VOOR DE KINDEREN-
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Voor de Kinderen.
PRINSES DESIREE
LACHT NIET MEE!
Mep'beschouwt verder als een kenmerkende eigen- j
schap van den visch, dat hij ademhaalt door middel
van kieuwen, loodat hij, uit h«t water genomen, ster-
ven moet. F.r bestaan echter nog verscheidene soortèn,
weike een orgaan bezitten, dat een langdurig verblijf
op het land mogelijk maakt. Zoo o.a. de klelnbaarg in
Iadië. welke nevens de kieuwen een zeer vernuftig
gi'plpü's:, uit dunne beenachtige plaatjes samenge-
s cid orgaan, in den vorm van een doolhof bezit, dat
hem als long dienst bewijst. Een vischsoort uit do
Ama/'Orerfvier gebruikt voor hetzelfde dool het darm
kanaal.
Niets schijnt onnatuurlijker dan „een visch op het
.droge", toch zullen deze visschen zich bij een tochtje
op hot land zeer wel bevinden. Sommige dezer
visch soorten loopon op de borstvinnen, andere bewe
gen zich springende verder, evenals kikvorschen,
waarop do laatstbedoelde vooral die van de Indi
sche kusten der Stille Zuidzee dan ook zeer veel
gelijkon.
I
Ben andore eigenschap, welke evenwel niet zoo
opvallend 1», la de bijzondere hoedanigheid van het
visschenoog, welke speciaal is Ingericht om door het
water te zien.
Een vischsoort in Brazilië is evenwel in het bezit
v&n oogen, die door een niet doorschijnend vlies in
twee gelijke helften zijn verdeeld en waarvan het bo
venste gedeelte is ingericht, om boven het water, het
onderste gedeelte om in het water te zien. Deze vigch
heeft dus vier oogen en wordt daarmede ook aange
duid.
Nog wonderlijker oogen bezit de platvisch. Pas ter
wereld gekomen, zwemmen deze visschen als andere,
d.i. met den rug naar boven en den buik naar onde
ren en zoolang zij dat blijven doen, komen zij ook
met andere visschen overeen en is aan elke zijde van
den kop één oog geplaatst. Hun lichaam is echter zóó
zijdelings samengedrukt, dat zij na één week niet lan
ger die houding (van een geldstuk op zijn kant) kun
nen bewaren: zij vallen plat op een van beide zijden.
Daar nu één oog nutteloos wordt, begint dat, zoodra
de platvisch omgevallen is, zich te verplaatsen naar
den bovenkant; bij sommige sooTten maakt het die
reis om den kop heen, bij andere zinkt het eenvoudig
in de weefsels weg en komt aan de andere zijde weer
boven, zoodat de platvisch dan aan een zijde geen
joog en aan de andere twee oogen heeft.
Gemakkelijk voor sommige Zuid-Amerikaaüsche
visschen is het ook, dat zij hun oogen; naargelang van
de noodzakelijkheid als een verrekijker kunnen uit
strekken en weer inkorten.
Waar het licht geheel ontbreekt) hebben de visschen
zelf lichtgevende organen. Somtijds stralen deze or
ganen bij Óen visch verschillende kleuren uit, zoo
als o.a. bij den inktvisch, welke 24 lichtorganen heeft:
aan ieder der twee vangarmen twee, aan de onderste
oogranden vijf, terwijl de overige zich bevinden aan
de buikzijde van den mantel. Het middelste der oog
lichtorganen straalt marineblauw uit, terwijl de or
ganen, *die aan beide zijden ernaast liggen, een parel
moerglans uitstralen. Van de organen, die aan de
buikzijde liggen, stralen de voorste een robljnrooden
gloed uit, de achterste zijn sneeuwwit of paarlmoer-
kleurig en de middelste hemelsblauw.
Wonderlijk zijn ook de aanhangsels en de plant-
vormige uitsteeksels, welke sommige visschen op hun
lichaam hebben en waardoor het hun mogelijk is
zich voor hun vijanden te verbergen. De jonge zee
duivel en de antennevisschen o.a. hebben vertakkin
gen op hun lichaam, welke in vorm en kleur precies
gelijken op de planten, in welker nabijheid zij zich
het meest bevinden.
Bij dierlijk gif denkt men altijd aan slangen en
schorpioenen, nooit aan visschen. Toch vindt men in
Midden-Almerika oen vischsoort, die in de 'bovenkaak
een doorn heeft, precips gelijk aan den giftand van
een slang. Bovendien heeft deze visch nog twee vól
komen gelijk ingerichte gifdoorns in de, rugvin. De
stekelrog uit den Indischen Ofceaan heeft eveneens
gifbundels in de rugvinnen. Rótt. Nbl,
549. Voorzichtig sluip ik dan naar de wieg
zoo'n gezelligen, ouderwetschen schom-
mei. Daar liggen de zusjes en ze lijken
op elkaar als twee droppelen water.
550. Eerst moet ik het groote nieuws aan
Mimi gaan vertellen en die rolt bijna om
als ze 't hoort, en komt bijna niet uitge
vraagd hoe de tweelingen er uit zien.
551.
Het lijken wel berenpoppetjes. Ze zul
len toch wel leven? Allebei hebben ze
hun oogjes zoo stijf toe. Wacht 'ns.
.552. En ik til er eentje uit de wieg (of 't
Ukkie of Pukkie is weet ik niet precies)
maar wel weet ik, dat het kleine ding
een vrpeselijke keel opzet.
553.
„Weet je wat Hans", heeft Mimi gezegd,
„we zullen de tweelingen eens mee uit
rijden nemen- in den trekwagen. 't Is zoo
vervelend voor ze, altijd in die wieg!"
554. Zoo gezegd, zoo gedaan! Maar Ukkie
en Pukkie vinden 't zeker niet leuk óm
zoo maar uit hun wiegje gehaald te wor-
f den, Jongens, wat gaan ze te keer.
555. Maar och, denken wij, ze weten natuur
lijk niet hoe prettig het is om hard
langs den weg te rijden. „Stil maar hoor,
we zullen er samen wel een gangetje
inzetten."
556. We vliegen langs den weg, maar Uk
kie en Pukkie gillen onvermoeid door,
en dan gaat de aardigheid er wel een
beetje af, hè? We zijn dus maar weer
gauw naar huis gegaan.
de Jeugdrubriek zenden
MARETAKSTR. 54, DÉN
(Correspondentie over
naar L. .ROGGEVEEN,
HAAG.)
CHILEENSCHE POSTZEGELS.
Na aanvrage zal ik postzegels uit Chili (en ook uit
andere landen) zenden naar J. Molenaar, Kal verdijk; 1
Cornelis Landman. Julianadorp; P. Grootewal, Hoog- j
woud, P. Laagland Winder, Julianadorp; Ap Nobel.
Oudesluis; Enno Band, N. Niedorp, J. Oskam, Cal-
lantsoog, A. de Graaf, den Helder.
Deze of volgende week komen ze.
HET KOMPAS.
Het kompas is voor 't eerst gebruikt in.... 121 in
China, 't Blijkt hoe langer hoe meer, dat de Chi-
neezen lang voor onze Westersche beschaving, hoog
ontwikkeld waren. In de Westelijke wereld kwam het
kompas pl.m. 1400 in gebruik. De Chineezen voeren
met behulp van 't kompas in pl.m. 700 reeds van
China naar de monden van de Eufraat en de om
liggende streken.
De oude Chineezen hadden een magnetischen steen,
dien ze „zeilsteen" noemden. Ze wreven met een
staafje ijzer tegen dien ^steen, en kregen zoo een
magnetisch stukje ijzer, de eenvoudigste vorm voor
het kompas. Ze legden het staafje in een rietje en
lieten dit dan drijven ou water, óf ze hingen het
staafje op aan een draadje, met was bevestigd.
Tegenwoordig heeft elk schip een kompas, dat dik
wijls een zeer fraai bewerkt en kostbaar instrument
is.
Tooneelsprookje dqor L.. Roggeveen.
EERSTE' TA!FEREEL.
Hierin zien we een zaal in 't paleis van koning
Gonzago. Hot is een eenvoudig vertrek, met een paar
stoelen, waaronder een troon. In een hoek staat een
vogel kool op een standaard, waarin een kanarievogel
tje zit.
Vóór het scherm opgaat, komt Kriebel Diebei, ge
naamd Kriebeltje, voor de gordijnen, en blaast drie
maal met bolle wangen op een kinderhoorn. Daarna
Verdwijnt hij weer en 't scherm gaat op. De eerste
personen die optreden, zijn de Kamerheer Hong-Kong
Maharakoff en Kriebeltje. (Later komen de gouver
nante mevr. Notenkraker, lang en spits; Adriana. 't
kamermeisje, de koning, de minister, de koningin en
de prinses).
i De 'Kamerheer is een langzame dikke man, die alles
Vergeet. Soms is hij gemoedelijk. Op andere oogen-
blikken ia hij heel gewichtig.
Kriebel Diebei is een vlugge, handige bediende.
Ze komen allebei op, achter elkaar.
Kamerheer: Hier ben ik! Ik ben de eerste kamerheer
van den koning en ik heet Hongkong Maharakoff.
Dat is een moeilijke naam om te onthouden, maar
als je er lang aan gewend ben,, zooals ik, valt 't
nogal mee.
Dit klein mannetje hier, heet Kriebel-Diebel, maar
we noemen hem altijd Kriebeltjenietwaar Krie-
bltje?
'Kriebel: Zeker, Excellentie!
Kamerheer: Hij is zoomaar op een goeien dag uit de
lucht komen vallen, precies op zijn neus. Daarom
is zijn neus zoo plat! En toen hij in den spiegel
keek, om te zien, hoe plat zijn neus geworden wa9,
is.hij zoo geschrokken, dat zijn wangen vuurrood
werden. Kijk maar!
Kriebel: Is U nooit ergens van geschrokken, Excel
lentie?
Kamerheer: Ja, Kriebeltje, eens in mijn leven ben ik
erg geschrokken, heel erg, héél erg.... (vervalt in
gedachten, met de vinger aan zijn neus.)
Kriebel: Waarvan Excellentie?
Kamerheer: Wat zeg je, Kriebel? Hè? Waarvan? Ja,
dat was een heel bijzonder geval, Kriebeltje, Ik
ikik schrok vanik weet 't niet meer, 't was
geloof ik van een kikvorsch, of van een muis
't was in elk geval een heel klein diretje met twee
pootjes!
Kriebel: Twee pootjes, Excellentie? Dan kan 't geen
kikvorsch geweest zijn en ook geen muis, want die
hebben allebei vier pootjes!
Kamerheer: Weet je dat wel zeker. Kriebeltje?
Kriebel: Vast en zeker, Excellentie! Weet U, mis
schien was 't van een vogeltje?
Kamerheer: Nee, want een vogel kan vliegen, en dit
diertje sprong over den grond, en 't had een lange
staart»... 't was vast een kikvorsch, Kriebeltje....
Kriebel:' Een kikvorsch heeft geen staart, EXcellentie!
Kamerheer Dan was 't een muis, Kriebeltje. Ja, van
een muis ben ik zoo geschrokken maar ik weet
niet meer zoo precies hoe 't allemaal zoo gekomen
is. Ik geloof dat hij in mijn bed zat(in gedach
ten)ja in mijn bed
Kriebel: Wat griezelig, Excellentie!
Kamerheer: Stil Kriebeltje stil stil eventjes....
o.... o
Kriebel: Wat is er? Heeft U pijn?
Kamerheer: Nee, Kriebeltje, ik denk!
Kriebel: Wat denkt U Eixcelleniie?
Kamerheer: Och. ik denk aan onze prinsos. Weet
je wel, dat ze nog in haar heele leven nooit ge
lachen heeft?
Kriebel: Ja zeker, dat weet ik. .Excellentie.
Kamerheer (verbluft): Hè? Wist jij flat? Wist jij dat
•heusch?
Kriebel: Zeker, Excellentie.
Kamerheer: Dat is «gek! Ik dacht, dat ik alles alleen
maar wist. Dat is gek!
Kriebel: Ik woon hier togh al zoo lang op 't kasteel,
Excellentie.
Kamerheer: Ja, dat is ook zoo, Kriebeltje. Daar dacht
ik zoo gauw niet aan. Eigenlijk had ik dat ook
moeten weten: Maar ik kan alles niet zoo goed
meer onthouden.. Kriebeltje. Ik word al oud, ja ja,
ik word al oud.
Kriebel: Heeft de prinses nóóit gelachen.'Excellentie?
Kamerheer: Nooit, Kriebel. Ik ken de prinses al haar
^ven lang. Toen ze in het wiegje lag, keek ze
boos. Toen ze loopen leerde, keek ze boos. Toen ze
•lessen kreeg van Mevrouw Notenkraker, keek ze
boos, en nn
Kriebel: Kijkt ze nog boosl
Kamerheer: Ja Kriebeltje. En van alles heeft de ko
ning er al aan gedaan, maar 't helpt niets. Mu
ziek helpt niet, dansen helpt niet, spelen <met an
dere kinderen helpt niet.... En de koningin kan
er ook niets" aan doen, Kriebel, 't is narigheid, na
righeid.... Ja, eens heb ik haasje over gespeeld
met den minister van ongeregelde zaken, Kriebel
tje, En iedereen die 't zag, lachte, lachte.... o, .dat
't een lieve lust was. De koning zat te schudden, de
koningin liepen de tranen over de „wangen, me
vrouw Notenkraker, die ook niet van de vriende
lijkste is, kon bijna niet meer ophouden
Kriebel: Excellentie, daar is mevrouw Notenkraker!
(Mevr. N., de gouvernante van Prinses Désirée komt
binnen. Ze is een statige oude dame.)
Mevr. N.: Is Hare Koninklijke Hoogheid al bene
den. Excellentie?
Kamerheer: Ikik.... ikzou 't U niet kun
nen zeggen, mevrouw Notenkraker, Kriebeltje, weet
jij 't ook?
Kriebel: Zeker, ik weet 't. Excellentie! Hare Ko
ninklijke Hoogheid, de Prinses is nog niet beneden,
EXcellentie!
Kamerheer: Goed, Kriebeltje! Hare Koninklijke Hoog
heid de Prinses is nog niet beneden, mevrouw.
Mevr. N.: Dank tJ, Excellentie. Wat zei U daarnet?
Kon ik bijna niet meer ophouden? Wanneer en
waarmee kon ik niet meer ophouden, Excellentie?
Kamerheer: Ikikik weet 't niet meer, me
vrouw. Weet jij 't nog. Kriebeltje?
Kriebel: Zeker, Excellentie. U vertelde, dat U eens
met. den minister van ongeregelde zaken haasje
over gespeeld heeft en dat mevrouw Notenkraker
•toen zoo erg gelachen, heeft.
Kamerheer: O ja! Weet U nog wel, mevrouw? Wij
rolden allebei in 't gras, en allemaal lachten ze er
om, behalve de Prinses!
Mevr. N.: Ja ja, ik weet het nog heel goed. Eerst
•prong U, Excellentie!
Kamerheer: Eb toen de minister!
Mevr. N.: Die sprong goed!
Kamerheer: Maar ik ook!
Mevr. N'.: Ja, U ook, U sprong zoo.... hoe zal ik 't
zeggen, zoo.... (gebaar).
Kamerheer: Zal ik 't nog eens doen, mevrouw?
(Hoopvol).
Mevr. N.: Zou U 't nog kunnen?
Kamerheer: Ik zou 't wel denken, mevrouw!
Mevr. N.: Doet U 't maar niet, Excellentie.... (dra
matisch) de tijden zijn te ernstig om haasje over te
springen, nu ons lieve koningskind geen blijde
glimlach kankanehnu ons lieve Ko
ningskind geen blijde glimlach kan....
Kriebel: Toonen, met Uw verlof, mevrouw, Noten
kraker!
Mevr. N.: Ik sprak tegen den Kamerheer, jongmensch
Kriebel: Neem me niet kwalijk, mevrouw 1
Mevr. N.: Zooal9 ik zeide, Excellentie.... nu ons lie
ve koningskind geen blijde glimlach kan toonen. De
tijden (dramatisch:) zijn ernstig! Mannen, tracht de
Prinses te doen lachen, tot zij schatert.... tot
zij niet meer kan ophouden, tot zij(vervalt in
gepeinzen)jaja....
Kamerheer (peinzend): Ja!
Kriebel: Ja! (Toornige blikken van mevr. N. en den
Kamerheer).
Mevr. N.: Jongmensch, ga deze zaal in orde brengen
met Adriana! De koning wil hier een vergadering
houden. Dag Excellentie! (Ze gaat).
Kamerheer: Gek is dat: ik ben blij, als ze er is. en
ik ben ook blij, als ze weer weg is. En ze zegt, dat
de tijden te ernstig zijn om een glimlach te too
nen, tot ze schatert, nietwaar Kriebel 1 Maar ik zou
't toch nog wel eens willen probeeren, Kriebeltje,
heel graag.
Kriebel (gaat gebukt staan): Toe maar, EXcellentie!
(Alles heel vlug spelen!)
Kamerheer: Zou ik?
Kriebel: Vlug dan, EXcellentie!
Kamerheer: Hop! ('t 'Gaat niet), Hop! ('t Gaat. De
derde keer mislukt 't bijna).
Kamerheer: Ja, ja. ja. Kriebeltje!
Kriebel: Nu moet ik Adriaantje gaan halen, om te
werken, Excellentie!
Kamerheer: En ik moet.(gewichtig) naar den ko-
I ning. om hem te helpen, bij 't regeerenl (af).
Kriebel opent de zijdeur en haalt Adriana, die hij
met de hand binnenvoert. Zij is een zeer dom dienst
meisje.) 1
Kriebel: Werken, Adriaantje, hard werken, meid',
i (Hij begint zelf te stoffen, onderwijl een deuntje
fluitend, terwijl Adr. bij1 de vogelkooi gaat staan).
Wordt vervolgd.