VOOR DE KINDEREN. van ten hoogste 60 C°. zal uitdrogen, is het mogelijk, een ge bouw, waarin deze onderdeelen nog niet aanwezig zijn, met een temperatuur van 200 C°. te bewerken. Een gebouw van ongeveer 1000 M3. inhoud kan in 3 tot 4 da gen volkomen droog gestookt worden. De ventilator wordt door middel van een motor gedreven. De machine verbruikt c.a. 30 50 K.G. cokes per uur. EVEN LACHEN. Snugger. Van Stommelen had een paar schoenen van zijn vriend ca deau gekregen. Jammer genoeg waren ze hem te klein. Nadat hij een uur te vergeefs gepoogd had, ze aan te trekken, gaf hij het op, wischte zich het zweet van het voorhoofd en zei: Ik kom er niet in. Ik geef het op. Ik zal ze eerst een wéék of drie moeten dragen, voor ik ze aan kan krijgen. De voering van pa's hoofd. Vader had een bedenkelijke kale kruin. Toen zijn dochtertje hem goedennacht kwam kussen, zei' ze: Buk U eens goed, pap pie, ik wou U een zoentje geven op de voering.van Uw hoofd! Een uitgebreide garderobe. Een koffer koopen? vroeg de koopman aan een matroos. Waarvoor? Nou, om je kleeren in te bergen, als je op reis bent. Die is goed! Dan moet ik zeker in mijn bed blijven liggen?! Wat een geluk. Vrouwtje: Conducteur, moet er voor kinderen in deze auto bus betaald worden? Conducteur: Beneden de drie niet. O, gelukkig, ik heb maar twee kinderen. Nou, daar had 'ie gelijk in! Men had algemeen medelijden met Teun Lat, den boeren knecht, die in de dorpsherberg zich beklaagde over zijn baas. Mijn baas, zei hij, is zoo gemeen als laken van een kwartje een el! Is het toch waar? zei een vriend. Ja, zei Teun Lat, van morgen vroeg hij me; of ik van plan was nog meer eieren op te eten, en toen zei ik, dat ik ze nooit telde. Nou, zei hij toen, dat laatste ei, dat je hebt opgegeten, was je zevende. Toen werd ik toch zoo kwaad, dat ik ben opgestaan en nuchter,-zonder ontbijt, aan het werk ben gegaan! WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: d a t de bijbel in braille-schrift (voor blinden) uit 38 dtelen be staat en totaal c.a. 150 pond w§egt. dat de oorspronkelijke uitvinder van de maaimachine was een Engélsche geestelijke, Rev. Patrick Bell? dat zoetwaterpalingen in hun leven-ongeveer een vierde van den omtrek van de aarde afleggen, n.1. ongeveer 10.000 K.M.? dat men heeft waargenomen, dat een mier een gewicht tus- schen zijn kaken vasthield, dat 3000 keer zoo zwaar was, als hij zelf? dat er in zeewater goud zit? dat er in 1000 liter zeewater 1 honderdduizendste gram goud zit? dat de^ioogste varens op de Hlawai-eilanden voorkomen, waar ze een hoogte van 10 tot 15 meter bereiken? dat beweerd wordt, dat het menschelijk lichaam uit 26.000 billioen cellen is samengesteld. L HET LEVEM LN DE GRACHT. Er leven verbazend veel soorten van kikkers, Je hebt magere schobbers en deftige dikkers Bn bruine en groene en kleine en groote. fin Doeren-kikkers uit modderslooten En kikkers met waardigheid en statie, Van hooge en deftige reputatie. Zoo leefde er eens in een prachtige gracht Een oud en patricisch kikkergeslacht: De familie Kwakkwpk van Wrokberwroak. Je kunt het direot aan den naam al reeds hooren Dat deze familie was hoogwelgeboren. Die gracht was gelegen rondom een oud Btadje, Een vroegere vesting, met muren en wallen, ,Die waren verweerd en begroeid en vervallen. Het was een restant uit het verre verleden. Toen waB daar in oorlogstijd heftig gestreden. Maar dit was reeds eenige eeuwen voorbijj* Nu leefden de kikkers er rustig en vrij. Geen sterveling kwam hun bestaan er meer storen, Het was er een plekje als uitverkoren. De dotters, bet hondsdraf, vergeet me nieten, Sme^erwortel, zuring en groote margrieten, Toortsen en walstroo en akelei, Paardestaarten en' wilde cichorei, Waterscheerling en andere bloemen, Veel te veel om ze alle te noemen, Groeiden er welig en woest langs de kanten En 't water stond vol met waterplanten, Met pluimig riet en biezen en wieren, Met waterlelies en violieren, Met pijlkruid en zwanebloem, plompen en kroos; Er groefde wat er maar te groeien verkoos. En in. die uitbundige comersche weelde Van planten en bloemen, daar loefde en speelde De -deftige kikkerfamilie Kw&kkwak, Van 't oude geslacht van Wrokkerwroak. Ze konden daar springen en zwemmen en baden Tusschen biezen en riet en pompebladen, En als hun het water soms eens mocht vervelen. Dan gingen ze stoeien en springen en spelen in 't gras en de welige bloemen en planten. Die groeiden en bloeiden aan wallen en kanten. En waren ze 's avonds vermoeid van het springen, Dan kon je ze laat nog bun lied hooren zingen; 't Eentonige liedje van Wrokkerwroak. Het eeuwige lijflied der familie Kwak kwak. Tot deze familie bu hoorde vnend Kwaak, Een IJdele, lastige, waanwijze snaak. Die reeds toeu hij pas-ui-.de dril was gekropen, Zijn moeder de tranen uit d' oogen deed loopen; t Die, voor hij zijn kieuwen en staart had verloren. De rust in de vredige gracht kwam verstoren. Van Kwaak nu vertelt dit historisch verhaal. Van hem ga ik dichten een volgende ma&L l Ons vervolgverhaaltje: Waf was er gebeurd? Ik begon: Piet stond in de hoek te pruilen. Waaropi? Jan Blankman ging verder: Hij had straf gekregen, omdat hij zijn Vader zoo aan 't hoofd zeurde, om 't document van prof. St. te voltooien. Aris van Vugt vervolgt: „Goed, ik zal eens aan Vader gaan vragen". Jan (Piet's broer) ging naai Vader en vroeg: „Vader, mag Piet uit den hoek, dan gaan we samen het raadsel uitzoe ken." „Goed", zei vader, „ga jullie je gang maar". Jan riep Piet uit den hoek en zei: „Nu zullen wij probeeren om het af te ma ken: Ze gingen naar de kamer, om de krant te halen. f Maar o wee! Nu was de krant weg. Piet zei: Aris van Vugt houdt op en P. Rentenaar mag vreder gaan. Stuur maar zoo gauw mogelijk een regel of 10 op een briefkaart je. Bedenk maar iets, 't.geeft niet, wat! Het Geheim van het Oude Horloge nieuwe avonturen van Bram Vingerling, door L. Roggeveen. (Vervolg). Een half uurtje later was rechercheur van Manen bij den an tiquair. „Waarom ik opbelde?" vroeg de heer Abrahams. „Kijkt U eens: ik heb een oud koperen horloge verkocht aan een heel aardigen beleefden jongen van een jaar of vijftien. Dift horloge was gemerkt met drie letters, een J, een C en een S, juist de drie naamletters van professor Stuyvesant. Denzelfden avond las ik in de krant dat geval van die aanrijding in de Wagenstraat. En steeds meer en meer kwam de naam „Stuyvesant" op de prop pen. Toen kregen we al die' vreemde gebeurtenissen in de stad. De „express" schreef die toe aan den invloed van de vreemde krachtstof van professor „Stuyvesant! En déarom belde ik den Commissaris even op." „Ik dank U wel," zei de rechercheur. „Hoe zag de jongen er uit?" Gewoon", zei de antiquair, „zooals alle jongens op dien leef tijd." „Is U anders nog iets bijzonder opgevallen?" „Jazei de antiquair aarzelend, „ik heb opgemerkt, dat, toen, 't koperen horloge mijn huis uit was, al mijn klokken lang zamer gingen loopendat wil zeggen, toen pas liepen ze goed!! Vóór dien tijd, liepen ze te vlugl'Niet veel! Een kwartier in de week ongeveer! Steeds'zette ik ze achteruit. Nadat 't oude horloge verkocht was, liepen de klokken weer normaal." „Wat denkt U ervan?" „Ik weet 't niet! Ik zou bijna zeggen: dat oude horloge joeg mijn andere klokken vooruit." De rechercheur noteerde alles, wat de antiquair vertelde, in zijn boekje. Natuurlijk kwam hij ook te weten, dat de. „onbeken de jongen" naar de weduwe Wittevoets gefietst was, in de Hol- lesteeg, nr. 74. „Daar zal ik dan ook maar even heen gaan," zei Van Manen. Rechercheur Drijvers stapte hotel „Central" binnen. Hij ver telde den chef l*et doel van zijn komst, en hoorde toen, dat er in 't café een drietal heeren hadden zitten schrijven. „Kunt U ze beschrijven?" vroeg Drijvers. „Twee waren nog jonge menschen," zei de chef, „studenten of onderwijzers zou ik zeggen. De derde was een vijftiger. Hij had een snor en een baard. „Een snor en een baard?" vroeg de rechercheur belangstel lend. „Ja," antwoordde de 'chef. ,,'t Viel me juist op, omdat hij door loopend over zijn baard streek, alsof hij niet precies wist, wat hij moest schrijven!" „Bleef hij lang hier?" „Neen! Toen de brief klaar was, ging hij weg," was 't ant woord. Rechercheur van Manen ging naar den leestafel. Nauw- keuring bekeek hij 't vloeiboek, dat daar lag. Voorzichtig haalde hij de bovenste vel vloeipapier er uit, vouwde die op, er vroeg: „Dat mag ik zeker wel meenemen, nietwaar?" „Natuurlijk, natuurlijk," lachte de chef. „Doet U maar, wat U wilt, hoorl" Aandachtig luisterde de Commissaris naar de verhalen van de rechercheurs. Een nauwgezet onderzoek, bewees, dat de let ters van de ongeteekende brief werkelijk op 't vloeipapier uit hotel „Central" gedroogd-waren. „Een snor en een haard?" vroeg de Commissaris belangstel lend. Herinnert U zich nog, dat de fietsrijder bij de aanrijding, óók één snor en oen baard droeg?" „Wacht eens!" riep rechercheur Drijvers. Voorzichtig veegde hij mot zijn zakdoek over 't vloei, schudde vervolgens het papier zacht heen en weer.en, terwijl de Commissaris en Van Ma nen verwonderd toekeken, pakte Drijvers iets van 't vloeipa pier wegEen grijs ha&rlJ „Onderzoeken!" zei de Commissa ris. Dadelijk liet hij 't grijze haartje naar 't laboratorium bren gen. Gespannen wachtten de mannen. Een oogenbliftje later klingelde de huistelefoon. De Commissaris luisterde „Wat zegt U? Prachtig! Dank U wel!" En'zich tot de rechercheurs wendend, zei hij veelbeteekenend. „Dat haar is valsch. 't 19 vlas!" Bram en Willy wandelden in de stad. Ze waren nieuwsgierig naar afzetting van 't Buitenhof en den Verkeersweg. „Wedden, dat jo er weer gewoon kunt loopen?" zei Bram. „Och, 'k weet 't niet," antwoordde Willy. „Daarom denk je dat?" „Zoo maar een gedachte," zei Bram. „Zeg, Willy, voor ik 't vergeet, vertel me nou éérst, wat je van mij voor je verjaardag wilt hebben. Morgen is die schoone feestdag er toch nietwaar?" „Brammie," zei Willy, „ik heb 't je gisteren al gezegd, en van morgen ook al: geef me maar, wat je wilt. Ik viifti alles goed!" „Een boek?" vroeg Bram. „Wel nee", zei Willy. „Dat is toch veel te duur!" „Hoor eens", zei Bram, „ik heb nog geld over van mijn Hoo- genraedtsche guldens. Ja, t grootste gedeelte staat op den spaar bank, maar ik heb toch ook nog wat bewaard voor mezelf. Als zakgeld.; zie je! En doe mij nou 't plezier en laat me wat voor je koopen. Ik zou je heel graag een boek willen geven." „Goed dan," zei Willy. „Dan kunnen we 't meteer gaan koopen," zei Bram. „We zijn nu tóch in de stad en Bom! Bram botste tegen een voorbijganger aan. „Pardon, mijnheer," monpelde Bram. „Pijn gedaan??" vroeg Willy. „Wel nee," lachte Bram. „Ha! Kijk eens! Zie je welde af zetting.is opgeheven." Een agent liep. met langzame afgemeten passen den Verkeers weg op en neer. „Mogen we hier weer vrij loopen?" vroeg Bram. „Ja zeker," zei de agent. „Is alles weer gewoon?" vroeg Willy. „Alles is weer in orde," antwoordde de agent. „Tenminste véél is er niet meer gebeurd. Hebt u de geschiedenis van de vischvrouw al gehoord?" „Nee," zei Bram, „vertelt U eens." „Ik moet nog lachen, als ik er weer aan denk,' zei de agent vroolijk. „Zóó was het: een vischvrouw, die hier gisteren langs kwam, ontmoette een vriendin van haar. Gauw zette ze haar mand neer, om een gezellig praatje te maken. De visschen in de mand, die natuurlijk nog leefden, begonnen toen opeens op en neer te springen, dat het een lieve lust wasEen paling sprong uit de mand, en de praatzieke vischvrouw moest al haar krachten gebruiken, om 't beest weer terug te krijgen „Hahah", lachten Bram en Willy. „Pas toen de vrouw haar mand weer optilde, en wegging, wer den de visschen kalmer." „Maarvroeg Bram, „is er nog wat bijzonders gevonden?" „Ik weet het niet," antwoordde de agent, „maar ik geloof het wel. Ik heb er zoo iets over hooren monpelen, maar het rechte heb ik er niet van gesnapt! Jongeheeren, i£ moet verder!" Bram en Willy groetten en liepen door. „Wacht even," zei Bram, „een doosje sigaretten Hij stapte een winkel in en vroeg om een doosje Caravellis. Terwijl de winkelier het gevraagde uit de kast haalden, kwam een heer den winkel binnen. „Mag ik even telefoneeren?" vroeg de heer. „Zeker mijnheer, gaat uw gang," zei de winkelier beleefd. De heer ging naar 't toestel, en draaide aan de automatische nummerschijf Bram stak een sigaret aan, betaalde'en ging naar de deur. De heer praatte vlug in het toestel „Die stemdacht Bram, „die stem kan ikWaar heb ik die méér gehoord?" „Neendadelijk den Commissaris," zei de heer in den hoorn, „dadelijk Bram draaide zich met een ruk óm De heer bij 't toestel keok Bram aanglimlachte Bram voelde zijn hart bonzen in zijn borst. Hij wankelde even greep naar zijn voorhoofd Dft&r hoorde hij den hoer zeggen: „Als' U vlug is, Commissè.- ris, kunt U den jongen, die 't geheim van Stuyvesant kent, hier in .den winkel van Bram, dié zichzelf weer meester was, vloog naar den heer toe/ balde zijn vuist, sloegsloeg nog eens.de heer vloekte. kletterend viel de telefoonhoorn op den grondBram holde den winkel uit.... de verbaasde winkelier hem achterna. de vreemde heer riep een agentde agent floot assistentie „Naar huis", fluisterde Bram haastig en kortaf tegen Willy. .stilniets zeggen, niets zeggenNaar huis! Vlug!" Willy begreep er niets meer van. Waar ging Bram zoo haas tig naar toe. En wat moest die winkelier van hem? Zou Bram- rqie niet. betaald hebben? Och kom! Natuurlijk had hij betaald? En waarom liep die vreemde heer naar een agent? Willy wist niet, wat hij ervan denken moest. Gelukkig had niemand hem gezien. Langzaam liep hij naar den overkant van de drukke straat. Natuurlijk was het voorval niet onopgemerkt gebleven. Overal kwamen nieuwsgierigen en belangstellenden aanloopen, die natuurlijk precies wilden weten, wat er aan de hand was. gebeurde het," zei de winkelier: „Ik verkoop een doosje sigaretten aan den jongeheer. Er komt een heer binnen, die te lefoneeren wil. Goed! Hij telefoneert zooiets van „commissaris" en „geheim"^ en „Stuyvesant". Daar vliegt ineens die jongeheei; naar den telefoon eri begint als een razende op den heer los te timmeren. De hoorn valt kapot op den grond. De jongen de deur uit! Ik hem achterna, natuurlijk! Ik wil geen schade lijden, niet waar? De heermaar.de winkelier keek om zich heen, „waar is die heer nou? Ik zie hem niet meer! Dat is óók wat móóis!" „Hoe zag hij eruit?" vroeg de agent. „Hij droeg een grijs pak", antwoordde de winkelier, „en hij had een snor en een baard. Waarom is hij er nou van door ge gaan?" „Eu de jongen?" „Gewoon", zei de winkelier, „een donkerblauw pak, met een Schillerkraag." De agent ging met den winkelier mee naar binnen. En andere agent zorgde ervoor, dat de menschen zich ver spreidden. {Wordt vervolgd). De Raadseloplossingen van de vorige week waren: 1. Een boer had een varken en de moeder. Van den boer was ook de vader van het varken. 2. Een zak met erwten, of met rijst of met knikkers gevuld. 3. De kachel gaat uit, zonder goedendag te zeggen. 4. De wind huilt zonder tranen. 5. Een staiande klok. Goede oplossingen zonden J Br te St M; G H te A P; C d J te A P; L, S; A de M, W F en P Gr te Sch; F1 van de Br te W. Een oud versje voor de kleintjes: Katje, poesjenelletje, Waar ben je toch geweest? Je hebt verbrand je velletje, En je was zoo'n heel mooi beest! Foei poes, leelijke poes, Is het nou geen schande, Dat jij je mooie velletje Zoo leelijk gaat verbranden? Ik heb nog in m'ijn laatje Een naaldje en een draadje, En ook een stukje poesevel, V/aar 'k jouw velletje mee verstel! Correspondentie zenden naar L. Roggeveen, Maretakstraat 54, Den Haag.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17