A
VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Voor de Kinderen.
Het Geheim van het
Oude Horloge.
ijJ
662. En al heel gauw ben Ik de Eekhoorns
een geweldig stuk voor. Ik zou wel eens
willen stoppen, maar ik kan niet, door
hollen, doorhollen, maar foei, wat krijg
lk 't warml
Voortreffelijk geleerde, antwoordde Nasruddin ge-
vat, zeg mij, door welk middel zijt ge in staat ge
weest, uw jeugd tot op den huidigen dag te bewa-1
ren?
T
EEN VREEMDE LANTAARN.
Twee oude hecren, celibatairs, wonen rustig, ieder
op een klein dorpje, in de buurt.
Ieder in een klein villatje, verzorgd door trouwe
huishoudster.
Beiden lusten hun „natje en hun droogje" goed!
Zij komen op vastgestelde avonden geregeld bij
elkander, om dan, c-öifei SÏWig gl&svsjs wijn, ito ge
beurtenissen van den dag te bepraten.
Op zekeren avond weer do gewone samenkomst.
Beiden „pimpelen" ter dege, en als gevolg is hun
beider geest niet meer volmaakt helder, hetgeen dui
delijk wordt door hun beider twijfel, waar zij zich
toch inderdaad bevindenl
„Hoe zit dat nou?"
„Ben ik bij jou? Of gij bij mij?"
Toen dit probleem was opgelost, namen zij af
scheid.
•De vertrekkende vol zorg voor zijn vriend, even
min als hij, nog vost ter beeta* stelde dea achterblij
vende gerust:
„Blijf maar stilletjes zitten; ik kom er wel uit;
mijn lantaarn staat in je keuken op tafel".
De man vertrok, eenigszins zeilende van links
naar rechts, met zijn lantaarn in de hand, naar huis.
Volgende morgen staat de huishoudster van den
achtergebleven vriend aan zijn bel met de bood
schap:
„Compliment van meneer, hier is uw lantaarn!....
Mag hij zijn kanarie-kooi terug hebben die u gister
avond per abuis hebt meegenomen?".II Msb.
«•sas»# aissjru.
hij nog jong was, was Nasreddln de Perzi-
Uilenspiegel, eens uitgenoodigd in een gezel
dat buiten hem slechts uit oudere mannon
pil die door hun vele ervaringen wijs waren. M>t
dier mannen 'raakte Nasreddin in een twistge-
dat voortdurend heftiger werd, totdat tenslotte
tegenpartij zich liet verleiden, tot de volgende
Hoe kun je mij in vredesnaam in deze kwestie
tegenspreken? Toen ik zoo jong was. als jij,
ik van dergelijke zaken niets, volstrekt niets afl
Wij, jongens, gaan langs 't breode
boschpad om 't hardst loopen. Mimi kan
ons niet bijhouden. Maar al zetten de Eek
hoorns er een flinken pas in, ik, Hans,
heb niet voor niets uit m'n fleschje ge
dronken l
663. Eindelijk sta ik met een schok stil. J&
—.waar ben ik eigenlijk? Een heel eind
buiten 't bosch. Wacht ik zal 'ns in dat
boompje klimmen om te kijken waar de
boschwachterswoning ligt.
Maar och.... de tak kan me niet hou
denKrik zegt hij, en nog. 'ns: krik,
En daar ga ik hals-over-kop omlaag. Ik
kan je niet vertellen, dat zooiets pijn
doet.
t'i. Mimi heeft allang begrepen, dat Hans
al die nieuwe kunsten kan maken, om
dat. hij drinkt uit het fleschje van den
mierenkoning en ze besluit, om, als Hans
Aftapt dat eens even te bekijken.
Nieuwe avonturen van Bram Vingerling,
door L. Roggeveen.
Vervolg.
Hij nam oen roodkoperen klokje in z'n hand. 'tWas
en fijn bewerkt dingetje.
„Zal wel duur wezen", dacht Bram.
„Vjjf en twintig gulden", zei de koopman, alsof hij
Ifam's gedachten geraden had.
„Veel te duur voor mij", zei Bram. „En wat kost
Iozo wekkeM"
„Drie vijftig".
„En deze?"
..Twee vijf en zeventig!"
„Geeft. U me don deze mbegon Bram, maar
ij maakte z'n zin niet af. Want daar zag hij tus-
ihen de oude rommel liggen een ouderwetsch ko-
sren horloge, zooals z'n grootvader er nog een
ld, en dat met een sleuteltje moest worden opge-
onden. Bram zette den wekker dien hij in zijn han-
in had, neer, greep het horloge en bekeek het van
le kanten lang en aandachtig, 't Was tamelijk
vaar en tikte langzaam met heftige korte ge-
uidjes. 't Zag er heel gewoon uit, doodgewoon zeïfs,N
i tochhoe langer hij er naar keekkreeg
ram het idee, dat er iets bijzonders aan het hor
ige wasietsiets geheimzinnigs. 'IWas geen
ewoon horloge! Maar wat was 't dan? Bram keek
iet al z'n aandacht, draaide 't om en om...., keek
aar de andere klokken
Opeens begon hij te lachen! „Hahaha, heb ik me
ven beet laten nemen?" zei hij tot zichzelf. „Dat hor-
Dge mankeert niets! 't Is't is alleen maar, een
wartier achter! Dat is alles!"
Hij keek weer naar de andere klokken. Die ston
den op tien minuten over elven én 't horloge wees
*ijf minuten vóór elven!
Maar 't horloge trok hem wel aan. Hij wist, dat
dergelijke uurwerken degelijk en goed gemaakt wa-
rw.| Zou wel wat voor z'n „tijdaanwijzer" kunnen
zijn.
„Hoeveel vraagt U hiervoor?" vroeg hij.
He koopman keek even en zei toen:
„Zeven vijftig, met het sleuteltje erbij!"
•Hat is geen klein beetje", dacht Bram. En luid
!eS hij: „Zou er niet een rijksdaalder af kunnen?"
•Laten we mekaar goed verstaan", zei de koop-
nan- ,Als do jongeheer denkt, dat ik een scharrelaar
IGn» heeft, do jongeheer hét mis. Als ik wat zeg, meen
dat ook". Hij wees naar een kartonnetje aan den
i'ftnd.
Bram las: Vaste prijzen.
„Vooruit dan maar", dacht hij. Hij pakte 't horlo-
en *t sleuteltje. haalde z'n liankbiljetje van f 10
°or den dag, legde het op de toonbank, stopte de
666. Van bekijken komt even proeven.
Brrrr, wat smaakt dat hocus-pocus-goed-
je vies! Maar Mimi houdt vol en neemt
een grooteri slok. Nu 'ns kijken, of zij
ook alles zoo goed zal kunnen.
rijksdaalder, die hij terug kreeg, weer in zijn por-
temonnaie en verliet den winkel.
„Goeie morgen, koopman! Kom, Brinio".
„Jongeheer", groette de koopman. En de papegaai
schreeuwde: „Bonjour, bonjourl"
Met veel gerinkel van de bel trok Bram de deur
weer dicht en stapte de stad in. Gauw naar huis!
Hoe laat zou 't zijn?
„Dat hoef ik niet te vragen", zei Bram, „dat weet
ik wel! Tien of twaalf minuten over elven 1" 'Hij
keek op een electrische stadsklok, en zijn oogen
werden groot van verbazing.
„Wat zal me nou overkomen?" zei hij. „De stads
klok wijst drie minuten vóór elven!" Hij keek op
't koperen horloge. „Oók drie minuten vóór elvèn.
En mijn eigen horloge?" Bram keek haastig. „Dat
wijst óók drie minuten voorDus dan waren in 't
winkeltje alle klokken een kwartier vóór. en 't ko
peren horloge is gelijk", zei Bram. „Dat is gek! Zou
den al die klokken daar te vlug loopen? Of zuu de
koopman ze allemaal een kwartier vooruit gezet heb
ben? Maar waarom heeft hij dan dit horloge óók niet
een kwartier vooruit gezet? 't Is een rare geschiede
nisenfin! t Was daar heelemaal zoo'n eigenaar
dige boel".
Bram haastte zich naar huis. Hij wilde de machi
nerie van 't horloge onderzoeken, om te zien, of hij
't gebruiken kon voor z'n „algemeene tijdwijzer". En
terwijl hij de drukke binneristandstraten doorliep, be
dacht hij, dat hij nètzoogoed een veel goedkoopere
wekker had kunnen nemen. „Waarom heb ik dat
niet gedaan? Waarom heb ik juist dit dure horloge
genomen? Die wekker liep ook goed, en bovendien
was die spiksplinternieuw. Gek is dat...."
Bram peinsde verder. „Laat ik alles nog eens
goed nagaan! Ik kwam in den winkel, 't Was een
griezelige winkel, een beetje spookachtig! De koop
man stond opeens achter de toonbank. Hij liet mij
allerlei soorten klokken zien. Maar toen ik den wek
ker wou koopen, zag ik opeens dit horloge. En....
ik heb aan den wekker niet meer gedacht. Waarom
niet? Dat weet ik niet Ik moest dat horloge hebben;
ik moest.... en toch, al kan ik 't misschien heel
goed gebruiken, toch ben ik er niet zoo heel erg mee
in mijn schik. Aan dien wekker had ik misschien
veel meer gehad. Enfin, ik heb nou 't horlogo...."
Bom! Bram liep pardoes tegen een voorbijganger
aan. Die botsing haalde hem uit z'n denkon terug ii\
de werkelijkheid. Hij zag, dat hij zoo ongemerkt al bij
de Mauritskade gekomen was! Dan was hij toch
eventjes vlug opgeschoten. In..., laat eens 'kijken....
in een kwartier had hij een afstand van minstens
Twintig minuten afgelegd. En hij voelde nog heele
maal geen moeheid. O zool Dat kwam door z'n sport-
liefhebberijen.
„Weet je?" dacht Bram. „Vanmiddag ga ik ine
trainen mot Henk, snelwandelen en duurloop. Op 't
nieuwe sportterrein! E!vontJes bij Herik aanloopen."
Henk vond 't best. Die was er niet weinig trotsch
op, dat Bram de eerste winnaar van den Hoogen-
raedtprijs, zijn beste vriend was!
Vader vond 't ook best. Vanachter zijn oéhtendblad
zat 'hij in zijn laboratorium voor zijn algemeene tljd-
667. Moeder Eekhoorn vraagt haar kort
daarop of ze een paar naadjes wil breien
en ja hoor. Mimi's naalden kletteren dra
rustig. Dat gaat of 't gesmeerd is.
I
in. Overdaad schaadt altijd."
- „Wat heb je gekocht, jongen?" vroeg moeder.
Een oud uurwerk", antwoordde Bram. Hij dacht:
„Ik zal maar niet zeggen, wat ik er voor betaald heb.
Misschien vindt moeder 't wel wat veel!
Hij holde naar z'n laboratorium en legde 't koperen
uurwerk op z'n tafel. En toen hij z'n eigen zilveren
horloge nog even vergeleek met 't oude koperen, zag
hij tot z'n groote verwondering, dat zijn horloge een
minuut vóór was!
„Wat, nou?" dacht Bram. ,,'t Heeft toch altijd goed
gelpopen
En tegen Brinio, die hem achterna gehold was, zei
hij:
„Begrijp je daar wat van, Brinio?"
„Waf, waf!" blafte de hond en dat kon zoowel „Ja!"
als „Nee" beteekenen.
I
's Middags oefende Bram zijn spieren, en 'savonds
zei hij: „Uitstekend Bram, maar span je niet te veel
aanwijzer. De ondergaande zon scheen met z'n roode
stralen in 't hokje en verlichtte een deel van Bram's
werktafel, waar het toestel stond. Bram; zat gebogen
over een groot vel papier; hij ontwierp een nieuw
schema voor zijn toestel. Het kóperen horloge lag nog
op dezelfde plaats, waar hij 't 's middags had neer
gelegd. Onverstoorbaar tikte 't verder met z'n lang
zame felle geluidjes. Bram had zijn eigen horloge
weer 'n minuut achter gezet, zoodat 't nu weer pre»
cies gelijk liep met de koperen „knol".
Rustig trok Bram zijn cirkels en lijnen. Drie keeren
veegde hij alles weg, en begon opnieuw. Eindelijk
vlotye zijn werk en zijn gezicht, dat totnogtoe wat on
tevreden gekeken had, kreeg een voldane uitdruk
king.
„We schieten op, ouwe jongen", zei hij tegen Bri
nio. Maar Brinio lag met z'n kop tusschen z'n voor-
pcoten rustig te slapen en antwoordde niet.
Bram werkte verder. Nu begon hij met rood en
blauw potlood enkele cirkels te overtrekken; overtol
lige potloodlijnen gomde hij weg, zoodat er ten laat
ste een gekleurde figuur overbleef: het schema voor
zijn nieuwe algemeene tijdaanwijzer.
„De maan laat ik er buiten", zei Bram. ,,'t Is zoo
al moeilijk genoeg, en als ik nou ook nog met de
schijngestalten van de maan begin, heb ik een groote
kans, dat er heelemaal niets van terecht komt.
Wacht even....", zoo viel hij zichzelf ln de rede,
„eerst o,ventjes die kleine radertjes op zij leggen, an
ders vallen ze op den grondi; dan trap ik er straks op1.
En ik heb ze beslist noodig".
In een koperen montuurtje waren drie kleine ra
dertjes bevestigd, zóódanig, dat ze elk om een dunne
spil gemakkelijk konden draaien. Bram legde 't heele
gevalletje op een stuk karton, vlak bij z'n koperen
horlo#. Eón van de radertjes kon door een zwart
spiraal veertje in beweging gebracht worden. Dit, dun
ne spiraaltje spande en ontspande zich verscheidene
malen, als 't eenmaal in beweging gebracht werd en
zoodoende kon 't wieltje vrij lang aan het draaien
blijven, 't Was net zoo iets als de „onrust" in een
horloge.
Eventjes tikte Bram voorzichtig met tijn vinger te
668. Hoor,... ze kan niet ophouden noch
afbreken en de kous groeit en groeit,
als 'n lange slang en moeder Eekhoorn
roept al vergeefs: „Mimi hou op, hou
op....l" Ja gemakkelijk gezegdl
gen 't radertje ei^hij keek aandachtig naar 't ragfijne
zwarte veertje, dat zich meteen sloot en weer ont
spande. Wel een minuut ongeveer bleef 't ln bewe-
gtng.
,,Nu alles nog even -herhalen", zei Bram tot zichzelf.
„De groote seinwekker zorgt voor regelmatige sigpa-
len en moet meteen do raderen van de dag- en maand
bladen in beweging brengen. Mijn tegenwoordige sein
wekker deugt niet. Ik moet dus een andere hebben
en daarvoor ben ik de stad ingegaan. Maar lk heb
geen wekker gekocht, wel een- horloge. Een horloge
kan geen) signalen geven. Ik -heb dus den ouden wekkdij
nog noodig. Alleen -moet die in beweging gebracht
worden door mijn nieuwgekochte horloge. Nu is de
vraag: hoe kan ik de raderbeweging van 't koperen
horloge op den seinwekker overbrengen? Dat zal
niet gemakkelijk zijn. Maar ik heb, als ik dat klaar
gespeeld heb, het voordeel, dat ik dan de wekkerkast
hoplemaal kan gebruiken voor de seinmachinerie. Ik
moet dus twee dingen doen: de- horlogebeweging ove|r
brengen, en een nieuw seinsysteem bedenken. En
deze plannen moeten in mijn nieuwe schema pre
cies passen, 't -Nieuwegrondschema is goed. Twee
onderdeelen moet lk nog uitwerken. Ik begin aan 't
eerste: 't overbrengenvan de beweging. En daar
voor moet ik nauwkeurig 't uurwerk van 'tkoperen
horloge onderzoeken".
Hij strekte z'n hand uit, om de „knol" (te pakken,
maar liet z'n arm meteen weer zakken, terwijl z'n
oogen tweemaal zoo ^root werden en z'n gezicht een
verbaasd^ uitdrukking kreeg.
„Wat is dat nou?" mompelde Bram binnensmonds,
„wat is dat nou? Nee, dat kan niet! M'n oogen hou
den me voor den gek".
Hij boog zich voorover en tuurde naar 't kleine ra
dertje met 't spiraalveertje.
„Ja., tóch...." zei hij eindelijk.
Wat was er dan?
Het fijne spiraaltje was op een onnaspeurlijke wij
ze in een vrij snelle beweging geraakt, het spande
en ontspande zich met korte tusschenpoozen, en
bracht op die' manier ook het radertje in een vlugge
draaiende beweging.
„Hoe is dat nou mogelijk?" zei Bram. „Hoe kan
dat nou toch? Ik heb 't niet in beweging gebracht. En
bovendien, al zou ik 't aan 't draaien gemaakt heb
ben, dan zou de beweging toch langzaam moeten
vertragen.... en.... dat.... gebeurt hier nietll De
beweging gaat rustig door. Dat is een raadselachtige
geschiedenis".
Voorzichtig nam hij 't karton, waarop 't montuur
tje lag, in 'z'n hand, en liep er mee naar z'n dakven
ster, om in 't heldere licht nog eens precies te kijken.
Maar een tel of twintig later....
„Wat vreemd, wat gek", mompelde Bram.
werd de beweging langzamer, en na een mi
nuut was 't radertje tot stilstand gekomen.
Daar stond Bram, met 't zonderlinge toestollotjo in
z'n handen in 't roodgouden licht van de zon! Veel
moeilijkhoden had hij al opgelost, maar bU deze ge
heimzinnige beweging stond, hij met den mond vol
tanden!
Wordt vervolgd.