VAN DIT EN VAN DAT
DE BOUWMEESTER.
PANTOMIME.
RADIO.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 September 1926. No. 7918.
i
Ware Woorden.
WEERZIEN,
[ik hel) jo weergezien na zooveel jaren,
Je leek verouderd, kindjo en vermoeid,
eerste grijs ging door je donk're hanen,
Je was je jeugd en levenslust ontgroeid!
Je wou nog doen. zooals j'in vroeger dagen
Het leven lokte met een lief gebaar,
Je wou je oud-zijn niet gelaten dragen,
Je dacht je jong, maar kin^ het was niet waar!
Je liep gebogen over 't stille pleintje
Langs 't schooltje, waar je jeugd begTaven ligt,
ich ja, dat schooltje, jij een grappig kleintje
Wet leuke krullen langs je lief gezicht.
\Viuir ik voor 't eerst (le mooiheid van het leven
Het grage handen uit jou handen nam,
(Vaar jij me idealen hebt gegeven,
(Vaar d'eerste liefde in ons denken kwam!
Ik zag je komen en in jou verschijnen
lag iets van weemoed uit den gouden tijd,
Oio alles geeft en alles doet verdwijnen
En langzaam heenwijst naar vergetelheid!
De schoolsche tijd van liefdevol verwachten,
Van onbezonnen, ondoordachten waan,
De schoone tijd van zonnige gedachten,
Die langzaam in het leven ondergaanll
Ach, die gedachten over 't geen gaat komen,
Die,vaste lijnen en die vaste hoop,
Dat bouwen op te mooie toekomst'droomen,
Die steeds verand'ren met der jaren loop.
Wij kind. wij hebben 't belde ondervonden'
Bn hebben wel de levensles verstaan
fe was aan jou, jij was aan mij verbonden,
Nu zie ik je gebogen verder gaan!
Jo drentelde wat over 't oude pleintje,
Jij kont me niet, ik ken jo nauw'lijks meer,
Je jongens stoeiden mot oen grappig kleintje,
ft'e worden ouder, kleintje van weleer!
Jij bont me sedert jaren al vergeten,
Herkende jou alleen nog aan je lach,
Aan vaag omlijnde vreugde in mijn weten
Van jonge liefde op een zomerdag!
Ik tag Jo wel, maar durfde niet te wonken,
Je bant verouderd, kindje en getrouwd,
aud'rc y-ost bohcorscht ons innigst donken
Efe onze droomen zijn zoo oud.... zoo oud!
$3 zijn gegaan, de roepstem van het leven
ïraeht al die droomen tot vergetelheid,
lïij is slechts dit, na jaren, bijgebleven,
De vage herinnering aan een schoonen ttfdl!
September 192(3.
Alle rechten voorbehouden!
KROES.
Een zonderling verhaal door Sirolf.
(Nadruk verboden. Alle redhten voorbehouden.)
Ik weet eigenlijk niet, of dit wol oen ware geschie
denis is. Misschien is het wel gebeurd. Of misschien
zal het wel eens gebeuren. Ja, ja, dat fcou kunnen...,
Kr moest een kerk gebouwd worden.
Ben heel mooie kerk moest het worden, mooier
dan eenige kerk in do gansche streek. Ik geloof
zelfs, dat zij schooner moest zijn, dan oenige kerk
in het land. Misschien wel de schoonste van de ge-
ieele wereld. Ja, als ik goed bedenk, dan weet ik
tvel heel zeker, dat het de mooiste kerk in de ge-
wele wereld moest worden. Zoo wilden de menschen,
iie de kerk Heten bouwen, het ten minste.
Natuurlijk kon die kerk slechts gebouwd worden
loor een heel bekwaam bouwmeester. Alle bouw
meesters werden uitgenoodigd ,om hun plannen voor
ie schoonste kerk ter wereld in te zenden. De oudste
en beroemdste bouwmeesters zonden hun plannen
in. leder voor' zich dacht: „Ik zal de kerk mogen
Huwen, o zeker, ik weet beslist, dat geen ander dit
touwwerk zal maken., dan ik, want ik ben jouder in
ervaring en wijzer dan al de anderen". Zij teekenden
tindelooze vellen papier vol met heerlijke bouw
werken en schreven, erbij, hoe alles precies gedaan
tnocst worden, welke steen men moest gebruiken en
3velke soorten marmer.
n.
Maar nu gebeurde or toch iets heel vreemds, 5n
landwaar de mooiste kerk ter wereld gebouwd
zou borden. Lieve Hemel, wat was dat vreemd!
Daar kwam nu een zeer jong 'bouwmeester nie-
niand kon zelfs zeggen vanwaar hij kwa-m en wie
leermeester was en zeide, dat hij de kerk wel
'•ca willen bouwen. Al die wijze en oude menschen,
ie de kerk wilden laten bouwen, moesten er wa
rempel van lachen. Ja, dat wilden ze graag geloo-
Ven, dat. 'hij zulk een schoon werk gaarne wilde ma-
en. Maar wie droeg zoo'n grootsch werk nu aan
Wo'n jong bouwmeester op? Nee, nee, wie deed nu
tooiets?
En toen begon die jonge bouwmeester van wie
nemand wist vanwaar hij kwam, noch wie zijn leer
eester was tot hen te spreken. Hij nam 'een stu"k
DAT VERSCHRIKKELIJKE GEVOEL^
dat over de fceele familie komt, als vader een gultien laat vallen en niemand in staat is iets an
ders te doen, dan kijken hoe hij langzaam maar zeker naar het riool toerolt, en elkaar toeroepen: „Pak
hem! Pak hem!"
papier en teekonde hen voor,, hoe hij de .kerk zou
bouwen. En hij sprak en schilderde hen met zijn
vurige 'woorden de schoonste kerk van de heele we
reld voor oogen. Wel, wel, wat sprak die jonge man.
De oude wijze menschen luisterden met open mon
den en schitterende oogen. Wel vijftig, jaren zou t
bouwen van die kerk duren
Toen hij: uitgesproken had, durfde niemand een
woord te zeggen.
Em toen stond het vast. dat die jonge bouwmeester
die kerk zou bouwen. Wel, wel, dat was toch
vreemd hoor.
m.
I
Vijftig jaren
De jonge bouwmeester, ging^ heen cn begon te tee
kenen en te rekenen en te meten; met passer en
boog en richtlijnen bracht hij dagen en nachten door.
En het werd hem zonderling te moede. Want hij
wist, dat dit zijn eerste en .eenigste groote bouwwerk
zou worden. Jtfu was hij een krachtige jonge man.
Zijn heele leven zou hij: nu voortaan bouwen aan
die eene kerk, die de schoonste van de wereld zou
wondon. Steeds zou hij bouwen en bouwen. En als
eindelijk het werk af zou zijn, zou hij een grijsaard'
zijn. Ondertusschen zou hij wellicht getrouwd zijn en
steeds zou hij het zelfde werk onder handen heb
ben. Hij zou ouder worden en zijn kinderen zouden
opgroeien. En aldoor zou hij aan dezelfde ke^k bou
wen. Zijn vrouw en kinderen zouden ouder worden
en nog immer zou hij het werk voortzetten. Zijn kin
deren zouden heengaan uit zijn huis, om een eigen
haard te stichten; en nog voortdurend zou hij aan
dat eene wérk bezig zijn: de schoonste kerk.
Jawel, dat zou zijn eenigste werk in zijn gansche
aardschè leven worden: de schoonste kerk ter we
reld te houwen.
Dat zou dus zijn levenswerk zijn. Hij dacht daar
lang over na. Dan glimlachte hij, want hij dacht:
Ik houw voor de eeuwigheids
Wat een vreemde bouwmeester was dat.
kaar niet in den weg, Koopen? En wie zou en voor
don oogst zorgen en voor het vee, en wie voor 'het
weven van stoffen voor kleeding en hoe zouden we
ons voeden?
Jawel, zei de bouwmeester, het is wel moeilijk,
maar het kan toch. Maar ge begrijpt me verkeerd;.
Kijk, al die honderdduizenden behoeven niet hier te
komen. Laat ze rustig aan hun werk van allen dag.
Maar toch kun non ze all en helpen. Vergeet niet, ik
bouw voor de eeuwigheid!
Maar hoe dan moeten we dit dioen? En wat zegt
ge nu? Ge bouwt voor de eeuwigheid? Steen en mar
mer zouden voor de eeuwigheid zijn? Och, kom, zei
den de oude, wijze mannen.
De jong» bouwmeester glimlachte en sprak: Ge
heeriipt me niet goed. Kijk nu eens hier, zóó kunt
ge mij helpenl Gij allen 'bouwt met mij mee in Uwe
gedachten. De kerk zal de schoonste ter wereld wor
den, nietwaar? Dus 'kunnen we er alleen de schoon
ste bouwstoffen voor gebruiken. Daarom, wanneer
ge in Uwe gedachten met mij meebouwt, kunt ge
daarvoor alleon Uw schoonste gedachten gebruiken.
Kijk, ik gebruik de beste steen, en het schoonste
•marmer en het helderste glas en de^ bekwaamste ar
beiders. En gij gebruikt, wanneer ge met mijl mee
bouwt, Uw beste en schoonste gedachten. Alleen op
deze wijze kan de schoonste kerk ter wereld gebouwd
worden. i
i En toen begon de jonge bouwmeester de fundamen
ten te leggen voor de kerk, van het kostbaarste en
edelste marmer, dat kwam uit de groeve, die den
zonderlingen naam van "Waarheid, Leven en Liefde
droeg.
IV.
Maar het werd nog vreemder.
Dat was toen hij ging bouwen.
Hij riep de oude wijze mannon bijeen, die hem den
houw van de kerk hadden opgedragen en zei: Ik zal
Uw kerk 'in 50 jaren houwen. Maar ik kan dat niet
alleen. O, zeker, ik weet natuurlijk wel, dat ge mij
vele Werklieden zult geven, honderden steenendro-
gens en metselaars en timmerlieden, zeker, dat weet
ik heel goed: Maar dat is niet genoeg, nee, nee, dat
is bepaald' niet genoeg. Ge moet mij allen helpen,
bij bet bouwen. Ja, on gij niet alleen, maar ook alle
menschon uit Uw land moeten mij helpen.
Maar, zeiden de oude wijze mannen, toen ze van
hun verwondering wat bekomen waren, hoe zou
dat kunnen? Hoe kunnen nu af die honderdduizen
den menschen hun werk in den steek laten om U te
helpen? En zouden al die ontelbare menschen el
Wel, wel, wat een vreemde bouwmeester was dat.
Den geheelcn dag was hij aan zijn groote bouwwerk
bezig. En do dagen werden weken, de weken: maan
den en de maanden:' j'aren. Steeds bouwde hij: voort
met dezelfde Tust en denzelfden ijver. Met een glim
lach om iZijn mond bouwde bij vorder, Dikwijls kon
men hem daar op het werk zien staan, terwijl hij
vér omhoog Staarde, als keek hij naar iets. dat zich
daar boven moest bevinden. En wanneer men hem
vroeg hoe het kwam, dat hij altijd zoo vol lust en
ijver en opgewektheid aan het schier eindelooze
werk kon voortgaan, dan lichtten zijn oogen cn dan
sprak hij steeds die raadselachtige woorden: Ik!' bouw
voor de eeuwigheid. Ge zult het zien, ge zult bet
zien.
Ja, ja, hét was toch wel een heel zonderlinge bouw
meester,
Vijftig jaren....
Ja, eindelijk waren dan ook deze vijftig jaren in
de eeuwigheid verslonden.
En do kerk was gereed. In smetteloos wit rezen de
marmeren zuilen en muren omhoog en de edelste
bogen overspanden de zuilenrijen.
VI.
De grijze bouwmeester riep,nu alle menschen teza
men en sprak:
Uw kerk is af. Zie nu zélf on zeg mij dan, of dit
niet de schoonste kerk van de gansche wereld is. En
nu, ziet nu ©ens goed toe. Want om deze kerk, is nog
een andere kerk gebouwd, nog oneindig veel schoo
ner en grootscher, dan deze van marmer en steen.
Weet ge nog ja zeker zult ge het nog weten hoe
ik U vroeg, allen met mij mee te bouwen in Uwe ge
dachten? Welnu, om deze kerk van marmer en
êteon, hebt gij van Uw schoonste gedachten, d.gn
prachtigsten en onvergankelijksten tempel gebouwd.
Zie, zie nu eens, hoe die zuilen en bogen en torens
hoog boven de schoonste kerk ter wereld uitrijzen.
Zie. de torens van den anderen tempel, ze reiken on
eindig hoog, tot in den hemel. Begrijpt ge nu, dat ik
voor de eeuwigheid bouwde?
Zoo sprak de zonderlinge bouwmeester. En het
vreemdste van alles was, dat allen zijn zonderlinge
woorden begrepen.
I
Wie varen wil zij onvervaard, doch wake voor
gevaar.
Vorstand is als staal. Het moet met stof van ge
lijke hardheid' in aanraking komen, willen er von
ken .uitspringen.
Wees niet lichtvaardig met uw vertrouwen maar
vooral, wantrouw eerder u zelve dan de pnderen.
i
Niet wat de mensch weet, maar wat hij wil, be
slist over zijn waarde of onwaarde, zijn macht of on
macht, zijn geluk of zijn ongeluk,
De waarde van het leven hangt niet af van het ant
woord op de vraag „hoelang", maar van het „hoe".
23.
Dl het voorjaar en ook in den zomer is do kans
op onweer, en dus op blikseminslag, grooter dan in
andere jaargetijden. Het onweer is een electrisch
verschijnsel; opeenboopingen van statische electrioi-'
teit met een groot potentiaal spannings-) ver
schil ten opzichte van de aarde, vloeien hiernaar
af. Gebeurt deze afvloeiing door de lucht wat re
gel is dan geeft dit aanleiding tot groote vonk-
banen (bliksemflitsen), terwijl die ontlading tegelij
kertijd groote luchtverplaatsingen veroorzaakt (don
derslagen).
Voor de hand ligt, dat de ontlading plaats zal vin
den daar, waar de oventueel te overbruggen lucht-
ruimte het kleipste is. De potentiaal van de aarde is
nut, de potentiaal van de opgehoopte statische elec-
triciteit is vele duizenden Volts. Dit potentiaalver
schil kan maar een bepaalden afstand in de
lucht overbruggen (lucht is een niet-geleider). Deze
afstand nu wordt in de praktijk vaak verminderd (of
wel, de aarde wordt, op zekere punten naar hoven ge
bracht) door hooge boomen, kerktorens, huizen, enz.
De uiterste punten van deze verheffingen" hebben
dan ook een potentiaal nul, de hoornen toch
staan met de wortels dn de aarde, de huizen en kerk
torens zijn middels gas- en waterleidingen innig
met-de aarde in contact. Het behoeft dan ook geen
ve?*wondering te baren, dat ,zoo menigmaal door
blikseminslag, hooge, meestal oude, boomen geveld,
torens en huizen door den bliksem getroffen worden.
Er is een zeer nauw verband tusschen deze inlei
ding en Radio". De antenne, het oor van de Radio
installatie, steekt boven het huis uit en biedt dus
weer een grootere trefkans voor de >electrische ontla-
di?igen, dan het huis zelf. Deze trefkans verminderen
is niet mogelijk; wel is het mogelijk, de gevolgen van
inslag zoo klein mogelijk te maken.
Daartoe is het voor iederen amateur aan te heve
len in zijn antenne-invoerleiding een vonkbrug op
te memen en deze te verbinden met de „aarde", wat
het best buitenshuis kan geschieden. Als aardleiding
moet dan een niet te dunne koperdraad genomen
worden, met een doorsnede welke tenminste even
groot is als de diameter van de antennedraden (als v
het een meerdradige antenne i9) tezamen. Ook is het
mogelijk deze vonkbrug,te verbinden met de aard-
leiding van bet toestel. Men lette er dan echter op,
dat deze aardleiding. welke overigens van blank
draad vervaardigd mag zijn, niet langs brandbare
stoffen als gordijnen, behang of houtwerk geleid1
wordt. Breng in dat geval deze aardleiding aan op
isolatoren.
Als vonkbrug waarop het tenslotte aankomt
neme men. een der betrouwbare instrumenten^ welko
daarvoor in den handel gebracht zijn. Maak er zelf
geen; er hangt veel van af en beproeving is uitgeslo
ten, voor amateurs ten minste.
Vooral voor bewoners huiten de stad moet aan deze
..aarding" do noodige aandacht besteed worden;
•déar toch is de kans op inslag, in verhouding tot de
s'ad, belangrijk grooter.
Het is gewenscht, hij niet in gebruik zijn, van het
toestel, dé antenne- altijd te „aarden". Bij onweer
rake men vooral niet de antenne of anténne-invoer-
loiding aan; dat zou een minder prettige gewaarwor
ding "kunne** geven, A