VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
ZIJN MISSTAP
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 19 Juni 1926. No. 7862.
PANTOMIME
RADIO-
DE ZOMER KOMT!
Het licht zoekt de a&rde overal,
't Ontplooiende leven en 't machtig heelal,
De frissche bezieling, de frissche kracht-
Schept weer voor zijn Schepper een eerewacht!
Een dankende hulde, een lovend festijn,
De boomen groot en de bloemen klein
En na de dorheid, die is geweest,
De bezielende geest!
Daar tintelt nieuw leven door de lucht,
Daar gaat pver d'aarde een blij gerucht,
In 't morgenlied van het spelend kind,
In-'i-middagruischen van den wind,
In den late jongen, die fluit en fluit,
Met rhytmischen tred en een trillend geluid!
Zoo nadert met 't hoopvolle zomerfeest
De bezielende geest!
Het groent en het ritselt te allen kant,
Nieuw leven bindt 't leven met sterken band
Aan alles wat is en wat komen gaat,
Aan alles wat heerlijk te bloeien staat!
Al strijkt soms* de wind met een koud gebaar
Langs 't trillende blad van den perelaar,
De zon zal komen, dit zegt ons het meest,
De bezielende geest l
6 zoekende wereld, vermoeid en ontdaan,
Nieuw leven komt over de aarde gegaan,
Met bronnen van schoonheid en lout'rende krach
Met een zang van geluk door den donkert nacht
Al strijkt dan de wind van de zelfzucht ook koud
Langs het doode bestaan van hét zelfbehoud,
Hom wacht de victorie, die gevend' niet vreest,
De bezielende geest!
Heft hoog in de lucht dan Uw ideaal
Als een kostbaar gevulde offerschaal!
Zóó is 't dat 't geluk over d'aarde gaat,
Als de bloem van den vrede te bloeien staatI
Maakt den wil tot geluk tot een lovend festijn
En 't nieuwe leven zal met U zijn!
Want dit is 't alleen wat de wereld geneest,
De bezielende geest!
Juni 192Ö.
Alle rechten voorbehouden 1
KROES.
RADIO,.** OHÏI
Iemand uit het onzichtbare publiek, die zijn familieleden een redevoering uit Hilversum aankon
digt en dezelfde iemand een uur later als hij toe moet geven, dat er „iets niet in* dén haak schijnt te
zijnl" i t
IX.
Reeds in het vorige artikel gaven wij als de meest
geschikte lengte voor de antenne aan pijn. 20 me
ter. In de praktijk is gebleken, dat deze lengte het
best voldoet (al weer, als regel) Maken wij namelijk
do antenne langer, dan wordt in vele gevallen het af
stemmen bemoeilijkt, omdat de selectiviteit het
vermogen om storende stations uit te stemmen dan
kleiner wordt
Tevens brachten wij reeds onder, de aandacht,
dat men de antennne vrij moest spannen, niet bijv.
onder booman of tusschen daken. De reden, hiervoor
is,' dat de boomen of daken als een soort scherm
werken. (In een dal is het immers niet zelden wind
stil). Maar bovendien krijgt men dan te maken met
het vormen van meerdere condensatoren (dus capa
citeitswerking) wat aanleiding geeft tot het onttrek
ken van de opgevangen energie. Dit laatste nu geldt
ook voor de invoerleiding. Span deze leiding dus niet
langs den muur. Moet men bijv. een dakgoot pas-
seeren, maak dan gebruik van een stokje of latje,
zoodat de leiding pl.m. 1 meter van den rand van de
dakgoot verwijderd blijft.
Ook de invoerleiding moet tot het uiterste ge
ïsoleerd worden. Gebruik hiervoor dan ook geisoleerd
draad, bijv. N.^.A.-draad met een doorsnede van VA
m.M. of meer (vóór het luchtnet is geisoleerd draad
niet noodig, zelfs niet gebruikelijk). Heeft men be
vestigingspunten, gebruik dan altijd isolatoren (zie
fig. 4S). Wees daar niet te zuinig mee. Aan den an
deren kant. hoe minder bevestigingspunten, kron
kels. of scherpe bochten er in de invoerleiding zijn,
hoe minder verlies zal hierin optreden. Laat dus zoo
veel mogelijk deze leiding vrij hangen en maak haar
tevens zoo kort mogelijk (denk aan de selectiviteit).
Rest nog de invoer naar hot toestel. Ook hierbij
isoleeren. Bevestig eerst den draad aan 't raamkozijn
(weer met een isolator, zie fig.. 4), en breng dan de
draad door middel van een hol, gebogen! porseleinen
buisje binnenshuis (fig. 4 IN) De opening van het
buisje moet naar beneden gericht zijn.
Het verdient aanbeveling, alvorens in te voeren,
in de leiding eerst een vonkbrug te schakelen, ter
voorkoming van blikseminslag. Ons advies is: koop
er een, want maken is gevaarlijk. Men kan na
melijk lastig beproeven of de constructie wel %an het
doel beantwoordt.
Wat de aardleiding betreft, in huizen waar reeds
een waterleiding is, heeft men die voor het grijpen.
Een korte blanke draad (1A m.M.) op de, dichtst
bijzijnde buis of kraan gesoldeerd ofj goed opgeklemd
(maak de verbindingsvlakken eerst goed schoon) en
men heeft de beste aardverbinding die men zich
wenschen kan. Ook wel voldoende is eventueel de
gasleiding, maar deze komt toch pas in de tweede
plaats. Het kan hierbij namelijk voorkomen, dat de
gasbuizen van elkaar geisoleerd zijn, door hennep of
iets dergelijk, dus geen goed contact met elkaar ma
ken. In dat geval is de aarde vanzelfsprekend on
voldoende.
Heeft men noch een waterleiding noch een gaslei
ding in huis, dan zijn er nog twee mogelijkheden.
Men kan namelijk een aardplaat ingraven (zie fig.
4A) en aan deze aardplaat dan de aardleiding s*oldee-
rsn. De aardplaat moet tot in het grondwater inge
graven worden.
Past men deze methode toe. dan moet men"er op,
letten, dat de verbinding tusschen grondplaat en
aardleiding solide is. want/het zal altijd veel tijd en
moeite kosten een aldaar optredende fout te herstel
len. Bovendien zouden wij U nog willen aanraden de
verbinding tusschen aardplaat en aardleiding na het
opsoldeeren ,of opklemmen) in te vetten om roesten
(corrosie) tegon te gaan.
De tweede methode bestaat in het spannen van een
z.g. tegen-capaciteit. Span daartoe tusschen de an-
tennnepalen, zoo dicht mogelijk bij' de werkelijke
aarde een tweede antenne (bijv. 2 draads). Ook aan
deze antenne (de naam is „tegen-capaciteit") worden
dezelfde eischen gesteld als aan de eerste, dus vooral
goed isoleeren* En de aardinvoer moet aan dezelfde
voorschriften voldoen, als de antenne-invoer. Het
spannen van een tegencapaciteit wordt wel eens toe
gepast om aan storingen (tram) te ontkomen. Het re
sultaat hangt echter van den aard dier storingen af
en het zal uit proefnemingen, voor ieder geval op
zichzelf, moeten blijken of het afdoende is, althans
iets helpt.
Oorspronkelijke geschiedenis door Sirolf.
Nadruk verboden.
„Je weet niet wat je zegt, Lucy, je bent wreed", zei
Percy Stanford.
,.En jij, jij verborgt iets voor me, je bedriegt me",
antwoordde bet meisje, met trillende stem.
Ze zaten in een zijvertrek van de groote zaai; waar
Stevenson, de bekende bankier, een schitterende
avondpartij gaf. Flauw drongen de tonen van de
dansmuziek tot hen door. Percy, krachtig gebouw
de jongeman, van diep in de twintig, correct in smo
king, zat in elkaar gedoken, de banden gevouwen,
in den fauteuil. Ais in gedachten verzonken, staarde
hij voor zich uit. Het meisje, fijn figuurtje in wit
zijden toiletje, donkerblond kopje met prachtige brui
ne oogen, - overschaduwd door zijden wimpers, stond
bij het raam en keek naar buiten, 'in den maan
lichten nacht. Ze zag zeer bleek en haar oogen fon
kelden boos.
Het was de eerste keer dat zij1 twistten. Een half
jaar was Percy nu bij haar vader, den bankier Ste-
venson, in betrekking als secretaris. De bankier was
buitengewoon met den kranigen jongen kerel ingeno
men had hem' spoedig bij zich aan huis geïnviteerd.
En het duurde niet lang, of er had zich tusschen
Lucy en Percy een band ontwikkeld, die meer be-
teekende dan vriendschap alleen. Ze waren nog wel
niet verloofd, doch elk oogenblik verwachtte Steven-
son het officieels aanzoek. Totdat....
„Dus je wilt me niet zeggen, wat er gebeurd is?"
vroeg Lucy, terwijl ze zich langzaam omdraaide en
hem strak aankeek.
„Lucy, ik ik kan het niet, neen, neen, ik kan
niet...." fluisterde hij.
„Dus je wilt me niet, zeggen, wat dat gisteravond
beteekende? Je werd uit de club weggeroepen. .Bui
ten wachtte een auto, met een vrouw, een.en jij
stapte in, je nam die vrouw in je afm, je streelde
haar over het hoofd, je kuste haar.... Hoor je nu,
dat ik alles weet, alles?"
Hij richtte zich op. „Wie heeft dieN spionnage zoo
keurig voor je verricht?" vroeg hij oogenschijnlijk
kalm.
- „Dick, mijn eigen broer, hij zag je weggaan en ter
wijl de auto wegreed, zag hij wat ik je nu net ver
telde. Het gezicht van de dame kon hij niet onder
scheiden...."
„Dick, zeg je, Dick vertelde je dat...." schreeuwde
hij bijna heesch, terwijl er een harde trek om zijn
mond kwam.
„Ja. Wilde je soms ontkennen dat het zoo gebeurd
is?" Hij gaf geen antwoord. Hij staarde in het niet,
alsof hij iets vreeselijks zag. Het meisje kreeg on
danks zich zeiven tranen in de oogen, langzaam
kwam ze op Percy toe, legde haar fijne blanke hand
je op zijn hoofd. Hij kromp, ineen als onder een
slag. „Percy", zei ze zacht, „toe wil je me dan niet
zeggen, wat dit alles betoekent. Begrijp je dan niet,
jongen, wat je me aandoet, voel jo niet, dat je me
heel, heel veel verdriet doet".... Haar stom trilde
verdacht en een traan drupte op zijn ineengewron-
handen.
„Ik kan niet, ik kan niet...." fluisterde hij schor,
hevig bewogen.
Er werd geklopt. Percy sprong op en richtte ver
schrikt de oogen op de deur* Een bediende kwam
binnen:
„Meneer Stanford. een dame wenscht U dringend
te spreken", zei de man met een lichtelijk verwon
derden blik.
„Waar is die dame", vroeg Stanford, trachtend
zijn stem natuurlijk en onverschillig te doen klinken.
„In de kleine salon", antwoordde de man.
„Het is goed", zei Percy, „zeg dat ik dadelijk kom", i
De bediende verdween.
Lucy wa3 nog bleeker geworden. Een oogenblik ke
ken ze elkaar aan. Dan ging Percy heen. Bij do
deur draaide hij zich om, keek haar nogmaals aan,
als verwachtte hij een woord, een gebaar, dat hem
zou vragen te blijven. Het meisje keek naar heih, de
oogen groot open., vragend;.Een traan rolde
langs het fijne gezichtje. Ze scheen het niet te mer
ken.. In haar oogen lag een stomme bede. Hij boog
hot hoofd.
„Vergeef me, Lucy, het, spijt ine ,zoo vreeselijk,
maar ik mag je niets zeggón, nog niet.... mis
schien...." Met deze woorden ging hij heen, terwijl
haar laatste woorden, op o, zoo smartelijken toon
gesproken, hem naklonken:
„Dan is alles uit, Percy, ik wil je nooit* meer zien".
I
In de kleine salon stond een jong meisje, eenvou
dig gekleed. Ze zag heel bleek en vanonder het smal
le randje van het grijze vilten hoedje keken twee
verschrikte oogen strak naar de deur. Voetstappen
naderden en het volgend oogenblik trad Percy de
kamer binnen. Het meisje vloog op hem toe, vatte
zijn handen en vroeg angstig:
„Heb je het gedaan, Percy, heb je bet gedaan? O,
God, ik ben zoo zenuwachtig. Ik kon niet wachten,
tot morgen, ik moest weten, of je je woord had
gehouden. Toe, zeg wat, Pércy, zeg wat, je deed het
toch. niet?"
Percy nam het bleeke angstige gezichtje tusschen
zijn handen en zei zacht: „Wees maar kalm zusje,
alles komt in orde. Het geld heb ik vanmiddag los
kunnen maken, dank zij de welwillendheid van mijn
bankier. Het is' meteen op de -rekening van Dick ge
stort. Hij kan er dus morgenochtend dadelijk over
beschikken. Wat doet Dick nu?"
„Hij is zoo verschrikkelijk, angstig. Ja, ik weet
wel, dat hij slecht deed. met te spelen, maar hij is
ook nog zoo jong, Percy. En als zijn vader of zijn
zuster het zouden hooren zou hij misschien een on
geluk aan zichzelf begaan. Hij schaamt zich zoo.
Zijn zuster, jeLucyze heeft toch niets ge
merkt? Percy, Percy, wat is cr!"
Percy was doodsbleek geworden. Hij wankelde
even.
„Niets, zusje, het is niets. Ik ben wat overspannen,
wat duizelig. Het gaat al over. Wat zei je? Lucy?
Nee die beeft niets gemerkt. Maar, eh, wist Dick dat
je gisteravond naar mij toegekomen bent op de
club?"
„Nee. nee. hij wist er niets van. Hij was radeloos.
Om zijn spelerseer op te houden, moest hij naar de
club gaan. zei hij, moest hij zich vertoonen. O, je
hadt vanmorgen eens moeten zfen. hoe blij hij was,
toen hij hoorde, dat jij misschien zoudt willen hel
pen. Maar hij kon het ook al weer haast niet geloo-
ven, omdathet zoo'n groot bedrag was.... en je
geen enkele waarborg kreegMaar toe, Percy,
zeg me nog eens, niemand, niemand heeft toch iets
gemerkt, nierwaar? Zijn vader niet en Lucy...."
..Nee, nee. ze hebben niets gemerkt, Lucyt... heeft
niets.... gemerkt,..."
Toen zonk hij met, een wanhopig gebaar in een
stoel neer en bedekte het aangezicht met zijn, han
den. Er klonk iets als een droge snik. Het meisje
keek met. groote verschrikte oogen naar hem. „Percy
broer, wat doe je nu? Wat is er toch?"
Toen ging, zonder dat een van beiden het merkte,
langzaam een zijdeur open; kleine satijnen voetjes
stapten geruischloos over het dikke smyrnatapijt.
Dan was het fijne figuurtje in witte zij, naast de
stoel gekomen. Tot stomme verbazing van Percy's
zuster, nam Lucy op de leuping van den stoel plaats
pakte met haar fijne blanke handjes Percy's hoofd
en drukte er een kus op.
..Percy, mijn eigen jongen, vergeef me, maar ik
heb alles gehoord. Ik was in de kamer hiernaast en
de deur stond op een kier. Dus daarom kon je1 me
niet zeggen, wie die vrouw gisteravond was? Ik ben
trotsch op je, Percy, vent ei> ik dank je heel, heel
erg, dat je mijn broer geholpen hebt. Eh nu ben ik
ook in het complotje, nietwaar", vroeg ze met een
stralenden blik naar het meisje in dé kamer, „niet
waar, aanstaand schóón zus je?"
Het meisje bloqsde. Dan nam Percy het figuurtje
in witte zij in zijn groote sterke armen, eh drukte
een kus op de zijden wimpers.
En toen rolden groote tranen van aandoening en
vreugde over zijn gelaat.
Doorliefde moet ge uw medemenschen dwingen zóó
te zijn als ge hen gaarne hebt, wan tgoedheid is de
grootste macht op aarde. y