F'^W'uWz iee, die 't verbruid hebben WIE WAS DE DIEF? com- een mmmmmmmmém VOOR ONZE JEUGD f Jyy^ :4tr n Steven hadden t leelijk verbruid bij tante Cato en iedereen in huis. Toch et hun bedoeling geweest om onaardig I had gezegd: De laatste maand van oantie zal 'n reuze prettige tijd zijn! jt- dan bij Oom en Tante logeeren in pgaardP en Steven's oogen hadden geschitterd ooruitzicht. Ze wisten immers hoe veel hen te wachfbn stond: de ezel in den boomgaard vol peren- en appelboomen ;e vergeten de lage tuinmuurtjes waar- e perzikboomen geleid waren en die Ingen zouden zijn met de heerlijke io vruchten. idden bijna geen geduld gehad om tot enden morgen te wachten en hun kof- pakt was agen lang waren zij met Grauwtje, den 1 't sollen geweest, maar toen ze daar- toote tafelperen bij handenvol gingen en ook de mooiste porziken afschud- Hs de oude tuinman op h#n afgekomen, ïi bij de ooren gepakt en ze naar Oom tracht. weinig dat ze zich verontschuldigden [zeggen, dat „moeder 't wèl goed zou on dat ze (huis de appelboom wèl I plunderen Oom was terdege uit zijn en keek allesbehalve vriendelijk, Tot |t van ramp kwam er bij, dat de goede borgens iets in de courant had gelezen, i van streek had gebracht, zoodat er ftoe noodig was om hem boos te ma- gevolg was dan ook, dat Suze en Ste- Sa.rreet kregen. inden in den eetkamer voor 't raam en .en wagen na, waarin Oom en Tante in óm dien dag met vrienden door te De kinderen keken elkaar aan; het ris prettigs te weten, dat je 't verbruid ön bang, dat 't een vervelende middag Jlie wordt!" zei Mina, de keukenmeid; I ig 't mijn uitgaansdag, het "werkmeisje vacantie en Florry, m'n hujpje, heeft d noodig om het avondeten voor Oom je Maar te maken, Jullie hebt al gegeten, g je nu nog een boterham en thee!" (goéd.!* knikten de boosdoeners dapper. d liep naar 't raam, maakte er een plek zijn warmen adem, toekende met z'n lerj een leelijk kereltje en schreef er „Dit is de tuinman!" Toen begon de lid&g. lalt uur daarna ging de klopper van de ff. Pit was niets ongewoons; maar wéér geklopt en nu veel harder, bderen renden de trap ai, blij met ieder cij openden de deur. besteller reikte een telegram oven roojd betaald," zei hij. was tien jaar en maar een jaartje ouder ven, maar zij speeldie altijd moedertje tn en nam ook nu de leiding. •pende zij het telegram en las: tonen vanavond, hopen tot morgen te Veel te bepraten betreffende het oou- jricht. Zend wagen, trein 6.16 of tele- i indien verhinderd mij te ontvangen, h, Londen." ze gelezen had, kwam Florry naar be oopen. Zij keek doodverschrikt bij het D T telegram, is ftVillinton? vroeg Suze. foefel deftige mijnheer! antwoordde Flor- éerst zoo rood was geworden als een en; nu zoo wit zag als een doek. Hij is erhier geweest in den verkiezingstijd! Toen heeft hij hier gelogeerd -*• en hemel! Wat hoeft Mina toen 'n boel moeten koken en bra den! «Die zelfde mijnheer komt hier van avond eten en blijft hier slapen I" verzekerde Suze. Jï Is toch niet waar!" steunde Florry. ..Ik kan dat allemaal niet verzorgen, mijn heer en mevrouw komen pas tegen zeven uur, of nog later thuis en Mina komt pas vanavond laat terug". „Wij zullen wel help en P zei Suze. Als wij dien mijnheer niet zouden ontvangen zou Oom Een wel erg 't land hebben hij was al zoo in de war toen hij de courant las vanochtend. Ik geloof vast dat hij ons anders niet ln huis had gelaten voor straf! Toen haalde ze een potlood uit haar zak en schreef: „Ik wacht u". „Ben- Toen de besteller verdwenen was begon het lieve leven. Suze scheen ineens grooter te zijn geworden. Zij liep de trappen op en neer, gevolgd door Steven, ging naar de provisiekast en keek den inhoud na. „Hier staat niets, dat we kunnen gebruiken", verklaarde Suze heel beslist. „Als we den tafel niet goed fn orde hebben, hadden we hem beter kunnen afschrijven". „Ja!" zei Steven maar wat zullen we dan wèl doen „Ik ga een lijstje maken van alles, wat wij voor het eten noodig hebben, zei ze. Dan laat ik den ezel inspannen en gaan we boodschappen doen!" Ze scheurde een blaadje uit Mina's opschrijf boekje en dacht even na. „Wat zal ik klaarmaken?" „Chocolade-vla!" opperde Steven. „Suze schudde het hoofd. Zij probeerde zich te herinneren hoe de tafel er had uitgezien, toen moeder eens een generaal een echten! op visite had. Florry stond nog steeds als aan den grond genageld. ■\,Kom Florry, laten we opschieten! Ik zal een mooi tafellaken uit tante's lipnenkast halen. Zet alles netjes klaar met de zilveren kande laars in het midden en de bloemen er omheen. Kom, Steven! Ze holden weg om den ezel in te spannen voor het karretje. In een oogenblik stond de kleine wagen voor. Den laatste drie ochtenden was Suze met tante uit. wandelen geweest. Zij liet zich voor een der groote winkels rijden en deed toen precies zoo als ze 't tante had zien doen. Zij bleef stil zit ten en wenkte met de hand. De winkelier kwam glimlachend en buigend naar 't rijtuigje en wreef zijn handen. „Kuikens in gelei? Tong in gelatine? Nog iets van uw orders?" Hij noemde verschillende dingen op, die als echte lekkernijen bekend stonden, en bracht toen nog een flesch heele kleine doperwten, jonge Fransche spercieboontjes en blikjes zalm en sardines. Hij zei, dat 't laatste vooral als „hors d'oeuvre" gebruikt werd en bij 't begin van den maaltijd gebruikt moest worden mot sla. - Suze knikte tevreden en reed weg. Toen ging zij naar den bakker, daarna naar den banketbakker, bestelde een kersentaart en ten slotte nam ze een flesch slagroom mee en reed weer naar huis terug. Toen zij in de keuken kwamen, vonden ze Florry al tamelijk bedaard en bezig, zij had het tafellaken gelegd en het bed in de logeer- kamer opgemaakt. „Heb je de lakens ln de zon gehangen?" vroeg ze. „Ja hoor! antwoordde Florry. „Goed zoo, dan gaan we aan t werk en kun nen we opschieten. Het viel mee. Er hoefde niet veel gekookt te worden, maar alles moest klaar gezet worden en alles hing van de schikking van den tafel af. Maar, het moet gezegd worden, ten slotte zag 't er keurig en echt feestelijk uit „We hebben nog geen fruit!" fluisterde l Suze in Steven's oor. Maar we hoeven het den I tuinman niet te vragen. Hij zou ons toch niet gelooven! „We moéten het hebben!" zei Steven. Ik zal 'i wel halen. „Dan gaan we samen", antwoordde Suze be slist. Zij nam het telegram, dat op den grond was gevallen. Vóór we naar den trein rijden, gaat 't niet meer. 't Is nu al bij zessen. Jammer genoeg kunnen we hem niet met Oom's rijtuig gaan halen; 't moet maar met den ezelwagen. We hebben net een oogenblikje om ons te was- schen vóór we gaan. „Tot ontevredenheid van Grauwtje, werd hij nog eens voor den wagen gezet en reed nu aangespoord door Suze, die de teugels hield, naar 't station. Nauwelijks stonden zij daar, of de trein uit Londen kwam binnen. Suze stapte uit, toen zij een rijk uitzien den mijnheer naar buiten zag komen en merkte hoe hij rondkeek. „Ik hoop, dat u den ezelwagen voor lief wilt nemen, zei ze met een vriendelijk lachje (zoo als ze nu toch op moeder leek!) Oom Ben is vanmiddag vroeg met den groo- ten wagen weggereden en de andere rijtuigen zijn hier op het plein dadelijk weg. We dachten wel, dat wij u zóó naar huls konden brengen". De bezoeker was een groote, vriendelijke heer. Hij had een open, rond gezicht en helder blauwe oogen. Toen hij in den ezelwagen klom, lachte hij vroolijk en Grauwtje, die er de lucht van kreeg, dat 't zijn laatste vrachtje was, draafde dat 't een lust was. Toen zij thuis kwamen, stond Florry in de geopende deur en zag er uit om door een ringetje te halen. Zij nam den bezoeker zijn koffer af en ging hem voor naar de logeerkamer, die geheel in Jb orde was. Nu was Suze een oogenblik vrïj en fluisterde «ij haar broertje tn oor: „Vooruit nu!" Ze liepen naar de tuindeur en stapten naar bulten. Daar In de hoogte, maar zóó dat se er gemakkelijk bij konden hingen de donkere trossen. Wacht even! voorzichtig omkijkend, of de tuinman niet in de buurt was had ze vlug een paar prachttrossen geplukt, die Ste ven voorzichtig in het mandje deed. Toen, als een gejaagd hertje, vloog ze naar de perenboom en schudde voorzichtig een paar heerlijke vruchten af. Steven stond op wacht met hoogroode kleurtjes. Tben, één, twee, drie, naar de perziken en ook dit lukte. Ongezien konden ze eenige pronkstukken machtig wor den. En toen vlogen ze terug naar huis, bijna ia do armen van Florry. „Wat is er aan de hand?" riep deze. „Hier i shet dessert!" hijgde Suze. Vergeet niet de druivenschaar op het schaaltje te leggen! Toen de groote, grijze wagen van Oom Ben vóórreed, waren de kinderen weer binnen en stonden nu uit te blazen in don tuinkamer. „Oef! dat was rènnen!" Óch, wat hebben wij ons gehaast!" Nu hoorden zij de deur van den eetkamer dichtslaan en uitroepen druk praten en toen stilte Toen kwam Florry. Zij droeg een blad met twee koppen chocola, gekookte eieren en een paar broodjes. Na een half uurtje kwam iemand de trap óp; de deur ging open en daar stond Oom Ben. Hij stak eerst zijn linker- toen zijn rechter hand uit en zonder te weten hoe, hadden de beide kinderen ieder een plaatsje tegen zijn breede borst. ,.'t Was lief van jullie!" zei Oom Ben. En ook héél verstandig en knap. Je weet niet, van hoe groot belang het bezoek- voor mij is en hoe noodig het was, dat ik dien mijnheer nog vanavond sprak. Eigenlijk had ik anders ver diend!" Suze drukte haar wang tegen zijn gezicht „We weten wel dat 't de schuld van die nare courant was" zef ze. Zoo dom zijn wé niet om dat niet te begrijpen. Oom Ben lachte. „Onze gast heeft mij goed nieuws gebracht", zei hij. „Nu wij de zaken bepraat hebben, ls 't niet noodig, dat jullie hier nog langer opgeslo ten zit en alleen je chocola en eieren oppeu zelt. Hoe zou je 't vinden om mee naar beneden te gaan? 't Dessert staat er nog: peren, drui ven en perziken! „Fijn!" riep Steven. „De peren hebben we met moeite te pakken gekregen!" lachte Suze. „Dat hoeft in 't vervolg niet meer!" verze kerde Oom Ben. Van nu af hebben Jullie den vrije hand in den boomgaard, de tuinman zal t weten!" „Hoera!!" juichten de kinderen, en met hun beiden trokken ze Oom Ben mee naar be neden. i Maar Paula wist fo. zeker, dot ddt wel het geval was geweest. Ook de andere meisjes zeiden, dat zij het schitterende stukje glas, alsof het een voorwerp v„a waarde was, als om strijd be wonderd hadden. Niet alleen zei Paula, dait re zeker wist, dat Lotty de broche gedragen had, maar zij ging nog verder door te zeggen, dat iemand de broche gestolen moest hebben. Bii deze woorden vroeg Kitty ontsteld: „Maar wie zou de dief kunnen zijn?" Paula gaf -een antwoord; .zij keek heel boos, nam van niemand afscheid en ging verontwaar digd naar huis. Haar poppekind Lott- had An- nete zelfs niet eens goeden dag mogen zeggen. t Was ja .er, dat de middag, die tooh wer kelijk zoo prettig geweest was, nu zoo akelig eindigde. Kitty vond het zóó naar, dat zij in tra nen uitbrak. „Trek het Je toch niet zoo aan. iieve kind", zei Juf vriendelijk tegen haar. Maar Kitty trok het zich wel degelijk aan; ze trok het zich zelfs zóó aan. dat ze dien avond huilende naar bed ging en heelemaal ver-rat An neke uit te kleeden en naar bed te brengen, zoo dat het arme poppekind. met haar mooie jurk nog nap. bleef JiRKen op plaats, waar Juf haar neer- gelegd had. Zij- had het koud in baar dunne jurk en vroeg zich bedroefd af. waarom Moeder Kitty baar zoo aan haar lot overliet. Ze was tooh heele maal niet ongehoorzaam geweest! De zon ging bijna onder. Zij wierp haar laatste stralen nog in den tuin en Kitty dacht dat zy haar kinderen nog naar de verloren broche Het zceken Kitt: keek naar de zonnestralen en be dacht o1 eens. wat Moeder eens gezegd had en wel, dat je nooit de zon over je boosheid mag laten ondergaan, met andere woorden, dat Je noodt, als de zon ondergaat en het dus nacht wordt, boos op iemand mag blijven. Nu was Kitty wel niet booe op Paula, maar heelemaal goed was zij tooh ook niet Ze vond het heel onaardig, dat Paula gezegd had, dot de broche wel -^stolen zou zijn. En en ze wist wel heel zeker, dat Paula boos op haar was, an dere was zij niet zonder afscheid van haar of iemand andere te nemen, naar huis gegaan. Plotseling dacht Kitty aan Anneke, die nog niet uitgekleed was. Zij wipte weer uit bed en wilde haar verzuim goedmaken De laatste stralen der ondergaande zon schenen nog steeds naar de vermiste broohe te zoeken. En het leek wel, daoht Kitty, terwijl zjj Anneke uit kleedde, dat de zon lachte, net alaof zij wist, dM er iets prettigs gebeuren zou. Ja, wat gebeurde er? In één der kanten mouwen van Anneke zat een hard voorwerp, waaraan Kitty zich prikte, toen zij het er uittrok, en het washet was de „diamanten" broohe van Lotty! Anneke was du9 de dief of eigenlijk de dievegge. Zij had het sieraad gestolen! irO, jou Btoute Anneke!" riep Kitty udt „Weet Je wel, dat stelen heel. heel slechit is?" Kitty was boos op haar popnekind en tooh ook weer blil dat hert vermiste voorwerp terecht was. Paula moest dit zoo spoedig mogelijk weten en de vrede hersteld worden. Vlug kleedde zij zich aan. Juf was beneden en Vader en Moeder hadden bezoek. Zij kon dus niemand vragen, of zjj even naar haar buurtjes meert w:ppen. Met de schuldige Anneke op haar arm stapte zij de voordeur en het hekje uit. Tippy dien zijn' snoepen al weer lang vengeven wastrippelde achter haar aan. Op Kitty's bescheiden belletje deed Paula's o id- cte broertje, Anton, open. „Paula? Ze is naar bed. Ze kwam vre*sei:'k uit haar humeur thuis," vertelde hij Krttj, zoo- dra deze naar haar vriendinnetje vroeg. „Maar ik ik kan haar weer in haar humeur brengen," begon Kitty. „Goed, ga dan maar naar boven, gaan jullie maar alle drie. Je weet den weg", zei Anton. Hert drietal ging nu naar boven en Anron hield zich onledig met de trapleuning af te glijden. Hij wachtte nieuwsgierig op den uitslag van het onderhoud. „En?" vroeg hij, zoodra Kitty uit de kamer van zijn zusje kwam. „Heeft ze nog zoo'n oorwurmeu- gezioht?" „Nee", antwoordde Kitty. „ze is weer heelemaal in haar humeur. Lk heb haar de vermiste broche teruggebracht". „0, was het dat?" vroeg Anton. „Ja hoor, van meisjeszaken heb ik geen verstand". Kitty ging weer naar huis terug en lag weldra in haar bedje. Zij was in - gelukkig, dat alles weer goed was tusschen Paula en haar. maar hoe was Anneke tooh aan de broohe gekomen? Toen zij het Moeder den volgenden morgen vertelde, zei deze. dat als Bob niets van de zaak afwist, de broche met het schommelen zeker los geraakt was en in een kanten mouw van Anneke nas blijven hangen. Bob verzekerde, dat hij er onschuldig aan was. „Maar ik beif toch blij," zei hij, „dat het misver stand is opgehelderd en Anneke het. ook niet hel pen kan. Eigenlijk kan niemand het helpen en dat ie maar het beste." Kitty was het hiermede geheel eens. WAT EEN SCHRIK I Onder het kastanjeboompje Zit Lizette op het gras, Naast haar ligt haar pop te drogen, Pas gevallen in een plas Lekk're pap van karnemelk! Kijk.... ze neemt een flinken hap.,.. Brrde suiker is vergeten, Uit vergissing of een grap? 0!l had moeder niet verzekerd Toen zij stil wat lekkers nam, „Jij krijgt deze week geen suiker Bij de thee of boterham 1" TANTE LENNIE. De lotgevallen van een waterdruppel. Hat eerste, w»t Ik m|) uit m||n Jeufrd herinne ren kan is. dat ik steeds lager en lager viel. Zou dan nooit hert eindpunt van mijn reis berei ken? Eindelijk stuitte ik echter op iete cn wel op den neus van een ijverigen landman, die Pe zig was naar zijn veld te kijken. Dit alles be greep ik natuurlijk niet dadelijk; het werd mti slechts langzamerhand du ielUk Ik was bang. dat de boer boos zou worden, omdat ik zoo pardoes op ziln neus viel. Maar - tot mhn groote verbazing scheen ik hem ple ger te doen. Hij was ten minste eng in zijn sohik. „Hal riem hij uit. terwiil h(J zich in de han den wreef. „Wat is dat?" Ik geloof werkelijk dat hert gaat regenen I" En de man had eeliik, want w(j vielen met wel duizenden naar beneden Nu was de boer tev,re den. want hii had erg naar regen verlangd en dogen aan Mn stuk was hij telkens teleurgesteld gewoesrt, omdat do zon maar steeds weer echoca en er geen wolkje aan de lucht te bekennen viel. Natuurlijk zal die toer tooh wel veel van de zoa gehouden hebben. Dat doet, geloof lk behalve wij regendruppels iedereen. Maar nu kon nri het zonnetje tooh best missen en verheugde htf zich er over. dat de aarde, die heel dorstig bleek, i>e zijn, te drinken kreeg. Ik zeg zoo Jk". maar we waren er met een massa broertjes en zusjes en wij drongen zoo diep mogelijk den grond in. Nu, dat zand vonden we mets bijzonders, maar ik maakte kemniss met een klein worteltje en dat vond ik heel lief. 't Was zoo teer en fijn en scheen van doret te ver smachten. Dat moet, dunkt mo, een erg ake*.s gevoel «lin, al kan jk er mij dan ook moeilijk tur denken. Ik heb nu eenmaal geen droge natuut. Zoo komt het zeker, dat ik alle Droogstoppels en die zijn er in vele soorten! beklaag. Maar ik wil jullie nu verder van mijn lotge vallen vertellen. Ik laafde dus het kleine, fijne worteltje en werd al was dit dan ook tegen mijn zin van het ééne deeltje van het jonge Kggepiantje naar het andere gevoerd. Ja, ik voelde, dat ik omhoog gezogen werd. Was ik na al weer od nrila terugreis? Dat wilde ik niet ho pen. Ik had nog veel te 'weinig van do wereld go< zien. Br zouden toch zeker nog wel andere duw gen bestaan dan .een grove, bultige boerenneus cn een fijn, teer graanhalmpje. En ik had mij nog wel naar de aarde laten voeren, omdat ik mij bo ven, in die eentonige wolk, verveelde cn met da wereld wilde kennis maken. Maar. doe ex eena iets tegen, als je naam Regendruppel is en je geen enkel wapen hebt om je te verdedigen! Ik besloot nu maar de verstandigste partij le kiezen en bedacht, dat al was ik dan niet voos mijn eigen plezier uit, ik ten minste een ander, in dit geval het graanhalmpje. genoegen kon doen. En dat geeft je toch ook een prettig gevoel, is hei niet? 't Was net, alsof het graanhalmpje al wat opge wekter zijn kopie ophief om mii zijn dankbaar heid te toonen. Nu was ik heelemaal met mijn lot verzoend. Ik gaf zooveel als ik missen kon aan het halmpje en voelde mij daarna zóó zwak, dot ik duizelig werd en een gevoel had. alsof 'k niet meer bestond. Ik verdampte, dat wil heggen, ik kreeg een veel dunneren vorm. Al mijn zusjes en broertjes schenen mijn lot te dealen en er. hing een vochtig waas over het land. Tegen den avond werd het, echter koeler en stijfde ik weer op. Ik was nu flink uitgerust en heelemaal weer de oudo. Alleen was hot jammer, dat ik nu niet op het éón of andere plantje, maar op een steen terecht was gekomen. En dien steen kon ik natuurlijk niet laven. Den heeien naoht bleef ik daar liggen en toen den volgenden morgen de zon scheen, kreeg ik het op eens zóó warm en werd ik zóó licht, dat ik vanzelf omhoog ging. al hooger en hooger steeg en eindelijk weer „thuis" kwam, in mijn wolk. Sinds dien dag heb ik met mijn broertjes en zusjes verschelden reisjes heen en terug naar Uo aardei gemaakt, maar lang kan ik het er txra Eiwit uithouden, vooral niet als ik voel. dat ik in damp overga en omhoog getrokken word. Nergens rust ik beter uit dan in mijn wolk, die een soort herstellingsoord voor me is, waar ik weer frisch word en nieuwe krachten verzamel om mijn taak op aarde te vervullen. OP WASCHDAG. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. v Ons Antje staat te wasschen En is druk in de weer. Toe, mag ik jo eens helpen? Vraag ik. Voor éénen keer? En lachend antwoordt Antje: Goed Liesje, help mij maar. Ik denk: mot twee paar handen Ben ik veel vlugger klaar! O, wat een heerlijk plassen, Maar't zeepsop is zoo warm. i Zoo'n dikke zoepspat voel je Wè.t goed hoor, op je arm! Moet d a t ook nog gowasschen? Vraag 'k, wijzend op een mand. Ja kind, zegt Ant, op waschdag —Dan is er werk in 't land! Vol moed blijf 'k Antje helpen, Het wasschen" valt niet mee. Je krijgt, zegt Ant, als 't af is. Een hoerlijken kop thee. 0 Ant, jij bont de beste, Want niets smaakt mij zoo fijn Als thee uit keukenkoppen. Bij Moes zijn ze zoo klein!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 15