SchagerCourant PORTRETTfK in eisen omgeving. Zaterdag 7 Augustus 1926. 69ste Jaargang. No. 7890. Derde Blad. De dochter van den smokkelaar. Atelier Niestadt, Schagen. De Overwinnaars overwonnen. Brieven over Engeland. j Hij is in dienst bij de West London Furniture De- pository, en moet, tijdens afwezigheid van de bewo- I ners een geheelen inboedel overbrengen van 181, Branksome Rood, West Kensington, naar 33, Lebanon I Avenue, Chiswickl De sleutels van het nieuwe huis krijgt hij mee. Die van het oude moet hij gaan halen op het West Kensingtonsche Politiebureau. I „Wat doen jullie hierT" I Als bekommerde de visscher er zich in. het geheel niet om, dat hij verrast geworden was, antwoordde hij rustig: „Wat wij hier doen, kleintje? Voor den duivel, wij smokkelen! Wij komen van een Engelschen zeil- j boot, die gindsch verderop heen en weer kruist. Dat had je niet gedacht wel?" „Zéker niet! Dat had ik niet van u verwacht. Weet jullie wel wat je waagt?" „Wat wijl-Neen, in 't geheel niet kleintje!«Je verraadt ons toch niet!" „Waarom niet.?" „Verduiveld! Wanneer je Henriëtte trouwen wilt, is dit niet de aangewezen weg!" Pierre zweeg getroffen. Het was hem nu duide lijk: zijn liefde moest aan het bedrijf van vader Morgan ten goede komen! Mocht hij zooiets gebeuren laten? Was het niet de beste manier, om de hand van zijn dochter te krijgen? Een oogenblik overlegde de sedert langen tijd zoo gekwelde jonge man. „Voorwaarts!" riep de visscher, terwijl hij op de kisten wees, die op den bodem der boot lagen. „Laat ons dat verbergen!" Maar de ambtenaar was zich weer geheel en al van zijp verplichtingen bewust: „Dat gebeurt niet!" riep hij. „Ik moet u inreke nen en ik zal het doen.... hoe erg het ook voor u is!" „Goed! Je kunt van mijn dochter afscheid nemen. Zoolang ik leef, zal je niet met haar trouwen!" Toen riep Henriëtte, die tot nóg toe gezwegen had, triomphantelijk uit: „Nu ziet u het, vader, dat ik gelijk heb!" En terwijl de nog steeds verbijsterde Pierre tracht te te begrijpen, zei de oude Morgan: „Wees niet boos, kleintjet J© kunt in onze kano komen en de kisten openen. Zij zijn leegIk wilde je daarmee alleen op de proef stellen. Ik geloof do tot nu toe niet, dat er onder jullie nog moedige en eerlijke lui waren. Nu weet ik het." Dit zeggende, trok hij zijn dochter naar zich toe, en duwde haar Pierre in de armen. Omarm je bruid, kleintje! Alle duivels! Voor er een maand verloopen is, zal het bruiloft zijn." Familiegroepen. Kinderportretten enz. worden aan huis gemaakt zonder verhooging van prijs. Overal te ontbieden. Toen Henriette haar liefde voor den kommies Pierre Garine, aan haar vader bekend had, sloeg deze, onder het uiten van een kernachtigen vloek met de vui9t op tafel en zei: „Dat gaat niet! Je zult dat niet doen!" In de verweerde ziel van den visscher leefde een oud vooroordeel. Vader Morgan stamde van die kust bevolking der Bretonsche zee af,#velke de Oceaan en haar schatten voor onaanvechtbaar eigen dom hieid en zich het recht op strandgoederen en smokkelen toekende. De vertegenwoordiger van elke autoritiet had jij als vijand aangezien. Wanneer vader Morgan van de kommiezen sprak, dan wekte dit dadelijk een bittere, van zijn voorouders over geërfde toorn in hem op: „Die deugnieten willen met hun tien vingers niet werken, en de arme menschen alleen verhinderen hun brood te verdienen. Verstaat zich iemand goed met hen, dan sluiten zij hun oogen". Tegen zulke uitvallen had Henriëtte zich voorheen slechts verweerd door te zwijgen. Maar na de be kentenis van haar liefdé kon zij deze beschimpingen niet meer rustig langs zich laten heengaan. Toen haar vader zijn afkeer nog verder wilde uitspreken, onderbrak zij hem: „Neen, zeg dat niet! De kommiezen zijn even fat soenlijk als wij. En Pierre verdient dat ik hem lief heb. Ik heb het nu eenmaal in mijn hoofd gehaald hem te trouwen." „Dat zullen we zien!" Het staat vast!" "je wilt je alzoo tegen den wil van je vader ver- zetten?" „Neen. Maar ik wil u bewijzen, dat u ongelijk heeft. En u zult de eerste zijn, die in ons huwelijk j toestemt". Eenige brommende geluiden en nog een slag met de vuist op tafel was het eeöige antwoord van den vader; als om aan het gesprek een einde te maken, klopte hij de asch uit zijn pijp en spoedig onderbrak alleen het ruischen vah de op het strand breken de golfslagen de stilte. „Wij zullen naar bed gaan!" zeitde oude. En het licht in het kleine, door vader en dochter bewoonde huisje ging uit. Lange, eentonige dagen gingen voorbij. De hals starrige smokkelaar kwam niet meer op dit onder werp terug. En het jonge, op haar liefde vertrou wende meisje, werd dagelijks bleeker; zij zocht te vergeefs naar een mogelijkheid om den wil van haar vader te breken. Zij waagde nauwelijks meer hém weer te zien, dien zij als haar verloofde beschouwde. Van tijd tot tijd ontmoette zdji Pierre op het strand. Hoe goed stond hem de nauwsluitende uniform! Hij had een revolver op zij, verder eer) verrekijker en in de hand een stok. Werd hij Henriëtte gewaar, dan wendde hij zijn blik van de in eeuwige onrust zich krullende zee af. Zij drukten elkaar de hand en zagen elkaar lang <en zwijgend aan. Teede rustten haar blikken op de slanke gestalte, het bronskleurige gezicht, de levendige oogen, de bruine snor van den jongen man. En hij zag haar aan, zooals men een madonna aanschouwt: zijn blikken hechtten zich aan het buig zame lichaam van het meisje vast, aan haar goud blonde haren, die onder het helgekleurde mutsje te voorschijn kwamen, aan haar oogen, die dan weer groen, dan weer blauw, flikkerden als do onein dige zee aan haar rooden mond, aan haar kleine tanden. „Is er dan niets geen nieuws?" vroeg hij zacht. „Niets. Maar laat den moed niet zakken!" „Zeker niet!" Dan zwegen zij weer. De wind waaide hen met den scherpen reuk van zout en zeegras toe. De zon omsloot hen met haar goudglans. Het was, alsof zij verzonken in een grepzelooze eenzaamheid, totdat één van hen zuchtte: „Laten wij gaan! Tot weerziens!" „Tót weerziens!" Dan gingen zij bij elkaar vandaan, ieder zijn eigen weg. Wederom verstreken verscheidene dagen. De oogen van Henriëtte verrieden een immer grooter wordende zwaarmoedigheid. Vader Morgan wilde liet eerst niet zien. Maar in zijn oude, ondanks de ruwe bast, toch in den grond weeke hart, begon langza merhand medelijden op te komen. Wanneer zij er eens aan ten gronde ging, dacht hij op een avond. Dergelijke gevallen zijn toch voorgekomen! Ten slotte overweldigde deze gedachte hem! Hij trad óp zijn dochter toe, sloot haar in zijn armen en sprak zacht met haar Pierre Garine had nachtdienst en liep het gtrand op en neer. De zee was zeer rustig; men nam nau welijks eenigon golfslag waar. De met sterren be zaaide hemel geleek een blinkend rad, en men ver wonderde zich, dat het zoo geruischloos bewoog. Een nabij gelegen vuurtoren schilderde met zijn scherp penseel lichtstrepen in het helle donker van den nacht. De jonge man spiedde, met gespannen oor en op merkzame blikken, over de wijde, aan zijn waak zaamheid toevertrouwde, watervlakte. Maar me-!r dan eens dwaalden zijn gedachten af. Hij droomde van goudglinsterende haren, van oogen, welker kleur elk oogenblik veranderden; van een opgetogen lachen. Ook in zijn ziel had het lange wachten een zekere melancholie wakker «geroepen. En de ge heimzinnige geluiden die rond hem waren en wier onophoudelijk gefluister anders zijn moed deden toe nemen zij schenen in dezen milden met geur be zwangerden nacht vertwijfeling en moedeloosheid bij hem op te wekken. Plotseling hoorde hij, nog heel in de verte, het ge plas van roeispanen. De kommies ontwaakte uit zijn droomen. Daar kwam het vandaan waar een eiken bosch je boven tfe rotsen uitstak. Er was geen twijfel meer mogelijk, iemand wilde aan gindsche plaats aanleggen. Pierre liep snel in de richting, vanwaar het geluid kwam. Naderbij gekomen, bemerkte hij spoedig in het onzekere nachtlicht den omtrek van aen klein bootje, waarin zich twee schaduwen be- wogen. Pierre klauterde over de rotsen, en toen de kano den oever bereikte, sprong hij plotseling te voor schijn. „Hé daar in die boot! Wie ten jullie?" Geen antwoord! Zij scheneir zelfs weer zee te wil len kiezen. Zonder zelfs zijn revolver te trekken, stormde de kommies voorwaarts en sprong op de punt van het bootje. Op dit oogenblik straalde het volle licht van den vuurtoren op de beide donkere gestalten. Tot zijn niet te beschrijven verbazing herkende hij vader Morgan en zijn dochter. „Watl Jullie bent het?" zei hij zacht met gebroken stem. Toen ik twee jaar geleden in Knocke was, bestond het publiek bijna uitsluitend uit Engelschen en Hol landers. Buitendien waren er verscheidene Belgische ïamilies en alles was gezellig en sportief. Nu ben ik weer in Knocke en mijne Engelsche vrienden en ik kunnen niet nalaten over de geweldi ge verandering te spreken. Voor mijne Engelsche vrienden, die geen Duitsch kennen, is het veel moei lijker te hegrijpen waar de schoen wringt als voor mij. Wandelende over de „Dlgue de Mer", de gezellige zeeboulevard, hoort men nog hoofdzakelijk EhgeLscbj en 'Fransch en ziet men aardige toiletten, sportieve dames en hoeren. Slechts hier en daar loopt er een dame met een bont netje over geel haar en een me neer met een witte pantalon, Thuntakamon trui zon der jas en een gemillimeterden toch al kalen kop tusschen allen door. Het onbeschermd kale bolletje wordt lekker bruin gebakken, zoodat zijne stadgenoo- ten het hem later kunnen aanzien, dat hij „aan zee" geweest is. Vriendelijke lezeressen en lezers, denk nu niet, dat ik hier iets onaangenaams over de Duit- schers wil vertellen, absoluut niet, ik constateer slechts feiten. Vroeger jaren had ik in de onvolpre zen „Fliegende Blë.tter" eens een mop gelezen. On der een plaatje, waarop een zeer dik echtpaar, erg O.W.'ig gekleed,, stond het volgende: „Jammer dat men ons niet kan, aanzien, dat wij „kapoenen gegeten hebben." Ik kende als jongen, de Duitschers nog niet en achtte het overdreven. Jaren later reisde ik op een Duitsche mailboot. Tusschen Port Said en Genua verdwenen alle jonge Duitschers 's morgens vroeg al naar het sloependek env bleven daar den geheelen dag. Ze lagen in de zon. Toen ik vroeg waarom zij zich die marteling aandeden want men krijgt op die wijze in de Middellandsche Zee brandwonden antwoordden zij: Men moet, als wij thuis op straat loopen, toch kunnen zien, dat wij in het Verre Oosten geweest zijn. Dat gaat meters boven het Nederlandsche nuch tere verstand. Wat kan het ons schelen of „men" ziet waar wij geweest zijn als wij er slechts geweest zijn. Het is van de Duitschers een soort snobbisme en zal als zij 4 generaties verder zijn, wel beter wor den. Nu wandelen wij van de Digue af en komen aan de Avenue Lippens. Hier is Duitschland troef. Ik ge loof zeker, dat er 90 pet. Duitschers loopen. Ik ging een bank binnen en maakte met den di recteur een praatje. Ja, zeide hij, U ziet ik heb een speciale filiale hier op de Avenue Lippens gemaakt, dat is voor de Duitschers. Mijn Engelsche wissel zaak is feitelijk geheel omgezet in een Duitsche en de omzet is heel groot. Een Duitsche dame' roept aan de deur: Wdeviel Franken fur ein Mark? Het ant woord luidt: neun! Er komen klanten, allemaal Duitschers, die eerst loven en bieden en dan hetzij weggaan of wisselen. Men wil 9.40 hebben. Ik dehk onwillekeurig aan de eerste jaren na den oorlog, toen de mark het wis- selohject was. Twee dames komen binnen en willen Duitsch zilver wisselen. De bank heeft bezwaar, men heeft nu eenmaal gaarne papier en men lust geen zilver omdat men dat niet verzenden kan zooals pa pier en er dus mee blijft zitten, terwijl het papier dadelijk w.eer verkocht en verzonden wordt. De Duit sche dames houden aan èn.... krijgen hun zin. De Vlamingen geven toe. Ik vertelde uit de grap aan de dames hoe ik meegemaakt had gedurende de inflatie in Duitschland, dat iemand daar geen f 5 zilver kon wisselen ende Duitschers het ver trapten. Wat denkt U nu, dat die dames zeiden: Wanneer wij die Vlaamsche bankiers geweest wa ren hadden wij het nooit gedaan! Ik was vol be wondering, want, laten we wel wezen, daarin zit de kracht van de Duitschers: zeuren tot zij hun zin krijgen en zelf nooit toegeven. De Duitschers hebben tenslotte hun inflati/e-politiek met beleid bedreven, hebben anderen uitgekleed en zijn ten, slotte de baas. Ik was verleden week in Duitschland en kreeg den indruk, dat langzaam maar zeker Duitschland weer machtig en rijk wordt. Er wordt in België zeker even hard gewerkt als in Duitschland, maar in Duitschland wordt nu reeds ja ren gespaard, terwijl in België veel te hoog geleefd werd, waaraan de regeering o.a. met zijn militaire machtvertooning het voorbeeld gaf. Verscheidene Belgen wezen er mij nu op, dat het militair gedoe wel uit is, ondanks het voor België zoo ruineuse mi litaire verdrag met Frankrijk. Men vertelde mij, dat b.v. gedurende 4 jaar geen officieren noch kader aan genomen zal worden, daar men het leger geforceerd inkrimpt. Laten wij Hollanders toch menschen als Colijn en Vissering loven, die door samenwerking van minis terie met haute finance, door belastingen en goud voorraad onzen gulden gaaf hielden. Laten wij dank baar zijn Nederlandsch Indië te bezitten, waaruit, terwijl bij ons malaise heerschte, ruime winsten naar Nederland vloeiden, waardoor het geïnde be- lastingcijfer voldoende voor de schatkist was. Wan neer Nederland alleen dat cijfer had moeten opbren gen zou dat onmogelijk geweest zijn. In Duitschland laat men het volk sparen, men ziet dit dadelijk aan het feit dat slechts de expresse trei nen le, 2e en 3e klasse hebben en de gewone treinen niet anders dan 2e, Se en 4e. Die vierde klasse be- teekent natuurlijk wel een vermindering van inkom sten voor de spoorwegen, maar tevens eene groote besparing aan materiaal zoowel wat aanschaffen als onderhouden betreft. Verder is het oude spreekwoord! nog steeds van kracht: „De een zijn dood is de ander zijn brood". De Duitschers hebben aan de heeren Herhert Smith en Cook, de leiders der Britsche mijnwerkers, de beste compagnons. Wanneer U op het Ruhrgebiecü een blik slaat dan ziet U, dat de uitvoer van steen kool enorm is. Men zal U aan de plaatsen langs onze groote ri vieren vertellen, dat het vervoer nog nooit zoo druk geweest is langs Waal, IJsel en Lek. De vraag naar steenkool is zeer groot en wanneer gij b.v. in Leer bent, dan donderen binnen een uur twee maal zes lange goederentreinen langs U. Zes zijn beladen met steenkool, zes brengen leege wagens tertig. Inmiddels is de vaart op het Dort.mund-Éems kanaal bijzonder druk en laden in de haven van Emden allerlei sche pen de hetzij per sleepkraan of per spoor aange voerde kolen. Ik zei. dat men in Duitschland spaart, maar het moet mij van het hart, dat het leven duur is, veel duurder dan voor den oorlog. Vooral eten en drin ken is duur en toch ziet men de eet- en drinkgelegen- heden voor alle standen stampvol met etende en drinkende menschen. Die Duitschers eten en drinken duurdere spijzen dan wij Hollanders willen betalen en het verbaasde mij t« zien hoeveel flesscben duren wijn werden geconsumeerd. uok kieeren en onuergoed zijn niet goedkoop. Wel beweerden Duitsche dames, dat men bier in Knocke meer voor dameskleeren moest betalen, !idan in Keulen, maar toen bleek het> weidra, dat <Ln Keulen uitverkoop was, terwijl bier juist sei- zoenprijzen gevraagd worden. f Wy werden het eens, dat in normale omstan digheden Biriussel' goodkooper is dan Keulen. Trouwens, ik wilde dat nu niet zeggen om niet onaangenaam te zijn, waarom zijn er 10.000 Duit schers aan de Belgische kust? Toch zeker niet, om dat heb bier duurder is dan in Borkum, Narderney, Sylt, eto. Ik beb juist eens naar prijzen geïnfor meerd, maar dan scheelt beb pension bijna de helft. Over bet algemeen is er geen kwaad bloed tus schen Belgen en Duitschers. Natuurlijk wordt een Diuitscber, di6 zaob onhebbelijk gedraagt, niet vriendelijk aangekeken. Het viel mij op, zooveel Duitsche dames en heeren naar de slagvelden gaan. Zij hebben dan naam van het kerkhof en nummer van het graf bij zich en gaan dan dikwijls met 6 personen in één auto, de graven hunner families leden bezoeken. Maar talrijk zijn eveneens die Duit schers, die in Char-a-banos naar Ieperen en om geving gaan en met trots de uitwerking van het Duitsche geschut zien. In Duitschland wordt men nog steeds -aan een nieuwen oorlog herinnerd, men herinnert maar al te graag de jeugd aan de plicht te overwinnen. „Do overwonnenen van heden aan de overwin naars van de toekomst", is bijv. veel populairder dan de spreuk, die staat onder het scliiiaerij van den slag bij Longwy (oorlog 18701871) in het Bremer Raadhuis: De overwinnaars van heden a-an de overwinnaars van de toekomst. Men is in Duitschland het militairisme nog niet vergeten, het marcheeren is nog steeds een geliefde sport, een uniform een geliefkoosd oostuum. Stelt U voor, dat in Holland degenen, die het kegelspel beoefe nen en naar een kegelcongres gaan, zich laten voor schrijven, .allemaal in het zelfde oostuum, witte pantalon en wit hemd te komen. Tengevolge van aangebrachte kleuren, insignes en medailles kreeg". de optocht der „alle negen"1- broedeis «en militair karpetar, een dikke, gezellige bierbuik marcheerde keurig in gelid en pas en keek alsof hij wel een gemarineerden Franzoos op ge kund^ had. Wij eten nu in België grijs brood, want wij'spar ren. Zal het helpen? Belgen, die ik sprak, zijn vrij pessimistisch ge stemd, meenen, dat er reeds te veel kapitaal weg gevlucht is en dat Theunis niet de man is om België te redden, dat deze ex-Premier te goed voor zich zelf heeft gezorgd om aan 'fc hoofd van een Staats-Bezuinigingsoommissie populair te zijn. Men denkt echter dat het de Regeering wel even zal gelukken den frank naar 170 voor 1 Pond te druk ken, daar de 5 Milliard Spoorwegleening op dien basis wordt uitgegeven. Om het volk, dat die bin- nenlandsehe leening moet slikken, appetijt te ge geven, moet men dus wei iets in die richting doen. Maar, zegt mijn zegsman, dan keldert de frank weer. Men leeft echter nog in hoop, alhoewel met groote vrees. De Belgen hadden altijd gehoopt door de Groote Mogendheden geholpen te worden en door de betaling door de Duitschers, die hoop is nu wel vervlogen, maar men hoopt nog op eigen kracht. Het is Voor de Belgen, die de Duitschers iederen dag om zich Zien, natuurlijk niet pleizierig, te weten, dab in 1914 de Duitschers hun Jland binnen vielen, een. <5eel verwoest hebben en de schade vergoeding hebben weten te omzeilen. Maar met hun aangeboren optimisme en goed humeur, zuchten de Vlamingen niet,, maar troosten zich, dab er nu tenminste Marken verteerd warden en dat de .hotels, pensions etc. tjokvol zijn, terwijl1 er minder Engelschen dan anders zijn. Mij dunkt, dat er ook minder Hollanders zijn. De Duitscher maakt het seizfën dus goed. Ik zou verder de lijdende overwinnaars wel willen geruststellen, wanneer zij denken, dat het •in Duitschland alles goud is wat er hlinkt. Heele-' maal niet! Buitendien heeft men het gevoel, dat de Duitscher nieC gelukkig is, da\ hij iets mist. De Duitscher mist zijne vorsten, die kleur gaven aan alles wat de Duitscher nu eenmaal idealen vindt. De Duitscher. mist zijn officieren, die onheb belijk optraden, maar waartegen zij hoog opzagen met als ideaal: mijn zoon of kleinzoon moet ook tot die schitterende kerels behooren, moet ook onheb belijk mogen zijn. Ik vroeg aan een oude dame uit Oldenburg: Waar is uw ex-Grossherzog? Met bijna een snik in de keel kwam het antwoord, dat hij wel op zijn slot zou zijn. In een groot bierrestaurant in Bremen ziet ge aan de muur de portretten van Kronprinz Wilhelm en von Hindenburg, naast elkaar, beiden in kleur rijke uniformen. Iedereen vindt het heel gewoon, dat het portret van Wilhelm er hangt. Op een plein te Bremen staat een standbeeld van een ridderfi guur uit de dagen van onzen Prins Willem III. Daar er geen naam op stond vroeg ik even later aan een meneer wie dat voorstelde. Dat, oh, dat is Moltke! Ik dankte hartelijk. Ik wist ft.1. zeker, dat het niet Moltke'was, ook niet een Moltke in een costuum uit de 17e eeuw, want men kan iemand wel een anderen jas aantrekken, maar zal hem toch zeker niet met een opgedraaiden knevel afbeelden, wanneer hij, zooals Moltke, gladgeschoren is. Hartelijk dankbaar was ik den vriendelijken voorbijganger, want daar er wel in de buurt een groot standbeeld was van Keizer Wilhelm I, als Caesar vermomd, en van Bismarck, doch er geen standbeeld van von Moltke te betennen was, werd mij duidelijk wat dit Duitsche Volk den geheelen dag mist: Hun Keizertijd! Hun Heldenvereering. Hun grooten Tijd. De Overwinnaars van den Grooten Oorlog zijn ongelukkig, maar de schijnbaar overwinnende Over wonnenen niet minder. Dat is het eindresultaat van een zoogenaamd Groo ten Oorlog! Wee Overwonnenen èn Overwinnaars! 31 Juli 1926. Ziezoo, dat is weer een verhuizing achter den rug. De zesde of zevende, sinds mijn vrouw en ik vol trots onze eerste woning betrokken, waar alles zoo nieuw was. De zeilen, .de kleeden, de meubelen. En nergens rommel. Geen stukje hout, geen leege flesch, geen pakpapier of oud kleedje. Dat is anders geworden in zeventien jaren. En als we met een half dozijn malen verhuisd waren, zou het nóg heel anders, zijn. Een massa rommel is ook deze maal weer verdwenen. Dingen, die je bewaart, omdat ze nog wel eens te pas kunnen komen. Als de tijd komt, waarop ze te pas komen, weet je niet. dat je ze hebt, of je kunt ze nergens vinden. Dat is de bewaarzucht, of misschien is het heter te zeggen be waar ziek te Zeil lijd 'ik nogal aan die kwaal. Mijn vrouw is er ook niet vrij van. Mijn kinderen hebben ze in hevige mate. Wanneer wij, vastbesloten, of aarzelend, ei oe overgaan iets aan den vuilnisbak toe te vertrouwen, t moet het altijd zóó gebeuren, dat de jeugd er niets 1 van merkt. Ik weet niet. of het overal zoo is, maai ons kroost is zeer behoudend. i Niets houdt, bij een verhuizing ook zoo lang op als juist die rommel. E'erst het uitzoeken er van, het schiften, Later het in en uitpakken. Je schiet er niet mee op. Als de piano het huis uitgaat, komt er di rect een leegte, die je voldoening geeft. Buffet en boekenkasten, tafels en stoelen zie je wegdragen, met het idee, dat de halve verhuizing al zoowat ach ter den rug is. Pas opl Je hebt huiten de kleinigheden gerekend. Het zijn ook ongetwijfeld die kleinigheden, die aan de verhuizers de meeste moeite geven. De groote dingen - zijn zwaar, maar- de kleine vergen zoo veel heen en weer geloop. En de verhuizer, die op zich genomen heeft, om op eigen gelegenheid, terwijl de eigenaar tijdelijk verdwijnt, den geheelen inhoud van een huis naar een ander huis over te brengen, om alles in 't nieuwe huis zooveel mogelijk de plaats te geven, die het had in het oude, voelt zich het meest bezwaard juist door de rommel. Zelf heb ik nooit op dergelijke manier laten ver huizen. Ik vermoed, dat het ook in ons land wel ge daan wordt, hoewel .ik. er niet zeker van ben. Wel weet. ik. dat er in Engeland verhuisondernemingen zij, die er zich speciaal op toeleggen, om, terwijl de bewoners van een zeker huis voor een week of langer op reis gaan, den geheelen inboedel in te pak ken, weg te rijden en in de nieuwe woning keurig neer te planten. Je moet, dunkt me, vol nieuwsgierigheid na afloop van je vacantiereis je nieuw adres opzoeken, den sleutel in het slot van de voordeur 9teken, en een voor een je kamers betreden om te zien, wat vreemde menschen van je woning gemaakt hebben. KDebben ze de lage boekenkast tegen dien muur gezet? Ze stond toch in het andere huis achter en niet voor mijn bureau. Maar ja, daar was geen plaats door den schoorsteen, die in plaats van in den hoek van de kamer, hier juist in het midden van den wand staat. Je vrouw vindt, dat de piano te dicht bij den haard staat. Mlaar 't is waar, dat de tegenover liggende muur grenst aan de zitkamer van de buren. Verhuizers, vergeet dat niet,, zijn men schen met verstand. Aardig zooals ze de fauteuils geschikt hebben! Wie weet, wat ik later nog eens ga doen, als ik de honderdduizend* heb getrokken op het twintigje, waar ik tot nu toe regelmatig een niet op heb gekregen. Toch, zoo'n verhuizing heeft ook haar bezwaren. Kent U Bindle? Het boek, geschreven en uitgegeven door Herbert Jenkins? Bindle is verhuizer. Geen verhuizer van beroep, want hij kan ook andere betrekkingen vervullen. Kellner bijvoorbeeld, of als 't noodig is inbreker, i Maar op het oogenblik hebben we met Bindle den" verhuizer te maken. Maar op het bureau is juist een kleine consternatie I als Bindle daar aankomt. Een dronken vrouw niets ongewoons in Londen wordt opgebracht en slaat er een taaltje uit, dat ze, volgens Bindle, wel niet op de Zondagsschool geleerd zal hebben. Den verhuizer wordt een beetje haastig de sleutel gege ven, hij teekent een ontvangbewijs en vertrekt, Pas als hij weer op .den wagen zit bemerkt hij dat hij den verkeerden sleutel heeft ontvangen. Niet dien van 181, Branksome Road, maar 131. Ieder ander dan Bindle zou teruggegaan zijn om de fout te herstellen. Maar Bindle is van een andere soort. Zoo'n gelegenheid om een grap te hebben, doet zich niet alle dagen voor. Hij' gaat met zijn mannen naar nummer 131. neemt daar de zaak in oogen- schouw en begint in te laden. Tot verbazing van dé buren op 129 en 133, die heelemaal niet wisten, dat de familie Rogers van plan was te "verhuizen. De, dienstbode van 129 komt eens kijken en een praatje maken. Als Bindle. die niet op zijn mondje gevallen is. haar afscheept, maakt- ze een hatelijke opmerking over zijn neus: „Waar heb jij die neus vandaan?" .„Waar jij je gezicht gekocht hebt, beste meid, maar ik was er vóór jou, zie je. Ga nou maar gauw naar binnen. Ik ben toch getrouwd, hoor." Mevrouw heeft niet meer succes. „Gaat mevrouw Rogers verhuizen?" „Nee, dame, we gaan een beetje met er meubeltjes door het park toeren." Dan komen we aan het gedeelte, dat me straks aan deze geschiedenis deed denken. „Bij vieren was de laatste vracht op weg een mengelmoes van allerlei rommel, die Bindle nog niet wist hoe hij ooit zou sorteeren." Maar dat raadsel was eenige uren later opgelost De-.rommel, die klaarblijkelijk in vele jaren bijeen was gebracht, was gedeeltelijk in de rommelkamer boven op den zolder, gedeeltelijk in den kolenkelder ondergebracht, terwijl de verschillende kamers er ook nog hun aandeel van hadden ontvangen. I De zaak was nu in orde en Bindle kon nu op de oht- j knooping wachten. We kunnen ons die allemaal le- I vendig voorstellen. Mijnheer en mebrouw Rlogers met zeven spruiten, kinderjuffrouw en dienstbode komen voor een absoluut leeg huis. Met behulp van het po litiebureau wordx de meubelen ten slotte opgespoord in nummer 33 Lebanon Avenue, waar mijnheer Rogers aankomt, eenige oogenblikken na den bewo ner van 189, Brannsome Road, die de opdracht voor de verhuizing had gegeven en tot zijn stomme verba^' zing zijn nieuw huis wel ziet ingericht, maar met meubelen die hem vreemd zijn.... Het eind van de geschiedenis is Bindle's ontslag en thuiskomst. II ^Baantje weer kwijt?" zegt zijn vrouw. ,.Ja", zegt Bindle, „maar het was de moeite wel waard." Niet iedere verhuizer is éen Bindle. en niet ieder- een heeft voor zoo'n „grap" zijn baantje over, maar j toch is het misschien raadzaam, om zelf maar een 1 oogje in het zeil te houden, als je het besluit geno men hebt. om met je meubeltjes een beetje te gaan rondrijden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 9