SPAANDER k Co.,
IIEMEIJER'S
Geestelijk Leven.
UITVERKOOP bij
RAAD HOOGWOUD.
Zaterdag 7 Augustus 1926»
69ste Jaargang. No. 7890.
Tweede Blad.
Feuilleton.
tenmaal Yoef aan boord
Lungestraat - Alkmaar.
HEERENKLEiïDÏNG.
SchagerCourant
Daar is iets moois hierin. En waarom zouden wij toot hun geest een nieuwe wereld rijzen. Alles in hen
den kinderen niet gaarne gunnen, dat zij genieten gaat daarnaar uit. Het nieuwe leeft zoo krachtig in
van wat hun fantasie hun schenken kan? hen, dat 't hun zwaar valt te wachten op de ver-
Maar hoe staan groote denkende menschen hier wezenüjking van het ideaal. Maar da: nieuwe kan
tegenover? slechts door menschen worden gerealiseerd!
Zijn ze niet in vele opzichten aan kinderen gelijk?4 Wat nood? De menschen zullen het willen! Zij
Ja, en toch is er groot verschiL Bij het kind werkt zullen door de schoonheid van het ideaal worden
de fantasie zuiver. Daarin is geen vrees voor ontroerd; zij zullen aangegrepen worden door het:
de werkelijkheid in het spel. Bij den ouder gewor- verlangen om uit groote en zuivere beginselen te le
den mensch is het juist de vrees om de werkelijk-1 ven. Nieuwe harten zullen in hen geboren worden,
iieid te aanvaarden, welke hem er 10e brengt oml Maar zoo is 't nie^. De werkelijkheid is anders.I
haar anders te zien dan zij is. Daartoe zal hij zelfs Slechts uiterst langzaam verandert de imensch,
tegen elk verzet van de zijde der "Rede, het wondermaakt hij zich los van oude tradities, wordt een j
De grootmeester der Duitsche dichters, de beroem
de Goethe, laat in het voorspel van zijn dichtwerk
„Faust" door den daarin ten tooneele gevoerdea ko
miek o.a. de volgende woorden zeggen:
„Grijp om u been in 't volle menscbenleven!
Elk leeft het mee, niet velen met verstand,
En waar gij 't vat, daar is het interessant."
Ja, het menschenleven is interessant. En toch ont
gaat den meesten het interessante! Dat komt, om
dat het zoo volkomen waar is, wat Goethe er aan
toevoegt, dat niet velen met verstand meeleven.
Want om het belangwekkende van het leven te
ieeren kennen is noodig de gave der onderschei
ding en der ontleding. Wie deze gave mist zal steeds
vreemd tegenover het menschenleven blijven staan.
Hij zal nóch anderen, nóch zichzelf leeren begrijpen.
Hij zal de groote gecompliceerdheid van het le
ven met al zijn aandoeningen en neigingen niet
verstaan en dit is het tragisch-komische alles
lijkt hem zoo eenvoudig toe.
Ik ben niet zoo brutaal om te beweren, dat ik dat
gecompliceerde leven goed begrijp, maar ik durf
toch wel te zeggen, dat ik tracht dit te doen en
dat ik juist van den mensch zooveel mogelijk stu
die maak. Ik hoop later hierover nog eens nader te
schrijven, vooral om daarbij te wijzen op de dom
heid van hen. die in eigen oog zoo knap zijn, die
méenen alles te begrijpen en zich voorstellen voor
al goed thuis te zijn in het zieleleven hunner paede-
menschen.
Ditmaal wensch ik op één enkel feit to wijzen en
daar oen beschouwing aan vast te knoopen. Ik ben
n.1. tot de overtuiging gekomen, dat een kenmer
kende eigenaardigheid der menschen is hun gebrek
aan moed. De doorsnee-mensch is laf.
Misschien is het velen niet erg aangenaam om
dit to lezen. Ze stellen zich in gedachten in
postuur en zien Astor met verontwaardiging aan.
Wat, wij zouden laf zijn? Wij zouden ons de kaas
van het brood laten halen, ons laten beleedigen?
Wij zouden niet durven opkomen voor onze rech
ten? O! dan kent ge ons niet!
Beste vrienden, wecst niet al te snel verontwaar
digd. Ik geloof gaarne, dat ge voor uwe modernen-
schen niet vreest (ofschoon oók dit misschien niet
eens meevalt), dat ge uw handen desnoods durft
uit te steken zonder bang te zijn voor de klappen
uwer tegenpartij. Maar er is ook nog iets wat wij
zedelijken moed plegen te noemen. En daar
over wil ik het nu juist hebben.
Dien z e d e l ij k e n moed mis ik zoo dikwijls bij
de menschen. Als ik dit zeg, is dat niet te beschou
wen als een plotseling bij mij opkomende gedachte,
maar als. een uitspraak, welke voortkomt uit ernstig
waarnemen en overdenken van wat ik zie in de
mensch enwereld.
In het algemeen kunnen wij zeggen dat zedelijke
moed is de moed om w&è.r te zijn, absoluut wètèr,
onder alle omstandigheden, tegenover iedereen en
tegenover zich zelf.
Dat hieraan zeer veel ontbreekt, behoef ik niet te
betoogen; dit weet ieder. Ik beweer niet, dat de
menschen geboren huichelaars zijn, willens en we
tens elkaar bedriegen en beliegen, alhoewel dit zeer
dikwijls voorkomt. Ik bedoel er mede, dat de groote
meerderheid om allerlei, meestal zelfzuchtige rede
nen, het veilig vindt om zich niet uit te spreken,
oin zich als 't ware verdekt op te stellen, om zich
niet te laten zien gelijk men werkelijk is.
Ik ga hierop thans niet verder in.
Op één' enkel verschijnsel wensch ik echter in
bijzonder de aandacht te vestigen.
Ik las kort geleden één enkel zinnetje bij een
schrijver, wiens naam me helaas is ontschoten, dat
me zeer sterk trof. Het was dit: „de hoogste mo^d
is het durven aanvaarden van de werkelijkheid".
Dit zinnetje is in mijn geheugen blijven vasthaken.
Ik moest daaraan voortdurend blijven denken en
hoe meer ik dit deed, hoe meer ik de waarheid
.laarvan heb leeren verstaan. En ik kan niet nala
ten om mijne overdenkingen (naar aanleiding daarvan
neer te schrijven.
De mensch heeft bijna zonder uitzondering de nel
ging om de werkelijkheid om te scheppen in over
eenstemming met zijn wenscheii. Dit zien we onmid
dellijk heel sterk bij kinderen. Zij spelen met een
oude stoel en hunne fantasie 'maakt van die stoel
wn automobiel en parmantig zetten, ze zich aan
bet stuurrad en promovceren zich tot chauffeur. En
zóó gaan zij daarin op, dat zij boos worden, wan
neer iemand beweert, dat het niet zoo is. Zij heb
ben do werkelijkheid omgetooverd en leven in een
wereld der fantasie.
42.
door A. S. M. HUTCHINSON.
Voor Nederland bewerkt door
W. J. A. HOLDANUS Jr.
Mijn ongeduldige George ijsbeerde door do ka
mer. „Schitterend!" dwong hij zich te zeggen.
„Schitterend l" Dat was die vervloekte Speciale
Verslaggever, dien hy dagelijks verlangd had to
wurgen. „Schitterend. Waarachtig, er zijn geen
woorden voor te vinden!"
,.Ik wist wel{ dat "je het prettig zoudt' vinden.
Dank je hartelijk, hoor! Maar ik was je aan 'i
vertellen. Toen ik daar voor de courant' was,
moest ik natuurlijk Marrapit interviewen. Ik ver
zamelde al 'mijn moed en trotseerde hem. Hij
is half krankzinnig om die ongelukkige kat.
Ik vond hem zoo mak als een lammetje. Eerst- wol'
een beetje snauwerig, maar boen hij' zag hoe IiancLig
ikwas, buitengewoon aardig. Ik heb hem de laatste
vier dagen ieder en dag gesproken en gisteren heeft
hij gezegd wat ik je al verteld heb ik begon
over Margaret en mijn schitterende vooruitzichten
en toen heelt hij zoo goed als gezegd, dat hij, als ik
de kat vinden kon, bereid was over ons enga
gement te denken.''
„Maar hoe ben je erachter gekomen, waar ik
was?"
>0, dat heeft hij mij verteld. Vanochtend. De
kwestie is, oude jongen ik zal het je maar
zeggen dat hij een beetje boos op je is. Hij
zeide, dat hij maar één telegram uit Dipleflord
Admiral ,en eén brief uit Temple Colmey van
je gekregen had. Hij zei, dat dat
voldoende was dat het dui
delijk was, dat je dat spoor van je niet alleen
volgen kon. Je neemt het me toch niet kwalijk,
dat ik het je zeg. Je weet hoe hij is."
George lachte bitter als iemand, dia verkeerd
accepteeren.
Wanneer hij door een ongeneeslijke ziekte is aan
getast, vleit hij zichzelf gaarne met de gedachte dat
er toch nog onverwacht een keer zou kunnen komen.
0! je kunt 't nooit weten en hij is geneigd om te
gelooven aan verhalen waarom hij in zijn gezonde
dagen heeft gelachen, verhalen van ongedachte,
wonderbare genezing. Hij is bang voor den dood,
durft deze niet recht in de holle oogen zien JHlj
mist den moed om te erkennen dat zijn sterven na
dert.
Ik ken een paar menschen, die een éénig kind heb
ben gehad, dat volslagen idioot was. Het was zoo in-
zielig om aan te zien in zijn wezenloosheid. Maar
nóg zieliger was het, te bespeuren hoe de ouders,
de vader vooral, zichzelf wijsmaakten, dat 't kind
alleen wat achterlijk was. O, stellig zou het in de
toekomst beter worden. 'tKon toch soms uitingen
doen, die er op wezen dat de hersenen wel werk
ten? Geduld slechts, geduld!
Vooral ten opzichte van hunne kinderen en 't is
.erklaarbaar durven de meeste ouders de werke
lijkheid niet zien. De domheid der kinderen tooveren
zij om in achterlijkheid of in speelschheid, van
hunne karakterfouten maken zij guitenstreken, van
hun onbeschoftheid vrijmoedigheid, van hun los
bandigheid levenslustl Op deze wijze misleidt men
zich zeiven!
Vooral op het gebied van den godsdienst speuren
we dit verschijnsel.
Denken wij eens aan het hemelgeloof en aan de
voorstellingen, welke de mensch zich van dien he
mel scheptl Hij heeft den dood steeds als iets hui
veringwekkends beschouwd. De gedachte, dat er
een oogenblik komt, dat hij wordt weggedragen en
in den grond wordt neergelegd, is hem altoos pijn
lijk geweest. Hoe gretig heeft hij daarom geluisterd
naar hen, die met brutale verzekerdheid tot hem
durfden zeggen, dat er een hemel was, een oord
van eeuwige gelukzaligheid, waar de zielen in onge
stoorde vreugde eeuwig, eeuwig hieven leven!
Ik heb eens een preek aangehoord, die handelde
over de heerlijkheid des hemels. Tocü liet ik mijn
blik gaan over de luisterende schare. Ik begreep,
waarom zij met verrukking zaten te luisteren. Men
gelooft immers zoo gaarne wat -men hoopt 1 Nu ia im
mers al het griezelige van den dood voorbij. Het. ster
ven is een ingaan tot hooger, heerlijk leven, vrij van
aardsche zorgen en verdrietelijkheden.
Ik weet niet of de dood h§t einde is of er een
entwaken zal wezen tot ander leven. Dat raadsel zal
mij ontsluierd worden als ik voor goed mijn oogen
zal hebben gesloten. Maar ik kom er tegen op. dat
men de menschen leert zich te troosten met fanta
sieën en illusies.
Dit hebben wij te aanvaarden, dat ééns het onver
biddelijk haltl ons wordt toegeroepen en dat we ge
reed moeten zijn van het aardsch bestaan afscheid
te nemen. En wij hebben te bedenken, dat we dit al
leen d&n kunnen doen met een gerust geweten, wan
neer wij van ons leven iets hebben gemaakt, wan
neer we iets zijn geweest voor onszelf en voor de
menschheid.
Wat ik heb geschreven over het hemelgeloof, geldt
van zeer vele godsdienstige voorstellingen. Zij- doen
bijna altijd dienst om de werkelijkheid, die voor de
menschen vaak zeer hard is. een schoonen schijn te
geven. En de zwaarbeproefde troost zich met de-
gedachte, uitgesproken in 't oude gezegde, dat God
zijn liefste kinderen het meest kastijdt!
Wanneer mijne lezers zich de moeite willen geven
om eigen leven te controleeren, zullen zij- ongetwijfeld!
bij zich zelf vaak deze neiging om de werkelijkheid
te maskeeren en te idealiseeren kunnen opmerken.
Deze tneiging hebben we ook ten opzichte van ons
zelf!
Als we gierig zijn, willen we het niet erkennen
en we vinden onszelf spaarzaam; zijn we hoogmoe
dig. dan spreken we van gepast gevoel van eigen
waarde; zijn we lui, dan hebben we behoefte aan
rust; zijn we oneerlijk, dan noemen we dat slim; zijn
we liefdeloos, dan heeten we dat verstandig zijn te
genover ons en ons gezin.
Maar de werkelijkheid willen we niet erkennen.
Een groot gevaar is in deze neiging gelegen voor
alle idealisten.
Zij hebben hun visies van de toekomst; zij zien
nieuwe geest in hem geboren.
En wie dit niet kan noch wil erkennen is als idea
list verloren, zijn werkkracht is gebroken.
Wij moeten de menschon leeren zien gelijk 2e zijn
en niet gelijk we hen zouden wenschon!
De werkelijkheid, de haakte ongeidealiseerde wer
kelijkheid durven zien, dat is de hoogste moed.
Als we dezen moed bezitten zullen we vele illusies
ïinoeten prijs geven, maar ons ideaal behoeven wij
niet te verliezen. Alleen hebben we er ons hij neer
te leggen, dat 't eerst langzaam, uiterst langzaam
kan worden verwerkelijkt.
Want het durven zien van de werkelijkheid-zal ons
ook leeren waartegen wij in onzen geestelijken strijd
onze wapens hebben te richten.
ASTOR.
I^W VOORDEEL IS Nll TE KOOPEN.
Vergadering Tan don Raad der gemeente Hoog
woud, op Donderdag 5 Augustus 1926, defl voor
middags half elf, zomertijd.
Voorzitter de heer J. Bree baart Da., burgemees
ter, tevens secretaris.
Voorzitter opent de vergadering', waarna de no
tulen worden gelezen en onveranderd goedgekeurd.
Naar aanleiding van de notulen deelt 'Voorzattter
meo, dat de pomp in de Zeebuorb besteld kan
worden voor r40. B. en Wl willen hiermee wach
ten en zien of het stoomgemaal aan de waterleiding
wordt aangesloten. Geschiedt dat, dan kan dat
ook! met de huisjes daar geschieden en is de pomp
niet noodig. Zoo niet, dan zal de pomp bestelid
worden.
De heer Bossen ontraadt reparatie van de pomp,
die is al' meer hersteld en steeds is dat nutteloos
gebleken. Er is steeds gevaar voor stukvriezen en
ae put is verzand. De smid te Aartswoud zegt,
dat de pomp gescheurd is en als ze gekramd wordt,
is ze minder sterk.
Voorzitter zegt, dat B. en W. rekening zullen
houden met deze opmerking, trouwens bü de f40
was reeds op de verzanding gerekend.
Van Ged. Staten is goedgekeurd terug ontvan
gen: de eruppl. begrooting dienst 1926; het besluit
tot af- en overschrijvingen, dienst 1926 en even
eens dienst 1925.
God. Staten berichten, dab de bijdrage aan de
gemeente is bepaald.op f5890.451/*.
Door Ged. Staten is goedgekeurd de wijziging op
dé heffing der keurloonen in het district Hoog
woud.
Verder is ingekomen het jaarverslag van de
commissie der_ malariabestrijding, het verslag van
den keuringsdienst op waren, het verslag van de
Noderlandsche^ Gemeenten over 1925 en een staat
van den keuringsdienst te Spanbroek over de
maanden April1, Mei en Juni, waaruit blijkt dat
over die maanden het aantal aangiften ongeveer
275 bedroeg en de dienst goed werkte.
Tram SchagenWognum.
Tot behoud van de tram SchagenWognum is,
zooals bekend, een commissie gevormd uit enkele
burgemeesters van verschillende aan de .tram Seha-
gfenWognum gelegen gemeenten. Deze commissie
hveft thans in het hieronder volgende rapport mede-
deeiing gedaan in hoever haar pogingen tot behoud
dezer tram en de daarvoor gevoerde onderhandelin
gen met de Directie der Nederlandsche Spoorwegen
gevorderd zijn.
Spanbroek, 29 Juni 1928.
Winkel,
Aan de officieele belanghebbenden
bij de stoomtram Schagen—Wognum.
Onze Commissie heeft geineend U thans nader op
de hoogte te moeten stellen van het verloop der
onderhandelingen met de Directie der Nederlandsche
Spoorwegen inzake eventueele opheffing van de
tram SchagenWognum.
Deze toelichting betreft alleen datgene, dat heeft
plaat9 gehad na de vergadering van belanghebben
den, aangezien het daaraan voorafgaande U be
kend is.
De Commissie onderging eenige verandering, als
gevolg van toevoeging" van nieuwe leden, als de
Burgemeester van Hqbrn en vervanging vfm de
Burgemeester^ van Winkel en Nieuwe Niedorp.
Deze nieuwe samenstelling en de uitspraak Uwer
vergadering te Winkel, gaf de Commissie aanlei
ding, nadat het volgende schrijven was ingekomen
van de Directie der Nederlandsche Spoorwegen.
Nederlandsche Spoorwegen.
Algemeene dienst. Utrecht, 12 Mei 1926.
Aan den Heer Burgemeester der ge
meente Opmeer, Voorzitter der Com
missie inzake den tramweg Schagen-
Wognum.
Wij brengen onder Uwe aandacht, dat thans reeds
begrepen, inet genoeg' op prijs gesteld wordt. „Ga
verder," zeide hij. ,ga verder. Hij beefde van
angst den afgrond te zien, waarover het eind van
BiU's verhaal hem slingeren Zou.
„Nu, zooals ik ai zeide dat het duidelijk
was, dat je niet alleen het spoor volgen kon. Daar
om moest ik naar je toe om je te helpen. Da.t was
omstreeks tien uur en ik heb den middagtrein
genomen ik ben vanaf bweo uur hier. En dan,
Dranger, je weet wel, de detective Mai rapit)
zou hem dadelijk hierheen sturen
Dat was de afgrond. George hing duizelig over
den rand. Jvomt Brunger hier?" riep hij.
„Ja, dan zijn wn met ons drieën
„Wanneer komt hijP" vroeg George. Hij kon zijn
eigen stem niet hooron de oude nachtmerries
sprongen voor zijn oogen, brulden haar verschrik
kingen in zijn ooren.
Bill keek op de klok. „Hij had al hier moeten
zijn
Daar klonken voetstappen en een mannesbem.
Radeloos werd George. -
„Bill, Bil oude jongen ik moet je iets zeggen.
Je weet niet wat het vinden van die kat voor
mü beteéként. Het
„Ik weet het, oude jongen" verzekerde Bill
hem ernstig". „Je bent een kraan van een kerel!
Ik heb nooit gedaohb, dat je zoo op je oom gesteld
was. Oude jongen, het beteekent voor mij zelfs nog
meer. Margaret en succes. Daar heb je Dranger.
Wij met ons drieën, George. Niet» zal ons tegen
houden."
JV.
De scherpzinnige detective kwam binnen.
George gaf hem een slappe, klamme hand.
,«J ziet er slecht uit," zeide Mr. Brunger na
de begroeting.
„Precies wat ik gezegd heb," stemde Bill toe.
Inderdaad zag George er allesbehalve goed uit.
Met ronde schouders zat hij op de sofa zijn
hoofd in de handen een bleek gelaat onder een
met zweet bedekt voorhoofd.
zes maanden verloopen zijn, sedert wij aan do
Streek de vraag steldeft, of zij bereid was in het te
kort op de exploitatierekening van Schagen—Wog
num bij te dragen.
Die vraag is echter nog steeds onbeantwoord.
Aangezien deze aangelegenheid thans niet langer
sleepende kan worden gehouden, verzoeken "wij' U
met den meesten aandrang ons Uw antwoord thans
spoedig te doen toekomen.
De Directie,
(get.) H. VAN MANEN.
do volgende vraag tot de Directie te richten;
Commissie Stoomtram
Schagen—Wognum.
Spanbroek, den 18 Juni 1928.
Winkel,
In antwoord op Uw schrijven van 12 Mei j.1., no.
1285/L, 3.23, 3e Afdeeling, hebben wij de eer U be
leefd te berichten, dat onze Commissie aan de hand
daarvan en naar aanleiding der laatst gehouden
vergadering van belanghebbenden, de verschillende
gesloten overeenkomsten andermaal heeft- geraad
pleegd en besloten heeft Uwe Maatschappij te verzoe
ken ons wel te willen berichten, waaraan U meent
het recht te ontleenen, om al, zal door belanghebben
den niet in de exploitatie bijgedragen worden, de
exploitatie te kunnen staken.
De Commissie inzake de Stoomtram
S chagen—Wognum.
Aan
de Directie der Nederlandsche Spoorwegen
te Utrecht.
Het antwoord daarop luidde als volgt;
Nederlandsche Spoorwegen.
Algemeen© dienst. Utrecht, 29 Juni 1928.
Aan den Heer Burgemeester der Ge
meente Opmeer, Voorzitter der Com
missie inzake den tramweg Schagen-
Wognum te Opmeer.
De in Uw schrijven van 18 dezer gestelde vraag
heeft ons grootelijks bevreemd.
Waar Uwe Commissie, zooals zij mededeelt, ter zake
zelve nog eens een onderzoek heeft ingesteld, nadat
Zij reeds zes maanden geleden met de zienswijze
van den Minister van Waterstaat is in kennis ge
steld, vestigt bedoelde vraag den indruk van het
vragen naar den bekenden weg. Maar dit niet al
leen, het stellen van d i e vraag op dit moment na
maanden van onderhandeling, kan slechts ten doel
hebben de zaak te traineeren. Wij kunnen daartoe
niet medewerken en zullen tenzij wij vóór 1
Augustus a.s. het tegendeel mogen vernemen
aannemen, dat de Streek niet bereid is door een
jaarlijksche opoffering tot een voldoend bedrag de
verdere exploitatie van den tramweg te verzekeren.
De Directie,
(get) KALFF.
Andermaal meende de Commissie dit te moeten
weerleggen bij onderstaand schrijven:
Commissie Stoomtram
Schagen—Wognum.
Spanbroek, 8 Juli 1928.
Winkel,
In antwoord op Uw schrijven van 29 Juni j.1., no.
1701/L 3/23, 3e afd., hebben wij de eer U beleefd te
berichten, dat waar U schrijft van een bekendheid
met de zienswijze van den Minister van Waterstaat,
ons geen definitieve zienswijze, als U schijnt te be
doelen, bekend is, wol is ons bekend de mededeeling
uit het onderhoud met Uwe Directie, dat de Regee
ring er op aandringt dat de Maatschappij zich zelf
zal hebben te bedruipën en noodlijdende stukken
zoorioodig zullen moeten verdwijnen. Voorts be
schikken wij over een schrijven van den Minister
van Waterstaat van 17 December 1925, waarin Zijne
Excellentie mededeelt, dat de zaak, de stoomtram
SchagenWognum betreffende, in onderzoek is. Hot
resultaat van dit onderhoek, dat voor ons de con
clusie van den Minister zou beteekenen, is nog niet
verschenen.
„De inspanning van het zoeken, Mr. Brunger"
ging Bill voort. „Hij' heeft heusch 't spoor."
„Heuseh?" riep de detective.
„Ja," zeide George op denzelfden toon. Twee
benden."
De scherpzinnige detective sloeg op de tafel.
„Wat heb ik gezegd? Ik wist 't jvel1. Ik heb 't u
gezegd, Mr. Wyvern. Maar twee? Twee -benden?
Dat is kras. De oen heeft zeker do kat en de
tweede probeert die te krijgen?"
„Noen," zeide George. Hij dacht woest; wijdde
geen aandacht aan het gesprek.
„Neen? Maar een van de twee moet toch de
kat hebben?"
George wist niet eens meer wat hij gezegd had;
hield vast aan het laatste woord van Mr. Brunger.
„De kat? Een andere bende hooft de kat."
„Wat, drie benden?" riep de detective uit.
„Drie benden," bevestigde George.
„Eerst hebt u twee gezegd," zeide Mr. Brunger
scherp.
Mijn ongelukkige George woelde met zün vin-
fers in zijn haar. „Ik bedoelde drie ik had
e derde vergeten."
„Ik begrijp niet hoe iemand een heele bende ver-
Seten kan," wierp de detective tegen. Hij keek
eorge aan; haalde zijn notitieboekje te voor
schijn. „Wat zijn de feiten, Sir?"
Als aangetrokken door dien op hem geriohten
blik, kwam George van de sofa naar de tafel.
„Nu de feiten," herhaalde Mr. Brunger. Eerst
over die benden."
George nam een stoel'. Hij had geen plan. Hij
dook halsoverkop. „Bende A, bende B, bende C,
bende D
Mr. Brunger hield plotseling op met schrijven.
„Wat, dat zijn vier benden."
„Er zijn vier benden."
De detective wierp zijn potlood neer. „U houdt
mü voor den gek?' nep hij. „Eerst hebt u ge
zegd twee benden, toen drie
„U houdt u zelf voor den gek," antwoordde Ge
orge driftig. „Als u iets wist over benden, zoudt
u weten, dat zij altijd ruzie hebben, zioh dan weer
vereenigen en dan weer uit elkaar gaan. Als u mij
niet volgen kunt, volg me dan niet en zoek zelf
die vervloekte'benden. U bent een detective ik
niet. U zegt tenminste, dat u het bent. Maar u
lijkt me met veel bijzonders. U hebt niet vee!
gedaan."
Mr. Brunger. die zich bewust was, dat hij tot
dusverre weinig gepresteerd had, begon bakzeil
te halen. Zonder het te weten, had George zich een
eerste klas diplomaat getoond.
„Niet zoo heftig," protesteerde do detective. Niet
zoo (heftig. Een klein misverstand. Ik volg u heel
goed. Vier benden ik begrijp heb. Vier benden.
Verder, Sir."
Nu was het George's beurt om in zijn schulp
te kruipen. „Vier benden precies. Wat wilt u
nu, dat ik vertel?"
„Begin bij het begin, Sir."
George sloot zijn oogen en dook in den blinde
onder. „Bende A, bende B, bende C, bende D.
Bende A breekt in en steelt de kat. Bende B vindt
die gestolen en probeert het spoor te vinden van
Bende C."
„Bende A, bedoelt u natuurlijk" hijgdo Mr.
Brunger. ,3ende A had de kat."
„Bende B wist dat niet. Ik zeg u, dat .het een
heel gecompliceerds zaak 'is. Bende B gaat bende
O na en vindt bende D. Zij' vereenigen zich. Ik
noem ze bende B^—Bende A verliest de kat en
bende O vindt die. Bende C verkoopt haar aan
bende BD., die door een Amerikaan geleid
wordt, zooals ik gezegd heb."
- „Hebt u dat gezegd?" vroeg Mr. Brunger, zon
der op te küken.
„Zeker. Bende BD geeft haar bij vergissing
aan bende A en bende A maakt er zich mede uit
de voeten. Bende C, woedend, omdat zij de groote
ooncuirente van bende A is, vervolgt deze en
en krijgt de kat weer. Dan eïseht bende B^—D
die op, maar bende A weigert haar te geven."
„Bende O!" hijgde Mr. Brunger. Bende G had
haar van bende A afgenomen."
„Ja, maar bende A had haar later weer ge
stolen. Bende B—rD.... kijk eens," brak George af,