VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Voor de Kinderen.
Het Geheim van het
Oude Horloge.
neer er xifïi wv. j .*<i i- -■#
had het hondje geen oogenblik ruet. Dan moest het
onophoudelijk op de schoot of in de ai-men van de
jonge dame blijven, die het vertroetelde en met vurig
verliefde oogen aankeek, alsof zij er zoo in zou bijten
van louter liefde,
In het gezelschap van dames en bejaarde mannen
werd het hondje ook wel eens geliefkoosd maar de
aanwezigheid van jongeheeren deed de vertroeteling
en liefdoenerij tot een hoogte stijgen, waar wij ons
geen idee van kunnen vormen.
Toch was b*l hondje nJet het doelwit van al die
liefkoozlngen en zoete woordjes. Zij wareD de han
delingen en woorden, die langs een omweg het hart
der jongeheeren moesten bereiken. Het doen en laten
van 't vertroetelende meisje beteekende niet. anders,
dan aan de hoeren duidelijk te laten blijken, boe lief
zij voor een man zou kunnen zijn. Het beteekende,
zooals Justus van Elfen het zoo treffend wist te zeg
gen: „Ziet eens. Mijn Heeren, ziet eens hoe mijn ziel
van natuurlijke teederheid overvloeit; begrijpt toch
ik bid U, zoo ik zoo eene hevige liefde voor mijn
I
hpndje gevoel, hoe hei sok eJJ dt^lve,
naar mijn wensch, te beantwoorden, wat uitgeknipte
en buitengemeene teekenen van genegenheid ik in
staat zou zijn te toonen aan een mane die zich mees
ter van mijn hart wist te maken, en van wien mijne
welbestede liefkoozlngen, met interest, mij zouden
kunnen betaald worden."
De degelijke aard van ons nationaal karakter, zoo
als die tot uiting kwam een eeuw te voren, in den
bloeitijd, was in de eeuw van verval geheel verdwe
nen. In alles deed men na, wat do Franscho mode
voorschreef, het wufte fcreeg overhand F.n al jt
niet gemeend, ernst of geen ernst, de jongedames wa
ren steeds gereed, haar gunsten met kwistige hand
uit te deelen.
Een zinnespel; „Hedendaagsche Wereld" drukte
het aldus uit;
Da tis tot tijdverdrijf, de mode van ons land;
De juffers minnen nu heel op een and'ren trand.
Als over honderd jaar; die mode is lang verdwenen,
Veel vrijers loopen nu gemeenlijk blauwe schenen.
Mw
Vaders vriend boschwachter Eekhoorn,
heet ons hartelijk welkom, We vertellen
;:em van de bruiloft, waarop we te gast
waren en van den mierenkoning. Maar
van de geschenken zeggen we niets.
654. Dg boschwachter neemt ons dan mee
'i boach in. „Kijk. daar zijn ze aan 't hout
haken." Wij heben nog nooit zoo
iets gezien en gaan vol belangstelling er
op af. 0
<355. „Zie je" zegt Eekhoorn „deze grooten boom
beeft verrotte wortels en hij zou bij den
eer» en den besten grooten storm om
slaan. Daarom hakken we hem nu maar
om. Vis zwaar werk, hoor!"
656.
„Ik zou 't best eens willen probee-
ren!" zeg ik, maar neem eerst gauw 'n
slokje uit mijn tooverfleschje. Nu zullen
we dan toch eens zien of het cadeau van
den Mierenkoning werkt!
657.
De boschwachter vindt het goed, dat
ik den bijl eens even zwaai. Jongens
ik voel me zoo sterk. Een twee
driedaar heb ik den woudreus door
kliefd. Eekhoorn schudt verbaasd het
hoofd: dat is tooverspull
658.
Dan ga ik haasje-over springen met
de drie jongetjes Eekhoorn, maar 't
tooverdrankje werkt nog en ik neem een
sprong zóó hoog, dat ik zelf niet weet
waar ik blijf.
050.
Ik vlieg hoog over den weg, hoog
over 't dak van het boschwachtershuis.
De kleine Eekhoorns staan, armen in de
lucht, te schreeuwen: „Hans, Hans, waar
blijf je?"
Ja als ik dat zelf maar wistl Ik vlieg
en vlieg, tot ik eindelijk hals over kop in
een greppel beland en me natuurlijk flink
pijn doe. Is me dat 'n pretje,
1
Nieuwe avonturen van Bram Vingerling,
door L. Roggeveen.
Vervolg I.
Maar op de plaats, waar bij andere wijzerplaten
de cijfers van 1 tot 12 te lezen zijn, stonden hier op
de eerste netjes de namen van de dagen geschreven,
en op de tweede de namen van do maanden. Deze
twee wijzerplaten moesten bevestigd worden elk vóór
p"r rad, en aan dai rad zat weer een wijzer. Beide
raderen werden in beweging gebracht door do „sein-
wekker," Maar akngezien deze wekker 't niet al te
nauwkeurig nam met den tijd, besloot Bram, om een
nieuwe kracht aan to schaffen, die wat ernstiger te
werk ging.
Bram ging zitten en ontwierp een nieuw plan. 't Re
sultaat van z'n teekening was, dat hij, tot de conclu
sie kwam, nog héél wat dingen noodig te hebben.
„Die zal ik morgen gaan koopen", zei hij. „En nu
pruts ik hier vandaag niet meer aan."
Hij ging nog wat zitten lezen, tot Grietje hem riep
voor 't eten.
Vader zat met 't avondblad van de „Express' voor
zich.
Nieuws, vader?" vroeg Bram.
„De minister van Financiën is afgetreden; de
broodprijs is verhoogd, er is weer een spoorwegonge
luk in Frankrijk gebeurd en Bram Vingerling wint
den eersten Hoogenraedtprijs", zei vader, terwijl hij
verder las.
Moeder kwam binnen en de familie Vingerling
ging eten En.... 't was een feestmaal! Dat zou 't,
natuurlijk toch geworden zijn. ook zonder de tien
gulden van Bram.
's Avonds kwam Henk, met z'n vader en z'n*moe-
der. Toen werd 't een echt gezellige avond, met veel
muziek. Bram speelde tamelijk goed piano, weet je.
F.n Henk's vader, die aan een groote opera verbon
den was, kon ook goed op de piano terecht. Henk
tjingelde zoo'n beetje op de fluit.
,Weet je nog wel van verleden jaar?" vroeg moe
der. „Toon neef Willy hier was? Jullie speelden sa
men, piano en viool en dat klonk zoo aardig, dat de
menschen op straat bleven luisteren."
Zou Willy dit jaar nog komen?" vroeg Bram.
,.Ik zou 't wel denken", antwoordde moeder. „Hij
heeft nog nooit een zomervacantie overgeslagen."
.Vanavond schrijf ik nog wel een briefkaartje", zei
vader. „Hij kan komen, wanneer hij wil".
Vóór Bram naar bed ging. las hij de oorkondejiog
eens heelemnal over. Met vier punaises prikte hij 't
papier aan den wand.
„Als ik dan morgenochtend wakker word. zie ik
het dadelijk", zei hij.
Tien minuten later sliep hij.
II.
Het oude horloge.
„Ga je wandelen, Bram?"
„Ja moeder, 't is heerlijk weer, en ik moet toch wat
koopen op de markt of zoo. En dan heb je maar, last
van de fiets."
„Je hebt gelijk! Ben je om een uur of half een
terug?"
„Ja moeder! Ik zal er voor zorgen".
Bram stapte wegr Brinio, zijn hond, ging mee. Zpo
wandelden ze dikwijls met z'n tweeën. Bram praatte
soms met Brinio, alsof de hond ven mensch was.
Blaffend gaf Brinio dan antwoord.
„Ja zeker", zei Bram, „Brinio verstaat en begrijpt
wut ik zeg."
't Prachtige zomerweer had voel wandelaars naar
buiten gelokt. 'Bram genóót van de heerlijke lucht,
van de mooie wandelwegen, van de vele winkels met j
mooie uitstallingen, maar bovenal genoot hij van 't i
prettige gevoel, dat hij vacantie had, en dat hij! de
Hoogenraedtprijs had gewonnen.
„Wat leven we toch gelukkig", zei Bram,
„Waf waf", blafte Brinio, en dat beteekende, dat
Brinio 't ook vond.
Bram liep 't Plein 1813 over en kwam al gauw
door de Parkstraat, langs 't Voorhout voorbij de
Plaats, waar 't standbeeld van Jan do Witt door veel
buitenlanders bewonderd werd; hij liep onder de
Gevangenpoort door, waar een lange rij belangstel
lenden stond, nieuwsgierig om binnen eens een kijk
je te nemen. Bram ging verder, stak 't Buitenhof
over. volgde de Veenestraat, de Vlamingstraat en
kwam poo op de Markt.
Wat een drukte daar!! Langs de heele eindelooze
Prinsegracht stond een dubbele rij1 kramen en
tenten, 't Was een tentenstad op zichzelf. Van alles
was er te koop tegen lage prijzen, veel lager dan in
de winkels. Daar waren tenten met boeken, oude,
nieuwe en even-gebruikte. Bram neusde daar dik
wijls en 't was al verschillende malen gebeurd, dat
hij daar wat van zijn gading had gevonden. „De Ars
Magica verleden jaar. Weet je nog. Brinio?''
„Waf", antwoordde Brinio.
't Mannetje stond er nog, net als toén.
„Alles voor me klante alles voor me klante
Hebt uwes nog wat. noodig?"
„Née baas. vandaag niet", zei Bram.
Overal schreeuwende kooplui dat hooren en zien je
verging. Vrouwen, belust op koopjes, grabbelden in
groote hoopen wollen, linnen en katoenen stoffen,
spotgoedkoop! Vruchtenkooplieden prezen hun waren
aan:
„Mooie rijpe bananen. Fijne handperen twintig
centen een kilo".
Een vischboer schreeuwde:
„Fijne nieuwe haring. Hollandschey nieuwe haring.
Nieuweeeel"
Bram werkte zich tusachen de menschen door; vis-
schen. hoeken of vruchten had hij niet noodig van
daag. Ook geen bloemen,, en hoewel hij 'n liefheb
ber was van cactussen, terwij) ze daar héél goedkoop
♦e krijgen waren, liep hij toch door, tot hij bij de af-
deeling oud-roest kwam.
't Was anders niet alleen oude rommel daar! Je
kon daar van alles krijgen, van spelden en koperen
kranen af. tot complete ijzeren ledikanten toe.
Du kooplui hadden hun waren maar gewoon op de
straatsteenen uitgestald. Als je een kleinigheid voor
je huis noodig had, kon je daar altijd terecht. Bram
had daar eens voor een dubbeltje een prachtige
groene gemberpot gekocht, die nu zijn kamertje sier
de. Ook allerlei onderdeelen die hij noodig had bij1
z'n proefnemingen had hij daar om zoo ie zeggen
voor niots gekregen.
„Nou moet ik een goede wekker hebben", zei Bram.
Zoekend liep hij langs de talrijke uitstallingen, maar
er was niets bij, wat van zijn gading was. Geen en
kele wekker, geen enkel klokje, geen enkel oud hor
loge zelfs.
„Ga moe, Brinio, naar de Gedempte Gracht" zei
Bram. Hij. hoopte in een van de vele uitdragerswin-
keitjes wat. te vinden. Heel gauw was hij er. Vlak
hij de Wagenstraat zag hij een winkeltje, dat ham
aantrok. Dikwijls had hi| daar al staan turen door
dp kleine groene ruitjes naar de vele, in zijn oogen
kostbare dingen, die daar te koop lagen. Tientallen
vazen, grove en fijne, mooi gevormde en lompe la
gen daar. Eén klein krüikje stond er in een hoekje,
bijna grijs vnh spinrag en stof. „Mooi dingetje",
dacht Bram. Daar lagen messen, scharen, verroest en
bijna niets waard, naast oude koperen kandelaars,
en fijmgeteekonde. doozen; wandbordjes, vervaardigd
ter herinnering aan een of ander regeeringsjubileum
gemberpotten in allerlei soorten: doodgewone grove
modellen en mooie fijne groene, met gouden figu
ren afgewerkt; oude hoornen brillen; zilveren naal-
derikokers; kostbare geslepen kristallen fleschjes met
zilveren stoppen; antieke kaarsenkronen; ivoren
bladwijzers, pagoden en Boeddhabeeldjes.... Bram
bekeek en bewonderde met gretige oogen en bij al de-
Ze dingetjes dacht hij: „Dat wou ik wel graag heb
benOch wat mooi, wat fijn....l"
Hij ging door de wrakke vervelooze deur raar bin
nen. Het winkeltje was heel' klein en donker. Geen
plaatsje was onbenut gebleven.
.Zooveel voorwerpen heb ik nog nooit bij elkaar
gezien", dacht Bram. In den rechterhoek stonden
groote vazen en flesschen: Een grijs verweerd tuin
beeld stond naast hem. De heele rechterwand was
vojbehangen met oude blauwe en paarse -egels, die
alle dezelfde-teekening vertoonden. Vier, vijf kristal
len kronen hingen aan de zwartberookte zoldering.
Toen Bram binnenkwam, was de bel mei een ru
moerig geklingel overgegaan. Heel schel klonk dat
in den stoffigen winkel. Nu hing de klepel al een
poos weer stil en nog steeds was er niemand geko
men om hem te helpen.
Op de toonbank lagen in bonte warreling door el
kaar roestige spijkers, koperen krammen en kranen,
spekstenen beeldjes en bronzen munten vooral
oudeHollandsche. Belangstellend nam hij er een
paar in z'n handen en las de opschriften. Gel-
ria 1642Zeelaridia 1739West-Friesland 1702,
In een hoek stond een groote koperen kooi met een
papegaai er in. „Lovend of opgezet?" dacht Bram. T?e
vogel bewoog niet.Dus opgezet,...", besict^ hij.
Doodstil was 't in 't winkeltje, 't Rumoer van de
stad. hoewel dichtbij leek wel' heel uit de verte te ko
men.,.. Nog steeds kwam er niemand,...
„Volk", riep Bram en tegelijk schrok hij van zijn
eigen stem. Brinio, die dadelijk was gaan liggen,
stond hu ook op, en gluurde met z'n verstandige
oogen naar een donkeren hoek.
Er kwam niemand....
„Nog maar eventjes wachten", dacht Bram. „Er is
hier genoeg te zien. Ik verveel me nog heele maal
niet."
Opeens blafte Brinio heel hard. En meteen begon
de opgezette" papegaai luid te krijschen.
„Stil Brinio", zei Bram, zich omdraaiend. Briniu
ging grommend liggen. „Zoo, koest maar jongen...."
Bram keek weer den winkel in... Hè? Wat was dat
nu? IHoe....? Bram wreef z'n oogen uit! Dat was...',
dat leek wel tooverij1
Achter de toonbank stond een stokoude man!
„De koopman", dacht Bram. „Maar hoe komt die
hier zou gauw? Als hij door die gangdeur gekomen is
had ik hom- moeten zien binnenkomen 1 Dat ia een
geheimzinnige boel hier. Enfin...."
„De jongeheer wenscht....?" vroeg de koopman
met een bevende stem. Bram keek den man eens
goed aan. Zoo iemand had hij' nog nooit gezien! Hij
I was gekleed in een donkergroen pak, dat op een
I eigenaardiga manier gemaakt was. Daarover droeg
hij een grove bruine kamerjapon met een zwarte
bontkraag. Behalve enkele lange spierwitte krullon
was de man heelemaal kaal; op z'n schedel prijkte
een zwart fluweelen kalotje. Met z'n magere witte
vingers streelde do koopman doorloopend door z'n
j lange zilvergrijze baard, En z'n oogen! Bram moest
maar steeds naar die oogen kijkenl Ze schitterden
als kolen vuur.
De koopman keek Bram aan, glimlachte even en
vroeg toen weer:
De jongeheer wenscht....?"
„Ikikverkoopt U ook wekkers?" zei
Bram.
„Wekkers, horloge's pendule's, Friesche, Zeeuw-
sche. Schwarzwalderklokken, alles wat den rijd aan
wijst" zei de koopman. Hij wees naar een klok aan
den wand. „Kijkt U maar eéns!"
Meteen sloeg de klok en 'n koekoekje riep elf maal
met een schel geluid: ..Koekoek, koekoek
„Ik heb geen groote klok noodig", zei Bram, „al
leen maar een goedloopende wekker. Kunt U me
daaraan helpen?"
„Ik zal den jongeheer uaten zien wat ik heb', zei de
koopman. En vlug zette hij een heel stelletje wek
kers. klokjes en horloges op de toonbank. Bram
keek en onder 't kijken kroop er een eigenaardig
gevoel door z'n lichaam, Dat waren toch gewone
wekkers en horloges, zooals hij ze wel duizend maal
gezien haden toch...: 't was net, of al die tik
kende dingen.... leefden!! Ja, ze tikten, net als an
dere klokken, maar Bram hoorde tusschen dat on
ophoudelijke razende gatikstemmetjes, alsof ze
met elkaar smoezelden en praatten....
Z<>u de koopman dat ook merken? Bram keek, den
ouden man aan. Die zat rustig op een laag trapje
in een oude krant te lezen. Hij liet z'n klant op z'n
gemak kijken!
„Ik zal er maar een uitzoeken", dacht Bram; hij
begon zich hoe langer 'hoe minder op z'ngomak te
voelen en daarom wilde hij maar zoo gauw mogelijk
het stoffige winkeltje uit.
Wordt vervolgd.
Correspondentie zenden naar L. ROGGEVEEN,
MARETAKSTRAAT 54, DEN HAAG.