SchagerCourant kinkhoest. Zaterdag 14 Augustus 1926. 69ste Jaargang. No. 7894. Derde Blad. Drukkende lasten voor Noord- hollands Noorderkwartier Feuilleton. Eenmaal voel aan boord Laat üw lieveling niet kwellen Geef het dadelijk Akker's Abdijsiroop door D. KOOIMAN, Lid van Gedeputeerde Staten van Noordholland. Bijna 7 jaar is het nu geleden, dat de eerste der zeven pingen kwam opzetten over Noordhvleandi» Noorderkwartier, t aren gelukkig geen sprinK- hanen of hongersnood als in het oude Egjrpie vol gens liet bij ooi verhaal. Maar 't was niettemin erg genoeg. Met de eersce der zeven plagen heb ik op het oog de aireech» zooveel gesmade noogheemraadschaps- belasting en inzonderheid het daarin begrepen aan deel in de watersnoodkosten, waarin de eigenaar» van gronden en gebouwen in de poxders en provin ciesteden van N'oordnollands Noorderkwartier ieder jaar opnieuw een zeer onsympathieke bijdrage heb ben op te brengen. Ik heo daarover horaai|delijk geschreven en zal er ditmaal niet over uitweiden. .Laat ik dezen keer slechts zeggen, dat onzo Noord- ILollandsche, stads- en poiderbewonors dankbaar zijn voor de'twee jaar gebeden door de staten aan gebrachte verlichting, docli dat achter 't .„dank baar'' ook in dit geval moet worden gelezen: „maar niet voldaan". Gedachtig aan het bekende gezegde „do aanhouder wint", heb ik op deze onvoldaan heid slechts even willen wijzen en spreek ik alleen de hoop uit, dat, evenals in de grijze oudheid, deze plaag in geen geval' langer aan zeven jaar zal duren. De tweede plaag, die ik bedoel', was niet zóó algemeen als ae eerste, maar daar waar zij kwam over onze steden, dorpen en poeders was zij meestal zeer hevig, erger nog dan de heffing der hoog- hoogheeinraadsL-iiapslasten. Hier geldt het de ook voor ongeveer zeven jaren aangevangen vernieling van onze mooie wegen door het zware verkeer., Wy herinneren ons nog die groote, logge Duiteche vrachtauto's met scherpe ijzeren banden af komstig uit den oorlog, naar beweerd werd, waartegen green van onze wegen bestand was en die de huizen deden scheuren en kraken. Ook .dat is iets beter geworden, doordien de thans op de wegen rijdende' <v rachtauto's en autobussen wel wat meer den wog ontzien dan de vroegere go- vaarten, maar feit is dat ook nu nog het wegen- onderlioud enorm hooger kosten veroorz»iakt, dan een tiental jaren geleden.. Men vergete ook niet, dat er nog achterstand is in te haten uit den vernielingsty'd door die eerste logge gevaarten, waardoor de weg bedekking op men i gen weg bijna onherstelbaar is bedorven. De meeste gemeenten en waterschappen, die wegen hebben to onder houden, moesten in verband daarmede de belas tingheffing aanmerkelijk verhoogen. Li sommige polders bedroeg die verhooging alleen hiervoor wel f 5.tot f 10.per hectare. Als derde in de ©enigszins trieste rij zou ik dan willen noemen de gelukkig, reeds «vóór haar geboorte om hals gebrachte heffing- van wegen- lasten over gebouwde en ongebouwde eigendommen ter tegemoetkoming in de kosten van provinciaal vvegenoiiderlioud. Ongeveer drie jaren geleden ga ven gedeputeerde staten aan de staten een uit voerige uiteenzetting omtrent aanleg en onder houd door de provincie van een net van primaire wegen, ten behoeve van het zich steeds meer ont wikkelende moderne personen— en goederenvervoer. Tegelijk gaven zij hun voornemen te kennen bij de staten met voorstellen, te komen om de z.g. naast belanghebbenden, de eigenaars van gronden en ge bouwen in de nabijheid der nieuwe wogen, met een deel der onderhoudskosten te bezwaren. Een motie- Van Leeuwen c.s. heeft gelukkig tot gevolg ge had, dat van dit voornemen is afgezien. En al \evenmin bleken naderhand de staten bereid om een dergelijke heffing op te leggen aan* de eigenaars van gebouwen en gronden langs de door de pro vincie over te nemen „Zesstedenwegen". Alleen, het voorstel van gedeputeerde staten tot heffing van wegenlasten op eigendommen langs den Zaan Iandscnen communicatie weg bij de provincie in onderhoud overgebracht heeft 't tot 't provin 46. door A. S. M. HUTGHINSON Voor Nederland bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr. „Zoetste duif van een Mary," riep hij. Praat -.toon niet zoo. Ga zitten, dan zat ik het.ie vertellen. „Maar wat heb ie gedaan, w,at heb je gedaan f" „Ik zal je vertehen wat ik gedaan heo, als je eerst gaat zitteen." Zij ging naar de bank. „Lach nu, Mary. Je moet eenvoudig laohen. Ik kan het je niet vertellen, wanneer jo zoo kijkt. Lach, of ik zal je kietelen." Zij lachte vroolyk haar eerste verbijstering was voorbij. „Maar Georgie, het is toch iets vree set ij ks wat je gedaan hebt, niet waar?" Hij kwam naast haar rit&n; nam haar hand ui de zyne. „Het is verschrikkelijk, luister. Van het begin af. Toen ik den ouden Marrapib vertol- de, dat ik door mijn examen was, vroeg ik 'hem om die 500 pond je weet wel waarvoor." Zjj knikte. „Hij weigerde, liij werd gewoon dol alleen bij het denkbeeld Ik vroeg ze hem ter 1'een hij word nog erger. Mary, hij wou me gewoon geen penny geven of- voorschieten: je weet toch wat dat be- teekende?" De terneergeslagen trek om haar mond gaf ant woord. „Welnu, toen heb ik een complot gesmeed. De oude Wyvern professor Wyvern, jo weet wel' -77 heeft mij geholpen, Ik dacht, dat als ik die kat, zijn geliefde Roos, meenam en me een tijdje met haar verborgen hield, hij „O, George!" „Ja?" „Niets 77 ga door." dat hij me zeker een beliooning zou aanbie den. En ik vermoedde, dat 't hem niet zou kunnen schelen wat hij betaalde. Daarom dacht ik, dat ik de kat moest meenemen en wegblijven, tot hij vijf honderd pond bood, of tot ik dacht, dat hii zóó bÜj ton zijn Roos torug te krijgen, dat hij alleen uit dankbaarheid doen zou. wat ik wilde. Dan zou ik haar terugbrengen en net geld krijgen zeggen, dat ik haar gevonden had, riie je, en en wacht even zeg in 's "hemels naam nog niets. George zag, dat zijn Mary op het punt stond uit? te barsten, en te oordeelen naar de uitdrukking van ciaal blad weten te brengen, maar deze uitzonde ring zal, nu ai heb andere gebied van deze hef fing is verschoond gebleven, vermoedelijk wel niet lang kunnen stand houden. Lenigen tijd is ook ernstig sprake geweest van invoering van een provinciale weggeldbelasting, waaruit de kosten van de Noordhollaadsche wegen plannen gedeeltelijk moesten worden bestreden, een heffing in den trant van die, welke reeds .in Gro ningen en Noordbrabant is ingevoerd. Ieder die op de provinciale wegen zou wiLen rijden met auto, rijtuig of iets, zou dan in het bezit moeten zijn van een beiastingkaart, b.v. voor een jaar geldig, hetgeen neerkwam op een jaarlijksche belasting van vrijwel alle autohouders, voerlieden en fietsers ten behoeve van de provincie, Deze denkbeelden zijn echter nimmer in voorstellen aan de provin ciale staten belichaamd en het zal er ook wol nooit van komen. Dat dreigde dus als nummer vier. Maai* in- de vijfde plaats is daar nu het rijk zelf met voorstellen tod invoering van een rijks wegenbelasting voor auto's en motorrijwielen. Dat is nu wei is waar geen heffing, die uitsluitend komt te drukken op Noordhollands Noorderkwar tier oef op Noordholland het geheel© rijk zal er aan worden onderworpen maar do ermei- j ding past volmaakt in deze opsomming en het staat wel te vreezen, dat deze heffing binnen niet langen tijd tot Si&nd zal komen. in de zesde-plaats verdient dan een eervolle vermelding de' reeds van enkele zijden gege.en aan beveling tot heffing van kanaalr echten, indien dit nooaig mocht zijn, ten einde te. komen tot uitr voenng van de NoordhoUandsche kanaaenplannen. Daarmede heeft men met op net oog kanaaireJn- ten in den gewonen zin van nee woord, rentten na melijk, welke betaaid moeten worden door hen, die gebruik maken van de kanalen, want een derge lijke Heffing van rechten ligt niet in net voornemen i en moet ook inderdaad ongewensoht worden go- acht. De bedoeling is en dat acht ik juist gezien I dat gemeenten en waterschappen (.of een vtyi j beide) uit vrijen wil zekere beuragen zul'ien op-1 brengen om gezamenlijk 1/6 gedeelte bij te dragon in de op omstreeks 13*/s millioen gutden geraamue kosten van aanleg der kanalen. Van enkele zijden is nu echter reeds beweerd, -7- en ziellier 't fatale dat, ais die corporaties niet vrijwillig daartoe overgaan, zy er maar toe moeten worden gedwon gen. Die dwang zal dan wel1 niet anders in praktijk zijn te brengen, dan door wederom een nieuwe heffing aan de landerijen op te leggen tot een zeker percentage van de belastbare opbrengst voor de grondbelasting. Ik zal daarover bij deze gele genheid nu maar niet veel zeggen. Ik kom nu tot de zevende plaag, die Noordhol lands Noorderkwartier boven net hoofd liangt en waartegen ik met klem wil waarschuwen, opdat met vereende krachten nog getracht kan worden haar alsnog zooveel mogelijk af' te wenden. Ik denk aan het voornemen van het rijk, in verband met voordeelen die sommige streken kunnen heb ben van de droogmaking van de Zuiderzee, aan die streken het doen van geldelijke uitkeeringen op te leggen. Daarover schrijf ik meer uitvoerig in het vol gend artikel. door den Kom de natuur te hulp de taaie kleverige slijm los te maken en te verwijderen. De telkens terugkee- rende krampachtige, benauwde hoestaanvallen maken licht van Uw stevige kleine een zwak poppetje. Reisindrukken en beschouwingen van N. J. C. SCHERMERHORN. IV. .1 Van Avenza gaat het nu over Massa en Viareggio naar Pisa. De spoorlijn ligt niet meer vlak langs de zeekust, zoodat het uitzicht uit den trein veranderd is. We krijgen eenig idóe van de manier waarop de bodem wordt gecultiveerd. Veel olijfboomen zijn er, maar ook wei- en bouwlanden. We zien bloemkool teelt en stellen ons voor met hoeveel minachting de Langedijker boeren op dit product zouden neerzien. In Pisa zien we uit den trein den beroemden scheeven toren, dien wij op vrij korten afstand pas- seeren en we kunnen ons daarvan dus een goede voorstelling vormen. Nu verandert de richting en we gaan recht het oosten in. We sporen door de schoone provincie Toscane, waarvan Florence de hoofdstad is. De trein voert ons door een laagberglandschap, dat rijk is aan afwisseling, de spoorlijn loopt ongeveer evenwijdig aan de Arno-rivier. Wij bevinden ons in de uitloopers der Apperiijnsche bergketen, die van Zuid raar Noord als de ruggegraat van Italië zich uit- j strekt. Ik verlang naar Florence. Zal 't mee of tegen vallen? Mijn verwachtingen zijn zoo groot. Ik heb veel over deze oude stad gelezen, ik heb kennis ge maakt met de Renaissance, wier bakermat deze stad is. Ik denk aan Luther en hoe deze zijn eerste reis naar Rome maakte. Het was in het jaar 1510. Hij was gekozen om uit naam van een zevental kloosters tot den paus te gaan. Na een vermoeiende reis (wat heb- j ben wij twintigste-eeuwers het toch gemakkelijk met onze moderne verkeersmiddelen) nadert hij de hoofd stad van het roomsch-katholicisme. Hij is sterk on der den indruk, als de stad, die op zeven heuvelen is gebouwd, voor hem oprijst. De indruk wordt hein te machtig en hij valt op de knieën neer en roept uit: „Heilig Rome! ik groet u!" Zóó ging het mij niet. Ik ben rustig op mijn bankje blijven zitten. Maar toch was er eenige ontroering in me bij de gedachte, dat ik wat ik soms nauwe lijks durfde hopen Florence zou zien. De trein staat stil. Een drager is fluks gevonden en in de reisgids hadden we op goed geluk af een hotel opgeduikeld. En met 't gezicht van iemand, die er dagelijks komt, zeg ik aan den blauwkiel dat we ho tel „Roma" moeten hebben. In ordel Buiten het sta tion vinden we den hotel-omnibus. Even afrekenen met den drager en.... daar rolt 't rijtuig met ons over de Florentijner keien. Lang duurt het niet en onze nieuwsgierigheid ten opzichte van onze verblijf plaats is spoedigbevredigd. Ons hotel is maar enkele minuten van het station verwijderd. Nauwelijks staat ons rijtuig stil of 'n gedienstige geest opent het portier. Een ander neemt de boven op 't rijtuig ge plaatste koffers in ontvangst en een derde staat bij de geopende deur met hoffelijke buigingen ons be groetend. In een oogwenk zijn we binnengeloodsd in een keurige hall. We kijken elkaar even aan en le zen in eikaars oogen: een fijne boel hier. Dan stap pen we naar 't bureau, waar we twee kamers vragen. De nummers worden ons genoemd en voor we weten wat er gebeurt, zitten we al in de lift, welke ons naar de eerste étage voert, waar een jongmënsch ons naar de ons toegewezen kamers geleidt. Onze koffers zijn er al. Als we alleen zijn, nemen we alles goed op. Dat hebben we getroffen 1 Wij. mijn vrouw en ik, heb ben een prachtkamer. Daar wordt op onze deur ge klopt, Ja! Onze reisgenoote stapt binnen. Hebben jullie ook zoo'n mooie kamer? Ja. wat een bof hè? Maar hebben, jullie den prijs gezien? We gaan naar de deur, waar op een' kaart de prijs is genoteerd. De gezichten veranderen. Neen, maar dat kan niet. Honderd lire voor de tweepersoons kamer en vijftig lire voor de andere. Daar komt dan nog bij 15 procent voor de bediening,* 7 procent vreemdelingenbelasting, 5 procent weeldebelasting! En we zijn pas aan 't begin der reis. Dat kost ons minstens een paar dagen van de reis. Ik tracht te berekenen dat 't wel kan, dat we op andere uitga ven moeten bezuinigen, dat we er nu eenmaal zijn. haar oogen, waren het woorden, die hjy reden haid Sto vreezen. „Zeg nog niets, het geld krijgenen dan zouden wij opsparen en hem terugbetalen en het hem vertellen. Daar." Zij barstte uit: „Maar George hoé kon je ie het? O, het is verkeerd net is verjehrikkë- lyk! Weet je, hoe tle menschen je zouden noe men? Zy zouden zeggen, dat je ja, ze zouden zeggen, dat ie ,r riy griste het verschrikkelijke woord van haar lippen met een kus. >yLn zouden zeggen,t dat ik een gek was als ik mij door Marrapit liet berooven van wat myn eigendom is. Dat is de kwestie, Mary. Het is myn |Ik voelde heel goed, dat jij dafc zou inzien: ander» J hy aarzelde, hy verkeerde in moeilijkheden. Echt als een man trachtte hy plotee.ing de ver- antwoordelijkheid op de vrouw to schuiven V anders zou ik het niet gedaan hebben." Zijn Mary had de tegenwoordigheid van geest uit het net to slippen, hem met de drietand een doodelijke steek toe te brengen: „Als je dat ge dacht hebt, waarom heb je me 't dan niet verbeid De steek verbijsterd© hem;; bracht hem aan 't stotteren: „Het jo verbellen, het je vertellen? Hoe Ikon ik het je vertellen? Ik heb het in de ingeving j van een oogenblik gedaan." I, „Je had kunnen schrijven. O, George 't is ver- ](keerd. Het is verkeerd." „Verkeerd, verkeerd! Echt Voor een rouw om dat te zeggen. Je zoudt niet naar re'de luisteren. Jullie springt op iets af en „Ik 3 op iets af en sluit ooren en oogen." zal naar rede luisteren. Maar ly hebt „xjv 440H jjmmw. xux»uux:ou. maar jy jllöuü .geen reden. Als je die hadt, waarom heb je me 't dan. niet verteld, vóór ie het doodt?" „Waarom ik hot ie niet verteld heb? Ik heb je gezegd waarom. Ik heb je gezegd, dat ik het deed in de ingeving van het oogenblik Maar zy streed nog voort. „Ja dat is het juist. Je hebt. niet nagedacht. Maar nu je nadenkt, moet je het in het ware licht zien. Je moet zien, dat het verkeerd, is." „Dat doe ik niet. Heelemaal' niet." „Maar waarom windt je je dan zoo op?" „Ik ben heelemaal' niet opgewonden." „Dat ben je wol. Je zegt .allerlei din gen Je zei dat ik precies een vrouw .was." Daar kwam de zakdoek van Üie belachelijke Mary; ging naar Mary's klein neusje. George sprong naar haar toe. „O, Mary, toe, huil toch met, lieve meid!" Het neusje kwam voor een minuut te voor-' schijn een heel glanzend neusje. „Ik moet huilen of ik wil of niet. Dit is edn oen vreeselijke geschiedenis^' Het glanzende neusje verdween weer. George trachtte den zakdoek -weg te trekken, trachtte zijn gericht tegen 't hare te brengen. Een knokig schoudertje prikte hardnekkig op hem in en 'belette het hem. Wanhopig barstte liij uit: „Ver domme, o, wat een beest ben ikIk breng jou altyd aan het huilen. O, Mary! ik kan niet» goeds doen. Ik heb a.1 die dagen een vreeselijken tijd gehad en ik Snakte er zoo naar je te rien en «u 'heb ik je uitgescholden en ben ik een bruut geweest." Zyn Mary slikte de tranen, die het glanzende neusje iedere minuut glanzender maakten, in. Zy kon nooit hooren, dat haar George rioitzelf be sdiuldigde. Na een diepen zucht: „Je bent geen bruut geweest. Het is myn mijn schuld, dat ik je niet dadelijk begrijp. Misschien begrijp ik het niet." - j Hy sloeg zyn arm om haar heen. „Je begrijpt het niet, Mary. Heusch en waarachtig, je begrijpt het niet. Laat ik het ie vertetien. Zeg geen woord voor ik uitgesproken ben; ik zal je eerst vertelién waarom ik de Roos hier gebracht heb. Ik kan haar nergens anders bewaren. Ik word over heel Engeland nagejaagd. Biill en die vervloekte de tective zitten me nu na. En ik moet die beest achtige kat eenvoudig verbergen waar rij veilig zal zijn. Welnu, het is 't veiligst hier hier, vlak onder hun neus, waar niemand ooit zal zoetten, omdat iedereen denkt, dat zij nu mijlen ver weg is. Ik kan niet bij haar blijven, omdat ik ,ver weg moet zijn op het spoor dat rij denken, dat ik ge vonden heb vooral nu de detectives er zich mee bemoeien: begrepen? En daarom wou ik, dat jij hier iederen'dag de kat kwam voeden. Je zultvhier volkomen veilig zijn en lang zal het niet duren. Je wilt toch, niet? O, Mary, bedenk wat het voor ons beteekent!" Zij wreef haar glanzend neusje: „Ik wil alles doen om jou te helpen. Maar Georgie, 't is niet goed; 't is slecht. O, 't is slecht! Het kan me niet schelen wat jy zegt." „Maar je hebt nog niet gehoord wat ik te en heb." 'at heb ik wel. Ik luister al uren." „Neen, neen Mary. Neen ik heb het nog niet uitgelegd. Je vat het veel te ernstig op. Het is heelemaal niet ernstig. Het. beteekent niets. Nie mand zal eronder lijden, omdat hij zijn geld terug krijgt, en, bedenk bedenk wat het beteekent. En nu luister!" Zij luisterde. En haar George liet een stortvloed van argumenten hooren, die alle "vermengd en ver f Maar wat begint nu een man tegen twee, zegge twee vrouwen? Er zit derhalve niets anders op dan dat ik naar be neden ga om te vragen om andere kamers, wat hoo ger gelegen en du3 goedkooper óf dat we haar een ander hotel gaan uitzien. Ik verzamel allen moed, waarover ik beschik. Ik ga naar het bureau. De kamers zijn uitstekend, mijn heer, maar te duur! Hebt u goedkoopere? Zoo niet, dan zullen we elders onzen Intrek moeten nemen. Als ik met de noodige kordaatheid deze bedrei ging tegen den mijnheer in het bureau heb geuit, ben ik erg nieuwsgierig naar de uitwerking. Op zoo n mijnheer" straalt iets af van de deftigheid en voornaamheid van het hotel; hij is min of meer een representatie daarvan; zijn manier van doen, zijn wijze van spreken, zijn onberispelijke kleedij in 't keurige zwart, waarin de hagelwitte borst van het overhemd zoo schitterend blinkt, kortom, zijn gan- sche persoonlijkheid spreekt van het diepe besef in zijn ziel, dat hij maar niet is een gewoon menschen- kind, maar dat hij is de groote geest, die het on zichtbare raderwerk van de gansche hotelmachinerie overziet en in beweging houdt, de alwetende voor wien geen geheimen in het door hem gedirigeerde wereldje bestaan. Wat zal deze groote, machtige man doen? Zal hij van uit de hoogte op mij neerzien en me verzoe ken heen te gaan uit zijn etablissement, waar voor menschen met kleine beurzen geen plaats is? Zal hij mij op correct-beleefde manier verzoeken een an dere gelegenheid te zoeken? In het ondeelbaar kleine oogenblik, waarin ik op antwoord wacht, bestudeer ik het gelaat van den deftigen man. En zie, tot mijn grenzemooz verba zing ontplooit zich het strak-voorname masker- uaar glimt een zachten lach om den mond, er glanst .ets van vriendelijkheid in de oogen; de mond opent zich en op allerbeminnelijksten toon wordt me mede gedeeld, dat die prijzen seizoenprijzen zijn en do het derde gedeelte er af gaat voor ons! In dien tusschentijd zijn ook de dames aan net bureau gekomen. Nu is er geen wolkje meer aan de lucht en met verlicht gemoed zeggen we, dat we de kamers zullen houden. En ik denk bij mezelf: een mensch is nooit te oud om te leeron, ik heb een goed lesje gehad, waarvan ik nog vaak hoop te profiteeren en dat lesje is: wees op reis nooit verlegen. Na dit intermezzo gaan we onze eerste wandeling maken. Zij is van korten duur. We verlangen naar cie behagelijke rust in onze mooie kameis, we zul len er dubbel van genieten nu de prijzen zoo zijn gereduceerd. Als wij den volgenden morgen ontwaken, staat de zon al te lichten aan den hemel. Het is half negen op Zondag 11 April. En de Zondag is bij uitnemend heid de dag voor de kerk. We hebben lust om een dienst bij te wonen, en gaan nè het ontbijt, on middellijk naar de hoofdkerk van Florence. Nu dwa len we niet op goed geluk af, maar volgen de kaart. Deze kerk, de domkerk, is dicht bij ons hotel. De eerste groote verrassing komt. Nu weten wij, dat we in de beroemde stad der kunst zijn. De indruk van het gebouw is geweldig. Zoo iets kan men zich in Holland niet voorstellen. De gansche kerk van reusachtige afmetingen, evenals de daartegenaange- bouwde toren is één schittering van gekleurd mar mer. Vooral de toren, die 84 meter hoog zich verheft, maakt een sterken indruk op ons. Hier zien we de renaissance al terstond in volle glorie. Hier maken we kennis met den geest van Brunellesco en ver staan we iets van den schoonheidsdrang, welke in de vijftiende eeuw in de harten der menschen ont waakte, toen de behoefte opkwam om met de traditie der vorige eeuwen te breken. Als we de reusachtige kerk vap. buiten hebben be zien en bewonderd, gaan we door de kostbare bron zen deuren naar binnen. Dat valt echter niet mee. Wel maakt de enorme ruimte sterken indruk, maar toch is er iets kils en kouds in die groote beslotenheid, welke slechts spaarzaam verlicht is. Er zijn eenige zeer mooie schilderingen en midden in de kerk bevindt zich een indrukwekkend beeldhouwwerk, maar toch kunnen we niet vrij worden van eenige teleurstelling, mis schien, omdat we juist door het uitwendige zoo bui tengewoon waren getroffen. Des namiddags maken we een wandeling langs de Arno. Ik heb in mijn huis al sedert eenige jaren een foto hangen, waarop is afgebeeld de ontmoeting van den grooten dichter Dante met zijn geliefde Beatrice. Deze ontmoeting heeft plaats op een der Arnobruggen. Die brug moeten we zien en we willen een poosje blijven staan op het plekje, waar we ver moeden, dat Dante eens stond. Daar gaan eigenaardige gewaarwordingen door een mensch, als hij iets van de geschiedenis weet en dan op historische plekken komt. Ik ondervind dit al tijd zeer sterk. En ik vermoed, dat 't den meesten zóó zal gaan. Wie aan Florence denkt, denkt tegelijkertijd aan Savonarola, die immers wordt bijgenaamd „de pro feet .van Florence". Oflaat ik voor alle zekerheid iets van hem vertellen. Girolamo Savonarola werd in 1452 geboren. Oor- ward waren met liefde. Zy kon die twee ïfiet jcheidem Liefde en argument, argument en lief- ij de rij koin ze niet scheiden, en zy smolten samen tot een heerJyke lekkernij. De arm, dien haar George om haar geslagen had, was een groot nadeel voor haar. Hoe kon zy betwijfelen, da.t naar George gelijk had, wanneer zij rijn hart tegen het hare kon voelen? Hoe verstandiger zyn dan lliij, wanneer haar handen in die lieve bruine vuist lagen? -oij Wu8 by'na overwonnen, toen hy met een: „Zo nu weet je het!" besloot. Zij zou overwonnen zyn, 'indien zy langer ge bleven was onder den bedwelmenden invloed van zijn vroolyke, ernstige woorden. Maar toen hy ophield, kwam rij tot zichzelf. Zy keek haar George aan. Vreeselyk, om de schitte ring in die lieve oogen, stralend van opwinding en liefde, te verduisteren. Toch deed zij het. Zy zeide: „Ik begrijp wat j'e bedoelt, George. Maar ik geloof ook, dat het slecht is." En dan veranderden de kleine handjes en de bruine vuist van plaats. \Vant zij legde haar eene hand onder de vuist en streelde met de andere, terwijl1 zij haar kleine goed bedoelde Zondagsehool-argumenten, haar moeder en-kind-argumenten gaf. En heel schuchter ein digde rij: „Je bent toch niet boos, Georgie! Welr?{' Maar die George van haar gaf haar een klinken de Zoen. „Je bent een kleine heilige; je bent een kleine idioot; je bent een kleine engel; je bent een kléin gansje! Maar daarom houd ik dea te meer van je, niettegenstaande ik je wei door elkaar wilde schudden. Je bederft de aardigste .grap, die ooit gemaakt is; en je bederft onze eenige kans om te trouwen; en de hemel1 alleen weet wat er nu gebeuren moet. Zij lachte gelukkiger dan ooit. „Maar ik heb gelyk, niet?" vroeg rij. „Luistereens goed, heilige en gansje. .Ik denk er eenvoudig niet aan er mee uit te scheiden en al ons geluk op deze wijze te bederven. We zul'len een afspraak maken. Heilige en gansje, we zullen zeggen, dat je gelijk hebt, maar je zal een nacht hebben om erover te denken. Een nacht. En van middag ga je naar Professor Wyvern en vertelt hem alles en hoor je wat hy erover denkt wat een buitenstaander er dus over denktj begrepen! Praat met Professor Wyvern en als je dan nog vindt, dat ik moet uitscheiden, schrijf 't me dan dadelijkdan kom ik morgen tenig, ga naar myn oom en zeg tegen hem: ,oom, ik heb gezon digd. Is het afgesproken, Mary?" „Afgesproken." op zyn horloge. „Ik moet weg. Ik moet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 9