L4 )NS HOEKJE. ■RSTFEEST. WAT DE PAD RIEP. SNEEUWBALLEN-KOORTS ii VOOR ONZE JEUGD 'J. f, in w^T -7j?rv«rM**tW*. uuu, mei ihuunstge truun«u. k» kind het Kerstmannetje aan. baard, besneeuwd is zijn manteL tje f zegt ze, «waar kom je vandaan I" jannetje lacht, zacht glanzen zijn oogen. een land kind, vol zon en vol licht* i een boodschap, een blijde, klein meisje, weer kleur op je bleeke gezicht geduldig, Je bleef heel zoet liggen 0 handjes en voetjes je pijn. ordt je beter, en mag uit je bedje bij andere kindertjes zijn I □8, dat moois hierl daar kun je mee spelen, die prettige boodschap gebracht is 't Kerstmis, denk dan aan den Kerstman, et veel liefde aan jou heeft gedacht TANTE LENNIE. wch, waar de hooge kruinen der richtten naar den sterrenhemel w als een blank kleed gewikkeld takken van het lage kreupelhout ein armoedig hutje, een eind van va zelden menschen kwamen en j enkelen keer een wandelaar toe* raaide. an het huisje ging open, een oud wam naar buiten. Rimpelig was licht, als gekreukt perkament. De lippen waren stijf gesloten en was gebogen alsof ze een zwa- ig. Bevend liep ze door de sneeuw, een stok, gesneden van een Zoo nu en dan bleef ze staan, tot t bij een grooten eik kwam, waar de besneeuwde takken als lange, zich naar haar uitstrekten, het vrouwtje staan en zich rek- «enen, veegde ze de sneeuw van gen 8tam en zocht met haar oude r Iets, dat onder het blanke kleed noest zijn. lelijkMet bevende vingers 'er het hout waarin een kruisje ge- met een jaartal. Daar was het: ar geleden had ze met haar zoon, et kind voor het laatst Kerstfeest 'ader, die houthakker was, stierf 1 Moeder was met een kleinen jon gt geen drie maanden was, in het huisje gebleven, levend van het ■d> dat ze ijverig onderhield en de eieren, die de kippen geluk- W het velel overvloedig legden, f goed verzorgd werden. Toen de grooter werd, ging hij met Jf ?aat a&hool es veel hadden zij te e° roester es zijn goede vrouw, zin steunden zooveel aj konden. er ar®Oödig, maar toch ook weer fvV f In het kleine vertrek, waar «Kelde hout 's winters vroolijk knet- aar nog ajttyj een botram met 'n glas geitenaaii op taiel had ge- Keren Jaar geleden, op Kerstavond, zooala nu haar jongen was toen twintig jaar hadden ze beiden, als laatsten dag van hun samenzijn. Kerstmis gevierd. De Jonge man had door bemiddeling van den meester een plaats een betrekking gekregen een goed betaalde 1 maar helaas niet in de na burige stad, zelfs niet in het land, maar in Indië I 't Was een harde strijd geweest, het al of niet aannemen de aanvaarding betee- kende immers scheiding I en krachtig had hij lich verzet, al lokte het geld en het voorult- rioht van een heel anderen wereld, dan die, i waarin hij tot nu toe geleefd had. Maar moe dert oude oogen hadden verder gekeken dan het heden. Zij wist, dat ze niet altijd bij hem zou blijven en ook dat de buitengewone kans, die hem geboden werd, niet vergooid mocht worden. En op haar aandringen en ook omdat hij dacht haar nu geldelijk te kunnen steunen, had hij toegegeven. Maar Kerstmis vier ik nog thuis, moeke I" had hij innig gefluisterd en met 't grijze hoofd aan zijn borst, had net Ja" geknikt „Over vijf Jaar ben ik terug T probeerde hij zichzelf en haar te troosten en weer hadden haar oogen hem tegengelachen en weer had ze Ja" gezegd.. Dien avond had hij nog een heelen voorraad hout gehaald en op den stam van den eik, die op de plek stond, waar hij vroeger zoo dik wijls aan 't spelen was, had hij dien avond een kruis gesneden met het jaartal er onder 1920. In 1925 ben ik er weer en dan gaan we Samen naar den boom en zetten er weer een kruisje, hoor moeder 1 Maar dan woon je al lang in een huisje in de stad, de huur kan ik nu betalen, dat is tenminste heerlijk! over- legde hij. Op alles had ze „Ja" geknikt, maar In haar hart was ze vast besloten te blijven waar ze was het hutje, dat ze met haar man en haar jongen zoo vele jaren had bewoond, was haar lief neen, daarvan zou ze niet schei den. Misschien later als Jo uit Indiö terug kwam en ze dan beiden een nieuwe woning konden nemen Ja dan zou ze t misschien doen voor hem. En zoo had ze Jaren gewacht Zorg kende ze niet, geregeld werd haar een geldsom een schat! toegezonden en de brieven, die hij trouw schreef, waren een heerlijke troost voor het eenzame moedertje. Maar1925 was voorbijgegaan. Wel had hij geschreven, hoe bitter ook hij teleur gesteld was, niet te kunnen komen, maar toch was 't goed, dat hij niet de tranen zag, die langs het gerimpelde gezicht liepen bij het lezen van die tijding. Een jaar verstreek nog nieten nu was het weer Kerstmis en strompelde ze als ieder jaar naar den boom, waar de bevende vingers over het kruisje streken. Straks zou 'ze weer bij het knappende vuur zitten alleenTerug liep ze terugzoo verdrietig als in de eerste dagen van zijn heengaan Wat was dat t Open stond de deur van het hutje, verlicht waren de ramen Wie zou er tZe kon bijna niet voort, haar adem stokte Nog een oogenblik daar stond hij voor haar. Moeke, moedertje, Ik vier Kerstmis thuis T juichte hij en zoo droeg hij haar naar bin nen........ En In de hooge kruinen der boomen, die zich naar den sterrenhemel richtten, ruischte de avondwind als een dankbede van twee ge lukkige menschen TANTE LENNEB. verdwenen ter „Had dan koorts, dokter?" waagde Karei het te vragen. „Ja Jongen, en niet weinig ook. t Zit in de lucht, Je hebt sneeuwballen-koorts, maar ik geloof wel, dat ze nu heelemaal gezakt is." Karei proestte het plotseling uit Sneeuw ballen-koorts! Hij lag in bed met sneeuwbal len-koorts?! De dokter had hem er dus eens eventjes „tusschen genomen". Maar dit moest Karei zichzelven wel bekennen ver diend was hetl „Ik ben totaal genezen, dokter," zei hij lachend, w't Was een aanval, die niet lang duurde." „Toch zou Je vandaag en morgen eigenlijk in bed moeten blijven, ten einde een instor ting te voorkomen." „Maar dokter, ik voel mij heelemaal beter." „Goed, sta dan maar weer op, maar denk er aan: een tweede aanval zou wel eens erger gevolgen kunnen hebben." „Ja dokter," zei Karei, die natuurlijk dade lijk begreep, hoe hij deze woorden moest uit leggen. Lachend gaf de dokter hem nu een hand en wenschte hem geluk met zijn spoedig herstel. Dat Karei geen last meer had van sneeuw ballen-koorts, laat zich denken. „Daar heeft de dokter mij tegen ingeënt," zei hij tegen zijn moeder, die gelukkig met een paar dagen weer beter was. „In het vervolg gooi ik alleen Jon gens, die ik ken en nooit meer heeren of man nen, want je kunt vooruit niet zeggen, of de ziekte een goed verloop zal hebben." Met den nieuwen dokter bleef Karei de beste vrienden. „Kom, Jantje," suste Nita, „nu zijn we alle maal weer goed op elkaar. En ik weet een aar dig spelletje, waarbij we geen leven zullen maken." Doch al spoedig verveelde het 't rumoerige volkje, om zoo rustig te blijven zitten, Eenigen begonnen met de vlinders na te loopen, en de brutaalsten plukten mooie rozen af, en lachten daarna Nita uit, toen die het hun verbood. Ook de oude tuinman werd voor den mal gehouden. Kortom, ze waren allen erg ondeugend, en 't was natuurlijk weer Wim Groes, die de ande ren tot kwaad doen overhaalde. Nifa. lief als zij was, had nic's gezegd, maar nu Wim hognn met steentjes naar een pad te werpen, vond z;i, d*\t het nu toch wel wat ól te bar werd. „Toe, Wim, laat dat toch", zei ze. „Wat heb je er aan, dat arme dier te plagen? 'I Zit 'daar zoo stil. en 't doet toch geen kwaad?" „Een pad is een leelijk, griezelig dier," grin nikte Wim. ,,'t Beest is zeker van die drie oude tooverhekson, die ons gisteren niet lieten uitvechten. Daarom wordt de pad ter dood ver oordeeld! Kom, gooit allen mee!" riep hij tot de vriendjes. „Die vieze pad moet dood!" „Neen, ik wil niet, dat jullie die arme pad doodt!" riep Nita bijna schreiend. Doch de kinderen, aangevuurd door den on- deugenden Wim, gingen door met steenen wer- tter, dat Dicht bij het groote dennenbosch, dat zich uitstrekte achter de villa's, dóAr waar de groote zandkuil was, ging het op een Zaterdagmiddag vrij rumoerig toe. Het troepje kinderen, dat daar bijeen zat, kon het niet eens worden, wat zij zouden doen. „Laten we een fort van zand maken," stelde juist weer een zevenjarig ventje voor. „Ik zal mijn soldaten wel even gaan halen, en een vlag breng ik ook mee „Als ik even het hekje doorga, ben Ik dade lijk thuis," sprak een klein meisje; „en als ik mijn schapen en andere dieren ga halen, dan kunnen wij een boerderij maken „Geen fort en ook geen boerderij maken we," begon een jongen, die acht jaren telde. „We bouwen een tooverslot! En Nita's hond is de booze toovenaar. Dien stoppen we in t siot....r 't Was Wim Groes? van villa Erica, die zoo sprak, en hij begon dadelijk met het aangeven van de plek, waar het slot zou gebouwd wor den. „Maar Ik wil niet, dat Nero er in wordt ge stopt," sprak Nita. „'fc Arme dier zou het lang niet prettig vinden; 't zou ook kunnen stikken door het zand." „Ja, Wim, 't zou misschien Juist met Nero gaan, als met de goudvisschen van je vader, die je in zout water liet zwemmen," lachte Paul, van villa Flora. „Ach, Ja, die arme vischjes gingen toen dood," zuchtte Ansje, die op villa „'t Heuvelke" woonde. ,J)at gaat jouw toch niets aan," snauwde Wim, „Het waren toch jouw goudvisschen niet...." „Maar t Is Nita's hond, en daar blijf je af," bitste Ru, Ansje's ouder broertje. Jk doe, wat ik wil," schreeuwde Wim, en „In welk hotel logeert St.-Niod&aa?" vroeg het derde vrouwtje, en ze keek naar den boom* waarin Wim zat. „In het Zwarte Paard", was het antwoord, „Dat heeft hij ons toch zelf verteld! We moe ten ons haasten, hoor, want we zouden hem vanavond immers gaan vertellen, waar de zoel» ste en braafste kinderen waren...," Vlag Ho pen toen de drie vrouwtjes voort In een wto.i was Wim uit den boom. Hij wist nu geooegF.! Op een holletje loopt hjj het boecfe uk en het hotel, waar St-Nlcolaa« logeert RH def-j daar werkelijk eenige auto's staan, en daarvan Blaat een jongen, die op Piet ttetVi zwarte knechtje, gelijkt Juist neemt bij heb laatste pak, dat heel groot te, uit de aato draagt het 't hotel binnen. Wfcn's hart k* half van angst, half van vreugde, dat hij i misschien den Sint zal kunnen spreken, vóós» dat die oude vrouwtjes dit kunnen doen. Bedea ken moet hij iets, daarom loopt hij eerst even om 't hotel heen. DUr ziet hij Slnr» schimmei- tje staan. Hó, als St-Nlcolaas nu maar even buiten kwam, dan zou hij hem vragen of de Sint morgenavond het allereerste wilde komen in villa Erica. Juist komt Pi eter weer naaf buiten. „Hij zal mij wel dadelijk bij 8t Mootaas brengen, als ik het hem vraag", denkt Wim. en hij loopt heel brutaal op het zwartje toe en vraagt: „Is u de knecht van St.-Nicolaasf „Om u te dienen, jongenheer", te bet beleefde antwoord. „Wat wenscht u?" „Ik wilde den Sint wat vragen," cel Wim. „Mijn meester rust; hij is vermoeid, oa M mag hem niet wakker maken", segt Piet „Maag ik wil hem uw boodschap wel overbrengen, als *tmoet...." „Och, ik wilde den Sint alleen vragen, om als hij morgenavond de kinderen uit dit dorp be zoekt, het allereerste In villa Erica te willen komen „Moeten de kinderen daar dan zoo vroeg naar bed?" vroeg Piet „Is er soms één ziek? „Weineen", lachte Wim, „mijn zusje en ik zijn zoo gezond als een visch. Maar ik heb zóó veel op mijn verlanglijstje gezet, dat ik graag wilde hebben, en als de Sint nu eerst bij ande ren komt, geeft hij misschien dat, wat ik door CL a DB LILLE HOGERWAARD. (Slot) JD&t geloof ik ook, mevrouw," zei de nieuwe geneesheer en de daad bij het woord voegend, nam hij Kareis pols tusschen zijn vingers. Dat was een ware marteling voor Karei, die nu eens doodsbleek en dan weer vuurrood zag. Eindelijk zei de dokter: „Dadelijk onder de woL Vanavond en mor genochtend temperatuur opnemen en niet uit bed komen, vóór ik er morgen geweest ben. Begrepen De dokter zei niets van dien noodlottigen sneeuwbal. Zou hij hem dan toch niet herkend hebben? „Is het ernstig, dokter?" vroeg mevrouw Ten Hoet, zoodra Karei de kamer verlaten had. Niet weinig verbaasd keek zij, toen de geneesheer haar lachend antwoordde: „Heelemaal niet, mevrouw. Uw zoontje heeft mij vanmorgen vóór schooltijd met een sneeuw bal den hoed afgegooid en mij nu bij zijn binnenkomen herkend. Vandnar zijn bleek worden en zijn ontsteltenis. Over een uurtje kom ik weer terug en dan zal ik hem genezen verklaren van zijn sneeuwballen-koorts. En nu mevrouw, maar doen zooals ik gezegd heb: het bed aus houden. Maandag kom ik terug. Ik hoop dan bij uw zoontje geen nieuwen aanval van sneeuwballen-koorts te constateeren." Lachend nam de dokter nu afscheid van zijn patiënte, om een uur later weer aan te bellen en zich door Mina de kamer van Karei te la ten wijzen. „Zoo, zoo," zei de geneesheer, opgewekt bij den vermeenden zieke binnentredend. „Hoe gaat het er nu mee?" .,G goed, dokter," antwoordde Karei, al sloeg het angstkreet hem opnieuw uit De dokter ging vóór zijn bed zitten, voelde zijn pols en zei: «UwkwMfdlfc nx> gW» «li koort» wee* hij sprong boos op Ru toe. Maar Nita, die niet wil< erger zou worden, sprak goedig: „Toe Ku, zeg toch niets meer. En als Wim Nero geen kwaad gekib Ru, doet, dan...." Maar Ru en Wim waren al aan t vechten, en Ru zou er leelijk aan toe zijn geweest, als niet drie oude vrouwtjes, die in het bosch denne-appels zochten, hen hadden gescheiden. De vrouwtjes waren zóó oud en keken zóó boos de vechtersbaasjes aan, dat die, en ook de an dere kinderen, verschrikt na&r huis liepen. De drie oudjes lachten, toen zij dit zagen. „Ze kennen om niet" fluisterden zij elikan- der heel geheimzinnig toe. „Ze weten niet, dat wij hen wèl kennen. Ja, de drie oudjes kenden alle kinderen uit het dorp. Daarom kwam ook ieder jaar St. Ni- colaas in hun huisje, dat midden in 't bosch stond. En ieder jaar vroeg dan de Sint aan Betje, Mietje en Fietje, zoo heetten zij: „Kunt ge mij iets van de kinderen vertellend' Dan vertelden hem de vrouwtjeB, wat zij wisten, terwijl de Sint, luisterend, alles in een groot boek opschreef. Natuurlijk hadden de oude vrouwtjes dit nooit aan Iemand verteld, en omdat zij maar zelden dicht bij de villa's kwamen, kenden de kinderen der villabewo ners hen niet. Den volgenden dag waren Ru en Wim, en ook de anderen, de kibbelpartij weer vergeten, want ze stonden allen voor het hekje, dat den tuin van villa JDenoendal", waar Nita met haar blinde grootmoeder woonde, van het bosch scheidde. „Nita, mogen we in den tuin ko men?" vroeg Ansje, toen zij Nita in het rozen perk zag. „Ja, Jullie moogt binnenkomen," was het ant woord. „Maar geen leven maken, hoor, want grootmoeder slaapt...." „Neen, we zullen stil als muisjes zijn," be loofde Wim. Maar toen ze binnen waren, be gon hij: „Ik ben eigenlijk nog wat boos over het ge val van gisteren, Nita. Want 't was jouw schuld, dat Ru en Ik gingen vechten „Dat Is niet waar!" riep Jantje Blok. ,,'t Was jouw schuld, Wim, Jij bent een valsch...." i pen naar het dder. dat reede aan den kop ge wond was. Woedend werd Nita, toen er juist weer een regen van steenen naast en op de pad neer viel, en er niet aan denkende, dat ook zij door een steen getroffen kon worden, liep zij op de pad toe, boog zich over het gewonde dier heen en trachtte het zóó tegen de steenen te be schermen. Daar trof een scherpe, puntige steen haar voorhoofd, 't Was een vrij diepe wond en weldra liep het bloed langs haar wangen en drupte op haar jurk. Dit bracht een grooten schrik onder het on deugende troepje. De pad was op eens ver geten! Allen, nog met de steenen in hun han den, liepen op Nita toe, die met haar zakdoekje het bloed trachtte af te vegen. Doch dit hielp niet; 't bleef vloeien. Toen werden de kinde ren vooral Wim en zijn zusje, vreesol ijk bang. „Verbeeld je, dait de wond zóó diep ie, dat Nita dood bloedt 1" fluisterde Wim Ru toe. wenschte, weg „Laten we een zakdoek er om heen binden", I „Je bent een inhalig baasje", bromde Plet eteide Elsje, Wdm's zu6je, voor. „Hier, die van „Maar ik zal mijn meester je boodschap over* mij is schoon Maar Elsjes zakdoek was brengen heel tóein en daaroan gaf ook Ansje haar zak- „Ja, maar 't is 's avonds zoo donker op den doek. Ru knoopte ze aaneen en bood ze daarna weg, waar onze villa staat", begon weer Wim. om Nita's hoofdje. „En verbeeld je eens, dat de Sint ons niet Maar toen n<u Wim zag, dat Nita weer lachte, vond? O, ik weet al wat", ging hij voort, „ik wae zijn angst even ving voorbij Heel booe maak een rieten fluitje, en als je nu hoort, dat keek hij haar aan en vroeg„Waarom liet je iemand fluit, dan zeg je tegen St Nioolaaet ons niet kalm de pad dooden 1 Ale Jij je er „U moet het allereerste daarheen gaan. Sinter- niet mee had bemoeid, nou de eteen jou niet klaas geraakt hebben...." j „Wel, dat Is best", lachte Plet „En ga na Nita begon te builen, toen Wim op daen ni- maar naar huis, Jongenheer, anders worden je wen toon tot haar sprak. Dit vonden Ru en ouders ongerust". Aneje wat ai te erg. Ze Mepen op Nita toe „O, die weten niet eens, dat Ik hier ben", tel en brachten baar naar de eenre, waar groot- Wim. En toen liep hij vlug heen, want hij wilde moeder in 't nonnetje nat een stevig stuk riet gaan zoeken, om een fluitje I De oude blinde dame hoorde de kinderen 'e «"iJden, een fluitje waarvan men het geluid over bet grind loopen. „Ben jij daar, Nita?" I v6r zou kunnen hooren. vroeg ze. De evond van vijf December was beel don- Ja, grootmoeder, fk ben het met Ru en ker- Geen »'0"etje flonkerde aan den hemel, Ansje," I en 't was zóó doodstil op den weg, dat men 't Wat In er gebeurd, dat jullie op eens zoo "inste geluid reeds van verre kon hooren. Zoo - hoorde dan ook St Nlcolaae, toen hij langt de villa's reed, zulk een vreemd geluld, dat hij, noch Piet, lette op het schrille gefluit, dat van uit één der vensters van villa Erica naar bulten drong. Het vreemde geluld werd gemaakt door een groote pad, die in den tuin van Nita's groot moeder, rustig lu het gras zat Ook Nita hoorde het „Luister eens, grootmoeder, hoe de pad We krijgen zeker sneeuw ot regen sprak ze lachend. Terwijl Nita aan de pad dacht die zfj eena het leven redde, vroeg St-NIcolaae aan Pieti «Fluit die Inhalige, ondeugende Wim Groes zoo luidT" „Neen, goede meester,waz het antwoord, „t Is een pad, die zoo luid roept ZIJ wijst ons den weg naar een andere villa, waar een ltel meisje woont ZIJ redde eens het leven der pad „Is zij dan het lieve meisje, waarvan de drie oude vrouwtjes mij hebben verteld!" vroeg St Nlcolaaa. „Dat ie zij, goede meester," antwoordde Plek „En u moet dat malsje eens héél blij maken- Nita waz er stil van, toen op eens St Nlcolaai en Plet In huls kwamen, en haar zóóveel lolt. kers en boeken en speelgoed gaven, dat zij er verlegen mee waz. „Neen, dat kan toch niet allemaal voos mfj alleen zijn," zei ze zacht tot grootmoedor En St Nlcolaaa, die het hoorde, sprak: „Lieve stil waren!" vroeg weer de oude dame. „Eerst hoorde tk jullie zoo vroolijk spelen en daarna was het op eena zóó «til, alsof er een ongo- luk „t Waz misschien, omdat lk mijn hoofd aan een steen heb gewond, grootmoeder," zei Nita haastig. „Maar 't is niet erg, hoorl" „Kom eens bij mij, kind," sprak de oude dame. Vlug trok toen Nita de aaneengeknoopte zak- I vanavond^ roeptj doeken af en liep op haar toe. Orootmoeder's hand betastte toen haar voorhoofd en daarna vroeg ze: „Viel Je op een eteen, kindlief?" „Neen, de steen viel op mt), grootmoeder," zei NltSL Grootmoeder vroeg niets meer; ze belde alleen de hulshoudster, en toen die was gekomen en de vrij diepe wond op Nita's voorhoofd zag, nam ze het kind dadelijk mee, om haar te verbinden. En hoewel Nita haar verzekerde, dat Ru en Aneje geen schuld hadden, Joeg Juffrouw Brons, de huishoudster, belden toch naar huls. Een uur later wisten toen reeds alle kinderen, hoe lief Nita waa geweest en hoe ze gezwegen had, en niets had verteld, zelfs niet had ge sproken over de pad. Doch al had Nita gezwe gen, toch wisten de drie oude vrouwtjes het geheele geval „t Is zoo jammer, dat die lieve Nita altijd met dien naren Wim en zijn zusje speelt," sprak één der vrouwtjes. „*t Zijn hartelooze kin deren allebei...." „We moeten het St. Nlcolaai vertellen," iel No. 2. „Neen, Ik weet iets beters," lachte No. S. „Wacht maar totdat de Sint In aantocht Is, dan gebeur! er wat....- 't Was op den vierden December, dat de drie oude vrouwtjes weer door het bosch liepen. Ze spraken over St Nlcolaas en over de groote kisten vol lekkers en speelgoed, die hij had meegebracht „Wel prettig, dat hij dit jaar zooveel prachtig speelgoed beeft meegebracht" zei het eerste vrouwtje. Terwijl de oude vrouwtjes zoo over den Sint spraken, liep ook Wim Groes tn het bosch en wel vlak achter het drietal. ,,"k Moet tooh eenz hooren, waarover de tooverheksen spreken," dacht hij. En toen nu de oudjes Juist stilstonden, klom hij In een boom. Daar hoorde hij weer het twee vrouwtje zeggen: „Zes auto's waren ei aoodig, om alles is het hotel te brengen..,," Nita, 't ts alles voor jou. t Komt door de pvL weet je? Zij riep ons toe: „breng toch heel veel aan Nita; ze heeft mijn leven gered!" „O, die goede padl" riep Nita „Ik zal voortaan altijd de arme, kleine dieren beschermen!" „Doe dat, Nita," zorak vriendelijk St Nlcolaaa, en daarna ging hij heen. om nog meer kinderen gelukkig te maken. Onderweg sprak hij me! Plet zóóveel over Nita, dat hij Wlm's fluitje niet hoorde. Zoo kwam hij dan ook het aller eerste, op villa Erica aan. „Kom, Plet waa» zijn de geschenken voor Wim en zijn znej-1* vroeg hij. „Ach goede heer," zuohtte Plet, „er zit nog maar één dooe chocolade en één ander dooi In den zak: een doos met rieten fluitjes!" Toen kreeg Elsje do doos met chocolade. Es Wim kreeg,.,, de rieten fluitjes! TANTE JOH.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 5