DE KERSTKLOK VAN JANTJE. ROMMELKRUID. geven. Zóó lete mooi» hadden ilj nog nooit gezien! Het duurde eenige oogenblikken vóór zij in zoover re van hun verwondering bekomen waren, dat zij verder konden gaan om den boom van nabij te be kijken. Het waren kinderen groote kinderen, dacht Louiae. En opgebeurd door de extaBe, waarin die beide oude menschen 'verkeerden, scheurde zij zich Iob van haar droeve herinneringen aan vroe gere kerstdagen, vol blij gelach en opgewonden kin dervreugd En terwijl zij met hen sprak, drpng het vaag .tot hen door, dat dit misschien de eerst en eeriige kerstboom was, die deze arme oud© men schen ooit hadden gehad. „Hij ia er voor u neergezet", zeide zij en haar har telijke vroolijkheid was niet in het minst geforceerd, „de geschenken zijn voor u. Neemt gerust, wat ge het mooist vindtl" En de oude vrouw knielde op den grond met een vlugheid, dio men van ^ïaar zeventig jaren niét zou hebben verwacht en naast haar iliet de oude man zich, mot iets strammere beweging, neer. Met kleine geluidjes van verrukking bekeken zij de onder den boom uitgespreide geschonken. En toen plotseling retk'to de dunne, blauw^dooradordo hand der oude vrouw naar iets. D® hand ging het kanten kraagje voort>ij en het zilveren potlood, den gekleurden zak doek en de kunstbloemen. Tot zij bleef, o, met zulk een teedere, zachte aanraking, op het breede rosé lint dat oorspronkelijk had moeten dienen om het blonde haar van een aardig klein meisje te sieren. ..Wat is dat mooi!" zuchtte de oude vrouw en zij liefkoosde het lint met haar handen, /,wat is dat mooi! Mijn leven lang heb 'ik van rose linten gehou den! Toen ik nog een kind was, wilde ik er altijd een dragen op Zondag, als ik naar de kerk ging. Ik \had lang, lichtblond haar en ik trachtte altijd mij voor te stellen, hoe netjes ik er uit zou zien in het rose! Maar ik was de jongste van zeven kinderen en moeder had al moeite genoeg om ons van fatsoenlij ke kousen en schoenen te voorzien.... laat staan rose haarlinten! En dus is mijn lieftete droom nooit waarheid geworden. Maar'ik vergat hem nooit! En nu te denken, dat u", tranen, glinsterendi als diamanten, trilden tusschen de wimpers der arme vrouw, „dat u vandaag een rose lint voor mij zoudt hebben!" Louise trachtte opgewek't te knikken. Zij1 durfde niet te spreken, uit ahgst, dat zij zich niet goed zou kunnen houden. En als door een mist zag zij, hoe de oude man verdiept was in de vernuftige constructie van het k in de rspoortre ixttje. De uren gingen voorbij. Louise had de oudjes al leen gelaten bij den glinsterenden kerstboom. Het was haar, alsof zij een vredig gevoel van rust en ge luk in haar hart voelde nederdalen en zoo nu en dan ging zij' nog eens naar dio béide geliefden kijken. Want het waren werkelijk twee geliefden; zij! waren meer dan vijftig jaar geliefden geweest. Zij waren 'kinderloos gebleven, doch hunne eenzame levens •\varen daardoor misschien nog inniger dooreenge- .fetrengeld. Veel geld was er niet geweest, doch zij dachten, dat zij genoeg hadden overgespaard om rustig hun leven ten einde te kunnen leven. Maar al les was duur en de huur van twee kamers, al waren zij nog zoo bescheiden, was zeer hoog! En zoo was hun laatste uitkomst: het Armenhuis.... En het Bestuur had besloten, dat zij naar twee verschillende •inrichtingen moeiten in twee verschillende Hui zen zou er voor hen gezorgd worden in hun ouder dom en zwakte.... I Schaduwen kropen langzaam den salon binnen. De kaarsjes in den kerstboom waren uitgegaan. Het vuur in den haard brandde laag.... Een oude man en een oude vrouw zaten samen, met gebogen hoofiden, in de schemering. Zij speelden niet langer met het speelgoed. Niet langer lachten zij onder den boom. Zij wachtten wachtten.... Zoo vond hen Louise, die binnenkwam en het licht aandraaide. Zij waren moe o, zoo moe. Langzaam stond de oude man op. „Het is zoo mooi geweest, hier",-zeide hij, ,>,dat ik me nog niet precies kan in denken, dat het nu afgeloopen is. Maar aan alle din gen komt een einde, ook aan het schoone. U hebt u hebt ons den mooisten, gelukkig-sten dag bezorgd, dien wij ooit gekend hebben; heeft zij niet, lieve? lederen dag van ons leven zullen wij er aan blijven denken...." z De oude vrouw had nog steeds het rose lint in haar hand. Zij sprak zoo ru-stig,i dat men niet kon vermoe den, hoezeer de kille vrees aan haar hart knaagde. „En in ons volgend leven", murmelde ziji „De hemel kan niet schooner zijn, dan dit" haar blik' zwierf door de kamer „en de engelen niet vriendelijker en hartelijker dan...." Niettegenstaande al haar in spanning brak haar stem. Den geheelen middag reeds had Louise nagedacht en alles bij zichzelven overlegd. Er waren dames die kinderen adopteerden, natuurlijk! En niemand vond dat gek. Maar misschien zouden haar kennis sen haar uitlachen, als zij hoorden, dat zij groot ouders geadopteerd had. Nu, laat ze lachen! had zij lot zichzelf gezegd. Laat ze lachen.... Zij sprak rustig zij moesten niet vermoeden, die twee, dat zij medelijden met hen had. Medelijden kan zoo wTeed en kwetsend zijn voor menschen, die vijftig jaren hard gewerkt hebben, vijftig jaren hebben getobd om er te komen. „Ik heb me al afgevraagd", zeide zij langzaam, „of ge niet liever hier zoudt blijven om mij te helpen, dan naar het Armenhuis te gaan? Ik had' allang Iemand noodig" de grove leugen schrijnde even haar ziel „om me de behulpzame hand te bieden. Er zijn zoo ontzettend veel dingen te doen, waarvoor (k zelf geen tijd heb. Linten in mijji ondergoed rijgen en de verftubes hijeen zoeken die ik overal laat slin geren en den kanarie en de goudvisschen eten geven en veTsch water in de bloemvazen doen. Ik ik heb geen 'tijd voor zulke kleinigheden. Dit is een groot huis en een leeg huis...." Haar handen waren vast ineen geklemd, heel vast; rij leken dun en wit tegen de zwarte kant om haar hals. ,En ik wou het zoo graag met jullie deelen. zoudt ge willen?" Tegelijk waren de man en de vrouw opgestaan. Met oogen, dié schitterden als sterren, zooals de oogen kunnen schitteren van een kind, dat uit een bangen droom ontwaakt, stonden zij' daar. De oude vrouw strekte haar hand uit naar Louise en -liét het lint, het rose zijden lint, los. Daar lag het, als een glanzende band van naastenliefde, op het kleed aan haar voeten. En de arm van den man werd om de oude vrouw heen geslagen en zijn gebogen schouders begonnen krampachtig He schokken.... Langzaam wendde Louise zich om en ging heon, En hoewol de tranen op haar ineen geklemde handen druppel-den voelde zij zich toch niet meer zoo eenzaam. Niet meer zoo echt verlaten.... Zelfs de schaduwen schenen te leven. En hot was, alsof zij daarin gezichten zag. Twee gezichten. Een manncngelaat en een jongens gezicht. Glimlachend.,.. De kaarsjes in den kerstboom waren reeds lang uitgebrand» Maar zelfs zonder lichtjes scheen hij hog te glinsteren.... EINDE. Een Kerstverhaal voor do Jeugd. Jantje had do. laatste dagen org gehoost. en geen wondert Hot was na den vijftienden December hard gaan vriezen en voortdurend had een snerpende Noord-Oostenwind door de tstraten gegierd, terwijl de boomen en struiken buiten, langs de landwegen, hun- hoofden -bogen voor zijn zwiepende slagen. En toch moest Jantje lederen morgen vroeg op, want reeds vó<$r dag en dauw ging hij met zijn vader, die met kramerijen de dorpen in den omtrek bezocht, den boer. op, om do waren van de hand te doen. Jantje was tooh al niet erg. sterk en de gure Noord ooster had hem een leelijke koude bezorgd, zoodat hij op zekeren morgen bot liep reeds tegen Kerst mis te ziek en ellendig was om op te kunnen staan. En daar lag Jantje nu in zijn armoedig klein zolderkamertje. Zijn bedje was. wankel en oud, zijn eenige deken was versleten en dim en vertoonde hier en daar reeds gaten. Een oude gescheurde plaat aan deri muu*r was de eenige versiering van het kale vertrekje en vormde met een kreupelen stoel en een oud en verleten karpetje bet eenige meubilair. Jantje's ouders waren dan ook heel erg arm, Vroe ger had vader oen goede zaak gehad, doch de tijds omstandigheden waren van dien aard, dat de men schen haast geen g-eld meer hadden om te koopen, zoodat de zaken heel slecht gingen en Jantje's vader eindelijk genoodzaakt was de zaak te sluiten,. Steeds meer was hij' achteruit gegaan, zoodat hij; eindelijk met een mars den boecn op moest om te trachten bij de landelijke bevolking wat te verkoopen en zbo- doende in het onderhoud van zijn. gezin te voor zien. En Jantje moest al spoedig mee «m te helpen, zoödat de arme jongen 'eavonds meestal doodelijk vermoeid thuiskwam. Gebrek aan voedsel en warme kleeren hadden Jantje's krachten spoedig gesloopt en toon hij een maal in bed moest blijven kwam de koorts met groo te. kracht opzetten. Jantje wentelde zich in zijn bedje om en om en de lange uren van den triesten donkeren Decemberdag kropen slechts langzaam vooihij. Hij hoorde alle geluiden in het groote huis waarin vader en moeder een slecht gemeubileerde kamer gehuurd hadden en zijn gedachten dwaalden van het een naar het ander- Waar vader nu zou zijn? Of hij' iets verkocht had vandaag? Zou het erg koud; aijn, buiten? Zouden nu de lichtjes in de winkels weer'allemaal aangestoken zijn? En zouden er misschien weer nieuwe stukken speelgoed voor. de ramen staan in dien grooten winkel, waar hij iederen avond was gaan kijken? O, wat was daar toch een boel moois te zien! Dat groote hobbelpaard en die stoommachine! En dan dat groote fort met al die soldaten en een heusche ophaalbrug. Echt was datliEn dan dacht hl) weer aan dat groot© huis, waar hij laatst op oen avond langs gekomen was. Daar waren de menschen al bezig geweest een heo- len grooten kerstboom te versieren. O, wat was dat mooi geweest! Jantje had zijn neusje tegen de rui ten gedrukt om alles toch goed te kunnen zien. Wat zou hij' ook graag zoo'n grooten kerstboom hebben! En dan dwaalden zijn gedachten weer terug naar den speelgoedwinkel en al het moois dat daar te zien was. En.in zijn opwinding en koorts kreeg hij een rood' kleurtje en zóó was hij- in zijn gedachten verdiept, dat hij hardop begon te praten. Eindelijk werd hij weer stil. draaide zich nog eens om en 9liep eindelijk, uitgeput in. Maar het roode kleurtje bleef en da)t was een bewijs; dat Jantje ernstig ziek was. En al was Jantje in slaap gevallen, zijn gedachten bleven toch nog met het geliefde onderwerp bezig: dat het eerstdaags Kerstmis was en dat hij. -toch zoo vele mooie dingen dn de winkels gezien had en Jantje droomde een eigenaardige droom. Opeens was zijn heele kale kamertje schitterend verlicht en Jantje begreep eerst niet, waar dat hel dere licht vandaan kwam,- toen hij eindelijk, midden in het vertrek een lichtende figuur zag, Het was een engel, zoo overweldigend schoon en stralend in zijn sneeuwwitte kleedij, dat Jantje het eerste oogenblik haast geen adem kon halen van verrassing. Doch de 'engel had eon zeer liefl gezicht en het drukHo zooveel zachtheid' en goedheid uit en er lag zoo'n beminnelijken glimlach over verspreid, dat Jantje spoedig van den schrik bekomen was en rechtop in zijn bedje ging zitten. „Zoo. Jantje, lig je in je bedje", zei de engel met een wonderlijk zachte stem, die klonk als muziek," ,dat komt zeker omdat je niet goed bent. Nu je zult wel gauw weer beter worden, denk ik. Ik kom. oens bij Je kijken, of je misschien ook wat noodig hebt. want je bent altijd een heel brave en oppassen de jongen geweest; je hebt altijd je uiterste best be- daan vader en moeder zooveel mogelijk pleizier te doen en zooals je weet houden -de engelen boek van ■de goede en slechte daden van de jongens en meis jes. Kijk nu oens, Jantje, hier in mijn hand heb. ik een zilveren kerstklok, zooals Je ziet. Die zal ik hier laten cn kom ze straks woer terug halen. Als Je dit klokje zachtjes luidt en er een goeden wensch bij 'doet, zal dio wensch verhoord worden. Zou' je echter een wensch doen, dien ik niet kan goed keu ren, dan zal de zilveren klok vanzelf verdwijnen; maar zou je den wensch doen, dien ik nu al ver wacht. dat je doen z uit, dan gel-oof ik, dat Jij èn jo ouders een heerlijken Kerstmis zullen vieren van het jaar." Nauwelijks had de engel deze woorden gesproken, of hij verdween weer, zooals hij gekomen was plotseling. Maar op de kapotte- deken, die Jantje krampachtig tusschen zijn vingertje gekneld hield, stond de zilveren klok. Hé, wat prachtig, dacht Jan tje, wat oen mooie zilveren klok is dat! Zoo iets tvoois heb ik nog nooit gezien! En zou die werkelijk 'uiden, als ik zo beweeg? Even lichtte Jantje do klok op en terstond tinkelde. er een heerlijk zilveren ge luidje door zijn kamertje, zoo zacht en helder van toon,, dat het een echo van de engclenstem had kunnen zijn. En zónder erbij te denken, zeide Jantjo bij zich zelf: „Hoe heerlijk zou het zijn, als vader en moeder die mooie klok eens konden zien. Ach, ik wou, dat zij maar niet zooveel zorgen hadden!" En in zijn droefheid om de zorgen van zijn ouders, maakte hij oven een onwillekeurige beweging en het klokje liet v ederom zijn zilveren stem hooren: Tingeling tingting.. Oogenblikkelijk werd Jantje's kamertje weder met het zelfde helder stralende licht gevuld en daar stond de engel al weder* voor hem. „Jantje", zeide hij, en zijn gelaat straalde nog schooner dan straks en zijn stem klonk als de prachtigste orgelmuziek, .Jan'tje, dat was nu juist de wensch, dien ik dacht, dat je zoudt uitspreken! En ik ben zóó blij, dat je zooveel van je ouders houdt en altijd het eerst aan hen denkt, dat ik ervoor zal zorgen, dat je het mooi ste Kerstfeest van je leven met je ouders zult vie ren! Als je altijd blijft, zooals je nu bent: vol liefde voor je ouders, braaf, eerlijk en ijverig, dan kan het je niet slecht gaan in de wereld! Dag Jantje, wordt maar weer gauw beter! Ik moet nu mijn klokje weer medenemen. want er zijn nog meer brave kinderen, die een wensch mogen doen. Gelukkig Kerstmis, Jantje!" En de engel was weer verdwenen en het makkertje werd weer in duisternis gehuld, want de vroege December-avond' was reeds gevallen en hier en daar twinkelde reeds een sterretje aan den hel deren vrieshemel. Het was zes uur, zeven uur en 'Jantje sliep \iog steeds den onrustigen slaap van een kind, dat koorts heeft. Doch over zijn ingevallen gezichtje met de hoogi'oode kleurtjes, lag een gelukkige glimlach. Zoo lag Jantje nog, toen, om acht uur, zachtjes de deur van zijn kamertje openging. Op haar teenen kwam moeder binnen en achter haar vader, die van zijn tocht in de omliggende dorpen was^ terugge keerd. En achter ^'ader kwam nog iemand en toen nóg iemand. Wie waren al die menschen? Jantje werd onrustig, keerde zich om en om, knipperde met zijn oogen tegen het licht van de kaars, die moeder droeg en wer<L wakker. „Dag moeder, dag vader", riep hij uit. „O, ik heb zoo mooi gedroomd! Er kwam een engel bij' me die...." Jantje hield op, want hij had de twee vree-rade menschen plotseling in he^t oog gekregen. „Wie zijn dat?" vroeg hij aan vader. „Dat zal ik je vertellen, jongen", zei vader. „Deze heer" en hij' wees naar een grooten slanken man met donker haar en breede schouders, keurig gekleed en met een lekkeren dikken winterjas aan., „deze heer is je oom Jan, waarvan ik je zoo dikwijls verteld heb. Hij' heeft een,groote „fajrm" in Amerika, een boeredrij zouden wij zeggen, maar dan een heel groote boerderij mot honderden paarden en koeien cn schapen en alles, wat er bij- behoort. Oom Jan is voor zaken naar ons land gekomen én komt ons nu bezoeken. Hij heeft mij gevraagd, ofl wij er zin in zouden hebben met hem mee terug naar Amerika te gaan. Zou jij er trek in hebben, Jantje?" Jantje keek met groot oogen naar zijn oom uit Amerikb, s'tak toen zijn hand uit en zeide: „Welkom in Holland, oom Jan. En gelukkig Kerstfeestl En of ik trek heb om mee te gaan met U? Noul En of! Amerika, fijn!" „Dat is goed, Jantje, dan gaan wij samen, hoor en jij wordt een reuze,' sterke jongen, let maar eens op. als je den heelen dag in de Amerikaansche lucht bent! Maar nu -moet je eens ©ven gaan liggen, dan zal deze heecr" hij wees op den anderen vreemde „eens kijken, óf hij je niet van dien vervelenden hoe9t af kan helpen, zoodat je weer gauw kunt op staan, hè?" „Kan die mijnheer dat dan?" vroeg Jantje. „Zieker", ^ei oom Jan. „Die-mijnheer- is een dokter, een vriend van je oom en hij zal je heusch wel gauw weer heelemaal beter maken." .,Ja, alstublieft, mijnheer", zei Jantje en ging ge hoorzaam liggen, zoodat de dokter hem gemakkelijk kon onderzoeken. Deze bleef ruim een kwartier met Jantje bezig en zeide toen: „Nou,- Jantje, we krijgen je er wel bo venop, maar je zult een -paar daagjes met mij mee moeien naar het hospitaal. Ik kan je daar heter on der toezicht houden en zooveel eerder ben je er van af. Het is er heusch leuk nu het Kerstmis wordt. Er zijn nog meer kinderen daar en vader en moeder mogen iederen dag bij je komen, om. niet te spreken van Oom Jan, d'ie je zeker wel veel zal kunnen ver: tellen over dat mooie land Amerika, waar je naar toe gaat, als je heter bent. Vind je het niet goed?" „Als vader en moeder iederen dag mogen komen en oom Jan ook, dan "wel, mijnheer", zei Jantje. „En als u ©r mij gauwer beter kunt maken, dan vind het zeker goed, want Ik zou toch zoo graag n vader en moeder en oom "mee naar Amerika gaar En zoo werd Jantje 'savonds met een rijtuig g haald en kreeg in he't ziekenhuis een heerlijk zac wit bedje en do dokter wist de kern.'v&n de zink spoedig te vinden,, zoodat Jantje binnen eenige d gen al veel beter was en spoedig geheel genezen zo zijn. En daar do tweede dag, dat Jantje in hét zieken huis lag. Kerstmis was, zorgden vader en moeder o oom Jan voor een mooi kerstboompje en Jantje kree verschillende mooie geschenken en- hij was zoo bij dat hij van vreugde haast niet spreken kon. Toen 'savonds vader cn moeder het laatste warei gegaan en Jantjo-nog eens aan den heerlijken da{ dacht, dien hij had beleefd, schoot hem zijn zonder linge droom te binnen en met zijn oogen naar det hemel gericht dankte hij den ongel voor het hoer lij'ke Kerstfeest, dat hij' had -mogen hebben. Jantje droom was waarhoid geworden, want oom Jan, die met zijn boerderij en zijn veestallen in Ame rika veel geld verdiende, bezorgde vader een uitste kende betrekking in Amerika, zoodat hete Jantje's ouders na eenigen 'tijid heel goed ging. Jantje bleef zijn geheele verdere leven do woorden van den engel indachtig en was steeds liefdevol voor zijn ouders en eerlijk en braaf en groeide op tot een man uit óén stuk een echte, fllinke. ronde Hol- landscho jongen ook al woonde hij nog lang in Amerika. Ei n d o. DE DIPLOMA-BRUID. De Amerikanen, aan wien wij reeds zeer vele wonderlijke uitvindingen te danken hebben, hebben weer eens wat nieuws op de markt gebracht: de dl. ploma-bruid. Wie zulk een gediplomeerde bruid trouwt, diens huwelijk kan niet ongelukkig worden, en wordt dat het ondanks toch, dan is do schuld bij den man gelegen, want de gediplomeerde bruid heeft academisch „in het huwelijksgeluk" gestu deerd en weet.dus, wat daarvoor noodig is; De man; alzoo is het schuldige deel, onbruikbaar object, j Jonge meisjes, die leeren willen ©en echtgenoot ge lukkig te maken, gaan naar Boston en laten zich inschrijven aan de hoogeschool aldaar voor een hu welijkscursus, die zes semesters duurt. Twaalf pro fessoren zullen voordrachten houden over de disci pline, waarin do bruid goed beslagen moet zijn al vorens zij haar schreden naar het altaar richt. Er worden ook nog andere lessen gegeven, en niet al- j leen in het koken, kousenstoppen en zuigelingenver- pleging maar, zooals in het progpectus te lezen was, in alle practische vakken, dio tot het onderwerp van den cursus behooren. Zonder twijfel is alleen aan de plichten van echtgenoot en echtgenoote gedacht en aan niets anders. Aan het einde van het zesde semester wórdt een examen afgenomen, en de jonge dame, die er dóórkomLJvEÜgrt- een diploma en mag zich bij alle huwelijksmakelaars als „Certiried Bride" laten voorstaan. Maar de Amerikanen zijn voorzichtige lui. Ook een diploma-huwelijk kan scheef gaan; tenslotte past zich niet elke echtgenoot aan bij de voorstelling, dio zich een afgestudeerde van de huwelijkshoogeschool, van een man gemaakt heeft. Hot geval is voorgekomen, dat een Jaar lang de candidatcn in het huwelijksrecht werden onder richt, opdat zij vroegtijdig zouden' weten, hoe de echtscheiding te behandelen. Hoe zou het zijn, wan neer de twaalf „profs" hun geluk met hun leerlin gen eens zouden probeeren? Daar zullen zijzich waaschijnlijk wel voor hoeden, want bekend mag worden verondersteld, dat de meeste worstfabrikan ten niet gaarne hun eigen fabrikaat eten, omdat zij weten, wat er in zit. EEN MAN VOOR DEN PLOEG. Een man, die zijn vrouw slaat, is in ae oogen van bijna iedorccn een monster en velen jeuken de vin gers, om zoo'n onverlaat ook eens.flink al te ross-io. In vroegere eeuwen had men in de Meijerij n an 's-Hertogenbosch een bijzonder© manier, om een vrouwenbeul te straffen. Zoodra het gerucht zich verspreidde dat er een vrouwenbeul in het dorp was, verzamelden zich jong en oud. Het heele dorp liep tehoop en in optocht ging het naar* de woning van den schuldige. Men haalde hem goedschiks of kwaadschiks naar buiten en spande hem voor een ploeg. Dan werd hij gedwongen, een stuk land om te ploegen. Een hoornblazer liep voorop en de heele bende liep razend en tierend achter den ploegen den boosdoener aan. Ging het niet vlug genoeg naar den zin van de dorpelingen, dan legde men er de zweep over. Na zoo'n openbare rechtspleging was do mishandelaar van zijn vrouw gewoonlijk voor goed genezen en zou hij niet licht weer zijn handen op-, heffen tegen zijn betere helft, want hij kon op zijn vingers natellen, dat hem bij herhaling eenzelfde onteerende straf te wachten stond. Eeuwenlang lieten de schouten dezen vorm va* volksgericht/Ion vrijen loop. Maar in 1765 kw- v er een ongeluk uit voort, dat tot ingrijpen van de over heid dwong. Te Os had ziph weer een geval voorge daan, dat een man zijn wederhelft hardhandig tot rede meende te moeten brengen. Het volk, schoolde samen voor de deur van den onverlaat en wilde hem voor den ploeg spannen. Maar daar was Jan van S., zoo heette de vrouwenbeul, niet van gediend. Hij sloot de deur cn verschanste zich op den zolder. Toen de menigte trachtte de deur open te breken, schoot Jan mot een pistool onder de menschen cn trof daarbij een meid. De schout zat met het geval leelijk in zijn maag en deed een voorstel aan de Staten-Generaal, om een plakkaat uit te vaardigen, waarbij het voor den ploeg spannen verboden werd. Maar de Staten vonden dat na rijp beraad niet noodig, omdat de schout ook zonder een dergelijk plakkaat verplicht was, alle soorten van samenrot ting en handtastelijkheden krachtdadig tegen te gaan. Hij had er dus ook voor te waken dat de dor- pelingen er niet toe over gingen, een man vopr den ploeg te spannen. In dien geest werd den schout be richt gezonden, Rtd, Nsbl.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 16