SchagerCourant
kinkhoest.
Zaterdag 14 Augustus 1926.
69ste Jaargang. No. 7894.
Derde Blad.
Drukkende lasten voor Noord-
hollands Noorderkwartier
Feuilleton.
Eenmaal voel aan boord
Laat üw lieveling niet kwellen
Geef het dadelijk
Akker's Abdijsiroop
door D. KOOIMAN,
Lid van Gedeputeerde Staten van Noordholland.
Bijna 7 jaar is het nu geleden, dat de eerste der
zeven pingen kwam opzetten over Noordhvleandi»
Noorderkwartier, t aren gelukkig geen sprinK-
hanen of hongersnood als in het oude Egjrpie vol
gens liet bij ooi verhaal. Maar 't was niettemin
erg genoeg.
Met de eersce der zeven plagen heb ik op het oog
de aireech» zooveel gesmade noogheemraadschaps-
belasting en inzonderheid het daarin begrepen aan
deel in de watersnoodkosten, waarin de eigenaar»
van gronden en gebouwen in de poxders en provin
ciesteden van N'oordnollands Noorderkwartier ieder
jaar opnieuw een zeer onsympathieke bijdrage heb
ben op te brengen. Ik heo daarover horaai|delijk
geschreven en zal er ditmaal niet over uitweiden.
.Laat ik dezen keer slechts zeggen, dat onzo Noord-
ILollandsche, stads- en poiderbewonors dankbaar
zijn voor de'twee jaar gebeden door de staten aan
gebrachte verlichting, docli dat achter 't .„dank
baar'' ook in dit geval moet worden gelezen: „maar
niet voldaan". Gedachtig aan het bekende gezegde
„do aanhouder wint", heb ik op deze onvoldaan
heid slechts even willen wijzen en spreek ik alleen
de hoop uit, dat, evenals in de grijze oudheid,
deze plaag in geen geval' langer aan zeven jaar
zal duren.
De tweede plaag, die ik bedoel', was niet zóó
algemeen als ae eerste, maar daar waar zij kwam
over onze steden, dorpen en poeders was zij meestal
zeer hevig, erger nog dan de heffing der hoog-
hoogheeinraadsL-iiapslasten. Hier geldt het de ook
voor ongeveer zeven jaren aangevangen vernieling
van onze mooie wegen door het zware verkeer., Wy
herinneren ons nog die groote, logge Duiteche
vrachtauto's met scherpe ijzeren banden af
komstig uit den oorlog, naar beweerd werd,
waartegen green van onze wegen bestand was en
die de huizen deden scheuren en kraken. Ook .dat
is iets beter geworden, doordien de thans op de
wegen rijdende' <v rachtauto's en autobussen wel
wat meer den wog ontzien dan de vroegere go-
vaarten, maar feit is dat ook nu nog het wegen-
onderlioud enorm hooger kosten veroorz»iakt, dan
een tiental jaren geleden.. Men vergete ook niet,
dat er nog achterstand is in te haten uit den
vernielingsty'd door die eerste logge gevaarten,
waardoor de weg bedekking op men i gen weg bijna
onherstelbaar is bedorven. De meeste gemeenten
en waterschappen, die wegen hebben to onder
houden, moesten in verband daarmede de belas
tingheffing aanmerkelijk verhoogen. Li sommige
polders bedroeg die verhooging alleen hiervoor
wel f 5.tot f 10.per hectare.
Als derde in de ©enigszins trieste rij zou ik
dan willen noemen de gelukkig, reeds «vóór haar
geboorte om hals gebrachte heffing- van wegen-
lasten over gebouwde en ongebouwde eigendommen
ter tegemoetkoming in de kosten van provinciaal
vvegenoiiderlioud. Ongeveer drie jaren geleden ga
ven gedeputeerde staten aan de staten een uit
voerige uiteenzetting omtrent aanleg en onder
houd door de provincie van een net van primaire
wegen, ten behoeve van het zich steeds meer ont
wikkelende moderne personen— en goederenvervoer.
Tegelijk gaven zij hun voornemen te kennen bij de
staten met voorstellen, te komen om de z.g. naast
belanghebbenden, de eigenaars van gronden en ge
bouwen in de nabijheid der nieuwe wogen, met een
deel der onderhoudskosten te bezwaren. Een motie-
Van Leeuwen c.s. heeft gelukkig tot gevolg ge
had, dat van dit voornemen is afgezien. En al
\evenmin bleken naderhand de staten bereid om een
dergelijke heffing op te leggen aan* de eigenaars
van gebouwen en gronden langs de door de pro
vincie over te nemen „Zesstedenwegen". Alleen,
het voorstel van gedeputeerde staten tot heffing
van wegenlasten op eigendommen langs den Zaan
Iandscnen communicatie weg bij de provincie in
onderhoud overgebracht heeft 't tot 't provin
46.
door A. S. M. HUTGHINSON
Voor Nederland bewerkt door
W. J. A. ROLDANUS Jr.
„Zoetste duif van een Mary," riep hij. Praat
-.toon niet zoo. Ga zitten, dan zat ik het.ie vertellen.
„Maar wat heb ie gedaan, w,at heb je gedaan f"
„Ik zal je vertehen wat ik gedaan heo, als je
eerst gaat zitteen."
Zij ging naar de bank.
„Lach nu, Mary. Je moet eenvoudig laohen. Ik
kan het je niet vertellen, wanneer jo zoo kijkt.
Lach, of ik zal je kietelen."
Zij lachte vroolyk haar eerste verbijstering
was voorbij. „Maar Georgie, het is toch iets vree
set ij ks wat je gedaan hebt, niet waar?"
Hij kwam naast haar rit&n; nam haar hand
ui de zyne. „Het is verschrikkelijk, luister. Van
het begin af. Toen ik den ouden Marrapib vertol-
de, dat ik door mijn examen was, vroeg ik 'hem om
die 500 pond je weet wel waarvoor."
Zjj knikte.
„Hij weigerde, liij werd gewoon dol alleen bij
het denkbeeld Ik vroeg ze hem ter 1'een hij word
nog erger. Mary, hij wou me gewoon geen penny
geven of- voorschieten: je weet toch wat dat be-
teekende?"
De terneergeslagen trek om haar mond gaf ant
woord.
„Welnu, toen heb ik een complot gesmeed. De
oude Wyvern professor Wyvern, jo weet wel'
-77 heeft mij geholpen, Ik dacht, dat als ik die kat,
zijn geliefde Roos, meenam en me een tijdje met
haar verborgen hield, hij
„O, George!"
„Ja?"
„Niets 77 ga door."
dat hij me zeker een beliooning zou aanbie
den. En ik vermoedde, dat 't hem niet zou kunnen
schelen wat hij betaalde. Daarom dacht ik, dat ik
de kat moest meenemen en wegblijven, tot hij vijf
honderd pond bood, of tot ik dacht, dat hii zóó bÜj
ton zijn Roos torug te krijgen, dat hij alleen uit
dankbaarheid doen zou. wat ik wilde. Dan zou ik
haar terugbrengen en net geld krijgen zeggen,
dat ik haar gevonden had, riie je, en en
wacht even zeg in 's "hemels naam nog niets.
George zag, dat zijn Mary op het punt stond uit?
te barsten, en te oordeelen naar de uitdrukking van
ciaal blad weten te brengen, maar deze uitzonde
ring zal, nu ai heb andere gebied van deze hef
fing is verschoond gebleven, vermoedelijk wel niet
lang kunnen stand houden.
Lenigen tijd is ook ernstig sprake geweest van
invoering van een provinciale weggeldbelasting,
waaruit de kosten van de Noordhollaadsche wegen
plannen gedeeltelijk moesten worden bestreden, een
heffing in den trant van die, welke reeds .in Gro
ningen en Noordbrabant is ingevoerd. Ieder die op
de provinciale wegen zou wiLen rijden met auto,
rijtuig of iets, zou dan in het bezit moeten zijn
van een beiastingkaart, b.v. voor een jaar geldig,
hetgeen neerkwam op een jaarlijksche belasting
van vrijwel alle autohouders, voerlieden en fietsers
ten behoeve van de provincie, Deze denkbeelden
zijn echter nimmer in voorstellen aan de provin
ciale staten belichaamd en het zal er ook wol
nooit van komen. Dat dreigde dus als nummer vier.
Maai* in- de vijfde plaats is daar nu het rijk
zelf met voorstellen tod invoering van een rijks
wegenbelasting voor auto's en motorrijwielen. Dat
is nu wei is waar geen heffing, die uitsluitend
komt te drukken op Noordhollands Noorderkwar
tier oef op Noordholland het geheel© rijk zal
er aan worden onderworpen maar do ermei- j
ding past volmaakt in deze opsomming en het
staat wel te vreezen, dat deze heffing binnen niet
langen tijd tot Si&nd zal komen.
in de zesde-plaats verdient dan een eervolle
vermelding de' reeds van enkele zijden gege.en aan
beveling tot heffing van kanaalr echten, indien
dit nooaig mocht zijn, ten einde te. komen tot uitr
voenng van de NoordhoUandsche kanaaenplannen.
Daarmede heeft men met op net oog kanaaireJn-
ten in den gewonen zin van nee woord, rentten na
melijk, welke betaaid moeten worden door hen, die
gebruik maken van de kanalen, want een derge
lijke Heffing van rechten ligt niet in net voornemen i
en moet ook inderdaad ongewensoht worden go-
acht. De bedoeling is en dat acht ik juist gezien I
dat gemeenten en waterschappen (.of een vtyi j
beide) uit vrijen wil zekere beuragen zul'ien op-1
brengen om gezamenlijk 1/6 gedeelte bij te dragon
in de op omstreeks 13*/s millioen gutden geraamue
kosten van aanleg der kanalen. Van enkele zijden
is nu echter reeds beweerd, -7- en ziellier 't fatale
dat, ais die corporaties niet vrijwillig daartoe
overgaan, zy er maar toe moeten worden gedwon
gen. Die dwang zal dan wel1 niet anders in praktijk
zijn te brengen, dan door wederom een nieuwe
heffing aan de landerijen op te leggen tot een
zeker percentage van de belastbare opbrengst voor
de grondbelasting. Ik zal daarover bij deze gele
genheid nu maar niet veel zeggen.
Ik kom nu tot de zevende plaag, die Noordhol
lands Noorderkwartier boven net hoofd liangt en
waartegen ik met klem wil waarschuwen, opdat
met vereende krachten nog getracht kan worden
haar alsnog zooveel mogelijk af' te wenden. Ik
denk aan het voornemen van het rijk, in verband
met voordeelen die sommige streken kunnen heb
ben van de droogmaking van de Zuiderzee, aan
die streken het doen van geldelijke uitkeeringen
op te leggen.
Daarover schrijf ik meer uitvoerig in het vol
gend artikel.
door den
Kom de natuur te hulp de taaie
kleverige slijm los te maken en te
verwijderen. De telkens terugkee-
rende krampachtige, benauwde
hoestaanvallen maken licht van Uw
stevige kleine een zwak poppetje.
Reisindrukken en beschouwingen van
N. J. C. SCHERMERHORN.
IV. .1
Van Avenza gaat het nu over Massa en Viareggio
naar Pisa. De spoorlijn ligt niet meer vlak langs de
zeekust, zoodat het uitzicht uit den trein veranderd
is. We krijgen eenig idóe van de manier waarop de
bodem wordt gecultiveerd. Veel olijfboomen zijn er,
maar ook wei- en bouwlanden. We zien bloemkool
teelt en stellen ons voor met hoeveel minachting de
Langedijker boeren op dit product zouden neerzien.
In Pisa zien we uit den trein den beroemden
scheeven toren, dien wij op vrij korten afstand pas-
seeren en we kunnen ons daarvan dus een goede
voorstelling vormen. Nu verandert de richting en we
gaan recht het oosten in. We sporen door de schoone
provincie Toscane, waarvan Florence de hoofdstad is.
De trein voert ons door een laagberglandschap, dat
rijk is aan afwisseling, de spoorlijn loopt ongeveer
evenwijdig aan de Arno-rivier. Wij bevinden ons in de
uitloopers der Apperiijnsche bergketen, die van Zuid
raar Noord als de ruggegraat van Italië zich uit- j
strekt. Ik verlang naar Florence. Zal 't mee of tegen
vallen? Mijn verwachtingen zijn zoo groot. Ik heb
veel over deze oude stad gelezen, ik heb kennis ge
maakt met de Renaissance, wier bakermat deze stad
is.
Ik denk aan Luther en hoe deze zijn eerste reis
naar Rome maakte. Het was in het jaar 1510. Hij was
gekozen om uit naam van een zevental kloosters tot
den paus te gaan. Na een vermoeiende reis (wat heb- j
ben wij twintigste-eeuwers het toch gemakkelijk met
onze moderne verkeersmiddelen) nadert hij de hoofd
stad van het roomsch-katholicisme. Hij is sterk on
der den indruk, als de stad, die op zeven heuvelen
is gebouwd, voor hem oprijst. De indruk wordt hein
te machtig en hij valt op de knieën neer en roept
uit: „Heilig Rome! ik groet u!"
Zóó ging het mij niet. Ik ben rustig op mijn bankje
blijven zitten. Maar toch was er eenige ontroering in
me bij de gedachte, dat ik wat ik soms nauwe
lijks durfde hopen Florence zou zien.
De trein staat stil. Een drager is fluks gevonden en
in de reisgids hadden we op goed geluk af een hotel
opgeduikeld. En met 't gezicht van iemand, die er
dagelijks komt, zeg ik aan den blauwkiel dat we ho
tel „Roma" moeten hebben. In ordel Buiten het sta
tion vinden we den hotel-omnibus. Even afrekenen
met den drager en.... daar rolt 't rijtuig met ons over
de Florentijner keien. Lang duurt het niet en onze
nieuwsgierigheid ten opzichte van onze verblijf
plaats is spoedigbevredigd. Ons hotel is maar enkele
minuten van het station verwijderd. Nauwelijks
staat ons rijtuig stil of 'n gedienstige geest opent het
portier. Een ander neemt de boven op 't rijtuig ge
plaatste koffers in ontvangst en een derde staat bij
de geopende deur met hoffelijke buigingen ons be
groetend. In een oogwenk zijn we binnengeloodsd in
een keurige hall. We kijken elkaar even aan en le
zen in eikaars oogen: een fijne boel hier. Dan stap
pen we naar 't bureau, waar we twee kamers vragen.
De nummers worden ons genoemd en voor we weten
wat er gebeurt, zitten we al in de lift, welke ons naar
de eerste étage voert, waar een jongmënsch ons naar
de ons toegewezen kamers geleidt. Onze koffers zijn
er al. Als we alleen zijn, nemen we alles goed op.
Dat hebben we getroffen 1 Wij. mijn vrouw en ik, heb
ben een prachtkamer. Daar wordt op onze deur ge
klopt, Ja!
Onze reisgenoote stapt binnen. Hebben jullie ook
zoo'n mooie kamer?
Ja. wat een bof hè?
Maar hebben, jullie den prijs gezien?
We gaan naar de deur, waar op een' kaart de prijs
is genoteerd. De gezichten veranderen. Neen, maar
dat kan niet. Honderd lire voor de tweepersoons
kamer en vijftig lire voor de andere. Daar komt dan
nog bij 15 procent voor de bediening,* 7 procent
vreemdelingenbelasting, 5 procent weeldebelasting!
En we zijn pas aan 't begin der reis. Dat kost ons
minstens een paar dagen van de reis. Ik tracht te
berekenen dat 't wel kan, dat we op andere uitga
ven moeten bezuinigen, dat we er nu eenmaal zijn.
haar oogen, waren het woorden, die hjy reden haid
Sto vreezen. „Zeg nog niets, het geld krijgenen dan
zouden wij opsparen en hem terugbetalen en het
hem vertellen. Daar."
Zij barstte uit: „Maar George hoé kon je
ie het? O, het is verkeerd net is verjehrikkë-
lyk! Weet je, hoe tle menschen je zouden noe
men? Zy zouden zeggen, dat je ja, ze zouden
zeggen, dat ie ,r
riy griste het verschrikkelijke woord van haar
lippen met een kus.
>yLn zouden zeggen,t dat ik een gek was als ik
mij door Marrapit liet berooven van wat myn
eigendom is. Dat is de kwestie, Mary. Het is myn
|Ik voelde heel goed, dat jij dafc zou inzien: ander»
J hy aarzelde, hy verkeerde in moeilijkheden.
Echt als een man trachtte hy plotee.ing de ver-
antwoordelijkheid op de vrouw to schuiven V
anders zou ik het niet gedaan hebben."
Zijn Mary had de tegenwoordigheid van geest
uit het net to slippen, hem met de drietand een
doodelijke steek toe te brengen: „Als je dat ge
dacht hebt, waarom heb je me 't dan niet verbeid
De steek verbijsterd© hem;; bracht hem aan 't
stotteren: „Het jo verbellen, het je vertellen? Hoe
Ikon ik het je vertellen? Ik heb het in de ingeving
j van een oogenblik gedaan."
I, „Je had kunnen schrijven. O, George 't is ver-
](keerd. Het is verkeerd."
„Verkeerd, verkeerd! Echt Voor een rouw om dat
te zeggen. Je zoudt niet naar re'de luisteren. Jullie
springt op iets af en
„Ik
3 op iets af en sluit ooren en oogen."
zal naar rede luisteren. Maar ly hebt
„xjv 440H jjmmw. xux»uux:ou. maar jy jllöuü .geen
reden. Als je die hadt, waarom heb je me 't dan.
niet verteld, vóór ie het doodt?"
„Waarom ik hot ie niet verteld heb? Ik heb je
gezegd waarom. Ik heb je gezegd, dat ik het deed
in de ingeving van het oogenblik
Maar zy streed nog voort. „Ja dat is het juist.
Je hebt. niet nagedacht. Maar nu je nadenkt, moet
je het in het ware licht zien. Je moet zien, dat
het verkeerd, is."
„Dat doe ik niet. Heelemaal' niet."
„Maar waarom windt je je dan zoo op?"
„Ik ben heelemaal' niet opgewonden."
„Dat ben je wol. Je zegt .allerlei din
gen Je zei dat ik precies
een vrouw .was." Daar kwam de zakdoek
van Üie belachelijke Mary; ging naar Mary's klein
neusje.
George sprong naar haar toe. „O, Mary, toe,
huil toch met, lieve meid!"
Het neusje kwam voor een minuut te voor-'
schijn een heel glanzend neusje.
„Ik moet huilen of ik wil of niet. Dit is edn
oen vreeselijke geschiedenis^' Het glanzende
neusje verdween weer.
George trachtte den zakdoek -weg te trekken,
trachtte zijn gericht tegen 't hare te brengen. Een
knokig schoudertje prikte hardnekkig op hem in en
'belette het hem. Wanhopig barstte liij uit: „Ver
domme, o, wat een beest ben ikIk breng jou
altyd aan het huilen. O, Mary! ik kan niet»
goeds doen. Ik heb a.1 die dagen een vreeselijken
tijd gehad en ik Snakte er zoo naar je te rien
en «u 'heb ik je uitgescholden en ben ik een
bruut geweest."
Zyn Mary slikte de tranen, die het glanzende
neusje iedere minuut glanzender maakten, in. Zy
kon nooit hooren, dat haar George rioitzelf be
sdiuldigde. Na een diepen zucht: „Je bent geen
bruut geweest. Het is myn mijn schuld, dat
ik je niet dadelijk begrijp. Misschien begrijp ik
het niet." - j
Hy sloeg zyn arm om haar heen. „Je begrijpt
het niet, Mary. Heusch en waarachtig, je begrijpt
het niet. Laat ik het ie vertetien. Zeg geen woord
voor ik uitgesproken ben; ik zal je eerst vertelién
waarom ik de Roos hier gebracht heb. Ik kan
haar nergens anders bewaren. Ik word over heel
Engeland nagejaagd. Biill en die vervloekte de
tective zitten me nu na. En ik moet die beest
achtige kat eenvoudig verbergen waar rij veilig
zal zijn. Welnu, het is 't veiligst hier hier, vlak
onder hun neus, waar niemand ooit zal zoetten,
omdat iedereen denkt, dat zij nu mijlen ver weg
is. Ik kan niet bij haar blijven, omdat ik ,ver weg
moet zijn op het spoor dat rij denken, dat ik ge
vonden heb vooral nu de detectives er zich mee
bemoeien: begrepen? En daarom wou ik, dat jij
hier iederen'dag de kat kwam voeden. Je zultvhier
volkomen veilig zijn en lang zal het niet duren. Je
wilt toch, niet? O, Mary, bedenk wat het voor
ons beteekent!"
Zij wreef haar glanzend neusje: „Ik wil alles
doen om jou te helpen. Maar Georgie, 't is niet
goed; 't is slecht. O, 't is slecht! Het kan me
niet schelen wat jy zegt."
„Maar je hebt nog niet gehoord wat ik te
en heb."
'at heb ik wel. Ik luister al uren."
„Neen, neen Mary. Neen ik heb het nog niet
uitgelegd. Je vat het veel te ernstig op. Het is
heelemaal niet ernstig. Het. beteekent niets. Nie
mand zal eronder lijden, omdat hij zijn geld terug
krijgt, en, bedenk bedenk wat het beteekent.
En nu luister!"
Zij luisterde. En haar George liet een stortvloed
van argumenten hooren, die alle "vermengd en ver
f Maar wat begint nu een man tegen twee, zegge twee
vrouwen?
Er zit derhalve niets anders op dan dat ik naar be
neden ga om te vragen om andere kamers, wat hoo
ger gelegen en du3 goedkooper óf dat we haar een
ander hotel gaan uitzien.
Ik verzamel allen moed, waarover ik beschik. Ik
ga naar het bureau. De kamers zijn uitstekend, mijn
heer, maar te duur! Hebt u goedkoopere? Zoo niet,
dan zullen we elders onzen Intrek moeten nemen.
Als ik met de noodige kordaatheid deze bedrei
ging tegen den mijnheer in het bureau heb geuit,
ben ik erg nieuwsgierig naar de uitwerking. Op
zoo n mijnheer" straalt iets af van de deftigheid en
voornaamheid van het hotel; hij is min of meer een
representatie daarvan; zijn manier van doen, zijn
wijze van spreken, zijn onberispelijke kleedij in 't
keurige zwart, waarin de hagelwitte borst van het
overhemd zoo schitterend blinkt, kortom, zijn gan-
sche persoonlijkheid spreekt van het diepe besef in
zijn ziel, dat hij maar niet is een gewoon menschen-
kind, maar dat hij is de groote geest, die het on
zichtbare raderwerk van de gansche hotelmachinerie
overziet en in beweging houdt, de alwetende voor
wien geen geheimen in het door hem gedirigeerde
wereldje bestaan.
Wat zal deze groote, machtige man doen? Zal hij
van uit de hoogte op mij neerzien en me verzoe
ken heen te gaan uit zijn etablissement, waar voor
menschen met kleine beurzen geen plaats is? Zal hij
mij op correct-beleefde manier verzoeken een an
dere gelegenheid te zoeken?
In het ondeelbaar kleine oogenblik, waarin ik op
antwoord wacht, bestudeer ik het gelaat van den
deftigen man. En zie, tot mijn grenzemooz verba
zing ontplooit zich het strak-voorname masker- uaar
glimt een zachten lach om den mond, er glanst .ets
van vriendelijkheid in de oogen; de mond opent zich
en op allerbeminnelijksten toon wordt me mede
gedeeld, dat die prijzen seizoenprijzen zijn en do
het derde gedeelte er af gaat voor ons!
In dien tusschentijd zijn ook de dames aan net
bureau gekomen. Nu is er geen wolkje meer aan de
lucht en met verlicht gemoed zeggen we, dat we de
kamers zullen houden.
En ik denk bij mezelf: een mensch is nooit te
oud om te leeron, ik heb een goed lesje gehad,
waarvan ik nog vaak hoop te profiteeren en dat lesje
is: wees op reis nooit verlegen.
Na dit intermezzo gaan we onze eerste wandeling
maken. Zij is van korten duur. We verlangen naar
cie behagelijke rust in onze mooie kameis, we zul
len er dubbel van genieten nu de prijzen zoo zijn
gereduceerd.
Als wij den volgenden morgen ontwaken, staat de
zon al te lichten aan den hemel. Het is half negen
op Zondag 11 April. En de Zondag is bij uitnemend
heid de dag voor de kerk. We hebben lust om een
dienst bij te wonen, en gaan nè het ontbijt, on
middellijk naar de hoofdkerk van Florence. Nu dwa
len we niet op goed geluk af, maar volgen de kaart.
Deze kerk, de domkerk, is dicht bij ons hotel.
De eerste groote verrassing komt. Nu weten wij, dat
we in de beroemde stad der kunst zijn. De indruk
van het gebouw is geweldig. Zoo iets kan men zich
in Holland niet voorstellen. De gansche kerk van
reusachtige afmetingen, evenals de daartegenaange-
bouwde toren is één schittering van gekleurd mar
mer. Vooral de toren, die 84 meter hoog zich verheft,
maakt een sterken indruk op ons. Hier zien we de
renaissance al terstond in volle glorie. Hier maken
we kennis met den geest van Brunellesco en ver
staan we iets van den schoonheidsdrang, welke in de
vijftiende eeuw in de harten der menschen ont
waakte, toen de behoefte opkwam om met de traditie
der vorige eeuwen te breken.
Als we de reusachtige kerk vap. buiten hebben be
zien en bewonderd, gaan we door de kostbare bron
zen deuren naar binnen.
Dat valt echter niet mee. Wel maakt de enorme
ruimte sterken indruk, maar toch is er iets kils
en kouds in die groote beslotenheid, welke slechts
spaarzaam verlicht is. Er zijn eenige zeer mooie
schilderingen en midden in de kerk bevindt zich een
indrukwekkend beeldhouwwerk, maar toch kunnen
we niet vrij worden van eenige teleurstelling, mis
schien, omdat we juist door het uitwendige zoo bui
tengewoon waren getroffen.
Des namiddags maken we een wandeling langs
de Arno. Ik heb in mijn huis al sedert eenige jaren
een foto hangen, waarop is afgebeeld de ontmoeting
van den grooten dichter Dante met zijn geliefde
Beatrice. Deze ontmoeting heeft plaats op een der
Arnobruggen. Die brug moeten we zien en we willen
een poosje blijven staan op het plekje, waar we ver
moeden, dat Dante eens stond.
Daar gaan eigenaardige gewaarwordingen door een
mensch, als hij iets van de geschiedenis weet en dan
op historische plekken komt. Ik ondervind dit al
tijd zeer sterk. En ik vermoed, dat 't den meesten
zóó zal gaan.
Wie aan Florence denkt, denkt tegelijkertijd aan
Savonarola, die immers wordt bijgenaamd „de pro
feet .van Florence". Oflaat ik voor alle zekerheid
iets van hem vertellen.
Girolamo Savonarola werd in 1452 geboren. Oor-
ward waren met liefde. Zy kon die twee ïfiet
jcheidem Liefde en argument, argument en lief- ij
de rij koin ze niet scheiden, en zy smolten
samen tot een heerJyke lekkernij. De arm, dien
haar George om haar geslagen had, was een groot
nadeel voor haar. Hoe kon zy betwijfelen, da.t
naar George gelijk had, wanneer zij rijn hart
tegen het hare kon voelen? Hoe verstandiger zyn
dan lliij, wanneer haar handen in die lieve bruine
vuist lagen?
-oij Wu8 by'na overwonnen, toen hy met een:
„Zo nu weet je het!" besloot.
Zij zou overwonnen zyn, 'indien zy langer ge
bleven was onder den bedwelmenden invloed van
zijn vroolyke, ernstige woorden.
Maar toen hy ophield, kwam rij tot zichzelf. Zy
keek haar George aan. Vreeselyk, om de schitte
ring in die lieve oogen, stralend van opwinding en
liefde, te verduisteren. Toch deed zij het.
Zy zeide: „Ik begrijp wat j'e bedoelt, George.
Maar ik geloof ook, dat het slecht is."
En dan veranderden de kleine handjes en de
bruine vuist van plaats.
\Vant zij legde haar eene hand onder de vuist en
streelde met de andere, terwijl1 zij haar kleine goed
bedoelde Zondagsehool-argumenten, haar moeder
en-kind-argumenten gaf. En heel schuchter ein
digde rij: „Je bent toch niet boos, Georgie! Welr?{'
Maar die George van haar gaf haar een klinken
de Zoen. „Je bent een kleine heilige; je bent een
kleine idioot; je bent een kleine engel; je bent
een kléin gansje! Maar daarom houd ik dea te
meer van je, niettegenstaande ik je wei door elkaar
wilde schudden. Je bederft de aardigste .grap,
die ooit gemaakt is; en je bederft onze eenige kans
om te trouwen; en de hemel1 alleen weet wat er nu
gebeuren moet.
Zij lachte gelukkiger dan ooit.
„Maar ik heb gelyk, niet?" vroeg rij.
„Luistereens goed, heilige en gansje. .Ik denk
er eenvoudig niet aan er mee uit te scheiden en
al ons geluk op deze wijze te bederven. We zul'len
een afspraak maken. Heilige en gansje, we zullen
zeggen, dat je gelijk hebt, maar je zal een nacht
hebben om erover te denken. Een nacht. En van
middag ga je naar Professor Wyvern en vertelt
hem alles en hoor je wat hy erover denkt wat
een buitenstaander er dus over denktj begrepen!
Praat met Professor Wyvern en als je dan nog
vindt, dat ik moet uitscheiden, schrijf 't me dan
dadelijkdan kom ik morgen tenig, ga naar
myn oom en zeg tegen hem: ,oom, ik heb gezon
digd. Is het afgesproken, Mary?"
„Afgesproken."
op zyn horloge. „Ik moet weg. Ik moet