SPAANDER k Co., IIEMEIJER'S Geestelijk Leven. UITVERKOOP bij RAAD HOOGWOUD. Zaterdag 7 Augustus 1926» 69ste Jaargang. No. 7890. Tweede Blad. Feuilleton. tenmaal Yoef aan boord Lungestraat - Alkmaar. HEERENKLEiïDÏNG. SchagerCourant Daar is iets moois hierin. En waarom zouden wij toot hun geest een nieuwe wereld rijzen. Alles in hen den kinderen niet gaarne gunnen, dat zij genieten gaat daarnaar uit. Het nieuwe leeft zoo krachtig in van wat hun fantasie hun schenken kan? hen, dat 't hun zwaar valt te wachten op de ver- Maar hoe staan groote denkende menschen hier wezenüjking van het ideaal. Maar da: nieuwe kan tegenover? slechts door menschen worden gerealiseerd! Zijn ze niet in vele opzichten aan kinderen gelijk?4 Wat nood? De menschen zullen het willen! Zij Ja, en toch is er groot verschiL Bij het kind werkt zullen door de schoonheid van het ideaal worden de fantasie zuiver. Daarin is geen vrees voor ontroerd; zij zullen aangegrepen worden door het: de werkelijkheid in het spel. Bij den ouder gewor- verlangen om uit groote en zuivere beginselen te le den mensch is het juist de vrees om de werkelijk-1 ven. Nieuwe harten zullen in hen geboren worden, iieid te aanvaarden, welke hem er 10e brengt oml Maar zoo is 't nie^. De werkelijkheid is anders.I haar anders te zien dan zij is. Daartoe zal hij zelfs Slechts uiterst langzaam verandert de imensch, tegen elk verzet van de zijde der "Rede, het wondermaakt hij zich los van oude tradities, wordt een j De grootmeester der Duitsche dichters, de beroem de Goethe, laat in het voorspel van zijn dichtwerk „Faust" door den daarin ten tooneele gevoerdea ko miek o.a. de volgende woorden zeggen: „Grijp om u been in 't volle menscbenleven! Elk leeft het mee, niet velen met verstand, En waar gij 't vat, daar is het interessant." Ja, het menschenleven is interessant. En toch ont gaat den meesten het interessante! Dat komt, om dat het zoo volkomen waar is, wat Goethe er aan toevoegt, dat niet velen met verstand meeleven. Want om het belangwekkende van het leven te ieeren kennen is noodig de gave der onderschei ding en der ontleding. Wie deze gave mist zal steeds vreemd tegenover het menschenleven blijven staan. Hij zal nóch anderen, nóch zichzelf leeren begrijpen. Hij zal de groote gecompliceerdheid van het le ven met al zijn aandoeningen en neigingen niet verstaan en dit is het tragisch-komische alles lijkt hem zoo eenvoudig toe. Ik ben niet zoo brutaal om te beweren, dat ik dat gecompliceerde leven goed begrijp, maar ik durf toch wel te zeggen, dat ik tracht dit te doen en dat ik juist van den mensch zooveel mogelijk stu die maak. Ik hoop later hierover nog eens nader te schrijven, vooral om daarbij te wijzen op de dom heid van hen. die in eigen oog zoo knap zijn, die méenen alles te begrijpen en zich voorstellen voor al goed thuis te zijn in het zieleleven hunner paede- menschen. Ditmaal wensch ik op één enkel feit to wijzen en daar oen beschouwing aan vast te knoopen. Ik ben n.1. tot de overtuiging gekomen, dat een kenmer kende eigenaardigheid der menschen is hun gebrek aan moed. De doorsnee-mensch is laf. Misschien is het velen niet erg aangenaam om dit to lezen. Ze stellen zich in gedachten in postuur en zien Astor met verontwaardiging aan. Wat, wij zouden laf zijn? Wij zouden ons de kaas van het brood laten halen, ons laten beleedigen? Wij zouden niet durven opkomen voor onze rech ten? O! dan kent ge ons niet! Beste vrienden, wecst niet al te snel verontwaar digd. Ik geloof gaarne, dat ge voor uwe modernen- schen niet vreest (ofschoon oók dit misschien niet eens meevalt), dat ge uw handen desnoods durft uit te steken zonder bang te zijn voor de klappen uwer tegenpartij. Maar er is ook nog iets wat wij zedelijken moed plegen te noemen. En daar over wil ik het nu juist hebben. Dien z e d e l ij k e n moed mis ik zoo dikwijls bij de menschen. Als ik dit zeg, is dat niet te beschou wen als een plotseling bij mij opkomende gedachte, maar als. een uitspraak, welke voortkomt uit ernstig waarnemen en overdenken van wat ik zie in de mensch enwereld. In het algemeen kunnen wij zeggen dat zedelijke moed is de moed om w&è.r te zijn, absoluut wètèr, onder alle omstandigheden, tegenover iedereen en tegenover zich zelf. Dat hieraan zeer veel ontbreekt, behoef ik niet te betoogen; dit weet ieder. Ik beweer niet, dat de menschen geboren huichelaars zijn, willens en we tens elkaar bedriegen en beliegen, alhoewel dit zeer dikwijls voorkomt. Ik bedoel er mede, dat de groote meerderheid om allerlei, meestal zelfzuchtige rede nen, het veilig vindt om zich niet uit te spreken, oin zich als 't ware verdekt op te stellen, om zich niet te laten zien gelijk men werkelijk is. Ik ga hierop thans niet verder in. Op één' enkel verschijnsel wensch ik echter in bijzonder de aandacht te vestigen. Ik las kort geleden één enkel zinnetje bij een schrijver, wiens naam me helaas is ontschoten, dat me zeer sterk trof. Het was dit: „de hoogste mo^d is het durven aanvaarden van de werkelijkheid". Dit zinnetje is in mijn geheugen blijven vasthaken. Ik moest daaraan voortdurend blijven denken en hoe meer ik dit deed, hoe meer ik de waarheid .laarvan heb leeren verstaan. En ik kan niet nala ten om mijne overdenkingen (naar aanleiding daarvan neer te schrijven. De mensch heeft bijna zonder uitzondering de nel ging om de werkelijkheid om te scheppen in over eenstemming met zijn wenscheii. Dit zien we onmid dellijk heel sterk bij kinderen. Zij spelen met een oude stoel en hunne fantasie 'maakt van die stoel wn automobiel en parmantig zetten, ze zich aan bet stuurrad en promovceren zich tot chauffeur. En zóó gaan zij daarin op, dat zij boos worden, wan neer iemand beweert, dat het niet zoo is. Zij heb ben do werkelijkheid omgetooverd en leven in een wereld der fantasie. 42. door A. S. M. HUTCHINSON. Voor Nederland bewerkt door W. J. A. HOLDANUS Jr. Mijn ongeduldige George ijsbeerde door do ka mer. „Schitterend!" dwong hij zich te zeggen. „Schitterend l" Dat was die vervloekte Speciale Verslaggever, dien hy dagelijks verlangd had to wurgen. „Schitterend. Waarachtig, er zijn geen woorden voor te vinden!" ,.Ik wist wel{ dat "je het prettig zoudt' vinden. Dank je hartelijk, hoor! Maar ik was je aan 'i vertellen. Toen ik daar voor de courant' was, moest ik natuurlijk Marrapit interviewen. Ik ver zamelde al 'mijn moed en trotseerde hem. Hij is half krankzinnig om die ongelukkige kat. Ik vond hem zoo mak als een lammetje. Eerst- wol' een beetje snauwerig, maar boen hij' zag hoe IiancLig ikwas, buitengewoon aardig. Ik heb hem de laatste vier dagen ieder en dag gesproken en gisteren heeft hij gezegd wat ik je al verteld heb ik begon over Margaret en mijn schitterende vooruitzichten en toen heelt hij zoo goed als gezegd, dat hij, als ik de kat vinden kon, bereid was over ons enga gement te denken.'' „Maar hoe ben je erachter gekomen, waar ik was?" >0, dat heeft hij mij verteld. Vanochtend. De kwestie is, oude jongen ik zal het je maar zeggen dat hij een beetje boos op je is. Hij zeide, dat hij maar één telegram uit Dipleflord Admiral ,en eén brief uit Temple Colmey van je gekregen had. Hij zei, dat dat voldoende was dat het dui delijk was, dat je dat spoor van je niet alleen volgen kon. Je neemt het me toch niet kwalijk, dat ik het je zeg. Je weet hoe hij is." George lachte bitter als iemand, dia verkeerd accepteeren. Wanneer hij door een ongeneeslijke ziekte is aan getast, vleit hij zichzelf gaarne met de gedachte dat er toch nog onverwacht een keer zou kunnen komen. 0! je kunt 't nooit weten en hij is geneigd om te gelooven aan verhalen waarom hij in zijn gezonde dagen heeft gelachen, verhalen van ongedachte, wonderbare genezing. Hij is bang voor den dood, durft deze niet recht in de holle oogen zien JHlj mist den moed om te erkennen dat zijn sterven na dert. Ik ken een paar menschen, die een éénig kind heb ben gehad, dat volslagen idioot was. Het was zoo in- zielig om aan te zien in zijn wezenloosheid. Maar nóg zieliger was het, te bespeuren hoe de ouders, de vader vooral, zichzelf wijsmaakten, dat 't kind alleen wat achterlijk was. O, stellig zou het in de toekomst beter worden. 'tKon toch soms uitingen doen, die er op wezen dat de hersenen wel werk ten? Geduld slechts, geduld! Vooral ten opzichte van hunne kinderen en 't is .erklaarbaar durven de meeste ouders de werke lijkheid niet zien. De domheid der kinderen tooveren zij om in achterlijkheid of in speelschheid, van hunne karakterfouten maken zij guitenstreken, van hun onbeschoftheid vrijmoedigheid, van hun los bandigheid levenslustl Op deze wijze misleidt men zich zeiven! Vooral op het gebied van den godsdienst speuren we dit verschijnsel. Denken wij eens aan het hemelgeloof en aan de voorstellingen, welke de mensch zich van dien he mel scheptl Hij heeft den dood steeds als iets hui veringwekkends beschouwd. De gedachte, dat er een oogenblik komt, dat hij wordt weggedragen en in den grond wordt neergelegd, is hem altoos pijn lijk geweest. Hoe gretig heeft hij daarom geluisterd naar hen, die met brutale verzekerdheid tot hem durfden zeggen, dat er een hemel was, een oord van eeuwige gelukzaligheid, waar de zielen in onge stoorde vreugde eeuwig, eeuwig hieven leven! Ik heb eens een preek aangehoord, die handelde over de heerlijkheid des hemels. Tocü liet ik mijn blik gaan over de luisterende schare. Ik begreep, waarom zij met verrukking zaten te luisteren. Men gelooft immers zoo gaarne wat -men hoopt 1 Nu ia im mers al het griezelige van den dood voorbij. Het. ster ven is een ingaan tot hooger, heerlijk leven, vrij van aardsche zorgen en verdrietelijkheden. Ik weet niet of de dood h§t einde is of er een entwaken zal wezen tot ander leven. Dat raadsel zal mij ontsluierd worden als ik voor goed mijn oogen zal hebben gesloten. Maar ik kom er tegen op. dat men de menschen leert zich te troosten met fanta sieën en illusies. Dit hebben wij te aanvaarden, dat ééns het onver biddelijk haltl ons wordt toegeroepen en dat we ge reed moeten zijn van het aardsch bestaan afscheid te nemen. En wij hebben te bedenken, dat we dit al leen d&n kunnen doen met een gerust geweten, wan neer wij van ons leven iets hebben gemaakt, wan neer we iets zijn geweest voor onszelf en voor de menschheid. Wat ik heb geschreven over het hemelgeloof, geldt van zeer vele godsdienstige voorstellingen. Zij- doen bijna altijd dienst om de werkelijkheid, die voor de menschen vaak zeer hard is. een schoonen schijn te geven. En de zwaarbeproefde troost zich met de- gedachte, uitgesproken in 't oude gezegde, dat God zijn liefste kinderen het meest kastijdt! Wanneer mijne lezers zich de moeite willen geven om eigen leven te controleeren, zullen zij- ongetwijfeld! bij zich zelf vaak deze neiging om de werkelijkheid te maskeeren en te idealiseeren kunnen opmerken. Deze tneiging hebben we ook ten opzichte van ons zelf! Als we gierig zijn, willen we het niet erkennen en we vinden onszelf spaarzaam; zijn we hoogmoe dig. dan spreken we van gepast gevoel van eigen waarde; zijn we lui, dan hebben we behoefte aan rust; zijn we oneerlijk, dan noemen we dat slim; zijn we liefdeloos, dan heeten we dat verstandig zijn te genover ons en ons gezin. Maar de werkelijkheid willen we niet erkennen. Een groot gevaar is in deze neiging gelegen voor alle idealisten. Zij hebben hun visies van de toekomst; zij zien nieuwe geest in hem geboren. En wie dit niet kan noch wil erkennen is als idea list verloren, zijn werkkracht is gebroken. Wij moeten de menschon leeren zien gelijk 2e zijn en niet gelijk we hen zouden wenschon! De werkelijkheid, de haakte ongeidealiseerde wer kelijkheid durven zien, dat is de hoogste moed. Als we dezen moed bezitten zullen we vele illusies ïinoeten prijs geven, maar ons ideaal behoeven wij niet te verliezen. Alleen hebben we er ons hij neer te leggen, dat 't eerst langzaam, uiterst langzaam kan worden verwerkelijkt. Want het durven zien van de werkelijkheid-zal ons ook leeren waartegen wij in onzen geestelijken strijd onze wapens hebben te richten. ASTOR. I^W VOORDEEL IS Nll TE KOOPEN. Vergadering Tan don Raad der gemeente Hoog woud, op Donderdag 5 Augustus 1926, defl voor middags half elf, zomertijd. Voorzitter de heer J. Bree baart Da., burgemees ter, tevens secretaris. Voorzitter opent de vergadering', waarna de no tulen worden gelezen en onveranderd goedgekeurd. Naar aanleiding van de notulen deelt 'Voorzattter meo, dat de pomp in de Zeebuorb besteld kan worden voor r40. B. en Wl willen hiermee wach ten en zien of het stoomgemaal aan de waterleiding wordt aangesloten. Geschiedt dat, dan kan dat ook! met de huisjes daar geschieden en is de pomp niet noodig. Zoo niet, dan zal de pomp bestelid worden. De heer Bossen ontraadt reparatie van de pomp, die is al' meer hersteld en steeds is dat nutteloos gebleken. Er is steeds gevaar voor stukvriezen en ae put is verzand. De smid te Aartswoud zegt, dat de pomp gescheurd is en als ze gekramd wordt, is ze minder sterk. Voorzitter zegt, dat B. en W. rekening zullen houden met deze opmerking, trouwens bü de f40 was reeds op de verzanding gerekend. Van Ged. Staten is goedgekeurd terug ontvan gen: de eruppl. begrooting dienst 1926; het besluit tot af- en overschrijvingen, dienst 1926 en even eens dienst 1925. God. Staten berichten, dab de bijdrage aan de gemeente is bepaald.op f5890.451/*. Door Ged. Staten is goedgekeurd de wijziging op dé heffing der keurloonen in het district Hoog woud. Verder is ingekomen het jaarverslag van de commissie der_ malariabestrijding, het verslag van den keuringsdienst op waren, het verslag van de Noderlandsche^ Gemeenten over 1925 en een staat van den keuringsdienst te Spanbroek over de maanden April1, Mei en Juni, waaruit blijkt dat over die maanden het aantal aangiften ongeveer 275 bedroeg en de dienst goed werkte. Tram SchagenWognum. Tot behoud van de tram SchagenWognum is, zooals bekend, een commissie gevormd uit enkele burgemeesters van verschillende aan de .tram Seha- gfenWognum gelegen gemeenten. Deze commissie hveft thans in het hieronder volgende rapport mede- deeiing gedaan in hoever haar pogingen tot behoud dezer tram en de daarvoor gevoerde onderhandelin gen met de Directie der Nederlandsche Spoorwegen gevorderd zijn. Spanbroek, 29 Juni 1928. Winkel, Aan de officieele belanghebbenden bij de stoomtram Schagen—Wognum. Onze Commissie heeft geineend U thans nader op de hoogte te moeten stellen van het verloop der onderhandelingen met de Directie der Nederlandsche Spoorwegen inzake eventueele opheffing van de tram SchagenWognum. Deze toelichting betreft alleen datgene, dat heeft plaat9 gehad na de vergadering van belanghebben den, aangezien het daaraan voorafgaande U be kend is. De Commissie onderging eenige verandering, als gevolg van toevoeging" van nieuwe leden, als de Burgemeester van Hqbrn en vervanging vfm de Burgemeester^ van Winkel en Nieuwe Niedorp. Deze nieuwe samenstelling en de uitspraak Uwer vergadering te Winkel, gaf de Commissie aanlei ding, nadat het volgende schrijven was ingekomen van de Directie der Nederlandsche Spoorwegen. Nederlandsche Spoorwegen. Algemeene dienst. Utrecht, 12 Mei 1926. Aan den Heer Burgemeester der ge meente Opmeer, Voorzitter der Com missie inzake den tramweg Schagen- Wognum. Wij brengen onder Uwe aandacht, dat thans reeds begrepen, inet genoeg' op prijs gesteld wordt. „Ga verder," zeide hij. ,ga verder. Hij beefde van angst den afgrond te zien, waarover het eind van BiU's verhaal hem slingeren Zou. „Nu, zooals ik ai zeide dat het duidelijk was, dat je niet alleen het spoor volgen kon. Daar om moest ik naar je toe om je te helpen. Da.t was omstreeks tien uur en ik heb den middagtrein genomen ik ben vanaf bweo uur hier. En dan, Dranger, je weet wel, de detective Mai rapit) zou hem dadelijk hierheen sturen Dat was de afgrond. George hing duizelig over den rand. Jvomt Brunger hier?" riep hij. „Ja, dan zijn wn met ons drieën „Wanneer komt hijP" vroeg George. Hij kon zijn eigen stem niet hooron de oude nachtmerries sprongen voor zijn oogen, brulden haar verschrik kingen in zijn ooren. Bill keek op de klok. „Hij had al hier moeten zijn Daar klonken voetstappen en een mannesbem. Radeloos werd George. - „Bill, Bil oude jongen ik moet je iets zeggen. Je weet niet wat het vinden van die kat voor mü beteéként. Het „Ik weet het, oude jongen" verzekerde Bill hem ernstig". „Je bent een kraan van een kerel! Ik heb nooit gedaohb, dat je zoo op je oom gesteld was. Oude jongen, het beteekent voor mij zelfs nog meer. Margaret en succes. Daar heb je Dranger. Wij met ons drieën, George. Niet» zal ons tegen houden." JV. De scherpzinnige detective kwam binnen. George gaf hem een slappe, klamme hand. ,«J ziet er slecht uit," zeide Mr. Brunger na de begroeting. „Precies wat ik gezegd heb," stemde Bill toe. Inderdaad zag George er allesbehalve goed uit. Met ronde schouders zat hij op de sofa zijn hoofd in de handen een bleek gelaat onder een met zweet bedekt voorhoofd. zes maanden verloopen zijn, sedert wij aan do Streek de vraag steldeft, of zij bereid was in het te kort op de exploitatierekening van Schagen—Wog num bij te dragen. Die vraag is echter nog steeds onbeantwoord. Aangezien deze aangelegenheid thans niet langer sleepende kan worden gehouden, verzoeken "wij' U met den meesten aandrang ons Uw antwoord thans spoedig te doen toekomen. De Directie, (get.) H. VAN MANEN. do volgende vraag tot de Directie te richten; Commissie Stoomtram Schagen—Wognum. Spanbroek, den 18 Juni 1928. Winkel, In antwoord op Uw schrijven van 12 Mei j.1., no. 1285/L, 3.23, 3e Afdeeling, hebben wij de eer U be leefd te berichten, dat onze Commissie aan de hand daarvan en naar aanleiding der laatst gehouden vergadering van belanghebbenden, de verschillende gesloten overeenkomsten andermaal heeft- geraad pleegd en besloten heeft Uwe Maatschappij te verzoe ken ons wel te willen berichten, waaraan U meent het recht te ontleenen, om al, zal door belanghebben den niet in de exploitatie bijgedragen worden, de exploitatie te kunnen staken. De Commissie inzake de Stoomtram S chagen—Wognum. Aan de Directie der Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht. Het antwoord daarop luidde als volgt; Nederlandsche Spoorwegen. Algemeen© dienst. Utrecht, 29 Juni 1928. Aan den Heer Burgemeester der Ge meente Opmeer, Voorzitter der Com missie inzake den tramweg Schagen- Wognum te Opmeer. De in Uw schrijven van 18 dezer gestelde vraag heeft ons grootelijks bevreemd. Waar Uwe Commissie, zooals zij mededeelt, ter zake zelve nog eens een onderzoek heeft ingesteld, nadat Zij reeds zes maanden geleden met de zienswijze van den Minister van Waterstaat is in kennis ge steld, vestigt bedoelde vraag den indruk van het vragen naar den bekenden weg. Maar dit niet al leen, het stellen van d i e vraag op dit moment na maanden van onderhandeling, kan slechts ten doel hebben de zaak te traineeren. Wij kunnen daartoe niet medewerken en zullen tenzij wij vóór 1 Augustus a.s. het tegendeel mogen vernemen aannemen, dat de Streek niet bereid is door een jaarlijksche opoffering tot een voldoend bedrag de verdere exploitatie van den tramweg te verzekeren. De Directie, (get) KALFF. Andermaal meende de Commissie dit te moeten weerleggen bij onderstaand schrijven: Commissie Stoomtram Schagen—Wognum. Spanbroek, 8 Juli 1928. Winkel, In antwoord op Uw schrijven van 29 Juni j.1., no. 1701/L 3/23, 3e afd., hebben wij de eer U beleefd te berichten, dat waar U schrijft van een bekendheid met de zienswijze van den Minister van Waterstaat, ons geen definitieve zienswijze, als U schijnt te be doelen, bekend is, wol is ons bekend de mededeeling uit het onderhoud met Uwe Directie, dat de Regee ring er op aandringt dat de Maatschappij zich zelf zal hebben te bedruipën en noodlijdende stukken zoorioodig zullen moeten verdwijnen. Voorts be schikken wij over een schrijven van den Minister van Waterstaat van 17 December 1925, waarin Zijne Excellentie mededeelt, dat de zaak, de stoomtram SchagenWognum betreffende, in onderzoek is. Hot resultaat van dit onderhoek, dat voor ons de con clusie van den Minister zou beteekenen, is nog niet verschenen. „De inspanning van het zoeken, Mr. Brunger" ging Bill voort. „Hij' heeft heusch 't spoor." „Heuseh?" riep de detective. „Ja," zeide George op denzelfden toon. Twee benden." De scherpzinnige detective sloeg op de tafel. „Wat heb ik gezegd? Ik wist 't jvel1. Ik heb 't u gezegd, Mr. Wyvern. Maar twee? Twee -benden? Dat is kras. De oen heeft zeker do kat en de tweede probeert die te krijgen?" „Noen," zeide George. Hij dacht woest; wijdde geen aandacht aan het gesprek. „Neen? Maar een van de twee moet toch de kat hebben?" George wist niet eens meer wat hij gezegd had; hield vast aan het laatste woord van Mr. Brunger. „De kat? Een andere bende hooft de kat." „Wat, drie benden?" riep de detective uit. „Drie benden," bevestigde George. „Eerst hebt u twee gezegd," zeide Mr. Brunger scherp. Mijn ongelukkige George woelde met zün vin- fers in zijn haar. „Ik bedoelde drie ik had e derde vergeten." „Ik begrijp niet hoe iemand een heele bende ver- Seten kan," wierp de detective tegen. Hij keek eorge aan; haalde zijn notitieboekje te voor schijn. „Wat zijn de feiten, Sir?" Als aangetrokken door dien op hem geriohten blik, kwam George van de sofa naar de tafel. „Nu de feiten," herhaalde Mr. Brunger. Eerst over die benden." George nam een stoel'. Hij had geen plan. Hij dook halsoverkop. „Bende A, bende B, bende C, bende D Mr. Brunger hield plotseling op met schrijven. „Wat, dat zijn vier benden." „Er zijn vier benden." De detective wierp zijn potlood neer. „U houdt mü voor den gek?' nep hij. „Eerst hebt u ge zegd twee benden, toen drie „U houdt u zelf voor den gek," antwoordde Ge orge driftig. „Als u iets wist over benden, zoudt u weten, dat zij altijd ruzie hebben, zioh dan weer vereenigen en dan weer uit elkaar gaan. Als u mij niet volgen kunt, volg me dan niet en zoek zelf die vervloekte'benden. U bent een detective ik niet. U zegt tenminste, dat u het bent. Maar u lijkt me met veel bijzonders. U hebt niet vee! gedaan." Mr. Brunger. die zich bewust was, dat hij tot dusverre weinig gepresteerd had, begon bakzeil te halen. Zonder het te weten, had George zich een eerste klas diplomaat getoond. „Niet zoo heftig," protesteerde do detective. Niet zoo (heftig. Een klein misverstand. Ik volg u heel goed. Vier benden ik begrijp heb. Vier benden. Verder, Sir." Nu was het George's beurt om in zijn schulp te kruipen. „Vier benden precies. Wat wilt u nu, dat ik vertel?" „Begin bij het begin, Sir." George sloot zijn oogen en dook in den blinde onder. „Bende A, bende B, bende C, bende D. Bende A breekt in en steelt de kat. Bende B vindt die gestolen en probeert het spoor te vinden van Bende C." „Bende A, bedoelt u natuurlijk" hijgdo Mr. Brunger. ,3ende A had de kat." „Bende B wist dat niet. Ik zeg u, dat .het een heel gecompliceerds zaak 'is. Bende B gaat bende O na en vindt bende D. Zij' vereenigen zich. Ik noem ze bende B^—Bende A verliest de kat en bende O vindt die. Bende C verkoopt haar aan bende BD., die door een Amerikaan geleid wordt, zooals ik gezegd heb." - „Hebt u dat gezegd?" vroeg Mr. Brunger, zon der op te küken. „Zeker. Bende BD geeft haar bij vergissing aan bende A en bende A maakt er zich mede uit de voeten. Bende C, woedend, omdat zij de groote ooncuirente van bende A is, vervolgt deze en en krijgt de kat weer. Dan eïseht bende B^—D die op, maar bende A weigert haar te geven." „Bende O!" hijgde Mr. Brunger. Bende G had haar van bende A afgenomen." „Ja, maar bende A had haar later weer ge stolen. Bende B—rD.... kijk eens," brak George af,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 5