DE KERSTKLOK VAN
JANTJE.
ROMMELKRUID.
geven. Zóó lete mooi» hadden ilj nog nooit gezien!
Het duurde eenige oogenblikken vóór zij in zoover
re van hun verwondering bekomen waren, dat zij
verder konden gaan om den boom van nabij te be
kijken. Het waren kinderen groote kinderen,
dacht Louiae. En opgebeurd door de extaBe, waarin
die beide oude menschen 'verkeerden, scheurde zij
zich Iob van haar droeve herinneringen aan vroe
gere kerstdagen, vol blij gelach en opgewonden kin
dervreugd En terwijl zij met hen sprak, drpng het
vaag .tot hen door, dat dit misschien de eerst en
eeriige kerstboom was, die deze arme oud© men
schen ooit hadden gehad.
„Hij ia er voor u neergezet", zeide zij en haar har
telijke vroolijkheid was niet in het minst geforceerd,
„de geschenken zijn voor u. Neemt gerust, wat ge
het mooist vindtl"
En de oude vrouw knielde op den grond met een
vlugheid, dio men van ^ïaar zeventig jaren niét zou
hebben verwacht en naast haar iliet de oude man
zich, mot iets strammere beweging, neer. Met kleine
geluidjes van verrukking bekeken zij de onder den
boom uitgespreide geschonken. En toen plotseling
retk'to de dunne, blauw^dooradordo hand der oude
vrouw naar iets. D® hand ging het kanten kraagje
voort>ij en het zilveren potlood, den gekleurden zak
doek en de kunstbloemen. Tot zij bleef, o, met zulk
een teedere, zachte aanraking, op het breede rosé lint
dat oorspronkelijk had moeten dienen om het blonde
haar van een aardig klein meisje te sieren.
..Wat is dat mooi!" zuchtte de oude vrouw en zij
liefkoosde het lint met haar handen, /,wat is dat
mooi! Mijn leven lang heb 'ik van rose linten gehou
den! Toen ik nog een kind was, wilde ik er altijd
een dragen op Zondag, als ik naar de kerk ging. Ik
\had lang, lichtblond haar en ik trachtte altijd mij
voor te stellen, hoe netjes ik er uit zou zien in het
rose! Maar ik was de jongste van zeven kinderen en
moeder had al moeite genoeg om ons van fatsoenlij
ke kousen en schoenen te voorzien.... laat staan
rose haarlinten! En dus is mijn lieftete droom nooit
waarheid geworden. Maar'ik vergat hem nooit! En nu
te denken, dat u", tranen, glinsterendi als diamanten,
trilden tusschen de wimpers der arme vrouw, „dat
u vandaag een rose lint voor mij zoudt hebben!"
Louise trachtte opgewek't te knikken. Zij1 durfde
niet te spreken, uit ahgst, dat zij zich niet goed zou
kunnen houden. En als door een mist zag zij, hoe de
oude man verdiept was in de vernuftige constructie
van het k in de rspoortre ixttje.
De uren gingen voorbij. Louise had de oudjes al
leen gelaten bij den glinsterenden kerstboom. Het
was haar, alsof zij een vredig gevoel van rust en ge
luk in haar hart voelde nederdalen en zoo nu en
dan ging zij' nog eens naar dio béide geliefden kijken.
Want het waren werkelijk twee geliefden; zij! waren
meer dan vijftig jaar geliefden geweest. Zij waren
'kinderloos gebleven, doch hunne eenzame levens
•\varen daardoor misschien nog inniger dooreenge-
.fetrengeld. Veel geld was er niet geweest, doch zij
dachten, dat zij genoeg hadden overgespaard om
rustig hun leven ten einde te kunnen leven. Maar al
les was duur en de huur van twee kamers, al waren
zij nog zoo bescheiden, was zeer hoog! En zoo was
hun laatste uitkomst: het Armenhuis.... En het
Bestuur had besloten, dat zij naar twee verschillende
•inrichtingen moeiten in twee verschillende Hui
zen zou er voor hen gezorgd worden in hun ouder
dom en zwakte....
I
Schaduwen kropen langzaam den salon binnen. De
kaarsjes in den kerstboom waren uitgegaan. Het vuur
in den haard brandde laag.... Een oude man en
een oude vrouw zaten samen, met gebogen hoofiden,
in de schemering. Zij speelden niet langer met het
speelgoed. Niet langer lachten zij onder den boom.
Zij wachtten wachtten....
Zoo vond hen Louise, die binnenkwam en het licht
aandraaide. Zij waren moe o, zoo moe. Langzaam
stond de oude man op. „Het is zoo mooi geweest,
hier",-zeide hij, ,>,dat ik me nog niet precies kan in
denken, dat het nu afgeloopen is. Maar aan alle din
gen komt een einde, ook aan het schoone. U hebt
u hebt ons den mooisten, gelukkig-sten dag bezorgd,
dien wij ooit gekend hebben; heeft zij niet, lieve?
lederen dag van ons leven zullen wij er aan blijven
denken...." z
De oude vrouw had nog steeds het rose lint in haar
hand. Zij sprak zoo ru-stig,i dat men niet kon vermoe
den, hoezeer de kille vrees aan haar hart knaagde.
„En in ons volgend leven", murmelde ziji „De hemel
kan niet schooner zijn, dan dit" haar blik' zwierf
door de kamer „en de engelen niet vriendelijker
en hartelijker dan...." Niettegenstaande al haar in
spanning brak haar stem.
Den geheelen middag reeds had Louise nagedacht
en alles bij zichzelven overlegd. Er waren dames
die kinderen adopteerden, natuurlijk! En niemand
vond dat gek. Maar misschien zouden haar kennis
sen haar uitlachen, als zij hoorden, dat zij groot
ouders geadopteerd had. Nu, laat ze lachen! had zij
lot zichzelf gezegd.
Laat ze lachen.... Zij sprak rustig zij moesten
niet vermoeden, die twee, dat zij medelijden met hen
had. Medelijden kan zoo wTeed en kwetsend zijn voor
menschen, die vijftig jaren hard gewerkt hebben,
vijftig jaren hebben getobd om er te komen.
„Ik heb me al afgevraagd", zeide zij langzaam, „of
ge niet liever hier zoudt blijven om mij te helpen,
dan naar het Armenhuis te gaan? Ik had' allang
Iemand noodig" de grove leugen schrijnde even
haar ziel „om me de behulpzame hand te bieden.
Er zijn zoo ontzettend veel dingen te doen, waarvoor
(k zelf geen tijd heb. Linten in mijji ondergoed rijgen
en de verftubes hijeen zoeken die ik overal laat slin
geren en den kanarie en de goudvisschen eten geven
en veTsch water in de bloemvazen doen. Ik ik heb
geen 'tijd voor zulke kleinigheden. Dit is een groot
huis en een leeg huis...."
Haar handen waren vast ineen geklemd, heel vast;
rij leken dun en wit tegen de zwarte kant om haar
hals. ,En ik wou het zoo graag met jullie deelen.
zoudt ge willen?"
Tegelijk waren de man en de vrouw opgestaan.
Met oogen, dié schitterden als sterren, zooals de
oogen kunnen schitteren van een kind, dat uit een
bangen droom ontwaakt, stonden zij' daar. De oude
vrouw strekte haar hand uit naar Louise en -liét het
lint, het rose zijden lint, los. Daar lag het, als een
glanzende band van naastenliefde, op het kleed aan
haar voeten. En de arm van den man werd om de
oude vrouw heen geslagen en zijn gebogen schouders
begonnen krampachtig He schokken.... Langzaam
wendde Louise zich om en ging heon, En hoewol de
tranen op haar ineen geklemde handen druppel-den
voelde zij zich toch niet meer zoo eenzaam. Niet meer
zoo echt verlaten.... Zelfs de schaduwen schenen
te leven. En hot was, alsof zij daarin gezichten zag.
Twee gezichten. Een manncngelaat en een jongens
gezicht. Glimlachend.,..
De kaarsjes in den kerstboom waren reeds lang
uitgebrand» Maar zelfs zonder lichtjes scheen hij
hog te glinsteren....
EINDE.
Een Kerstverhaal voor do Jeugd.
Jantje had do. laatste dagen org gehoost. en geen
wondert Hot was na den vijftienden December hard
gaan vriezen en voortdurend had een snerpende
Noord-Oostenwind door de tstraten gegierd, terwijl
de boomen en struiken buiten, langs de landwegen,
hun- hoofden -bogen voor zijn zwiepende slagen. En
toch moest Jantje lederen morgen vroeg op, want
reeds vó<$r dag en dauw ging hij met zijn vader, die
met kramerijen de dorpen in den omtrek bezocht,
den boer. op, om do waren van de hand te doen.
Jantje was tooh al niet erg. sterk en de gure Noord
ooster had hem een leelijke koude bezorgd, zoodat
hij op zekeren morgen bot liep reeds tegen Kerst
mis te ziek en ellendig was om op te kunnen
staan. En daar lag Jantje nu in zijn armoedig klein
zolderkamertje. Zijn bedje was. wankel en oud, zijn
eenige deken was versleten en dim en vertoonde hier
en daar reeds gaten. Een oude gescheurde plaat aan
deri muu*r was de eenige versiering van het kale
vertrekje en vormde met een kreupelen stoel en een
oud en verleten karpetje bet eenige meubilair.
Jantje's ouders waren dan ook heel erg arm, Vroe
ger had vader oen goede zaak gehad, doch de tijds
omstandigheden waren van dien aard, dat de men
schen haast geen g-eld meer hadden om te koopen,
zoodat de zaken heel slecht gingen en Jantje's vader
eindelijk genoodzaakt was de zaak te sluiten,. Steeds
meer was hij' achteruit gegaan, zoodat hij; eindelijk
met een mars den boecn op moest om te trachten bij
de landelijke bevolking wat te verkoopen en zbo-
doende in het onderhoud van zijn. gezin te voor
zien. En Jantje moest al spoedig mee «m te helpen,
zoödat de arme jongen 'eavonds meestal doodelijk
vermoeid thuiskwam.
Gebrek aan voedsel en warme kleeren hadden
Jantje's krachten spoedig gesloopt en toon hij een
maal in bed moest blijven kwam de koorts met groo
te. kracht opzetten. Jantje wentelde zich in zijn
bedje om en om en de lange uren van den triesten
donkeren Decemberdag kropen slechts langzaam
vooihij. Hij hoorde alle geluiden in het groote huis
waarin vader en moeder een slecht gemeubileerde
kamer gehuurd hadden en zijn gedachten dwaalden
van het een naar het ander- Waar vader nu zou zijn?
Of hij' iets verkocht had vandaag? Zou het erg
koud; aijn, buiten? Zouden nu de lichtjes in de
winkels weer'allemaal aangestoken zijn? En zouden
er misschien weer nieuwe stukken speelgoed voor.
de ramen staan in dien grooten winkel, waar hij
iederen avond was gaan kijken? O, wat was daar
toch een boel moois te zien! Dat groote hobbelpaard
en die stoommachine! En dan dat groote fort met al
die soldaten en een heusche ophaalbrug. Echt was
datliEn dan dacht hl) weer aan dat groot© huis,
waar hij laatst op oen avond langs gekomen was.
Daar waren de menschen al bezig geweest een heo-
len grooten kerstboom te versieren. O, wat was dat
mooi geweest! Jantje had zijn neusje tegen de rui
ten gedrukt om alles toch goed te kunnen zien. Wat
zou hij' ook graag zoo'n grooten kerstboom hebben!
En dan dwaalden zijn gedachten weer terug naar
den speelgoedwinkel en al het moois dat daar te
zien was. En.in zijn opwinding en koorts kreeg hij
een rood' kleurtje en zóó was hij- in zijn gedachten
verdiept, dat hij hardop begon te praten. Eindelijk
werd hij weer stil. draaide zich nog eens om en
9liep eindelijk, uitgeput in. Maar het roode kleurtje
bleef en da)t was een bewijs; dat Jantje ernstig ziek
was.
En al was Jantje in slaap gevallen, zijn gedachten
bleven toch nog met het geliefde onderwerp bezig:
dat het eerstdaags Kerstmis was en dat hij. -toch zoo
vele mooie dingen dn de winkels gezien had en
Jantje droomde een eigenaardige droom.
Opeens was zijn heele kale kamertje schitterend
verlicht en Jantje begreep eerst niet, waar dat hel
dere licht vandaan kwam,- toen hij eindelijk, midden
in het vertrek een lichtende figuur zag, Het was een
engel, zoo overweldigend schoon en stralend in zijn
sneeuwwitte kleedij, dat Jantje het eerste oogenblik
haast geen adem kon halen van verrassing.
Doch de 'engel had eon zeer liefl gezicht en het
drukHo zooveel zachtheid' en goedheid uit en er lag
zoo'n beminnelijken glimlach over verspreid, dat
Jantje spoedig van den schrik bekomen was en
rechtop in zijn bedje ging zitten.
„Zoo. Jantje, lig je in je bedje", zei de engel met
een wonderlijk zachte stem, die klonk als muziek,"
,dat komt zeker omdat je niet goed bent. Nu je
zult wel gauw weer beter worden, denk ik. Ik kom.
oens bij Je kijken, of je misschien ook wat noodig
hebt. want je bent altijd een heel brave en oppassen
de jongen geweest; je hebt altijd je uiterste best be-
daan vader en moeder zooveel mogelijk pleizier te
doen en zooals je weet houden -de engelen boek van
■de goede en slechte daden van de jongens en meis
jes. Kijk nu oens, Jantje, hier in mijn hand heb. ik
een zilveren kerstklok, zooals Je ziet. Die zal ik hier
laten cn kom ze straks woer terug halen. Als Je
dit klokje zachtjes luidt en er een goeden wensch
bij 'doet, zal dio wensch verhoord worden. Zou' je
echter een wensch doen, dien ik niet kan goed keu
ren, dan zal de zilveren klok vanzelf verdwijnen;
maar zou je den wensch doen, dien ik nu al ver
wacht. dat je doen z uit, dan gel-oof ik, dat Jij èn jo
ouders een heerlijken Kerstmis zullen vieren van het
jaar."
Nauwelijks had de engel deze woorden gesproken,
of hij verdween weer, zooals hij gekomen was
plotseling. Maar op de kapotte- deken, die Jantje
krampachtig tusschen zijn vingertje gekneld hield,
stond de zilveren klok. Hé, wat prachtig, dacht Jan
tje, wat oen mooie zilveren klok is dat! Zoo iets
tvoois heb ik nog nooit gezien! En zou die werkelijk
'uiden, als ik zo beweeg? Even lichtte Jantje do klok
op en terstond tinkelde. er een heerlijk zilveren ge
luidje door zijn kamertje, zoo zacht en helder van
toon,, dat het een echo van de engclenstem had
kunnen zijn.
En zónder erbij te denken, zeide Jantjo bij zich
zelf: „Hoe heerlijk zou het zijn, als vader en moeder
die mooie klok eens konden zien. Ach, ik wou, dat
zij maar niet zooveel zorgen hadden!" En in zijn
droefheid om de zorgen van zijn ouders, maakte hij
oven een onwillekeurige beweging en het klokje liet
v ederom zijn zilveren stem hooren: Tingeling
tingting..
Oogenblikkelijk werd Jantje's kamertje weder met
het zelfde helder stralende licht gevuld en daar
stond de engel al weder* voor hem. „Jantje", zeide
hij, en zijn gelaat straalde nog schooner dan straks
en zijn stem klonk als de prachtigste orgelmuziek,
.Jan'tje, dat was nu juist de wensch, dien ik dacht,
dat je zoudt uitspreken! En ik ben zóó blij, dat je
zooveel van je ouders houdt en altijd het eerst aan
hen denkt, dat ik ervoor zal zorgen, dat je het mooi
ste Kerstfeest van je leven met je ouders zult vie
ren! Als je altijd blijft, zooals je nu bent: vol liefde
voor je ouders, braaf, eerlijk en ijverig, dan kan het
je niet slecht gaan in de wereld! Dag Jantje, wordt
maar weer gauw beter! Ik moet nu mijn klokje weer
medenemen. want er zijn nog meer brave kinderen,
die een wensch mogen doen. Gelukkig Kerstmis,
Jantje!" En de engel was weer verdwenen en het
makkertje werd weer in duisternis gehuld, want de
vroege December-avond' was reeds gevallen en hier
en daar twinkelde reeds een sterretje aan den hel
deren vrieshemel.
Het was zes uur, zeven uur en 'Jantje sliep \iog
steeds den onrustigen slaap van een kind, dat koorts
heeft. Doch over zijn ingevallen gezichtje met de
hoogi'oode kleurtjes, lag een gelukkige glimlach.
Zoo lag Jantje nog, toen, om acht uur, zachtjes
de deur van zijn kamertje openging. Op haar teenen
kwam moeder binnen en achter haar vader, die van
zijn tocht in de omliggende dorpen was^ terugge
keerd. En achter ^'ader kwam nog iemand en toen
nóg iemand. Wie waren al die menschen? Jantje
werd onrustig, keerde zich om en om, knipperde
met zijn oogen tegen het licht van de kaars, die
moeder droeg en wer<L wakker. „Dag moeder, dag
vader", riep hij uit. „O, ik heb zoo mooi gedroomd!
Er kwam een engel bij' me die...." Jantje hield op,
want hij had de twee vree-rade menschen plotseling
in he^t oog gekregen. „Wie zijn dat?" vroeg hij aan
vader.
„Dat zal ik je vertellen, jongen", zei vader. „Deze
heer" en hij' wees naar een grooten slanken man met
donker haar en breede schouders, keurig gekleed en
met een lekkeren dikken winterjas aan., „deze heer
is je oom Jan, waarvan ik je zoo dikwijls verteld
heb. Hij' heeft een,groote „fajrm" in Amerika, een
boeredrij zouden wij zeggen, maar dan een heel
groote boerderij mot honderden paarden en koeien
cn schapen en alles, wat er bij- behoort. Oom Jan is
voor zaken naar ons land gekomen én komt ons nu
bezoeken. Hij heeft mij gevraagd, ofl wij er zin in
zouden hebben met hem mee terug naar Amerika te
gaan. Zou jij er trek in hebben, Jantje?"
Jantje keek met groot oogen naar zijn oom uit
Amerikb, s'tak toen zijn hand uit en zeide: „Welkom
in Holland, oom Jan. En gelukkig Kerstfeestl En of
ik trek heb om mee te gaan met U? Noul En of!
Amerika, fijn!"
„Dat is goed, Jantje, dan gaan wij samen, hoor en
jij wordt een reuze,' sterke jongen, let maar eens
op. als je den heelen dag in de Amerikaansche lucht
bent! Maar nu -moet je eens ©ven gaan liggen, dan
zal deze heecr" hij wees op den anderen vreemde
„eens kijken, óf hij je niet van dien vervelenden
hoe9t af kan helpen, zoodat je weer gauw kunt op
staan, hè?"
„Kan die mijnheer dat dan?" vroeg Jantje.
„Zieker", ^ei oom Jan. „Die-mijnheer- is een dokter,
een vriend van je oom en hij zal je heusch wel
gauw weer heelemaal beter maken."
.,Ja, alstublieft, mijnheer", zei Jantje en ging ge
hoorzaam liggen, zoodat de dokter hem gemakkelijk
kon onderzoeken.
Deze bleef ruim een kwartier met Jantje bezig en
zeide toen: „Nou,- Jantje, we krijgen je er wel bo
venop, maar je zult een -paar daagjes met mij mee
moeien naar het hospitaal. Ik kan je daar heter on
der toezicht houden en zooveel eerder ben je er van
af. Het is er heusch leuk nu het Kerstmis wordt. Er
zijn nog meer kinderen daar en vader en moeder
mogen iederen dag bij je komen, om. niet te spreken
van Oom Jan, d'ie je zeker wel veel zal kunnen ver:
tellen over dat mooie land Amerika, waar je naar
toe gaat, als je heter bent. Vind je het niet goed?"
„Als vader en moeder iederen dag mogen komen
en oom Jan ook, dan "wel, mijnheer", zei Jantje. „En
als u ©r mij gauwer beter kunt maken, dan vind
het zeker goed, want Ik zou toch zoo graag n
vader en moeder en oom "mee naar Amerika gaar
En zoo werd Jantje 'savonds met een rijtuig g
haald en kreeg in he't ziekenhuis een heerlijk zac
wit bedje en do dokter wist de kern.'v&n de zink
spoedig te vinden,, zoodat Jantje binnen eenige d
gen al veel beter was en spoedig geheel genezen zo
zijn.
En daar do tweede dag, dat Jantje in hét zieken
huis lag. Kerstmis was, zorgden vader en moeder o
oom Jan voor een mooi kerstboompje en Jantje kree
verschillende mooie geschenken en- hij was zoo bij
dat hij van vreugde haast niet spreken kon.
Toen 'savonds vader cn moeder het laatste warei
gegaan en Jantjo-nog eens aan den heerlijken da{
dacht, dien hij had beleefd, schoot hem zijn zonder
linge droom te binnen en met zijn oogen naar det
hemel gericht dankte hij den ongel voor het hoer
lij'ke Kerstfeest, dat hij' had -mogen hebben.
Jantje droom was waarhoid geworden, want oom
Jan, die met zijn boerderij en zijn veestallen in Ame
rika veel geld verdiende, bezorgde vader een uitste
kende betrekking in Amerika, zoodat hete Jantje's
ouders na eenigen 'tijid heel goed ging.
Jantje bleef zijn geheele verdere leven do woorden
van den engel indachtig en was steeds liefdevol voor
zijn ouders en eerlijk en braaf en groeide op tot een
man uit óén stuk een echte, fllinke. ronde Hol-
landscho jongen ook al woonde hij nog lang in
Amerika.
Ei n d o.
DE DIPLOMA-BRUID.
De Amerikanen, aan wien wij reeds zeer vele
wonderlijke uitvindingen te danken hebben, hebben
weer eens wat nieuws op de markt gebracht: de dl.
ploma-bruid. Wie zulk een gediplomeerde bruid
trouwt, diens huwelijk kan niet ongelukkig worden,
en wordt dat het ondanks toch, dan is do schuld
bij den man gelegen, want de gediplomeerde bruid
heeft academisch „in het huwelijksgeluk" gestu
deerd en weet.dus, wat daarvoor noodig is; De man;
alzoo is het schuldige deel, onbruikbaar object, j
Jonge meisjes, die leeren willen ©en echtgenoot ge
lukkig te maken, gaan naar Boston en laten zich
inschrijven aan de hoogeschool aldaar voor een hu
welijkscursus, die zes semesters duurt. Twaalf pro
fessoren zullen voordrachten houden over de disci
pline, waarin do bruid goed beslagen moet zijn al
vorens zij haar schreden naar het altaar richt. Er
worden ook nog andere lessen gegeven, en niet al- j
leen in het koken, kousenstoppen en zuigelingenver-
pleging maar, zooals in het progpectus te lezen was,
in alle practische vakken, dio tot het onderwerp van
den cursus behooren. Zonder twijfel is alleen aan
de plichten van echtgenoot en echtgenoote gedacht
en aan niets anders. Aan het einde van het zesde
semester wórdt een examen afgenomen, en de
jonge dame, die er dóórkomLJvEÜgrt- een diploma en
mag zich bij alle huwelijksmakelaars als „Certiried
Bride" laten voorstaan. Maar de Amerikanen zijn
voorzichtige lui. Ook een diploma-huwelijk kan
scheef gaan; tenslotte past zich niet elke echtgenoot
aan bij de voorstelling, dio zich een afgestudeerde
van de huwelijkshoogeschool, van een man gemaakt
heeft. Hot geval is voorgekomen, dat een Jaar lang
de candidatcn in het huwelijksrecht werden onder
richt, opdat zij vroegtijdig zouden' weten, hoe de
echtscheiding te behandelen. Hoe zou het zijn, wan
neer de twaalf „profs" hun geluk met hun leerlin
gen eens zouden probeeren? Daar zullen zijzich
waaschijnlijk wel voor hoeden, want bekend mag
worden verondersteld, dat de meeste worstfabrikan
ten niet gaarne hun eigen fabrikaat eten, omdat zij
weten, wat er in zit.
EEN MAN VOOR DEN PLOEG.
Een man, die zijn vrouw slaat, is in ae oogen van
bijna iedorccn een monster en velen jeuken de vin
gers, om zoo'n onverlaat ook eens.flink al te ross-io.
In vroegere eeuwen had men in de Meijerij n an
's-Hertogenbosch een bijzonder© manier, om een
vrouwenbeul te straffen. Zoodra het gerucht zich
verspreidde dat er een vrouwenbeul in het dorp
was, verzamelden zich jong en oud. Het heele dorp
liep tehoop en in optocht ging het naar* de woning
van den schuldige. Men haalde hem goedschiks of
kwaadschiks naar buiten en spande hem voor een
ploeg. Dan werd hij gedwongen, een stuk land om
te ploegen. Een hoornblazer liep voorop en de heele
bende liep razend en tierend achter den ploegen
den boosdoener aan. Ging het niet vlug genoeg naar
den zin van de dorpelingen, dan legde men er de
zweep over. Na zoo'n openbare rechtspleging was do
mishandelaar van zijn vrouw gewoonlijk voor goed
genezen en zou hij niet licht weer zijn handen op-,
heffen tegen zijn betere helft, want hij kon op zijn
vingers natellen, dat hem bij herhaling eenzelfde
onteerende straf te wachten stond.
Eeuwenlang lieten de schouten dezen vorm va*
volksgericht/Ion vrijen loop. Maar in 1765 kw- v er
een ongeluk uit voort, dat tot ingrijpen van de over
heid dwong. Te Os had ziph weer een geval voorge
daan, dat een man zijn wederhelft hardhandig tot
rede meende te moeten brengen. Het volk, schoolde
samen voor de deur van den onverlaat en wilde hem
voor den ploeg spannen. Maar daar was Jan van
S., zoo heette de vrouwenbeul, niet van gediend. Hij
sloot de deur cn verschanste zich op den zolder.
Toen de menigte trachtte de deur open te breken,
schoot Jan mot een pistool onder de menschen cn
trof daarbij een meid.
De schout zat met het geval leelijk in zijn maag
en deed een voorstel aan de Staten-Generaal, om
een plakkaat uit te vaardigen, waarbij het voor den
ploeg spannen verboden werd.
Maar de Staten vonden dat na rijp beraad niet
noodig, omdat de schout ook zonder een dergelijk
plakkaat verplicht was, alle soorten van samenrot
ting en handtastelijkheden krachtdadig tegen te
gaan. Hij had er dus ook voor te waken dat de dor-
pelingen er niet toe over gingen, een man vopr den
ploeg te spannen. In dien geest werd den schout be
richt gezonden, Rtd, Nsbl.