"Schaper Courant
tiet Droomverlrek.
DE STRIJD OM MILLIOENEN.
Woensdag 22 September 1926.
69ste Jaargang. No. 7916.
Tweede Blad.
Binnenlandsch Nieuws.
u.
"JIJ ft hen twee-en-twintig jaar oud, mijn ouders zijn
/J |ood. ik heb broer noch zuster. Mijn eenige 'naaste
Eedverwant is tante Margarete. een zuster van mijn
Bder. Zij ia ongetrouwd, en leeft alleen in een
6in huisje op het land, in het westen van de pro-
ncie Cork. Zij is zeer lief voor mij en ik breng mijn
icanties dikwijls bij haar door, want ik ben arm
i heb weinig vrienden.
Ik ben leerares en geef onderricht in teekenen en
f '25. ngen. Mijn inkomen zou in mijn levensonderhoud
linnen voorzien, maar Vader heeft schulden nage-
ten. en zoolang die nog niet afbetaald zijn. moet ik
rre! ij zeer bekrimpen. t)e menschen houden mij voor
nuwachtig en overspannen. Ik zie er tamelijk
mk en teer uit, maar in werkelijkheid ben ik het
et. vi
Ik heb erop gerekend, dat mijn tante mij de ko-
ende Kerstmis zou ui'noodigen. Ik zou anders niet j
wéten .hebben, hoe of ik mijn vacantie had moeten
lorbrengen. Maar tien dagen voor Kerstmis kwam;
uitnoodiging. Natuurlijk nam ik die dankbaar
en den twintigsten, na het laatste schooluur,
kto ik mijn koffer, zocht vlug een paar sentimen-
ele liederen bij elkaar, die tante Margarete zoo
aag hoort, en reisde naar Rosspatrick.
Het regent in Westcork dikwijls in den winter. En
91 ook, toen tante Margarete mij van den trein
Xi lalde.
„Het was een afschuwelijke maand", zei zij, ter-I
(jl zij den vier mijlen langen smerigen weg af-
Bek. welke vanaf het station naar Rosspatrick voer- j
6. „Ik geloof, dat het de laatste zes weken iederen
rpniff geregend heeft. En die eeuwige storm! De
boorsteen is voor twee dagen naar beneden ge-
illen heeft het dak voor een gedeelte vernield.
L,S>aardoor het thans in de slaapkamer, die vrij is. in-
gent. Ik heb je bed in de rommelkamer moeten
iten opmaken, totdat Jeremia Driscoll er is geweest
het dak te herstellen."
MEM Tk verzeker U, dat mij alles goed is; alles, wat ik
Dodig heb, is Uw gezelschap en een beetje rust".
pét moet je hebben", zei zij, „Je ziet er werkelijk i
►rspannen uit.".
De rommelkamer was zeer goed bewoonbaar; een)
ime kamer met twee groote vensters en gelijk- j
lers gelegen.
Vij bleven zeer lang op en vertelden elkaar, ge
en voor den haard, hetgeen elk den laatsten tijd
flefd had. Tante Margarete ging met mij mee-
6r mijn slaapkamer cn bleef nog lang het een en j
der schikken, maakte er zich bezorgd over, of Ik j
j wel werkelijk thuis voelde.
Tenslotte moest ik om haar lachen. „Waarom zou
mij aiet thuis voelen? Denk toch aan mijn leelijke
ine slaapkamer in Brunswick StreetI Wat zou
ie kamer mankeeren?"
.Niets volstrekt niets", zei zij tamelijk zenuw-
Shtig, kuste mij en ging weg.
Ik jpliep buitengewoon en opende niet. eerder mijn
ogen. dan toen het dienstmeisje mij kwam wekken.
IcJmA een belachelijken droom gehad. Ik droomde,
ik met een rijke dame een gesprek had! Zij bood
LAll duizend pond per jaar aan en een gezellige ka-
vr om in te wonen. Mijn gansche verplichting ba
nd daarin, haar kleeren tegen de motten te be-
lermen; zij bezat veel schoone, kostbare japonnen,
scheen bang te zijn, dat zij door de motten zou-
n worden weggevreten. Ik nam de betrekking da-
lijk aan en herinner mij nog goed te hebben ge-
twoord: .Het werk zal mij geen moeite geven, ik
od gaarne motten r
/Tante Margarete was in de eetkamer zeer verlan-
nd, bijna angstig, te weten, hoe ik den nacht had
orgebracht. Ik bevrijdde haar spoedig van haar
rorgdheid en weldra lachten we hartelijk om mijn
oom on de nieuwe betrekking, die ik zou aanvaar-
xan
aan
Het wast den ganschen dag regenachtig en ik
nri iani daarom in 't geheeP niet buiten. Ik zong ta-
if 'lijk veel liederen, begon eon potloocfcteekoning
L iD mijn tante te maken iets, wat ik al jaren
ID plan was maar voelde me overigens niet
ilemaal goed. had wat hoofdpijn en was zenuw-
ïtig waarschijnlijk van het den ganschen. dag
huis zitten, 's Avonds had ik in 't geheel geen
10 om naar bed te gaan. Ik was angstig, ik weet
i >t waarom.
i Natuurlijk zei ik geen woord daarvan aan mijn
jlfi cte.
b dien nacht begon ik. nauwelijks ingeslapen,
delijk weer te droomen. Het was mij, alsof ik mij-
^^f ergens heel vanuit de hoogte zag ziten. Ik zat
mijn nachthemd inéén gedrongen in een hoek
het slaapvertrek. Ik herinner mij, dat het mij-
pf nogal komisch voorkwam, daar te zitten Ik
wat naderbij en toen ik wat scherper toekeek,
het gansch niet mijzelf die ik daar zag zitten,
Pw»ar een groote Vitte kat. die Voor een muizengat
te loeren. Ik voelde mij verlicht en ging weg.
iddels hoorde ik de kat opspringen. Ik draaide
om en zag dat ze een muis tusschen haar voor-
ten had en mij aankeek, grommend, zooals kat-
doen. Haar gezicht was gelijk dat van eon
uw als mijn gezicht:
ik geloof, dat ik hpilend wakker werd. Ik weet,
toen ik tot mijzelf kwam, ik uit 't bed ben ge-
tongen en midden in de kamer stond. Ik stak een
.rs op. en zocht alle hoekjes af. In een der hoe-
1 lagen allerhande doozen en koffers. Misschien
s daarachter een muizengat, maar ik had niet
moed, dat te onderzoeken. Ik liet de kaars bran-
i en bleef den heelen nacht op.
)en volgenden dag was het mooi weer. Het vroor
1 weinig. Ik maakte "s morgens on 's middags een
ige wandeling, zoodat ik 's avonds moe en slape-
m Ik sliep dadelijk in en droomde dien nacht
ïen dag daarop merkte ik, dat mijn handen zich
rkwaardig veranderden. „Merkwaardig" ia mis-
len niet het juiste woord, aangezien de kou de
ld natuurlijk ruw maakt en het weer was vrie-
B genoeg, om als oorzaak daarvoor te gelden.
I® het was niet alleen, dat de huid, ruw werd,
EP de heele hand begon er grooter en sterker uit
I zien.
ft lag lang wakker. Ik dacht aan mijn handen,
ït scheen, alsof ik gedwongen werd eraan te den-
n. Zij schenen in de duisternis grooter en. grooter
worden; zij schenen ontzaglijk groote handen, de
aden van een of andere verschrikkelijke aap, zij
ienen de heele kamer óp te vullen. Natuurlijk,
toneer ik toen een lucifer had genomen en een
ars had opgestoken, dan zou ik de volgende mi
nt rustig geweest zijn, Inaar oprecht gezegd, had
aiet den moed daartoe. Wanneer ik met de eene
iad de andere aanraakte scheen deze ruw en be
rd gelijk een mannenhand.
'enslotte sliep ik in. Ik droomde dat ik mijn bed
'liet en het venster opende. Eenige oogenblikken
ig bleef ik staan en keek naar buiten. Het was
•ldere maneschijn en bitter koud. Ik voelde eon
^ot verlangen in mijn opkomen-om te gaan wan
delen. Ik droomde, dat ik mij snel aankleedde, mijn
pantoffels aantrok en door het 'venster naar bui
ten klom. Het stijf bevroren gras kraakte onder
mijn voeten. Ik ging mijlen ver, naar het scheen,
langs een weg, waar ik nooit van te voren geweest
was. Hij voerde bergopwaarts; ik ontmoette nie
mand.
Toen kwam ik boven op den berg aan. Terzijde
van den weg, temidden van braakliggend land, stond
een groot huis. Het stond daar eenzaam, drie verdie
pingen hoog. een beeld van ouderdom en verval.
Misschien was het eens een riddergoed geweest en
hield men daarbinnen thans vee. Een venster op de
bovensta verdieping was verlicht. Een poort scheid
de den met gras overgroeiden toegang van den weg.
Het was een zeer hooge poort. Nadat ik aangeklopt
had, werd het venster geopend, dat verlicht.was en
een stem vroeg: „Wie is daar? Wat wilt U?" De
stem was afkomstig van een vrouw van middelba
ren leeftijd met 'n bleek gezicht en twee vieze stren
gen grijs haar, die over haar schouders hingen. Ik
zed: „ik zou gaarne den weg naar Rosspatrick willen
weten."
Ik moest mijn vraag twee- of driemaal herhalen,
voordat zij naar beneden kwam en de deur wantrou
wend opende. Ik vroeg haar nogmaals naar den
weg. dien zij mij opgewonden en verschrikt wees/Toen
droomde ik. dat ik zei: „Laat mij binnen, opdat ik
m|j wat verwarmen kan".
„Het is laat. U moet naar huis gaan"'.
Maar ik lachte, stiet plotseling met mijn vuet te
gen de deur en gleed langs haar hoen.
Toen ik bij het vuur zat en mij verwarmde, ter-
wij lzij den ketel opzette ik had nl. om thee ge
vraagd bemerkte ik haar verschrikto bewegin
gen. waarop ik lachend zei: „U achijnt nogal angst
voor mij te hebben?"
Jn het geheel niet. juffrouw", antwoordde zij met
een stem,Mie bijna beefde.
„Dat moet ook niet, want daar is absoluut ,geen
reden vcfor", zei ik en legde mijn hand op haar arm.
Zij keek naar beneden op mijn hand en zei: „O
mijn God!" en wankelde terug naar den schoor
steenmantel.
En zoo bleven we een minuut lang staan. Haar
oogen bleven voortdurend gericht -op mijn hand. die
in mijn schoot lag; het scheen, alsof zij haar blik
daarvan niet af kon houden.
„Wat is er toch?" zei ik.
„U hebt het gezicht van een meisje", fluisterde zij
zacht, „en God helpe miji de handen van een
man."
Ik keek n&ar mijn handen. Zij waren groot, sterk
en pezig, met dik rood haar begroeid. Merkwaardig
genoeg, schrikten zij mij niet meer af; ik was trots
op ze trotsch op hun kracht en de macht, die in
hen was.
„Waarom maakt U zich daar toch zoo angstig
over?" vroeg ik. „Het zijn mooie handen. Sterke
handen."
Zij echter staarde nog steeds naar mijn handen,
wanhopig en van alle geestkracht beroofd. „Hebt U
reeds meer zulke handen gezien?" lachte ik haar toe.
„Het zijn het iijn Edwins handen"., stamelde
zij eindelijk.
Daarbij greep zij met de handen naar haar keel.
alsof zij daar iets witde wurgen. De bövenste knoop
van haar blouse sprong er af en ontblootte haar lan
gen hals. Het strottenhoofd" bewoog zich, alsof het
haar moeilijk viel te slikken. Een onbedwingbaar
willen kwam in mij op, nl. te trachten, of mijn han
den haar hals zouden kunnen omspannen.
Plotseling wist ik, ze konden het. en ik wist ook,
waarom mijn handen zoo groot en sterk waren ik
wist, waartoe al die kracht in hen was. Ik sprong
op haar toe, en pakte haar bij de keel. Zij verweerde
zich maar weinig, viel op den grond en stootte haar
hoofd tegen den schoorsteenmantel. Zij lag stil, al
leen haar keel bewoog zich onder mijn handen. Ik
liet niet los.
Ovor haar heen geknield, hief ik haar hoofd op cn
sloeg het zacht tegen de vloertegels. 'Ik deed dat
steeds en steeds weer hief het hooger op en liet het
harder en harder neerkomen, totdat ze volkomen
stil lag.
Toen ik ontwaakte, was het dag. Allengs kwam ik
meer tot bewustzijn en herinnerde mij mijn droom
tot in de kleinste bijzonderheden. Ontzetting pakte
mij aan. Ik keek naar mijn handen. Ze waren teer,
blank en zwak. Ik bracht ze naar mijn lippen en
kuste Z6.
Toen echter Marie mij een half uur later kwam
wekken vertelde ze mij opgewondon, vaD een vrouw
die in den afgeloopen nacht vermoord was. De
postbode had de deur open gevonden en het lijk zien
liggen. „En U moet weten, juffrouw, dat ze voor
langen tijd hier gewoond heeft; in deze zelfde ka
mer heeft haar man seeds getracht 'haar te ver
moorden; hij: wilde' haar wurgen, zij was halfdood
daarom heeft Uw tante er eon .rommelkamer van
gemaakt. Zij hebben hem in een krankzinnigenge
sticht gebracht; een maand geleden is hij gestorven,
naar ik hoorde.*
Mijn moeder was een Schotsche van geboorte en
had de gave der helderziendheid. Zij moet mij dat
bij mijn geboort meegegeven hebben. Ik was bui
tengewoon opgewonden. Ik ging in mijn bed over
eind zitten cn vertelde Marie mijn d.room. Zij
schonk er maar half haar aandacht aan. zooals de
meeste menschen, die zelden belang stellen in de
droomen van anderen. Bovendien geloofde ik, dat
ze van verlangen brandde, tante het nieuwtje te
vertellen. Zij snelde weg. Ik lag in bed en overdacht
alles- Ik moest er bijna om lachen, zoo zeldzaam
en phantastisch was alles.
Toen ik echter uit bed stapte struikelde ik over
iets. Het was een kleine smerige schoen. In den be
ginne herkende ik hem nauwelijks, maar later
zag ik, dat het één van mijn avondschoenen
was; de andere lag er naast. Het waren een paar
fraaie donkerblauwe satijnen schoentjes, een ge
schenk van een meisje, aan wie ik les gaf. Het was
nauwelijks een week geleden dat ik ze gekregen
had.
Gisteravond waren ze nog schoon on nieuw en
elegant geweest. Nu waren ze onherkenbaar, het
satijn gescheurd en met slijk overdekt. Iemand
moet er mijlenver op geloopen hebben.
met den heer Gteme Tunney iy» millioen gulden ver
dient: d.i. méér zelfs dan waarvan de beroemdste
filmster durft droomen en dat zogt wat. In
derdaad zouden naar'aanleiding van deze vraag in
teressante sociaal-psychologische bespiegelingen zijn
te houden, want zóó eenvoudig is de zaak óok weer
niet. Maar daarvoor is het hier niet de gelegenheid.
Wij oonstateeren hier slechte het onweersprekelijke
feit: den stryd om de millioenen, die straks te
Philadelphia in een half uurtje zal zijn beslist.
Verrassen doen on9 intussohen deze fabelachtige
bedragen niet meer. Wq zijn eraan gewend geraakt.
Zoo "langzamerhand zijn deze sportwedstr ij den"
reusachtige commercieele ondernemingen en xinan-
cieel'e speculaties geworden, die al het doorzicht,
de vlüt, den durf, de menschenkennis, de kapitaal
kracht en 'de reclame van andere groote onderne
mingen en speculatiefs vorderen. Een man als Tex
Rickard (wiens leven van cowboy, gouddelver, bar-
houder en eindelijk promotor reeds op zichzelf een
roman is) is eon commercieel en speculatief talent
van den eersten rang. Ondernemon en wagon zitten
hem in het bloed. Ilot is -hem niet zoozeer om het
geld herhaaldelijk is hij reeds rijk geweest
als wel om het groote gebaar, de spanning, het
Teven te doen. Hij is het dan ook voornamelijk' ge
weest, die in Amerika, gesteund door en slim ge
bruik makend van do economische en geo te ijke
ontwikkeling van zijn 1'and, de „boksbeurzen" al
lengs tot mülioenen heeft weten op te voeren. Hij
begon met in 1906 voor het gevocht .Toe Gans
Nelson 33.000 dollar als beurs uit to loven; daar
na^ kwamen Jonhson-Jexfries mot 10 J.01)0 dollar,
Will'ardDempsey met 200.000 dollar, Derapsey
Carpentier met 500.000 dollar; de beurs voor de
match DempseyFirpo overtrof deze dan nog cn
de beurs Dempseylunney is met 1.000 000 dollar
de grootste, die tot nog toe in de geschiedenis der
pugilistiek bekend is.
Overbodig te «eggen, wat er aan het organiseeren
van wedstrijden, waarvoor dergelijke prijzen gege-1
ven worden, vast zit; onnoodig ook op de spanning
te wijzen, waarmee in staag groeiende belangstel
ling ae deelnemers, de organisatoren, het publiek
/de loop der dingen volgen, noch op de kuiperijen, i
trucs, nandigheden en gemeenheden ook waarmee
concurrenten e.d. de zaak trachten in den grond
te boren of te verhinderen.
Het eindeloos gescharrel tusschen de boksauto-
riteiten of en waar en door wie dezen wedstrijd zou
gegeven worden, verraadt daar wel' iets van. Ten
slotte werd het Philadelphia, waar de tentoon
stelling wei een opfleurinkje kan gebruiken en dat
zich verkneukelt over het sneue gezicht der New-
Yorksche belaM-hebbenden. Het stadion zal met
50.000 plaatsen vergroot worden, zoodat het 23
dezer 140.000 bezoekers zal kunnen bevatten; 1000
po.'itie-agenten en 800 brandweermannen zullen n<x>-
aig zijn, honderden supp oosten en kaartverkooper
speciale recherche, enz. De prijzen der plaatsen
loopen van 4 tot 30 dollar en Rickard rekent op
een recette van ^ongeveer 2.000.000 dollar. (Het ^c-
De sportmedewerker der N.R.Crt. schrijft on
der bovenstaand opschrift het oen en andor over
den aanstaanden bokswedstrijd tusschen den groo-
ten Dempsey en zijn tegenstander Tunney.
Wij ontleenen daaraan het volgende:
Een 14-tal jaren geleden trachtte een jonge zwer
ver, afkomstig uit het Salt Lake-district, een echte
„hobo" zooals men hen in Amerika noemt, op een
trein te springen, die een oirous passeerde, waar
hij alls stalknecht zou gaan werken. Een der rem
mers zag het en gaf don jongen een trap tegonj
diens neus, zoodat deze brak. De jongen dien dat
overkwam, die met den trein meerendo en met den
bewusten remmer afrekende, heette Wiiliam Jack
Harrison, later zich noemende Jack Dempsey.
Dezelfde Dempsey zal 23 dezer te Philadelphia
in het Serquicentennial Stadion tegen zijn land
genoot Eugene Tkirmey zijn titel van Zwaargewiohb-
kampioen verdeel gen en ontvangt daarvoor, win
naar of verliezer, ongeveer drie kwart millioen
dollar en Tunney een kwart millioen. Daarbij reke
nen wij niet wat de filmrechten hem zullen opbren
gen noch de millioenen die 't blijvend bezit van den
titel hem opleveren.
Men kan vragen: is dit waanzin! Wat heeft de
heer Harrison Dempsey, oud boerenknecht, en „ho
bo", nog nders gedaan dan zwerven en boksen, dat
hij voor 30 minuten (langer in géén geval) boksen
vecht Carpentier—Dempsey leverde 1.626.530 dollar
op). Is Rickard te optimist? Men vergo'e niet wat
een handige reclame verin ïg. waarin nij een waar
ar bist is. Welk een prachtig ree .ame-materiaxl al-1
leen al niet in de strubbelingen on sonsationeele
dingen vóórdat de wedstrijd tot stand kwam. Nu
staan de Amerikaanscko bladen vol met berichten,
dagboeken eigen.ijk, over het- doen en laten der bok- I
sers, hun gewicht en hun uitlatingen en do dingen 1
van hun meest gewoon alledaagsche leven, 'terwijl
lévendige foto's heel Amerika familiaar maken
met de helden van don 23sten. Meel Amerika, dat,
als het zich maar eenigszins de luxe kan veroorlo
ven, stroomt naar Philadelphia op den 23sten, al
moet 't daarvoor Europa verlaten als de heer Jules
Mastbaum, de Philadollphische millionnair-film ko- j
ning, die uit Frankrijk '1000 ringplaatscn bestel
de, heel Amerika,, dat bovendien deze gelegenheid j
gebruikt aJfe kostelijke aanleiding eens n gokje te 1
doen, waarbij Dempsey blijkt sterk favoriet te zijn.
De training.
De beide tegenstanders zijn natuurlijk in scherpe
Jraining endaarover moet men niet zoo gering den-1
kon. I
Men zal zeggen: Nu ja men doet wat voor VA
millioen. Volkomen waar Maar terwijl Tunney nog
gedreven wordt door eerzucht, omdat hij nog verder
kan, is Dempsey al eenige jaren een schatrijk, rustig
getrouwd man, die praktisch 3 jaren geheel buiten de
ernstige training is gebleven. Om dan te beginnen
en te beginnen zooals hij dat ook nu weer ge-i
daan hoeft is wilskracht noodig. Want de trainings.
tijd is er een van hard en zwaar werken, zondor
eenige verpoozing on wat den laatsten dag en de i
laatste uren vóór don grooten, riskanten wedstrijd
doorstaan wordt, ook door den ijzeren Dempsey, zal
een buitenstaander nooit kunnen begrijpen. Maar
Dempsey is begonnen, to'Atlantic City. en hard ook.
xNiemand, oefenmaat noch zichzelf, spaart hij ook
maar eenigszins. Men had hem een stelletje spar
ring-partners gegeven, die bij een fiksche tik al vie
len. IJlings word om anderen getelegrafeerd. En
nu heeft hij Anderson, Bill Tate (zijn besten oefen-
maat, een geweldigen neger), Kid Herman, Jiramy
Brown, Gunboath Smith, Burke e.d. Soms wordt het
een furieus gevecht en vallen erknock-outs onder de j
oefenmaten. Soms ook krijgt Dempsey een blauw
oog, van wien is niet te zeggen, zóó snel lossen de
oefenmaten elkaar af. Trainers zijn Gus Wilson, de
oud trainer van Carpentier en de getrouwe Griek
Jerry. En de kapitalist Dempsey loopt cn draaft in
dikke wollen truien op het heetst van den dag, werkt
als een paard aan zijn zandzak en slagballen, doet,
oefeningen, springt touwtje,legt zich allerlei ont
beringen op, week in week uit, om in de gewenschtc
conditie te komen, hij die eigenlijk nooit uit conditie
is geweest En van heinde en verre komen de dui
zenden nieuwsgierigen soms is er een publiek van
3600 belangstellenden die „Jack" aan het werk
willen zien en hun meening willen hebben. Thui9
gekomen, vertellen zij dan, dat Jack niet zoo vlug
meer is of wel zoo vlug als vroeger, dat hij geen
„snap" meer in zijn stoot.en heeft, dat hij al of niet
„through" is en intusschen werkt de wereldkam
pioen door, verbetert zijn linkschen hoek on laat hen
praten.
Een ander man is Tunney en een anderen aanblik
vertoont diens kamp te Saratoga. Het gaat er wat
zachter toe. Hij legt zich voornamelijk op snelheid
fcoe en werkt hooi veel mot den lichten punchingbal,
Billy Vldabeek. Rarold Mays en de heel goede Bud
Gormab zijn zijn maten, Hét invechten Dempsey's
kracht ondanks diens lange armen vermijdt hij
zooveel' mogelijk; hij staat rechtop en zal waarschijn
l|ik afstand trachten te bewaren; hoe, dat laat hij
natuurlijk niemand zien. Zijn geliefkoosde dubbel-
stoot is een linksche naar het hoofd en eon korte
rechtsche counter naar het lichaam. -Hij is 't beeld
van oen prachtig fcevormden athleet en zijo kalme
zekerheid, die hom altijd, gekenmerkt heeft, verlaat
hem ook.nu niet, in eigenaardige tegenstelling met
Dempsey die altijd een en al nerveuze kracht, staal
en zenuwen, is geweest. Tunney is dan ook zeker
te zullen winnen, weer in tegenstelling met Demp
sey, die ook dit gevecht als al zijn vorige matchen,
zeer ernstig neemt en zich heelemaal niet voor on
overwinnelijk houdt.
DE RECHERCHEUR, DIE EEN BEKEURING
KREEG.
't Gebeurde dezer dagen in een niet onvermaarde
stad in ons vaderland, 't Leert ons wat er aan een
rijwielplaatje vost kan zitten, als er geen fiets aan
zit, of als aan de fiets geen plaatje zit.
De krantenlooper bezorgde in de verschillende hof
jes, waaraan hoofd- on hof- en havenstad nog rijk
zijn, het avondblad. Por fiets gel|Jk dat meer ge
beurt, In het bezit van een plaatje, zooals 't behoort
Maar hij had het plaatje in zijn zak, zijnde be
vreesd voor diefstal door sommige hof-bewoners.
Rechercheur verschijnt.
„Waar is je belastingplaatje?"
„As-tu-blieft, meneer
,,'t Mot aan de fiets zitten, dat weet Je toch wel?"
„ik Ben bang voor stelenl?
,,'t Bommelt niet. Betaal direct een gulden, dan
kun je de fiets aanstonds weer van het bureau ha
len".
,,'k Heb geon gulden, meneer".
,,'t Zal mijn zorg zijn; meel"
Verschijnt een burger; duidelijk een agent in bur
ger.
„Toe, laat die man nu gaan. 't Is een arme tobber
en hij rijdt toch niet zonder plaatje".
„Geef jij hem dan een gulden. Ik kan hem bekeuren
en ik zal het doen ook".
De agent-burger* goedhartig, leent of geeft den gul
den. Do man gored De rechercheur tevreden.
Een week later. De agent in uniform heeft nu
dienst. Passeert hem eenheer, op een dames
fiets.
Niet in orde, denkt de agent. Rijdt om den-heer
heen; ziet geen rijwielplaatje; houdt hem aan.
Waar is uw plaatje, meneer?"
„Ik ben N. N., rechercheur van politie, mag zon
der plaatje rijden. Je kent mij wel!"
,Ik ken in dienst'niemand. En u mag zoo niet rij-
•don: 't is goen dionstfiets."
„Neen, 't is do fiets van eon werkvrouw,'dio zon
der plaatje reed. De fiets gaat naar 't bureau".
„Best mogelijk, maar zóó mag 't niet. Ik moet u
bekeuren Geef maar op dus; als u rechercheur is,
kent u 't rijtje vragen wel!"
Er hielp geen lievemoederen aan. De rechercheur
werd bekeurd en de werkvrouwfiets opgebracht, zoo
als dat betaamt.
Maar de rechercheur beklaagde zich zoo spoedig
mogelijk bij den chef: hij was ten zeerste beleedigd.
Hoe kreeg die stomme agent het in z'n hoofd!
Do agent werd geroepen.
„U hebt N. N. bekeurcL Waarom deed u dat?"
„Meneer, hij reed op een fiets welke hij op wilde
brengen, wat, naar ik meen, verboden is; hij reed
op een damesfiets zonder belastingplaatje, wat, naar
ik meeh, ook strafbaar is".
Chef: „Uitstekend, ge hebt uw plicht gedaan!"
Zóó kreeg de rechercheur een bekeuring.
„Rotterd."
HET SPOORWEGONGELUK BIJ DE VINK.
Prof. v. d. Kloes antwoordt in hofc Vad. op het
antwoord van den heer Maas Geesteranus, hoofd
ingenieur en chef van weg en werken bij de Neder-
landaohe Spoorwegen, in zake de samenstelling van
het grind:
„Ik heb wel' degelijk fijn grind tusschen het
grovere opgemerkt. Doch, daar ik moer kb*
grind heb dan genoemde Hoofdingenieur, heb ik
jfcevens waargenomen, dafc de verhouding tusschen
grof en fijn over het algemeen zeer ongunstig is.
Het is zooaJs ik in mijn vorige opstel zeide
natuurgrond, ongehord, en er zit over het algemeen
veel te veel grof en zeer grof im
Ik kwam dezer dagen met verscheiden personen,
vaklieden en 1'eeken, mondeling en schriftelijk in
aanraking. Geen hunner heeft; mij tegengesproken.
Een Teek vroeg mij hoe het kómt, dab zulke onge
lukken al niet eerder plaats vonden en niefc voelvul-
digcr plaats hebben. Ik verwees hem naar mijn
vorig stuk: „Te gevaarlijker wordt de toestand naar
mate hij den tevoren beschreven denkbceldigon
meer nabij komt. zoo nabij» dat de ballast onder het
gewicht en het dreunen van den trein uitschiet."
Tot nadere verklaring diene. dat in nataiurgrina
de verhoudingen tusschen grof en fijn, rond ca
plat, in sterke mate kunnen afwisselen, zoodat,
wanneer men op verschillende punten oen mud zak
vo'schcpt en deze n rasfc e kaar ui Vort. de beide
hoopen in geenen dee'e op elkaar gelijken.
Zoo kunnen ergens in den ballast onder de spoor
baan zoo veel' grof en rond grind, met weinig of
geen fün én plat, bijeengebracht zijn, dat de toe
stand door te geringe wrijving gevaarlijk wordt.
Deze'toestand moge zich betrekkelijk zelden voor-
dóen, het gevaar blijft ten allen tijde bestaan.
Do ingenieurs van d^n aanleg der Staatesn omwe
gen wisten dat en ste'den daarom voorschriften op
betreffende het boTlastgrind, a^s in mijn votig stuk
aangchaa'd. Bij hun tegenwoordige naza en ont
breekt Wrikbaar deze wetenschap. Doch mij dunkt,
wanneer bekwame voorlieden onder het personeel
voor het onderh/ud der baan vrij. 011 z°nder
gevaar voor hun toekomst met hun ondervinding
voor den dag mochten komen, dan. zou brijken. dit
zij het geheel' met mij eens tijm Het is pi ij bekend,
dat bü ,,Wog en Werken" ook die vrijheid ontbreekt
Ik bezit deze niet genoeg te waardeoren vrijheid
wel en maak daarvan in 's Lands belang onbeperkt-
gebruik. Ik meen hier te mogen zeggen dat heb
beheer van Weg en Werken gebrekkig en hot Rijks-
toezicht op de Spoorwegen onvoldoende i-, beide
als gevolg van gebrek aan kennis van Bouwstoffen.
In het Oetobor-no. va.n Bouwstoffen hoop ik op
het onderwerp terug te kopien."
Inderdaad had .prof. v. d. IOoes geschreven;
„Nu ligt er weer grind onder de sporen, niet ge
hord, maar „zoo als het van zijn moer komt" grof
en fijner dooreen, on zeer veel grof: steenen van om
en bij do 8 o.M. zijn er niet zeldzaam in."
DE IEPENZIEKTE,
De directeur Van /het Staatsboschbeheer en het
hoofd van den Flantenziektenkundigen dienst ver
zoeken ons opneming van het volgende:
Op dit oogenblik staan op zeer vele plaatsen in
ons land doode of stervende iepeboomen. In de
meeste gevallen is de zoogenaamde iepenziekte oor
zaak van dit afsterven, terwijl iepenspintkevers veel
al het proces verhaast hebben. Zooals bekend is,
staan juist de kwijnende boomen aanaantastmgdooü
spintkevers bloot.
De iepenziekte nu heeft het aantal kwijnende hoo
rnen sinds eenige jareri zeer doen toenemeri, hetgeen
hier en daar 'buitengewone vermeerdering van de
iepenspintkevers tengevolge heeft gehad. Het is nog
niet bekend, of. en zoo ja. op welke wijze de door
iepenziekte aangetaste hoornen andere kunnen he
smetten; wel is bekend, dat in vrij sterke n1ate door
Iepenspintkevers aangetaste hoornen een gevaar voor
de nog gezonde iepen vormen.
In vorhand hiermede achten ondergeteekenden- het
van belang voor het behoud van nu nog gezonde of
slechts in lichten graad aangetaste iepenboomen dat
in don komenden winter allo doode hoornen worden
gerooid, alsmede die exemplaren, welke zoo sterk
kwijnen, dat herstel ervan uitgesloten mag worden
geacht, benevens de zichtbaar door iepenziekte aan
getaste hoornen, waarop tevens de iepenspintkever in
Vrij stérke mate voorkomt.
De> gerooide, door iepenspintkever aangetaste
boomen dienen te worden ontschorst,, tenzij ze dade
lijk na de veiling' worden vervoerd naar plaatsen
waar geen iepeboomen groeien. Ook kan men de
hoornen onder water bewaren.
Daar op dit oogenblik do stork kwijnende boomen
gemakkelijk zijn te herkennen, vestigen ondergetee-
kendert de aandacht van belanghebbenden op de wen-
schelijkheid om die boomen nu te merken, opdat in
den winter al wat opgeruimd moet worden, dadelijk
herkend kan worden.
Boomen, die nog slechts in lichten graad door de
iepenziekte zijn aangetast, behooren nog niet te wor
den geveld. In verband met het spintkevergevaar,
moeten zij echter wel onder voortdurende controle
blijven.
Afdoende bestrijdingsmiddelen tegen de iepen
ziekte zijn ons niet bekend. Ook mangaansulfaat
heeft z|j:n bruikbaarheid als zoodanig nog niet be
wezen.