niet verliezon hoor* -En ook niét hard loopen. Zal je er aan denken? Eon kilo aardappelen. Leentje: Ja moeder. (Loontje gaat weg. Ze loopt op de straat en praat hardop, om de boodschap niet te vergeten.) Leentje: Een kilo aardappelen, een kilo aardappelen, een kilo aardappelen, een kilo aardappelen.... (Op de straat loopt een vischbaas. Hij verkoopt sehelvisch. Hij roept heel luid. zoodat alle monschen naar buiten komon.) Vischbaas; Nou kan Je koken on bakken! Fijne waar, fijne waar! Veertig centen een kilo sehelvisch.... Leentje: Lekker is dat, sehelvisch! Ik wou. dat. wo dat eens gingon eten. Maar ik moet aan mijn bood schap denken! Wat was het ook weer? Een kilo.... Vischboer: Een kilo sehelvisch! Veertig centen een kilo sehelvisch! 1 Leentje: Een kilo sehelvisch, een kilo sehelvisch, een kilo sehelvisch.... (Leentje gaat de winkel van den groentenboer binnen.) Groentenboer: Dag Leentje! Leentje: Dag baas! Groentenboer: Wat wou je hebben, Leentje? Leentje: Een kilo sehelvisch, baas. Ik heb hel goed onthouden! Groentenboer: Sehelvisch sehelvisch? Die ver koop ik niet. Leentje. Dan moet je in den visch- winkel wezen. Of bedoel je wat "anders? Leentje: \loeder zei: een kilo sehelvisch. r Groentenboer: HoeveeVgeld heb je bij je? Leentje: Een dubbeltje. Kijkt u maar: hier is het! Groentboer: O. dan weet ik het al! Een kilo aard appelen. Is het. niet zoo, kleine meid? Leentje: O ja, dat is waar ook: een kilo aardappelen! Groentenboer: Was je 't vergeten? Dat is niet erg, hoor. Hier heb je ze! Lust je een worteltje. Asje blieft! Leentje: Dank u wel. Dag baas! Groentenboer: Dag Leentje. Val'maar niet. Dag! (Leentje loopt gauw naar moeder.) Moeder: Zoo, ben je daar weer? En heb je je bood schap goed gedaan? Leentje: Ja moeder! Eerst was ik wel een beetje dom, maar de baas begreep het wel! Moeder: Ga dan even naar de houtkist en haal daar tien houtjes uit. Leentje: Ja moeder. Mag Broer mee? Moeder: Jawel hoor! Leentje: Kom broer, ga je mee? (Broer is een klein ventje. Hij is nog maar vior jaar oud. Hij kan nog niet niot goed praton.) Broer: Ja Leentie, itte kom al. Leentje: Geef me maar eén handje. Zóó: niot vallen, hoor, en groote stappen nemen.... stap, stap, stap, stap Broer: Tap, tap tap.... Leentje: En nu ga ik houtjes tellen: een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. acht.... Broer: Itte ben viel jaal.... Leentje: Ja, jij bent vier jaar, dat weet ik wel, vier, vijf zes, zeven, acht, negen.... Broer: Leentje is zeven jaal.... Leentje: Ja ik ben zeven jaar. Zeven, acht, negen, tien. Ziezoo, tien houtjes. Nou gaan we naar moe der terug. Moeder: Laat eens kijken, Leentje. Maar kind, je •hebt veel te veel houtjes meegenomen. Je hebt r wel achtien. Hoe komt dat? Leentje: Ik heb toch heusch goed geteld, moeder. Moeder: Breng deze acht nu maar weer terug, en ga dan een poosje met Broer In den tuin spelen. O o, o. wat een dom meisje die kleine Leentje, nietwaar? (Ofp verz.) POSTZEGELS UIT CHILL Van de familie C. Steenwinkel te Yaldivia, Chili, ontving ik, namens hun dochtertje Mathilda, een heele verzameling Chileensche postzegels voor mijn lezers-verzamelaars. Wie wil wat hebben? Postzegel vcor antwoord insluiten s.v.p.! COUR. J. A. V. te H. Aan 't verzoek i9 dus vol daan. Fam. C. St. te Vald. Chili. Met hartelijken dank voor Uw schrijven en voor de postzegels. Brief volgt. IETS OVER FIETSEN. Wanneer ontstond de allereerste fiets? Dat was een •heel ander instrument dan wij kennen, hoor! De allereerste soort van fiets is gebruikt inChi na. De schrijver Samuel Purchas. die een boek schreef ,Pilgrimage" (uitgegeven in 1617) vermeldt, dat pater Ricci in China een lange reis maakte, ge zeten op een voertuig, dat uit één wiel bestond, waar op hij schrijlings zat! In 1818 (dus ruim 200 jaar la ter) vond baron Drais uit Baden, een toestel op twee wieion uit. De uitvinder zelf kon op dit toe stel, naar hom1 „draisine" genaamd, goed vooruil ko mon. Het bestond uit, een lange plank mot eon voor- en achterwiel. De berijder kwam met zij», vooton op don grond en door zich telkens zetjes te geven, rolde men vooruit. De monschen beschouwden den uit vinder als krankzinnig. Ze vielen hem aan, en ver nielden zijn toestel. Knight in Engeland verbeterde de drai8lne, en noemde het toestel hobyhorse. Nadion zijn ze steeds verbeterd! Kijk maar eens, naar de tegenwoordige mooie lichte fietsen, of vélo- clpèdes zooals men ze vroeger noemde! In 1821 is' de eerste watervélocipède uitgevonden, door Kent, die te Glasgouw woonde. Correspondentie zenden aan L. ROGGEVEEN, MA RETAKSTRAAT 54, DEN HAAG.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 15