L4
)NS HOEKJE.
■RSTFEEST.
WAT DE PAD RIEP.
SNEEUWBALLEN-KOORTS
ii
VOOR ONZE JEUGD
'J.
f, in w^T -7j?rv«rM**tW*.
uuu, mei ihuunstge truun«u.
k» kind het Kerstmannetje aan.
baard, besneeuwd is zijn manteL
tje f zegt ze, «waar kom je
vandaan I"
jannetje lacht, zacht glanzen
zijn oogen.
een land kind, vol zon en
vol licht*
i een boodschap, een blijde,
klein meisje,
weer kleur op je bleeke gezicht
geduldig, Je bleef heel zoet
liggen
0 handjes en voetjes je pijn.
ordt je beter, en mag uit je bedje
bij andere kindertjes zijn I
□8, dat moois hierl daar kun
je mee spelen,
die prettige boodschap gebracht
is 't Kerstmis, denk dan
aan den Kerstman,
et veel liefde aan jou heeft
gedacht
TANTE LENNIE.
wch, waar de hooge kruinen der
richtten naar den sterrenhemel
w als een blank kleed gewikkeld
takken van het lage kreupelhout
ein armoedig hutje, een eind van
va zelden menschen kwamen en
j enkelen keer een wandelaar toe*
raaide.
an het huisje ging open, een oud
wam naar buiten. Rimpelig was
licht, als gekreukt perkament. De
lippen waren stijf gesloten en
was gebogen alsof ze een zwa-
ig. Bevend liep ze door de sneeuw,
een stok, gesneden van een
Zoo nu en dan bleef ze staan, tot
t bij een grooten eik kwam, waar
de besneeuwde takken als lange,
zich naar haar uitstrekten,
het vrouwtje staan en zich rek-
«enen, veegde ze de sneeuw van
gen 8tam en zocht met haar oude
r Iets, dat onder het blanke kleed
noest zijn.
lelijkMet bevende vingers
'er het hout waarin een kruisje ge-
met een jaartal. Daar was het:
ar geleden had ze met haar zoon,
et kind voor het laatst Kerstfeest
'ader, die houthakker was, stierf
1 Moeder was met een kleinen jon
gt geen drie maanden was, in het
huisje gebleven, levend van het
■d> dat ze ijverig onderhield en de
eieren, die de kippen geluk-
W het velel overvloedig legden,
f goed verzorgd werden. Toen de
grooter werd, ging hij met
Jf ?aat a&hool es veel hadden zij te
e° roester es zijn goede vrouw,
zin steunden zooveel aj konden.
er ar®Oödig, maar toch ook weer
fvV f In het kleine vertrek, waar
«Kelde hout 's winters vroolijk knet-
aar nog ajttyj een botram met 'n
glas geitenaaii op taiel had ge-
Keren Jaar geleden, op Kerstavond, zooala
nu haar jongen was toen twintig jaar
hadden ze beiden, als laatsten dag van hun
samenzijn. Kerstmis gevierd. De Jonge man
had door bemiddeling van den meester een
plaats een betrekking gekregen een
goed betaalde 1 maar helaas niet in de na
burige stad, zelfs niet in het land, maar
in Indië I 't Was een harde strijd geweest, het
al of niet aannemen de aanvaarding betee-
kende immers scheiding I en krachtig had hij
lich verzet, al lokte het geld en het voorult-
rioht van een heel anderen wereld, dan die,
i waarin hij tot nu toe geleefd had. Maar moe
dert oude oogen hadden verder gekeken dan
het heden. Zij wist, dat ze niet altijd bij hem
zou blijven en ook dat de buitengewone kans,
die hem geboden werd, niet vergooid mocht
worden. En op haar aandringen en ook omdat
hij dacht haar nu geldelijk te kunnen steunen,
had hij toegegeven. Maar Kerstmis vier ik
nog thuis, moeke I" had hij innig gefluisterd
en met 't grijze hoofd aan zijn borst, had net
Ja" geknikt
„Over vijf Jaar ben ik terug T probeerde hij
zichzelf en haar te troosten en weer hadden
haar oogen hem tegengelachen en weer had ze
Ja" gezegd..
Dien avond had hij nog een heelen voorraad
hout gehaald en op den stam van den eik, die
op de plek stond, waar hij vroeger zoo dik
wijls aan 't spelen was, had hij dien avond
een kruis gesneden met het jaartal er onder
1920.
In 1925 ben ik er weer en dan gaan we
Samen naar den boom en zetten er weer een
kruisje, hoor moeder 1 Maar dan woon je al
lang in een huisje in de stad, de huur kan ik
nu betalen, dat is tenminste heerlijk! over-
legde hij.
Op alles had ze „Ja" geknikt, maar In haar
hart was ze vast besloten te blijven waar ze
was het hutje, dat ze met haar man en
haar jongen zoo vele jaren had bewoond, was
haar lief neen, daarvan zou ze niet schei
den. Misschien later als Jo uit Indiö terug
kwam en ze dan beiden een nieuwe woning
konden nemen Ja dan zou ze t misschien
doen voor hem.
En zoo had ze Jaren gewacht Zorg kende ze
niet, geregeld werd haar een geldsom een
schat! toegezonden en de brieven, die hij
trouw schreef, waren een heerlijke troost voor
het eenzame moedertje.
Maar1925 was voorbijgegaan. Wel
had hij geschreven, hoe bitter ook hij teleur
gesteld was, niet te kunnen komen, maar toch
was 't goed, dat hij niet de tranen zag, die
langs het gerimpelde gezicht liepen bij het
lezen van die tijding.
Een jaar verstreek nog nieten nu was
het weer Kerstmis en strompelde ze als ieder
jaar naar den boom, waar de bevende vingers
over het kruisje streken.
Straks zou 'ze weer bij het knappende vuur
zitten alleenTerug liep ze
terugzoo verdrietig als in de eerste
dagen van zijn heengaan
Wat was dat t Open stond de deur van het
hutje, verlicht waren de ramen
Wie zou er tZe kon bijna niet voort,
haar adem stokte
Nog een oogenblik daar stond hij voor
haar.
Moeke, moedertje, Ik vier Kerstmis thuis T
juichte hij en zoo droeg hij haar naar bin
nen........
En In de hooge kruinen der boomen, die
zich naar den sterrenhemel richtten, ruischte
de avondwind als een dankbede van twee ge
lukkige menschen
TANTE LENNEB.
verdwenen ter
„Had dan koorts, dokter?" waagde Karei
het te vragen.
„Ja Jongen, en niet weinig ook. t Zit in de
lucht, Je hebt sneeuwballen-koorts, maar ik
geloof wel, dat ze nu heelemaal gezakt is."
Karei proestte het plotseling uit Sneeuw
ballen-koorts! Hij lag in bed met sneeuwbal
len-koorts?! De dokter had hem er dus eens
eventjes „tusschen genomen". Maar dit
moest Karei zichzelven wel bekennen ver
diend was hetl
„Ik ben totaal genezen, dokter," zei hij
lachend, w't Was een aanval, die niet lang
duurde."
„Toch zou Je vandaag en morgen eigenlijk
in bed moeten blijven, ten einde een instor
ting te voorkomen."
„Maar dokter, ik voel mij heelemaal beter."
„Goed, sta dan maar weer op, maar denk er
aan: een tweede aanval zou wel eens erger
gevolgen kunnen hebben."
„Ja dokter," zei Karei, die natuurlijk dade
lijk begreep, hoe hij deze woorden moest uit
leggen.
Lachend gaf de dokter hem nu een hand en
wenschte hem geluk met zijn spoedig herstel.
Dat Karei geen last meer had van sneeuw
ballen-koorts, laat zich denken. „Daar heeft
de dokter mij tegen ingeënt," zei hij tegen zijn
moeder, die gelukkig met een paar dagen weer
beter was. „In het vervolg gooi ik alleen Jon
gens, die ik ken en nooit meer heeren of man
nen, want je kunt vooruit niet zeggen, of de
ziekte een goed verloop zal hebben."
Met den nieuwen dokter bleef Karei de beste
vrienden.
„Kom, Jantje," suste Nita, „nu zijn we alle
maal weer goed op elkaar. En ik weet een aar
dig spelletje, waarbij we geen leven zullen
maken."
Doch al spoedig verveelde het 't rumoerige
volkje, om zoo rustig te blijven zitten, Eenigen
begonnen met de vlinders na te loopen, en de
brutaalsten plukten mooie rozen af, en lachten
daarna Nita uit, toen die het hun verbood. Ook
de oude tuinman werd voor den mal gehouden.
Kortom, ze waren allen erg ondeugend, en 't
was natuurlijk weer Wim Groes, die de ande
ren tot kwaad doen overhaalde.
Nifa. lief als zij was, had nic's gezegd, maar
nu Wim hognn met steentjes naar een pad te
werpen, vond z;i, d*\t het nu toch wel wat ól
te bar werd. „Toe, Wim, laat dat toch", zei ze.
„Wat heb je er aan, dat arme dier te plagen?
'I Zit 'daar zoo stil. en 't doet toch geen
kwaad?"
„Een pad is een leelijk, griezelig dier," grin
nikte Wim. ,,'t Beest is zeker van die drie
oude tooverhekson, die ons gisteren niet lieten
uitvechten. Daarom wordt de pad ter dood ver
oordeeld! Kom, gooit allen mee!" riep hij tot
de vriendjes. „Die vieze pad moet dood!"
„Neen, ik wil niet, dat jullie die arme pad
doodt!" riep Nita bijna schreiend.
Doch de kinderen, aangevuurd door den on-
deugenden Wim, gingen door met steenen wer-
tter, dat
Dicht bij het groote dennenbosch, dat zich
uitstrekte achter de villa's, dóAr waar de groote
zandkuil was, ging het op een Zaterdagmiddag
vrij rumoerig toe. Het troepje kinderen, dat
daar bijeen zat, kon het niet eens worden,
wat zij zouden doen.
„Laten we een fort van zand maken," stelde
juist weer een zevenjarig ventje voor. „Ik zal
mijn soldaten wel even gaan halen, en een
vlag breng ik ook mee
„Als ik even het hekje doorga, ben Ik dade
lijk thuis," sprak een klein meisje; „en als ik
mijn schapen en andere dieren ga halen, dan
kunnen wij een boerderij maken
„Geen fort en ook geen boerderij maken
we," begon een jongen, die acht jaren telde.
„We bouwen een tooverslot! En Nita's hond is
de booze toovenaar. Dien stoppen we in t
siot....r
't Was Wim Groes? van villa Erica, die zoo
sprak, en hij begon dadelijk met het aangeven
van de plek, waar het slot zou gebouwd wor
den.
„Maar Ik wil niet, dat Nero er in wordt ge
stopt," sprak Nita. „'fc Arme dier zou het lang
niet prettig vinden; 't zou ook kunnen stikken
door het zand."
„Ja, Wim, 't zou misschien Juist met Nero
gaan, als met de goudvisschen van je vader,
die je in zout water liet zwemmen," lachte
Paul, van villa Flora.
„Ach, Ja, die arme vischjes gingen toen
dood," zuchtte Ansje, die op villa „'t Heuvelke"
woonde.
,J)at gaat jouw toch niets aan," snauwde
Wim, „Het waren toch jouw goudvisschen
niet...."
„Maar t Is Nita's hond, en daar blijf je af,"
bitste Ru, Ansje's ouder broertje.
Jk doe, wat ik wil," schreeuwde Wim, en
„In welk hotel logeert St.-Niod&aa?" vroeg
het derde vrouwtje, en ze keek naar den boom*
waarin Wim zat.
„In het Zwarte Paard", was het antwoord,
„Dat heeft hij ons toch zelf verteld! We moe
ten ons haasten, hoor, want we zouden hem
vanavond immers gaan vertellen, waar de zoel»
ste en braafste kinderen waren...," Vlag Ho
pen toen de drie vrouwtjes voort In een wto.i
was Wim uit den boom. Hij wist nu geooegF.!
Op een holletje loopt hjj het boecfe uk en
het hotel, waar St-Nlcolaa« logeert RH def-j
daar werkelijk eenige auto's staan, en
daarvan Blaat een jongen, die op Piet ttetVi
zwarte knechtje, gelijkt Juist neemt bij heb
laatste pak, dat heel groot te, uit de aato
draagt het 't hotel binnen. Wfcn's hart k*
half van angst, half van vreugde, dat hij i
misschien den Sint zal kunnen spreken, vóós»
dat die oude vrouwtjes dit kunnen doen. Bedea
ken moet hij iets, daarom loopt hij eerst even
om 't hotel heen. DUr ziet hij Slnr» schimmei-
tje staan. Hó, als St-Nlcolaas nu maar even
buiten kwam, dan zou hij hem vragen of de
Sint morgenavond het allereerste wilde komen
in villa Erica. Juist komt Pi eter weer naaf
buiten.
„Hij zal mij wel dadelijk bij 8t Mootaas
brengen, als ik het hem vraag", denkt Wim. en
hij loopt heel brutaal op het zwartje toe en
vraagt:
„Is u de knecht van St.-Nicolaasf
„Om u te dienen, jongenheer", te bet beleefde
antwoord. „Wat wenscht u?"
„Ik wilde den Sint wat vragen," cel Wim.
„Mijn meester rust; hij is vermoeid, oa M
mag hem niet wakker maken", segt Piet „Maag
ik wil hem uw boodschap wel overbrengen, als
*tmoet...."
„Och, ik wilde den Sint alleen vragen, om als
hij morgenavond de kinderen uit dit dorp be
zoekt, het allereerste In villa Erica te willen
komen
„Moeten de kinderen daar dan zoo vroeg
naar bed?" vroeg Piet „Is er soms één ziek?
„Weineen", lachte Wim, „mijn zusje en ik
zijn zoo gezond als een visch. Maar ik heb zóó
veel op mijn verlanglijstje gezet, dat ik graag
wilde hebben, en als de Sint nu eerst bij ande
ren komt, geeft hij misschien dat, wat ik
door
CL a DB LILLE HOGERWAARD.
(Slot)
JD&t geloof ik ook, mevrouw," zei de nieuwe
geneesheer en de daad bij het woord voegend,
nam hij Kareis pols tusschen zijn vingers.
Dat was een ware marteling voor Karei, die
nu eens doodsbleek en dan weer vuurrood
zag.
Eindelijk zei de dokter:
„Dadelijk onder de woL Vanavond en mor
genochtend temperatuur opnemen en niet uit
bed komen, vóór ik er morgen geweest ben.
Begrepen
De dokter zei niets van dien noodlottigen
sneeuwbal. Zou hij hem dan toch niet herkend
hebben?
„Is het ernstig, dokter?" vroeg mevrouw
Ten Hoet, zoodra Karei de kamer verlaten
had. Niet weinig verbaasd keek zij, toen de
geneesheer haar lachend antwoordde:
„Heelemaal niet, mevrouw. Uw zoontje heeft
mij vanmorgen vóór schooltijd met een sneeuw
bal den hoed afgegooid en mij nu bij zijn
binnenkomen herkend. Vandnar zijn bleek
worden en zijn ontsteltenis. Over een uurtje
kom ik weer terug en dan zal ik hem genezen
verklaren van zijn sneeuwballen-koorts. En nu
mevrouw, maar doen zooals ik gezegd heb:
het bed aus houden. Maandag kom ik terug. Ik
hoop dan bij uw zoontje geen nieuwen aanval
van sneeuwballen-koorts te constateeren."
Lachend nam de dokter nu afscheid van zijn
patiënte, om een uur later weer aan te bellen
en zich door Mina de kamer van Karei te la
ten wijzen.
„Zoo, zoo," zei de geneesheer, opgewekt bij
den vermeenden zieke binnentredend. „Hoe
gaat het er nu mee?"
.,G goed, dokter," antwoordde Karei, al
sloeg het angstkreet hem opnieuw uit
De dokter ging vóór zijn bed zitten, voelde
zijn pols en zei:
«UwkwMfdlfc nx> gW» «li koort» wee*
hij sprong boos op Ru toe.
Maar Nita, die niet wil<
erger zou worden, sprak goedig: „Toe Ku, zeg
toch niets meer. En als Wim Nero geen kwaad
gekib
Ru,
doet, dan...."
Maar Ru en Wim waren al aan t vechten,
en Ru zou er leelijk aan toe zijn geweest, als
niet drie oude vrouwtjes, die in het bosch
denne-appels zochten, hen hadden gescheiden.
De vrouwtjes waren zóó oud en keken zóó boos
de vechtersbaasjes aan, dat die, en ook de an
dere kinderen, verschrikt na&r huis liepen.
De drie oudjes lachten, toen zij dit zagen.
„Ze kennen om niet" fluisterden zij elikan-
der heel geheimzinnig toe. „Ze weten niet, dat
wij hen wèl kennen.
Ja, de drie oudjes kenden alle kinderen uit
het dorp. Daarom kwam ook ieder jaar St. Ni-
colaas in hun huisje, dat midden in 't bosch
stond. En ieder jaar vroeg dan de Sint aan
Betje, Mietje en Fietje, zoo heetten zij: „Kunt
ge mij iets van de kinderen vertellend'
Dan vertelden hem de vrouwtjeB, wat zij
wisten, terwijl de Sint, luisterend, alles in een
groot boek opschreef. Natuurlijk hadden de
oude vrouwtjes dit nooit aan Iemand verteld,
en omdat zij maar zelden dicht bij de villa's
kwamen, kenden de kinderen der villabewo
ners hen niet.
Den volgenden dag waren Ru en Wim, en
ook de anderen, de kibbelpartij weer vergeten,
want ze stonden allen voor het hekje, dat den
tuin van villa JDenoendal", waar Nita met haar
blinde grootmoeder woonde, van het bosch
scheidde. „Nita, mogen we in den tuin ko
men?" vroeg Ansje, toen zij Nita in het rozen
perk zag.
„Ja, Jullie moogt binnenkomen," was het ant
woord. „Maar geen leven maken, hoor, want
grootmoeder slaapt...."
„Neen, we zullen stil als muisjes zijn," be
loofde Wim. Maar toen ze binnen waren, be
gon hij:
„Ik ben eigenlijk nog wat boos over het ge
val van gisteren, Nita. Want 't was jouw
schuld, dat Ru en Ik gingen vechten
„Dat Is niet waar!" riep Jantje Blok.
,,'t Was jouw schuld, Wim, Jij bent een
valsch...." i
pen naar het dder. dat reede aan den kop ge
wond was.
Woedend werd Nita, toen er juist weer een
regen van steenen naast en op de pad neer
viel, en er niet aan denkende, dat ook zij door
een steen getroffen kon worden, liep zij op de
pad toe, boog zich over het gewonde dier heen
en trachtte het zóó tegen de steenen te be
schermen. Daar trof een scherpe, puntige
steen haar voorhoofd, 't Was een vrij diepe
wond en weldra liep het bloed langs haar
wangen en drupte op haar jurk.
Dit bracht een grooten schrik onder het on
deugende troepje. De pad was op eens ver
geten! Allen, nog met de steenen in hun han
den, liepen op Nita toe, die met haar zakdoekje
het bloed trachtte af te vegen. Doch dit hielp
niet; 't bleef vloeien. Toen werden de kinde
ren vooral Wim en zijn zusje, vreesol ijk bang.
„Verbeeld je, dait de wond zóó diep ie, dat
Nita dood bloedt 1" fluisterde Wim Ru toe. wenschte, weg
„Laten we een zakdoek er om heen binden", I „Je bent een inhalig baasje", bromde Plet
eteide Elsje, Wdm's zu6je, voor. „Hier, die van „Maar ik zal mijn meester je boodschap over*
mij is schoon Maar Elsjes zakdoek was brengen
heel tóein en daaroan gaf ook Ansje haar zak- „Ja, maar 't is 's avonds zoo donker op den
doek. Ru knoopte ze aaneen en bood ze daarna weg, waar onze villa staat", begon weer Wim.
om Nita's hoofdje. „En verbeeld je eens, dat de Sint ons niet
Maar toen n<u Wim zag, dat Nita weer lachte, vond? O, ik weet al wat", ging hij voort, „ik
wae zijn angst even ving voorbij Heel booe maak een rieten fluitje, en als je nu hoort, dat
keek hij haar aan en vroeg„Waarom liet je iemand fluit, dan zeg je tegen St Nioolaaet
ons niet kalm de pad dooden 1 Ale Jij je er „U moet het allereerste daarheen gaan. Sinter-
niet mee had bemoeid, nou de eteen jou niet klaas
geraakt hebben...." j „Wel, dat Is best", lachte Plet „En ga na
Nita begon te builen, toen Wim op daen ni- maar naar huis, Jongenheer, anders worden je
wen toon tot haar sprak. Dit vonden Ru en ouders ongerust".
Aneje wat ai te erg. Ze Mepen op Nita toe „O, die weten niet eens, dat Ik hier ben", tel
en brachten baar naar de eenre, waar groot- Wim. En toen liep hij vlug heen, want hij wilde
moeder in 't nonnetje nat een stevig stuk riet gaan zoeken, om een fluitje
I De oude blinde dame hoorde de kinderen 'e «"iJden, een fluitje waarvan men het geluid
over bet grind loopen. „Ben jij daar, Nita?" I v6r zou kunnen hooren.
vroeg ze. De evond van vijf December was beel don-
Ja, grootmoeder, fk ben het met Ru en ker- Geen »'0"etje flonkerde aan den hemel,
Ansje," I en 't was zóó doodstil op den weg, dat men 't
Wat In er gebeurd, dat jullie op eens zoo "inste geluid reeds van verre kon hooren. Zoo
- hoorde dan ook St Nlcolaae, toen hij langt de
villa's reed, zulk een vreemd geluld, dat hij,
noch Piet, lette op het schrille gefluit, dat van
uit één der vensters van villa Erica naar bulten
drong.
Het vreemde geluld werd gemaakt door een
groote pad, die in den tuin van Nita's groot
moeder, rustig lu het gras zat Ook Nita hoorde
het „Luister eens, grootmoeder, hoe de pad
We krijgen zeker sneeuw ot
regen sprak ze lachend.
Terwijl Nita aan de pad dacht die zfj eena
het leven redde, vroeg St-NIcolaae aan Pieti
«Fluit die Inhalige, ondeugende Wim Groes
zoo luidT"
„Neen, goede meester,waz het antwoord,
„t Is een pad, die zoo luid roept ZIJ wijst ons
den weg naar een andere villa, waar een ltel
meisje woont ZIJ redde eens het leven der
pad
„Is zij dan het lieve meisje, waarvan de drie
oude vrouwtjes mij hebben verteld!" vroeg
St Nlcolaaa.
„Dat ie zij, goede meester," antwoordde Plek
„En u moet dat malsje eens héél blij maken-
Nita waz er stil van, toen op eens St Nlcolaai
en Plet In huls kwamen, en haar zóóveel lolt.
kers en boeken en speelgoed gaven, dat zij er
verlegen mee waz.
„Neen, dat kan toch niet allemaal voos mfj
alleen zijn," zei ze zacht tot grootmoedor
En St Nlcolaaa, die het hoorde, sprak: „Lieve
stil waren!" vroeg weer de oude dame. „Eerst
hoorde tk jullie zoo vroolijk spelen en daarna
was het op eena zóó «til, alsof er een ongo-
luk
„t Waz misschien, omdat lk mijn hoofd aan
een steen heb gewond, grootmoeder," zei Nita
haastig. „Maar 't is niet erg, hoorl"
„Kom eens bij mij, kind," sprak de oude
dame.
Vlug trok toen Nita de aaneengeknoopte zak- I vanavond^ roeptj
doeken af en liep op haar toe. Orootmoeder's
hand betastte toen haar voorhoofd en daarna
vroeg ze: „Viel Je op een eteen, kindlief?"
„Neen, de steen viel op mt), grootmoeder,"
zei NltSL
Grootmoeder vroeg niets meer; ze belde alleen
de hulshoudster, en toen die was gekomen en
de vrij diepe wond op Nita's voorhoofd zag, nam
ze het kind dadelijk mee, om haar te verbinden.
En hoewel Nita haar verzekerde, dat Ru en
Aneje geen schuld hadden, Joeg Juffrouw Brons,
de huishoudster, belden toch naar huls.
Een uur later wisten toen reeds alle kinderen,
hoe lief Nita waa geweest en hoe ze gezwegen
had, en niets had verteld, zelfs niet had ge
sproken over de pad. Doch al had Nita gezwe
gen, toch wisten de drie oude vrouwtjes het
geheele geval
„t Is zoo jammer, dat die lieve Nita altijd
met dien naren Wim en zijn zusje speelt,"
sprak één der vrouwtjes. „*t Zijn hartelooze kin
deren allebei...."
„We moeten het St. Nlcolaai vertellen," iel
No. 2.
„Neen, Ik weet iets beters," lachte No. S.
„Wacht maar totdat de Sint In aantocht Is, dan
gebeur! er wat....-
't Was op den vierden December, dat de drie
oude vrouwtjes weer door het bosch liepen. Ze
spraken over St Nlcolaas en over de groote
kisten vol lekkers en speelgoed, die hij had
meegebracht
„Wel prettig, dat hij dit jaar zooveel prachtig
speelgoed beeft meegebracht" zei het eerste
vrouwtje.
Terwijl de oude vrouwtjes zoo over den Sint
spraken, liep ook Wim Groes tn het bosch en
wel vlak achter het drietal. ,,"k Moet tooh eenz
hooren, waarover de tooverheksen spreken,"
dacht hij. En toen nu de oudjes Juist stilstonden,
klom hij In een boom. Daar hoorde hij weer het
twee vrouwtje zeggen: „Zes auto's waren ei
aoodig, om alles is het hotel te brengen..,,"
Nita, 't ts alles voor jou. t Komt door de pvL
weet je? Zij riep ons toe: „breng toch heel veel
aan Nita; ze heeft mijn leven gered!"
„O, die goede padl" riep Nita „Ik zal voortaan
altijd de arme, kleine dieren beschermen!"
„Doe dat, Nita," zorak vriendelijk St Nlcolaaa,
en daarna ging hij heen. om nog meer kinderen
gelukkig te maken. Onderweg sprak hij me!
Plet zóóveel over Nita, dat hij Wlm's fluitje
niet hoorde. Zoo kwam hij dan ook het aller
eerste, op villa Erica aan. „Kom, Plet waa»
zijn de geschenken voor Wim en zijn znej-1*
vroeg hij.
„Ach goede heer," zuohtte Plet, „er zit nog
maar één dooe chocolade en één ander dooi In
den zak: een doos met rieten fluitjes!"
Toen kreeg Elsje do doos met chocolade. Es
Wim kreeg,.,, de rieten fluitjes!
TANTE JOH.