VOOR DE KINDEREN.
10
^0
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Voor de Kinderen.
PRINSES DESIREE
LACHT NIET MEE!
doenlijk hunne Wïv'e.. v*t *-*|
lot betere oefeningen van Jong» aan roeken te gewen'
•sen: Want het is zeker, dat het gemoed niet alleen
üer kinderen, maar ook van de bedaagden, door veel
spelen verijdelt, dat ze daaraan verzotten, en *00
veel meer als ze spelen, begeeren te spelen, waar
door ze tot goede betrachtingen'onnut worden...."
Blijkens don aanhef in bovenstaande sombere ge
dachten, behoorde de heer Meijer nog niet eens tot
hen. ;Ue allo spel uit den booze achtten. Maar als zoo
het groene hout durfde te schrijven, hoe zal dan het
dorre wel geoordeeld hebben! M.
de olifanten sterven uit.
Zooals do zaken thans staan, moet (men zich ver
trouwd maken met de gedachte, dat de olifanten lang
zamerhand uitsterven. Zop wordt althans uit Kam-
bodscha dat naast Siam en Birma als hot olifanten-
land geldt, gemeld, dat het aantal dezer dikhuiden
daar steeds vermindert. Tot nu toe werden de olifan
ten er als een soort huisdier behandeld. Voor allerlei
zaken werden zij gebruikt: zij sleepten zware boomr
stammen, ruimden omgewaaide boomen op en ver
richtten anderen nuttigen arbeid. In de laatste jaren
heeft men meer en meer van de diensten der dieren
moeten afziet- «n in X«mbod»cha worden bijna geen
olifanten meer voor die doeleinden gebruikt. De voor
naamste oorzaak is, dat het dier, dat voor den leek
een stevig en buitengewoon sterk wezen is, in wer
kelijkheid een hoogst gevoelig organisme heeft. De
olifant vreest evenzeer de hitte als de koude en het
dier is, zoolang de zon brandt, hetgeen in Kambod-
scha het grootste gedeelte van den zomef het geval
is, voor werkzaamheden niet te gebruiken. Boven
dien, eischt de olifant veel voor zijn levensonderhoudt
en door de groote hoeveelheden levensmiddelen, die
het clier verzwelgt, is zijn bezit een weelde geworden.
De kolonisten, die vroeger olifanten gebruikten, doen
het thans met.... tractors.
zij had wel tien vrijers gehad.
Pleegt liefde soete jeugt, en stelt u om te paren,
Dat is het rechte wit van uwe groene jaren.
Deze aansporing van vader Cats in zijn Sinne- en
Minnebeelden typeert wel de opvattingen, die men in
zijn tijd huldigde ten opzichte va^ de plichten der
jonge meisjes, die hoofdzakelijk bestonden in de toe
komstige handhaving van het menschel ijk geslacht,
zooals Van Effen het uitdrukte in den Hollandschen
Spectator. Het doel werd dus heel simpel gesteld en
tamelijk vul ga' Mor. de o*jd>r* en TWitl dc moe
ders streefden er ijverig naar, hun dochters dat doel
te doen bereiken.
De eerste taak der moeder was, om, als haar
dochter de kinderjaren achter den rug had, haar op
te pronken met mooie kleeren, goud, zilver ch juwee-
len. Er moest een zangmeester komen, om haar de
nieuwste Fransche en Italiaansche airtjes te lecren.
Om een goed huwelijk te bevorderen, moesten de
meisjes verschijnen in dans- en speelgezelschappen,
die wel eens spottend de „Beurs der Vrouwen" ge
noemd zijn.
Van, haar dochter een „galante jonge juffer" te
maken, waardoor1 zij alle jonge heeren in vuur en
vlam1 zou zetten, was het streven van een goede moe
der. Het meisje moest veel uit gaan, veel bood
schappen doen, de voornaamste grachten en straten
van de stad doorkruisen; en vooal daar, waar vele
jonge heeren woonden, moest zij zich vertoonen. Ook
trouw kerkbezoek werd het meisje aanbevolen, om
dat ook vele jonge heeren ter kerke gingen, niet zoo
zeer om naar de predicatie van den dominee te luis
teren, maar meer om de schoone jonge dames goed
op te nemen.
Ook de gesprekken in huis» waren er op berekend,
de dochters in te wijden In Ac geheirotlnnighs
der galanterie.
Van Effen laat een moeder aan haar huwba
dochters vertellen, dat zij „vóór haar huwelijk mv
Papa, wel tien vrijers gehad heeft, die smoorlijk oi
haar verliefd waren, en van welke ze als aangebe
den wierd, alle jonge luiden van een uitstekende
bevalligheid en verdienste; maar wat zal men zeg
gen, de huwelijken worden in den hemel gemaakt;
Papa moest toch haar deel zijn en haar andere
minnaars daardoor bijkans tot wanhoop gebracht
worden", „Dit venijn" gaat Van E'ffen verder, „glijdt
als honing in den boezem van die zoete meisjes, die
zich niet min bevallig schattende als maatje moet
geweest zijn, zoodra ze van een man vriendelijk zul
len aangesproken worden, zich in 't hoofd zullen
brengen, zoo hij haar wel aanstaat, dat haar huwe
lijk met hem hierboven voor vast beschoren is, of
anderszins, dat hij een van de tien of twaalf moet
zijn, aan wien haar huwelijk met een ander de
smartelijkste droefheid staat te veroorzaken. Papa
hoort somtijds diergelijke malle praatjes aan., en
streelt zich met die te bevestigen, trotsch op de eer
van zooveel treffelijke medevrijers de Joef te' hebben
afgestoken." Mv
621.
„Zeg Mimi, durf jij met 'n stokje in
de gaatjes van die bijenkorven te prik
ken? Ik niet hoor!" „Natuurlijk, ik
durf alles", zegt Mimi en ik daarop weer:
..Doe 't dan eens!"
622.
Mimi zocht 'n takjo en warempel! Ze
prikt niet alleen in de gaatjes, maar ze
gooit een heele korf ondersteboven. „Zie
je wel dat ik durf!" roept ze triomfante
lijk.
623.
Maar ze is nog niet goed uitgesproken
of daar komt de booze bijenzwerm opzet
ten en hoe hard we ook loopen, de ge
plaagde dieren steken ons van alle kan
ten. O.... o.... o!
624. Dat komt er nu van! We zijn heelemaal
in verband gepakt en nu brengt boer
Varkon, die erg boos is, ons naar huis.
Wat zullen vader en moeder wel zeg
gen. Eh wat hebben we 'n pijn!
625.
Vader en moeder Teddybeer schrikken
erg, als ze ons zoo zien aankomen. Zij
zijn erg boos, en Mimi wordt dadelijk
naar huis gestuurd. „En marschl Hans!'
jij naar bed.l"
626.
Moeder Poezekat ontvangt Mimi al
niet vriendelijker en geeft haar 'n jge-
ducht standje. „Het is wat moois!" zegt
zij, „dat zulk een groot poezekind nog
niet eens uit logeeren kan gaan", en
daar moet ook Mimi onder de woi.
627.
Ja, daar lig ik nu. Moeder krijgt toch
wel een beetje medelijden met me. Ze
komt tenminste vragen, of ik niet een
glaasje melk en een eitje wil. „Alsjeblieft,
moeder!"
I
Daar heb je Mimi in haar bedje.
Moeder Poezekat is nog altijd een beetje
boos, maar ten laatste krijgt zij toch te
doen met het kleintje. En nu moeten we
maar gauw beter worden.
Tooneelsprookje door L. Roggeveen.
Vervolg III.
Toovenaar: Kriebeltje, Adriaantje is in de keuken,
derde deur in de gang links.
Koning: Ga haar halen, Kriebeltje.
(Kriebeltje gaat.)
Kamerheer: Adriaantje.Adriaantjewat doet
die hier, majesteit?
Koning: Maar weet U dat dan niet, Excellentie?
Weet U dan niet dat de toovenaar Adriaantje ge
stolen heeft en dat hij met i^aar door de lucht
naar zijn kasteel gevlogen is?
Kamerheer: Och.... dat was ik heelemaal vergeten!
Konifïg: En U is zelf met ons meegegaan, om den
toovenaar te vangen!
Kamerheer: Ja ja, dat is waar. Kriebeltje en ik heb
ben den toovenaar gevangen. Maar straks was ik
't toch bijna vergeten, toen ik daarginds in de
sneeuw zat.... i i
Minister: Majesteit, daar is Kriebeltje met Adriaan
tje!
(Beiden komen binnen. Adriaantje buigt diep voor
den koning.)
Koning: Dag Adriaantje, dag Adriaantje!
Minister: Dag Adriaantje!
Kamerheer: Dag Adriaantje!
Adriaantje: Kriebel zegt, dat de toovenaar ons niets
meer kan doen! Is dat waar, majesteit?
Koning: Heelemaal waar, heelemaal waar!
Kamerheer: Gaan we nou maar weer terug, majes
teit? Ik vind 't hier niet-erg gezellig met al die
vreemde dieren en dingen. En bovendien is 't hier
nogal kou dl
Koning: Ja, we gaan, Excellentie!
Kriebeltje (die in 't tooverboek van den toovenaar
geneusd heeft): O majesteit, 0 majesteit, wat ik
hier zie, o, 0. o, 't is niet te gelooven, 't is niet te
gelooven.
Allen: .Wat dan, Kriebeltje?
1 oovenaar: O wee, mijn tooverboek!
Kriebeltje: Leest U maar, majesteit!
Koning (probeert): Ik heb mijn bril vergeten. Doe jij
't zelf maar, Kriebeltje!
Kriebeltje (leest): Nummer achthonderdvierendertig:
Prinses Desiree, dochter van Koning Gonzago, be-
tooverd, zoodat ze niet meer lachen kan.
Koning: H.heb jij dat.... gedaan?! Toovenaar!
Allen (in een kring om den toovenaar heen): O, 0, o!
Allen: Heb jij dat gedaan???
Kamerheer: Wat 'n schavuit!
Minister: Wat 'n kerel!
Kriebeltje: Wat zal ik 'm doen, majesteit?
Koning: Niets Kriebeltje, niets! Voor z'n straf moet
hij haar weer laten lachen. Hij moet, haar, weer
gewoon tooveren!
Minister: Ja, maar hoe^ majesteit?
Kamerheer: We moeten hem meenemen!
Koning: Maar als hij dan buiten weer wegvliegt!
Minister: Tja!
Allen: Tja! (Peinzen, langdurige stilte).
Koning: Hoe moet dat?
Allen: Tja! (Als voren.)
Koning: Dat is een gek geval!
Allen: Tja!
Koning: Denken, mannen! We moeten daar wat op
vinden! Ik zal tot 10 tellen en dan moeten we een
idee hebben. Jij denkt ook mee, Kriebeltje! Pas op,
ik begin: een, twee, drie
Toovenaar: Atsjieü
Koning (kijkt verstoord, begint opnieuw): Een, twee,
drietienl Hebt U wat, Excellentie, Documini?
Minister:' Niets, majesteit!
Koning: E"n U, Eixc.ellentie Maharakoff?
Kamerheer: Ook niet, majesteit!
Koning: Jij, Kriebeltje?
Kriebeltje: Ja zeker,, majesteit, we moeten de prin
ses hier halen!
Koning: Och fa. natuurlijk, Dat is 't eenvoudigste.
Maar wie zal de prinses hier halen? Ik ga niet bij
den toovenaar vandaan! Ik hou 'em in de gaten!
Als ie er weer vandoor gaat. Stel je voor!
Kriebeltje: Zal ik gaan, majesteit?
Koning: Goed Kriebeltje, ga jij maar!
(Meteen weerklinkt er een luid gebel.)
Koning: Daar wordt gebeld!
Adriaantje (die al dien tijd met groote oogen geluis
terd heeft): Zal ik even opendoen, majesteit?
Kriebel: Nee. nee. majesteit, als 't die twee schavui
ten zijn. zijn we verloren!
Koning: Juist Kriebeltje; ik zal zelf gaan! Een ko
ning (plechtig) zullen ze niets durven doen! (Hij
gaat).
(Even stilte. Dan klinken er stemmen en de konin
gin, Prinses Desiree en mevrouw Notenkraker ko
men binnen).
Allen: O, de koningin en de prinses en mevrouw
Notenkraker! (Begroeting.)
Koning: Hoe-komen jullie hier?
Koningin: Och, Gonzago, het duurde zoo lang, eer
jullie terug kwamen, en toen werden we zoo on
gerust, dat we maar één-twéó-drie naar 't kasteel
van den toovenaar toe zijn gereden!
Minister: M'aar was U dan niet bang, majesteit?
Koningin: Ja, eigenlijk wel, maar we hoopten op Uw
dapperheid, nietwaar Desireetje?
Prinses (stijf): Ja mama!
Koning: En wat een geluk, dat, je hier bent, Desi
reetje! Luister maar eens, wat Kriebeltje gevonden
heeft, in het tooverboek van den toovenaar. Lees
't eens voor, Kriebeltje, dan kunnen de koningin en
de prinses en mevrouw Notenkraker 't ook hoo-
ren!
Kriebeltje (leest): Nummer achthonderdvierendertig:
Prinses Desiree, dochter van koning, Gonzago be-
tooverd, zoodat ze niet meer lachen kan!
Koningin: Heeft hij.... heeft hij Desireetje betoo-
verd?
Koning: Ja! Hij!
Koningin: Hoor je dat, Desireetje?
Prinses: Ja. mamal
Koning: Maar nu moet hij Desireetje weer omtooveM
ren! Dan laten we hem gaan!
Koningin: Juist! I
Koning: Toovenaar, toover de prinses weer gewoon!
Toovenaar: Dat kan alleen met de tooverfluit van
Ce'sario.!
Koning: Waar is die fluit?
Toovenaar: Daar'ligt-ie!
Koning: En wat moet ik nou met die fluit?
Toovenaar: Ik dacht dat U dat wol wiét. Fluiten na
tuurlijk! En U weet wel wat er, dan gebeurt.
Koning: Of ik 't weet, nietwaar E'icellentie, hè Krie
belt je! Pas op, ik ga fluiten!
(Hij probeert, maar kan er geen muziek uit krij
gen.)
Koning: Zeg, dat gaat niet. Ik geloof, dat die fluit
kapot is, toovenaar.
Toovenaar: Die fluit is niet kapot, majesteit.
Minister: Zal ik 't eens probeeren, majesteit?
Koning: Gaat Uw gang, Excellentiel
(Als voren.)
Minister: Dat* is gek. En ik ben toch zoo'n reuze
muzikant 1 Probeert U 't eens, Excellentie Maha/-
rakoff!
Kamerheer: Ik kan niet fluitspelen, collega!
Koning: Jij Kriebeltje?
Kriebeltje: Ik ook niet, majesteit. Maar.... laat U t
'den toovenaar zelf doen!
Toovenaar: Goed, als ik dan meteen nog weg mag!
Koning: Best, maar eerst fluiten!!
Allen: Eerst fluiten!
TooVenaar (neemt de fluit en speelt. Na een oogen-
blikje begint de heele'boel te wiegelen, daarna
danst de koning-met de koningin, EX. Documini
mot mevrouw Notenkraker, Kriebeltje met'
Adriaantje terwijl EX. Maharakoff alleen om de
prinses draait.)
Allen: O, hè, wat vreemd, wat 'n dwaze boel!
Koningin: Je kunt gewoon niet blijven staan!
Mevr. N.: Ik heb.... ik heb nog nooit zoo'n plezier
gehad 1
(Gelach. Alles danst. Alleen de prinses kijkt met
verbaasde oogen. Haar gezicht wordt vriendelijker,
ze glimlacht en begint eindelijk te schateren. De
toovenaar houdt op met fluiten. De prinses lacht
door.)
Prinses: Hahaha, hahaha! Is dat lachen? Hahahal
Is dat schateren? Hahaha!
Allen: De prinses heeft gelachen!
Koningin: Och, m'n lieve Desireetje!
Mevr. N.: Dat kleine prinsesje!
Toovenaar: En mag ik nou gaan, majesteit?
Prinses: Hahaha! Wat een dwaze boel is dat? 't
Lijkt wel een bal! Omaar waar ben ik? 't Is
net of ik een heele poos geslapen heb, 't Is net
of ik heel, héél lang gedroomd heb. Eln nou1 ben ik
wakker! Mama, hèb ik geslapen?
Koningin: Nee, kindje, Je hebt niet geslapen, maar
je was betooverd!
Prinses: Betooverd? Ik? O1wat vréémd! En is
't nou heelemaal over? Ben ik nou niet meer be
tooverd?
Koningin: Nou is 't heelemaal over!
Toovenaar: Mag ik nou- gaan, majesteit?
Koning: Ja, .toovenaar, nou! mag je gaan!
Kriebeltje, maak z'n touwen los!
Kriebeltje: Mag ik nog wat vragen, majesteit? Daar
buiten staat een sneeuwpop en U weet wel, die
sneeuwpop heeft straks meegedanst! Toen de too
venaar daar buiten op z'n fluit speelde! Dus is
die sneeuwpop geen gewone sneeuwpop maar....
Koning: Juist, Kriebeltje. Jij bent een flinke vent,
want jij denkt overal aan. Toovenaar, wat is er
met die sneeuwpop? Wil je 't zeggen!
Toovenaar (zuchtend): Hij is nummer zeshonderd-
drieenvijftig uit mijn tooverboek. Lees maar!
Koning: Kriebel, lees!
Wordt vervólgd.