Het avontuur van
de Rathmines.
De vliegtocht van Parijs
naar New-York.
Reclames.
Marktberichten.
Predikbeurten.
weest van de familie Bennet, destijds eigenares van
de suikerplantage Groot Chatillon. De oude vrouw
heeft geen familie meer. Zit is blind, doch nog be
wegelijk en welbespraakt. Haar figuurtje is inge-
schrompeld. zoodat zij gelijkt op een meisje van 12
of 18 jaren,
DE NOODLOTTIGE BEVOLGEN VAN DE STAKIN
GEN VAN VERLEDEN JAAR EN ENGELAND.
De noodlottige gevolgen van de algemeen© staking
end© mijnwerkersstaking van verleden jaar voor
de Engelsche nijverheid zijn nog eens blootgelegd in
het jaarlijksche verslag van het ministerie van ar
beid. dat eergisteren verschenen is. Dit zegt. dat aan
het eind van Januari 1926 het percentage verzekerde
werklieden, dat werkloos was 11 pet. bedroeg. Dit
cijfer daalde geleidelijk tot 9.1 pet. in het laatst van
April.
De algemeen© staking verstoorde het toenemend
vertrouwen en het daarop gevolgde gebrek aan
brandstof en de hooge prijs van ingevoerde steenkool
maakte heelemaal een eind aan de daling. Tegen het
laatst van Juli was het cijfer 14.6 pet.
Een gunstig teeken ia. dat de knoeierijen met de
verzekering van emstigen aard kleiner waren dan
in 1925. ml. 1750 tegen 2034.
De verzekering keerde in 1926 50201.758 pond steu-
ling uit. de gemiddelde uitkeering per week per
hoofd bedroeg 18 shilling 5 stuiver. Den 31st Decem
ber 1926 was het tekort van het werkloosheidsfonds
22.640.000. tegen 7262.569 een jaar te voren.
Het Amerikaansche marinekustvaartuig Tampa,
dat naar Nungesser's vliegtuig heeft gezocht, is gis
teravond onverrichterzake teruggekeerd. Er is geen
spoor van de Fransche vliegers ontdekt
De kapitein vertelde, dat er Zondagavond boven
do groote banken bij New Foundland een sneeuw
storm heeft gewoed en dat er daar in de buurt sedert
het vertrek van de vliegers een dichte mist heeft ge
hangen.
Hoewel er gisteren den geheelen dag door schepen
van het rijk en door koopvaardijschepen in den Noor
delijken Atlantischen Oceaan is gepatrouilleerd, is
er geen spoor van de vermiste vliegers ontdekt.
De correspondent der N. R. Ct. te Parijs meldt:
Op het oogenblik is er over de vlucht van Nun-
gesser niets anders bekend, dan dat hij, volgens een
betrouwbaar getuigenis, Ierland overgekomen is. Dit
zou de onderstelling vernietigen, volgens welke hij
in het Kanaal zou kunnen zwalken. Ingeval hij op
den Oceaan moest neerstrijken, kan het dagen duren
alvorens er iets bekend wordt.
Een eigenaardigheid van het toestel is, dat het
op zijn waterdichte schotten kan blijven drijven als
de benzinebussen leeg zijn en er werden stevige mes
sen meegenomen om het doek van de vleugels te
snijden ten einde den weerstand te verminderen.
Wel is het toestel in die omstandigheden onbestuur
baar. Alles hangt dus ervan af of de vliegers ver van
de gebruikelijke zeewegen moesten neerkomen. Men
gelooft niet, dat de weersomstandigheden het tot da
len konden dwingen, want door te stijgen konden ze
mist en winden ontgaan. Wel schijnt de meteorologi
sche dienst de in dit opzicht ondervonden bezwaren
niet voorzien te hebben. Als troost kan dienen, dat
in 1913 twee vliegers elf dagen in de Middellandsche
Zee rondgedreven hebben alvorens te worden opge
pikt
In de laatste maanden zijn in Amerika van ver
schillende zijden voorbereidingen getroffen voor een
vliegtocht New York—-Parijs. Een der eersten was de
Fransche kapitein Fonck, die in October gereed was
en de vlucht begon. Spoedig na den start viel echter
de zwaar beladen driemotorige tweedekker tegen den
grond en sloeg in brand, waarbij de mecanicien en
ae radio-telegrafist het leven lieten.
Andere concurrenten, die voor den tocht zoo goed
als gereed waren, waren de Amerikanen Byrd en
Bennett, de helden van de eerste vlucht over de
Noordpool. Bij een der laatste proefnemingen echter
sloeg de driemotorige Fokker eendekker bij de lan
ding over den kop, waarbij de vliegers ernstige ver
wondingen opliepen.
Een derde poging werd ook met twee menschen-
levens betaald. De slachtoffers waren de Amerikaan
sche marine-officieren Noël Davis en Wooster, wier
drie-motorige tweedekker is gevallen, waarbij de in
zittenden verdronken.
De vierde proef, van Fransche zijde Zondag onder
nomen, mislukte ook Nungesser en Colis zijn te New
York niet aangekomen....
Momenteel zijn in Amerika met hun voorbereidin
gen het verst gevorderd de vliegers Bertraud en
Qhamherlain, doch men geloofde niet, dat zij zouden
vertrekken, wanneer de tocht van Nungesser met goe
den uitslag bekroond was. Wanneer deze evenwel
New York niet mocht bereiken, wilde ze in de eerst
volgende dagen de reis naar Parijs aanvaarden. Ze
Raria waa ia om uiterst landerige, trieste stem.-
nringi. Sedert hij van Feo&aracm arsaheid had ge-
toometn, had hij zoon beo tja doelloos rondgeslin
gerd. Hü had op zijn oLub geluncht, had in twin
tig minuten met een partijtje poker een paar pond
verloren en was toen maar weer da straat opgegaan.
-Langs de drukke winkelstraten slenterend, was hij
toevallig, hier voor dezen bantwinkel .tereohtgdklot-
anien en aijn pog was gevallen op een jceurigten
bontjas. Die haa de gjeaaohte bij hem opgeweiktt
iaan een lange zeereis, aan vreemde klimaten en
hemelstreken en verrei bergen. Fin het verlangen
naar een groote, buxtenlanasohe reis, was met nog
meer kraoht in hem opgekomen. Én de aantrek
kelijke bontjas deed^nam ara het onherroepelijke
besluit nemen, dat hij gaan zou. Hij zou ver weg
gaan en een heele poos wegblijven; iedereen zon
er spijt van hebben dat ze hem zoo sleoht' hadden
behandeld. Hij had nog steeds het gevoel dlat hij
door alle miensohen verongelijkt was. Dus was hij
vastbesloten den winkel binnengestapt en had de
jas gekocht en nog een paar met bomt gevoerde
handschoenen erbij.
Ik vrees dat ik je vriendelijke invitatie niet
kan aannemen, Britan, zei Myers. Ik heb
aanstonds een conferentie met een collega en van
avond ga ik bij Fergersom eten. Ik heb ook bft
ham kóffiegediemken.
Rarie's geeiohfc verried teleurstelling.
Het gebeurd anders niet vaak dat ik u in
lénden ontmoet. Het spijt me heel eng.
Neen, ik kom hier iniet vaak.
Een oogenblik overwoog Myers of hij den jotngeffl
Britom het doel van zijn bezoek zou vertellen', maar
hij liet het tooh maar achterwege. Wat zou «Joofa
jonge egoiat zoo^n boemelaar, zander levensernst,
het iet van oenl arm. drcusmeiaje kunnen schelen.
Ik stcmd juist naar dat bontstel te kijken,
|img de dokter voort. Ik heb mijn vrouw zoo
iets voor haar verjaardag beloofd en nu ik toch
in Handen ben kan1 ik heb wel meteen koopen.
Het is een eerste klas zaakf; u zult er wel
slagen, antwoordde Rorie zonder veel belangstel
ling.
Da beide mannen wandelden samen op, Myers
bekeek zijn begeleide® aandachtig; de jongen zag
Br gedrukt uit, dat was een feit. Ilij vroeg zacn
af ör Roderdok misschien tobde over den dood van
flgin rader en of de praatjes over een slechte ver
houding tussohen hem en den ouden man, mis
schien later waren geweest. Myers dacht opeens
aan Rarie's kleine, ietwat lichtzinnige moeder en
bespeurde een frappante gelijkenis in het knappe
gezicht van den jongen man. Waarom wist bóf met,
maar hij voelde ineens een soort sympathie voor
Roderiok Britom in zich opkomen.
Wordt wetrvoJgd.
beschikken over het Wright-BelIanca-vliegtuig,
waarmee Chamberlain en Acosta het wereldduur
record op 51 uur 12 minuten hebben gebracht; alleen
de motor, die overigens slechts 200 paardekracht ont
wikkelt, is door een anderen vervangen.
Verder hebben nog verschillende andere vliegers
plannen om den grooten „vijver" over te vliegen.
Op de eerste plaats is Fonck door zijn tegenslag van
het vorig jaar niet ontmoedigd en voornemens zijn
plannen ten uitvoer te brengen.
Voorts wordt in de Fransche Farman-fabrieken een
nieuw vliegtuigtype gebouwd met twee motoren,
waarmee de vroegere duurreoord-vlieger Drouhin het
wil wagen. Ook worden in Amerika nog Lindberg en
Eh'rgott genoemd, die zullen oversteken.
Wanneer een van die allen dan niet de eerste meer
kan zijn, zal het gaan om den koristen tijd te ma-
ken...
De tocht van den Amerikaanschen eendekker „Co-
lumbia", waarmee Bertaud en Chamberlain de non
stop-vlucht van New York naar Parijs willen onder
nemen, welke 12 Mei zou plaats hebben, is uitgesteld
tot Zaterdag 14 Mei.
Om 7 uur (Eur. tijd) gisteravond, was er in
New York nog geen nieuws over Nungesser.
De nasporingen worden thans gedaan vèr den Oce
aan in. Drie watervliegtuigen en twintig patrouille
vaartuigen zoeken thans de kust af, gaande tot 100
mijlen buitengaats.
De Telegraaf heeft het bericht dat de „Cameronia"
van de Cunardlijn, die op 8 Mei jl.1 uit Boston ver
trok, Nungesser gered heeft. Tot dusver kon nog
geen bevestiging van dit bericht worden verkregen.
Op een morgen, het was na een buitengewoon
zwoelen nacht, zaten we met z'n drieën dicht bij den
stuurkast, van de Rathmines, waarin een oude
bootsman, dien we Frithjof den Deen noemden, en
die zich hield alsof hij niets van ons bemerkte. Eén
of tweemaal draaide Frithjof op zeer eigenaardige
manier de spaken in het rond, zoadat Keiler ten
slotte zijn hoofd over den rug van zijn dekstoel stak
en vroeg, wat er aan de hand was.
„Kunt U de juiste richting niet krijgen?" voegde
hij er aan toe.
„Er is iets in het water, wat ik maar niet be
grijp", zei Frithjof. „Ik geloof, dat we bergopwaarts
varen of zoo iets. Het schip laat zich vanmorgen
slecht besturen".
Geen mensch blijkbaar kan den polsslag van het
donkere woelige water beheerschen. Menigmaal kan
zelfs een landrot voelen, dat de groote vlakke oceaan
plotseling stijgt, en dat het schip als het ware een
lange onzichtbare helling opvaart; en wanneer het
schip dan weer, oogenschijnlijk naar beneden glijdt,
zegt de kapitein, dat het bergopwaarts gaat. Maar
waar dit bergopwaarts en bergafwaarts vandaan
komt, heeft nog nooit iemand kunnen vaststellen.
„Neen, de zee gaat onder ons door", zei Frithjof,
„en dan is het sleoht sturen".
De zeer was zoo glad als een eendenvijver, alleen
een regelmatige, olieachtige deining hield haar in
beweging. Toen ik mij over de verschansing boog,
om te zien, in welke richting de zee onder ons door
ging, steeg juist de zon boven de kim in een volko
men helderen hemel omhoog en trof het water plot
seling met haar licht, zoodat de zee als het ware in
een reusachtige glanzend gepolijste gong werd om-
getooverd. Het kielwater en de smalle witte streep,
die de loglijn trok, was de eenige beweging op het
water, zoover het oog strekte.
Keiler liet zich uit zijn dekstoel glijden en ging
naar het achterschip om voor zich een ananas te
halen, die onder het zonnezeil hingen te rijpen.
„Frithjof, de loglijn heeft genoeg van het water. Zij
komt naar boven", zei hij, met den, hem eigen, aan-
genamen stem.
„Wat?" riep Frithjof, en zijn geluid sprong een
paar octaven hooger.
„Komt naar boven", herhaalde Keiler, over het
hekboord hangende.
Ik liep naar hem toe en zag, hoe de loglijn, die
tot nu toe strak gespannen geweest was, slap ging
hangen en tegen het bakboord sloeg. Frithjof sprak
door de spreekbuis met de brug, die kort daarop
antwoordde: „Ja, negen knoopen", Toen .zei Frith
jof weer iets en het antwoord was: „Wat moet de
kapitein?" en Frithjof riep terug: „Roep hem aan
dek".
Zuyland, Keiler en ik waren inmiddels door de
opwinding van Frithjof aangestoken, want iets der
gelijks doet zich aan boord gauw voor. De kapitein
snelde uit zijn kajuit, sprak met Frithjof, keek
naar de loglijn, sprong op de brug. en in het vol
gende oogenblik voelden wij, hoe de „Rathmines"
onder Frithjofs handen omzwaaide.
„Naar Kaapstad terug?" vroeg Keiler.
Frithjof antwoordde niet, doch draaide het rad
steeds meer in het rond. Dan riep hij ons te hulp en
gezamenlijk hielden wij het rad zoolang vast, totdat
de „Rathmines" gehoorzaamde en wij in het witte
schuim van ons eigen kielwater keken, waarin de
nog altijd olieachtige zee aan onze boeg voorhij
schoot, daar wij thans met halve kracht voeren.
De kapitein strekte vanaf de brug zijn arm uit en
schreeuwde Frithjof iets toe. Een minuut later had
ik het zelf wel uit kunnen schreeuwen, want het
scheen nu alsof de eene helft van de zee zich op de
andere helft wilde stapelen, en als een berg op ons
toekwam zonder schuimkoppen, zonder golfslag,
niets dan een donkere berg van water met kleins,
kolkende bewegingen aan den voet. Hij was nu op
gelijke hoogte met de „Rathmines" nog voordat het
schip zich kon opheffen en bij mijzelf zeide ik, dat
dit wel mijn laatste aardsche rei® zou zijn.
Dan werden wij in de hoogte geheven, hooger en
hooger. Ik hoorde Keiler naast mij zeggen: „De in
gewanden der diepte!" en de „Rathmines" stond met
razend draaiende schroef hoog boven een afgrond,
die een goede halve zeemijl beneden ons gaapte.
Wij gleden in dezen afgrond naar beneden, het
schip half onder water. De lucht rook vochtig en
naar slijk, gelijk een geleegd aquarium. Wij moes
ten een tweeden waterberg op zooveel kon ik nog
zien: een golf sloeg echter overboord, dreef mij naar
het achterschip en slingerde me tegen de stuurkast,
en voordat ik weer adem kon halen en het water
uit mijn oogen kon vegen, rolden wij reeds in een
woelende zee heen en weer en het water stroomde
uit de spuigaten als uit de dakgooten der huizen
bij een hevige onweersbui.
„Het waren drie golven", zei Keiler, „en de stook
plaats staat half onder water".
De stoker® waren op het dek gekomen en wachtten
nu blijkbaar op hun laatste uur, dat weldra zou
slaan. De machinist joeg ze echter weer naar bene
den, terwijl de ademlooze bemanning tenslotte weer
tot bezinning kwam en de handen aan de pompen
sloeg. Zoover als ik dacht, scheen het dus nog niet
te zijn gekomen en toen ik mijzelf moest bekennen,
dat de „Rathmines" werkelijk nog overeind stond,
vroeg ik ,wat er dan eigenlijk aan de hand was.
„De kapitein denkt, dat het een zeebeving ge
weest is een uitbarsting van een vulkaan op den
bodem der zee'., zei Keiler.
„Van warmte is anders niet veel te merken", zei
ik. Ik voelde mij bitter koud., ofschoon koude bijna
iets onbekends was in deze wateren. Ik ging naar
beneden om mij! te verkleeden. Toen ik weer boven
kwam, wa® alles opgelost in een dikken witten ne
vel.
„Heeft U nog meer aangename verrassingen voor
ons?", vroeg Keiler aan den kapitein.
„Ik weet het niet. Dank God, mijne heenn* dat
U nog in leven bent. De vloedgolf is door een vul
kaan opgeworpen geworden. De bodem der zee is
waarschijnlijk hier of daar ettelijke meters in de
hoogte geheven. Wat ik echter niet begrijp, dat is de
koude. De thermometer wijst 44 graden aan, terwijl
het om dezen tijd toch minstens 68 moet zijn,
„Het is inderdaad eigenaardig", zei Keiler, tril
lend van kou. „Maar zou U niet eens eenige stooten
op den misthoren willen geven? Het scheen mij toe,
dat ik iets hoorde",
„Gehoord! Groote hemel!" schreeuwde de kapitein
van de brug af, „ik geloof ook, dat ik iets hoor." Hij
trok de lijn van den misthoren met een ruk aan,
Het gorgelde en gromde alleen maar wat want het
stookgat stond nog vol water en de vuren waren
half gedoofd; eindelijk drong een dof geloei uit den
horen. Uit den nevel kwam het antwoord van één
der vreeselijkste sirenen, die ik ooit gehoord heb.
Keiler werd evenals ik zoo wit als een doek, want
de nevel, die koude nevel, was over ons en men kan
het geen mensch kwalijk nemen, wanneer hij be
vreesd is voor den dood, wanneer hij hem niet zien
kan.
„Meer 9toom!" schreeuwde de kapitein door de
spreekbuis naar de machinekamer, „meer stoom
voor den misthoren!"
Wij loeiden nog éénmaal en de natte droppels
vielen van het zonnedak op het dek, terwijl wij op
het antwoord wachtten. Het scheen ditmaal, dat het
geluid van achteren kwam, en veel dichterbij was,
dan tevoren.
„De „Pembroke-Castle" rukt op ons los!" zei Kei
ler, en dan giftig: „Welnu, als God het wil, dan
hoop ik, dat hij gelijk met ons naar de haaien gaat".
„Het is een raderboot", fluisterde ik. „Hoor je de
schoepen niet?"
Wij toeterden en huilden nogmaals en het ant
woord, dat hierop volgde, maakte ons bijna doof.
Wij hoorden plotseling in onze nabijheid een geraas,
alsof het water op woedende wijze gegeeseld werd, en
iets, dat er grauw en rood uitzag, schoot ons voor
bij.
„De „Pembroke Castle", met de kiel naar boven!"
zei Keiler, die als journalist voor alles direct een
verklaring bij de hand had. „Het zijn de kleuren van
de Castle-bootenl"
„De zee is behekst", zei Frithjof vanuit zijn stuur
kast. „Er zijn twee booten!"
Een tweede stoomsirene liet zich thans hooren,
ditmaal aan den boegkant en onze kleine stoomboot
werd meegesleurd in het kielwater van iets, dat ons
ongezien voorbij gesneld was.
,Wij zijn blijkbaar midden in een vloot tercht ge
komen", zei Keiler gelaten. „Wanneer de eene ons
niet overvaart, dan zal de andere het wel doen.
Bah! Wat voor den duivel is dat?"
Ik snoof de lucht op. Een modderige giftige damp
hing er in de lucht, dien ik reeds eerder geroken
had.
„Wanneer wij aan land waren, zou ik zeggen dat er
een alligator in onze nabijheid was. Het ruikt naar
muskus", antwoordde ik.
„Zelfs geen tienduizend alligators kunnen zulk
een stank verbreiden", zei Zuyland, „ik weet hoe die
ruiken".
„Behekst! Behekst!" zei Frithjof. „De heele zee
heeft zich omgedraaid en wij varen nu aan den
onderkant."
Wederom rolde de „Rathmines" in het kielwater
van een onzichtbaar vaartuig, een zilvergrijze golf
sloeg over het dek en liet een neerslag achter iets
va ndat afschuwelijke grijsachtige slijk, hetwelk
zich op de diepste diepten der zeeën bevindt. Ik
kreeg een deel van de golf over mij heen en voelde
dat het water ijzig koud was.
De doode, nooit beroerde diepte van den oceaan
was door den onderzeeschen vulkaan naar de op
pervlakte gedreven het stille, ijskoude water, dat
alle leven dood en naar verlatenheid en leegte ruikt.
Daarbij de ondoordringbare nevel en de onbeschrij
felijke mushusreuk wij sidderden van koude en
een ellendig gevoel overviel ons.
„De warme lucht op het koude water veroorzaakt
dezen nevel", zeide de kapitein; „het zal wel weer
dadelijk opklaren".
,De misthoren, de misthoren! en direct weg van
hierl" riep Keiler.
De kapitein liet de misthoren voor de zooveelste
maal loeien en ver achter ons huilden de beide an
dere onzichtbare stoomsirenen. Hun afschuwelijk
gegier werd luider en luider, totdat het tenslotte in
de onmiddellijke nabijheid' uit den nevel scheen op
te duiken. Ik bukte mi! instinctmatig, terwijl de
„Rathmines" haar boeg onder twee kruisende gol
ven begroef.
i .Het einde" riep Frithjof, .wanneer we behou
den willen blijven, zullen we moeten maken, dat
we wegkomen."
„Het moet een torpedoboot zijn. die als een gek
in het wilde weg rondvaart 4of anders
D'e laatste woorden bestierven Keiler op de lip
pen. terwijl zijn onderkaak als verlamd naar bene
den zonk. Ongeveer zes of zeven meter over bak
boordzijde door den nevel omlijst en verder zonder
eenig houvast of steun, gelijk de volle maan. hing
een gezicht. Het was geen menschelijk gezicht, ook
niet dat van een dier. het behoorde niet tot de we
zens, die men op aarde aantreft. De mond stond
open en toonde een belachelijk kronkelende tong,
verhoudingsgewijze zoo klein als die van een olifant;
om de mondhoeken waren strakke rimpels getrok
ken in de witte huid. witte voelhoorns, als die van
een baardvisch ontsprongen aan de kin, terwijl geen
spoor van tanden was te herkennen. Maar het af
schuwelijkste van dat gezicht was gelegen in de
oogen. groote witte vlakken in witbeenen kassen. Zij
waren blind. Ondanks dit was het gezicht vertrok
ken door woede en hevige opwinding, 'Een lange,
witte voelhoorn beroerde den wand van ons schip.
Dan verdween het gezicht met de snelheid van een
slak, die in zijn huisje glipt. Het eenigste, dat ik
mij nog van dat oogenblik herinner is mijn eigen
stem, die tegen zijn buurman zei: „Daaruit moet
het geluid gekomen zijn. hetwelk wij voor dat van
een misthoren hebben aangehoord."
Keiler trad op mij toe. aschbleek. Zijn hand verr
dween in zijn jaszak, om er even daarna weer uit
te voorschijn te komen met een sigaar er in. Hij
beet bet puntje eraf, liet haar toen vallen en stak
zijn duim in den mond en mompelde: „Geef mij
vuur. voor den duivel, geef mij dan toch vuur!"
Een klein straaltje bloed liep langs zijn duim.
„Stop!" zei ik, .je zult je duim nog afbijten" en
Keiler lachte gedwongen, terwijl hij zijn sigaar van
den grond opraapte. Alleen Zuyland. die zijn kalmte
niet verloren scheen te hebben, leunde over de ver
schansing en zeide. zich omdraaiende: „Wij heb
ben het gezien dat was het!"
„Wat?" vroeg Keiler, op zijn onaangestoken sigaar
kauwend.
Terwijl hij sprak werd de nevel uitéén gerukt en
konden we de zee aan beide zijden van het schip
weer zien. grauw en vol slijk, zonder een spoor van
eenig leven. Plotseling ging het water op een plek
de hoogte in en uit dezen waterberg kwam iets. dat
rood en grijs was en een hals had iets, dat huilde
en zich van pijn in allerlei bochten wrong.
Frithjof hield den adem in. totdat de roode let
ters op de borst van zijn trui tenslotte als het
ware een verwrpngen woord vormden. Eindelijk zei
hij met eenige hapering in zijn stem:
„Ach God, het is blind. Dat ding is blind", en een
diep gevoel van medelijden kwam over ons want wij
konden zien. dat het wezen in het water hevige pij
nen leed. Iets had zijn machtige flanken gruwelijk
verwond en opengereten, zoodat het bloed er uit
spoot. Het grauwe slijk van den zeebodem lag in de
enorme vouwen van den rug opgehoopt, liep er bij
stroomen af. De blinde, witte kop zwaaide op den
langen hals heen en weer en sloeg naar de gapende
wond. terwijl het gansche lichaam zich zoo hoog
mogelijk' boven de met bloed bedekte golven orhief,
totdat een paar sidderende schouders met zeewier en
mosselen bedekt, maar overigens zoo wit als de
haarlooze, blinde, tandenlooze kop. zichtbaar wer
den.
Plotseling dook heel in de verte een punt op. dat
met de snelheid van een trein op ons afkwam en een
doordringend gehuil liet hooren: een tweede kop en
hals doorkliefde de oppervlakte van de zee, een hooge
muur van water links en rechts van zich opstuwende
De beide monsters ontmoetten elkander de een in
volle kracht, de ander in doodsstrijd. Mannetje en
wijfje zeiden wij tot elkander. De laatste komt den
eerste ter hulp. Zij zwom om hem heen. en legde
haar hals over de welving van zijn grooten, gepant-
serden rug. Hij verdween een oogenblik onder water
om dan weer boven te komen, en opnieuw zich in al
lerlei bochten te wringen, terwijl het bloed maar
steeds bleef stroomen. Dan kwam opeens de kop en
de geheele hals boven het water, recht in de hoogte
gestoken en ik hoorde Keiler zeggen alsof het een on
geluk in de straat betrof. „Maak plaats,' om gods
wil, maak plaats!" De groote witte massa, met slijk
bedekt begon heftige bewegingen te maken, zoodat
ons schip weer opnieuw begon te slingeren. De ge
heele bemanning tot zelfs de stokers atonden op dek.
en aanschouwden vol verbazing en medelijden het
tooneel, dat zich voor hun oogen afspeelde. Het we
zen was zoo hulpeloos en. afgezien van zijn levens
gezellin. zoo verlaten. Geen mensch had iets derge
lijks ooit eerder gezien. Verminkt en stervend was
het van zijn verblijfplaats op den diepen zeebodem
waar het tot zijn jongste gerecht geleefd zou heb
ben. omhoog gestegen en waren wij getuigen, hoe de
levensgolven uit zijn lichaam1 stroomden. Zijn levens
gezellin lag een weinig ter zijde te beven op het wa
ter. onder het uitstooten van hartverscheurende ge
luiden. De muskuslucht werd nu zoo doordringend,
dat wij allen begonnen te hoesten.
De doodsstrijd in het onafzichtelUke met bloed ge
kleurde water scheen thans geëindigd. Wij zagen
den wild zwaaienden hals als een dorschvlegel op het
water neervallen. De doode massa draaide zich zijde
lings om en liet een stuk van een witten buik en het
begin van een geweldigen achterpoot of vin zien.
Dan zonk alles weg, en gaf nog alleen pen sterke
kolking van het water aan. waar de tragedie zich
had afgespeeld. Het wijfje zwom nog altijd de plek
heen en 9trekte haar hals naar alle richtingen uit-
Ofschoon ons schip elk oogenblik gevaar liep. door
het monster te worden aangegrepen, zoo had op dit
oogenblik toch geen enkele aardsche macht ons van
de plek kunnen verdrijven. Wij bleven toezien met
ingehouden adem. Tenslotte gaf de verlaten diepzee
bewoonster haar zoeken op. Wij konden de golven
tegen haar flanken hooren slaan. Nog éénmaal
strekte zij! den langen hals uit, zoo hoog mogelijk,
blind en verlaten in de groote eenzaamheid van de
zee. Zij stiet een vertwijfeld gebrul uit. dat over de
golven heenvoer, als een platte kiezelsteen, die men
over de oppervlakte van het water keilt. Dan sloeg
zij de richting van het westen in. De zon scheen op
de schuimstreepen daarachter, totdat niets meer te
zien was dan een klein zilverachtig punt aan den
horizon. Als uit een akeligen droom ontwakend,
zochten wij onzen koers weer op. Nog geen uur later
was de .JFtathmines', van voren tot achteren met
diepzee-slijk bedekt, als een schip, dat van schrik
grijs geworden is, reeds ver uit het gezicht van de
plek waar het geweldige zeemonster zijn doodsstrijd
gestreden had.
(Ontleend aan het Berl. Tagebl.)
Huidaandoeningen als uitslag, eczeem, roos. dauw
worm enz. verdwijnen spoedig door de verzachtende
antiseptische werking van Foster's Zalf. Zij helpt
ook uitstekend bij brandwonden, doorloopen of door
zitten, schrijnen enz.
Foster's Zalf is alom verkrijgbaar a f 1.75 per
doos. f 1.— per tube.
EÏER VEILING SCHAGEN, 12 Mei.
Aangevoerd waren 226 partijen 62855 stuks kip
eieren; 66 partijen. 11974 stuks eendeieren.
De prijs liep van f 4.90—5.40. bruine eieren van
f 5.30—6.70. Een partijtje 68 Kg. bracht f 6.30 op.
De veiling duurt voort.
11 Bokken en geiten f 6—15, 61 varkens, mag. f22
36, 64 idem, vette p. Kg. f 0.56^-0.61, 204 biggen f 16
23, 20 konijnen f 0.50^-2.50, 50 kippen f 0.50—2.50,
hanen f0.12«1, boter fl.501.80.
SCHAGEN. 12 Mei.
6 Paarden f 200—275. 9 pinkstieren f 140—250. 120
geldekoeien. mag., f 160-280. 53 idem. vette f 250
500. 60 kalfkoeien f 200—360. 9 pinken f 100—150,
155 nuchtere kalveren f 10—22. 252 overhouders f 30
tot 40. 618 lammeren f 16—20.
ALKMAAR, II Mei.
Asperges dik Wiit f .3345, -dik blaiuw f 2342 per
100 bas, nieuwe aardappelen f 3544 per 100 Kg.,
bloemkofol I f 3041, II f 2028, per 100 stuks,
witlof f 10—24 per 100 Kg., prei 'x 1,504,60 per
100 bos, wortelen f 8,3016,20 per 100 bos, uien
f 28,20 per 100 Eg.., spinazie f 0,508,40 per 100
Kg., kropsla f 0,50—4,20 per 100 stuks, rabarber
f 5,2015,80, raapstialm £$701,60, radijs 1,50—
f 4,20 per 100 bos.
HOORN, 11 Med.
Aanvoer 143 varkens, vette 5862 cent, zouters
5860 cent. Handel vlug.
BROEK OP LANGE,NDIJ, 11 Mei.
Gele kool la soort f 1,30, witte kool (deansohie)
f 2,40, (uien f 2,90—3,60, alles per, 100 Kg. Totaal
aanvoer: 1500 Kg. gele kool, 2500 Eg. witte kool,
725 Kg. uien.
NOORDSCHARWOTJDE, 11 Mei.
fUfrem f 2y804,10, drielingen f 11,70, grove uien
f 4—4,30, roode kool f 1,56—5,30, gele kool f 0,50—
f 210, deensohe witte kool f 0,80—2,70, alles per
100 Kg. Totaal aanvoer: 9800 Kg. uien, 20.000 Kg.
roode kool, 19600 Kg. gele kool, 120400 Kg. deeni-
solie witte kool.
AMSTERDAM, 11 Mei.
Ter veemarkt waren heden' aangevoerd: 300 vet
te kalveren, le kw. 94105j oent, (een prima kalf
boven nóteering), 2e kw. 80—92 oent, Se kw. 7080
oent per KgTlevend gewicht, 133 nuchtere kalve
ren i 814, 588 varkens, Holl., Overa. en Geld.:
Ie kwaliteit vleeschvarkens 7374 oent, Holl. 2e kw.
7072 oent per Kg. sLaohtgewioht. vette varkens
7072 cent.
ZONDAG 15 MEI.
NEUl HERV. GEMEENTE te:
Schagen, voorrn. 10 uur (zomertijd). Ds. van Dijk.
Petten, voorm. 10H uur. (zomertijd) Ds. van Beek.
Dirkshorn. geen Samenkomst.
Oudkarspel, geen Samenkomst.
Wieringerwaard, voorm. 10 H uur, Ds. Groene veld.
Doop.
Haringhuizen. voorm. 10 uur. Ds. Van Loon.
Avondmaal.
"Westerland. nam. 3 uur, Ds. Van Beek. Doop.
Winkel, geen dienst.
Heerhugowaard. geen dienst.
Veenhuizen, voorm. 10^ uur. 'Dö. Staal. Avondmaal.
Warmenhuizen, voorm: 10^ uur, Ds. Hornstra.
BuTgerbrug, geen dienst.
Oudesluis, zie Schagerbrug.
Schagerbrug. voorm. 10 uur, Ds. Witkop. Doop.
St. Maartensbrug geen dienst.
Julianadorp. voorm. 10H uur {nieuwe tijd), de heer
DOOPSGEZINDE GEMEENTE te:
Hippolytushoef. voorm. '10M uur (zomertijd) Ds. O.
L. v.' d. Veen. Dlakenbe vestiging.
Nieuwe Niedorp, voorm. 10^ uur, Ds. Haars.
Barsingerhorn, voorm. 10 uur. Ds. R, v, d. Veen.