Het avontuur van de Rathmines. De vliegtocht van Parijs naar New-York. Reclames. Marktberichten. Predikbeurten. weest van de familie Bennet, destijds eigenares van de suikerplantage Groot Chatillon. De oude vrouw heeft geen familie meer. Zit is blind, doch nog be wegelijk en welbespraakt. Haar figuurtje is inge- schrompeld. zoodat zij gelijkt op een meisje van 12 of 18 jaren, DE NOODLOTTIGE BEVOLGEN VAN DE STAKIN GEN VAN VERLEDEN JAAR EN ENGELAND. De noodlottige gevolgen van de algemeen© staking end© mijnwerkersstaking van verleden jaar voor de Engelsche nijverheid zijn nog eens blootgelegd in het jaarlijksche verslag van het ministerie van ar beid. dat eergisteren verschenen is. Dit zegt. dat aan het eind van Januari 1926 het percentage verzekerde werklieden, dat werkloos was 11 pet. bedroeg. Dit cijfer daalde geleidelijk tot 9.1 pet. in het laatst van April. De algemeen© staking verstoorde het toenemend vertrouwen en het daarop gevolgde gebrek aan brandstof en de hooge prijs van ingevoerde steenkool maakte heelemaal een eind aan de daling. Tegen het laatst van Juli was het cijfer 14.6 pet. Een gunstig teeken ia. dat de knoeierijen met de verzekering van emstigen aard kleiner waren dan in 1925. ml. 1750 tegen 2034. De verzekering keerde in 1926 50201.758 pond steu- ling uit. de gemiddelde uitkeering per week per hoofd bedroeg 18 shilling 5 stuiver. Den 31st Decem ber 1926 was het tekort van het werkloosheidsfonds 22.640.000. tegen 7262.569 een jaar te voren. Het Amerikaansche marinekustvaartuig Tampa, dat naar Nungesser's vliegtuig heeft gezocht, is gis teravond onverrichterzake teruggekeerd. Er is geen spoor van de Fransche vliegers ontdekt De kapitein vertelde, dat er Zondagavond boven do groote banken bij New Foundland een sneeuw storm heeft gewoed en dat er daar in de buurt sedert het vertrek van de vliegers een dichte mist heeft ge hangen. Hoewel er gisteren den geheelen dag door schepen van het rijk en door koopvaardijschepen in den Noor delijken Atlantischen Oceaan is gepatrouilleerd, is er geen spoor van de vermiste vliegers ontdekt. De correspondent der N. R. Ct. te Parijs meldt: Op het oogenblik is er over de vlucht van Nun- gesser niets anders bekend, dan dat hij, volgens een betrouwbaar getuigenis, Ierland overgekomen is. Dit zou de onderstelling vernietigen, volgens welke hij in het Kanaal zou kunnen zwalken. Ingeval hij op den Oceaan moest neerstrijken, kan het dagen duren alvorens er iets bekend wordt. Een eigenaardigheid van het toestel is, dat het op zijn waterdichte schotten kan blijven drijven als de benzinebussen leeg zijn en er werden stevige mes sen meegenomen om het doek van de vleugels te snijden ten einde den weerstand te verminderen. Wel is het toestel in die omstandigheden onbestuur baar. Alles hangt dus ervan af of de vliegers ver van de gebruikelijke zeewegen moesten neerkomen. Men gelooft niet, dat de weersomstandigheden het tot da len konden dwingen, want door te stijgen konden ze mist en winden ontgaan. Wel schijnt de meteorologi sche dienst de in dit opzicht ondervonden bezwaren niet voorzien te hebben. Als troost kan dienen, dat in 1913 twee vliegers elf dagen in de Middellandsche Zee rondgedreven hebben alvorens te worden opge pikt In de laatste maanden zijn in Amerika van ver schillende zijden voorbereidingen getroffen voor een vliegtocht New York—-Parijs. Een der eersten was de Fransche kapitein Fonck, die in October gereed was en de vlucht begon. Spoedig na den start viel echter de zwaar beladen driemotorige tweedekker tegen den grond en sloeg in brand, waarbij de mecanicien en ae radio-telegrafist het leven lieten. Andere concurrenten, die voor den tocht zoo goed als gereed waren, waren de Amerikanen Byrd en Bennett, de helden van de eerste vlucht over de Noordpool. Bij een der laatste proefnemingen echter sloeg de driemotorige Fokker eendekker bij de lan ding over den kop, waarbij de vliegers ernstige ver wondingen opliepen. Een derde poging werd ook met twee menschen- levens betaald. De slachtoffers waren de Amerikaan sche marine-officieren Noël Davis en Wooster, wier drie-motorige tweedekker is gevallen, waarbij de in zittenden verdronken. De vierde proef, van Fransche zijde Zondag onder nomen, mislukte ook Nungesser en Colis zijn te New York niet aangekomen.... Momenteel zijn in Amerika met hun voorbereidin gen het verst gevorderd de vliegers Bertraud en Qhamherlain, doch men geloofde niet, dat zij zouden vertrekken, wanneer de tocht van Nungesser met goe den uitslag bekroond was. Wanneer deze evenwel New York niet mocht bereiken, wilde ze in de eerst volgende dagen de reis naar Parijs aanvaarden. Ze Raria waa ia om uiterst landerige, trieste stem.- nringi. Sedert hij van Feo&aracm arsaheid had ge- toometn, had hij zoon beo tja doelloos rondgeslin gerd. Hü had op zijn oLub geluncht, had in twin tig minuten met een partijtje poker een paar pond verloren en was toen maar weer da straat opgegaan. -Langs de drukke winkelstraten slenterend, was hij toevallig, hier voor dezen bantwinkel .tereohtgdklot- anien en aijn pog was gevallen op een jceurigten bontjas. Die haa de gjeaaohte bij hem opgeweiktt iaan een lange zeereis, aan vreemde klimaten en hemelstreken en verrei bergen. Fin het verlangen naar een groote, buxtenlanasohe reis, was met nog meer kraoht in hem opgekomen. Én de aantrek kelijke bontjas deed^nam ara het onherroepelijke besluit nemen, dat hij gaan zou. Hij zou ver weg gaan en een heele poos wegblijven; iedereen zon er spijt van hebben dat ze hem zoo sleoht' hadden behandeld. Hij had nog steeds het gevoel dlat hij door alle miensohen verongelijkt was. Dus was hij vastbesloten den winkel binnengestapt en had de jas gekocht en nog een paar met bomt gevoerde handschoenen erbij. Ik vrees dat ik je vriendelijke invitatie niet kan aannemen, Britan, zei Myers. Ik heb aanstonds een conferentie met een collega en van avond ga ik bij Fergersom eten. Ik heb ook bft ham kóffiegediemken. Rarie's geeiohfc verried teleurstelling. Het gebeurd anders niet vaak dat ik u in lénden ontmoet. Het spijt me heel eng. Neen, ik kom hier iniet vaak. Een oogenblik overwoog Myers of hij den jotngeffl Britom het doel van zijn bezoek zou vertellen', maar hij liet het tooh maar achterwege. Wat zou «Joofa jonge egoiat zoo^n boemelaar, zander levensernst, het iet van oenl arm. drcusmeiaje kunnen schelen. Ik stcmd juist naar dat bontstel te kijken, |img de dokter voort. Ik heb mijn vrouw zoo iets voor haar verjaardag beloofd en nu ik toch in Handen ben kan1 ik heb wel meteen koopen. Het is een eerste klas zaakf; u zult er wel slagen, antwoordde Rorie zonder veel belangstel ling. Da beide mannen wandelden samen op, Myers bekeek zijn begeleide® aandachtig; de jongen zag Br gedrukt uit, dat was een feit. Ilij vroeg zacn af ör Roderdok misschien tobde over den dood van flgin rader en of de praatjes over een slechte ver houding tussohen hem en den ouden man, mis schien later waren geweest. Myers dacht opeens aan Rarie's kleine, ietwat lichtzinnige moeder en bespeurde een frappante gelijkenis in het knappe gezicht van den jongen man. Waarom wist bóf met, maar hij voelde ineens een soort sympathie voor Roderiok Britom in zich opkomen. Wordt wetrvoJgd. beschikken over het Wright-BelIanca-vliegtuig, waarmee Chamberlain en Acosta het wereldduur record op 51 uur 12 minuten hebben gebracht; alleen de motor, die overigens slechts 200 paardekracht ont wikkelt, is door een anderen vervangen. Verder hebben nog verschillende andere vliegers plannen om den grooten „vijver" over te vliegen. Op de eerste plaats is Fonck door zijn tegenslag van het vorig jaar niet ontmoedigd en voornemens zijn plannen ten uitvoer te brengen. Voorts wordt in de Fransche Farman-fabrieken een nieuw vliegtuigtype gebouwd met twee motoren, waarmee de vroegere duurreoord-vlieger Drouhin het wil wagen. Ook worden in Amerika nog Lindberg en Eh'rgott genoemd, die zullen oversteken. Wanneer een van die allen dan niet de eerste meer kan zijn, zal het gaan om den koristen tijd te ma- ken... De tocht van den Amerikaanschen eendekker „Co- lumbia", waarmee Bertaud en Chamberlain de non stop-vlucht van New York naar Parijs willen onder nemen, welke 12 Mei zou plaats hebben, is uitgesteld tot Zaterdag 14 Mei. Om 7 uur (Eur. tijd) gisteravond, was er in New York nog geen nieuws over Nungesser. De nasporingen worden thans gedaan vèr den Oce aan in. Drie watervliegtuigen en twintig patrouille vaartuigen zoeken thans de kust af, gaande tot 100 mijlen buitengaats. De Telegraaf heeft het bericht dat de „Cameronia" van de Cunardlijn, die op 8 Mei jl.1 uit Boston ver trok, Nungesser gered heeft. Tot dusver kon nog geen bevestiging van dit bericht worden verkregen. Op een morgen, het was na een buitengewoon zwoelen nacht, zaten we met z'n drieën dicht bij den stuurkast, van de Rathmines, waarin een oude bootsman, dien we Frithjof den Deen noemden, en die zich hield alsof hij niets van ons bemerkte. Eén of tweemaal draaide Frithjof op zeer eigenaardige manier de spaken in het rond, zoadat Keiler ten slotte zijn hoofd over den rug van zijn dekstoel stak en vroeg, wat er aan de hand was. „Kunt U de juiste richting niet krijgen?" voegde hij er aan toe. „Er is iets in het water, wat ik maar niet be grijp", zei Frithjof. „Ik geloof, dat we bergopwaarts varen of zoo iets. Het schip laat zich vanmorgen slecht besturen". Geen mensch blijkbaar kan den polsslag van het donkere woelige water beheerschen. Menigmaal kan zelfs een landrot voelen, dat de groote vlakke oceaan plotseling stijgt, en dat het schip als het ware een lange onzichtbare helling opvaart; en wanneer het schip dan weer, oogenschijnlijk naar beneden glijdt, zegt de kapitein, dat het bergopwaarts gaat. Maar waar dit bergopwaarts en bergafwaarts vandaan komt, heeft nog nooit iemand kunnen vaststellen. „Neen, de zee gaat onder ons door", zei Frithjof, „en dan is het sleoht sturen". De zeer was zoo glad als een eendenvijver, alleen een regelmatige, olieachtige deining hield haar in beweging. Toen ik mij over de verschansing boog, om te zien, in welke richting de zee onder ons door ging, steeg juist de zon boven de kim in een volko men helderen hemel omhoog en trof het water plot seling met haar licht, zoodat de zee als het ware in een reusachtige glanzend gepolijste gong werd om- getooverd. Het kielwater en de smalle witte streep, die de loglijn trok, was de eenige beweging op het water, zoover het oog strekte. Keiler liet zich uit zijn dekstoel glijden en ging naar het achterschip om voor zich een ananas te halen, die onder het zonnezeil hingen te rijpen. „Frithjof, de loglijn heeft genoeg van het water. Zij komt naar boven", zei hij, met den, hem eigen, aan- genamen stem. „Wat?" riep Frithjof, en zijn geluid sprong een paar octaven hooger. „Komt naar boven", herhaalde Keiler, over het hekboord hangende. Ik liep naar hem toe en zag, hoe de loglijn, die tot nu toe strak gespannen geweest was, slap ging hangen en tegen het bakboord sloeg. Frithjof sprak door de spreekbuis met de brug, die kort daarop antwoordde: „Ja, negen knoopen", Toen .zei Frith jof weer iets en het antwoord was: „Wat moet de kapitein?" en Frithjof riep terug: „Roep hem aan dek". Zuyland, Keiler en ik waren inmiddels door de opwinding van Frithjof aangestoken, want iets der gelijks doet zich aan boord gauw voor. De kapitein snelde uit zijn kajuit, sprak met Frithjof, keek naar de loglijn, sprong op de brug. en in het vol gende oogenblik voelden wij, hoe de „Rathmines" onder Frithjofs handen omzwaaide. „Naar Kaapstad terug?" vroeg Keiler. Frithjof antwoordde niet, doch draaide het rad steeds meer in het rond. Dan riep hij ons te hulp en gezamenlijk hielden wij het rad zoolang vast, totdat de „Rathmines" gehoorzaamde en wij in het witte schuim van ons eigen kielwater keken, waarin de nog altijd olieachtige zee aan onze boeg voorhij schoot, daar wij thans met halve kracht voeren. De kapitein strekte vanaf de brug zijn arm uit en schreeuwde Frithjof iets toe. Een minuut later had ik het zelf wel uit kunnen schreeuwen, want het scheen nu alsof de eene helft van de zee zich op de andere helft wilde stapelen, en als een berg op ons toekwam zonder schuimkoppen, zonder golfslag, niets dan een donkere berg van water met kleins, kolkende bewegingen aan den voet. Hij was nu op gelijke hoogte met de „Rathmines" nog voordat het schip zich kon opheffen en bij mijzelf zeide ik, dat dit wel mijn laatste aardsche rei® zou zijn. Dan werden wij in de hoogte geheven, hooger en hooger. Ik hoorde Keiler naast mij zeggen: „De in gewanden der diepte!" en de „Rathmines" stond met razend draaiende schroef hoog boven een afgrond, die een goede halve zeemijl beneden ons gaapte. Wij gleden in dezen afgrond naar beneden, het schip half onder water. De lucht rook vochtig en naar slijk, gelijk een geleegd aquarium. Wij moes ten een tweeden waterberg op zooveel kon ik nog zien: een golf sloeg echter overboord, dreef mij naar het achterschip en slingerde me tegen de stuurkast, en voordat ik weer adem kon halen en het water uit mijn oogen kon vegen, rolden wij reeds in een woelende zee heen en weer en het water stroomde uit de spuigaten als uit de dakgooten der huizen bij een hevige onweersbui. „Het waren drie golven", zei Keiler, „en de stook plaats staat half onder water". De stoker® waren op het dek gekomen en wachtten nu blijkbaar op hun laatste uur, dat weldra zou slaan. De machinist joeg ze echter weer naar bene den, terwijl de ademlooze bemanning tenslotte weer tot bezinning kwam en de handen aan de pompen sloeg. Zoover als ik dacht, scheen het dus nog niet te zijn gekomen en toen ik mijzelf moest bekennen, dat de „Rathmines" werkelijk nog overeind stond, vroeg ik ,wat er dan eigenlijk aan de hand was. „De kapitein denkt, dat het een zeebeving ge weest is een uitbarsting van een vulkaan op den bodem der zee'., zei Keiler. „Van warmte is anders niet veel te merken", zei ik. Ik voelde mij bitter koud., ofschoon koude bijna iets onbekends was in deze wateren. Ik ging naar beneden om mij! te verkleeden. Toen ik weer boven kwam, wa® alles opgelost in een dikken witten ne vel. „Heeft U nog meer aangename verrassingen voor ons?", vroeg Keiler aan den kapitein. „Ik weet het niet. Dank God, mijne heenn* dat U nog in leven bent. De vloedgolf is door een vul kaan opgeworpen geworden. De bodem der zee is waarschijnlijk hier of daar ettelijke meters in de hoogte geheven. Wat ik echter niet begrijp, dat is de koude. De thermometer wijst 44 graden aan, terwijl het om dezen tijd toch minstens 68 moet zijn, „Het is inderdaad eigenaardig", zei Keiler, tril lend van kou. „Maar zou U niet eens eenige stooten op den misthoren willen geven? Het scheen mij toe, dat ik iets hoorde", „Gehoord! Groote hemel!" schreeuwde de kapitein van de brug af, „ik geloof ook, dat ik iets hoor." Hij trok de lijn van den misthoren met een ruk aan, Het gorgelde en gromde alleen maar wat want het stookgat stond nog vol water en de vuren waren half gedoofd; eindelijk drong een dof geloei uit den horen. Uit den nevel kwam het antwoord van één der vreeselijkste sirenen, die ik ooit gehoord heb. Keiler werd evenals ik zoo wit als een doek, want de nevel, die koude nevel, was over ons en men kan het geen mensch kwalijk nemen, wanneer hij be vreesd is voor den dood, wanneer hij hem niet zien kan. „Meer 9toom!" schreeuwde de kapitein door de spreekbuis naar de machinekamer, „meer stoom voor den misthoren!" Wij loeiden nog éénmaal en de natte droppels vielen van het zonnedak op het dek, terwijl wij op het antwoord wachtten. Het scheen ditmaal, dat het geluid van achteren kwam, en veel dichterbij was, dan tevoren. „De „Pembroke-Castle" rukt op ons los!" zei Kei ler, en dan giftig: „Welnu, als God het wil, dan hoop ik, dat hij gelijk met ons naar de haaien gaat". „Het is een raderboot", fluisterde ik. „Hoor je de schoepen niet?" Wij toeterden en huilden nogmaals en het ant woord, dat hierop volgde, maakte ons bijna doof. Wij hoorden plotseling in onze nabijheid een geraas, alsof het water op woedende wijze gegeeseld werd, en iets, dat er grauw en rood uitzag, schoot ons voor bij. „De „Pembroke Castle", met de kiel naar boven!" zei Keiler, die als journalist voor alles direct een verklaring bij de hand had. „Het zijn de kleuren van de Castle-bootenl" „De zee is behekst", zei Frithjof vanuit zijn stuur kast. „Er zijn twee booten!" Een tweede stoomsirene liet zich thans hooren, ditmaal aan den boegkant en onze kleine stoomboot werd meegesleurd in het kielwater van iets, dat ons ongezien voorbij gesneld was. ,Wij zijn blijkbaar midden in een vloot tercht ge komen", zei Keiler gelaten. „Wanneer de eene ons niet overvaart, dan zal de andere het wel doen. Bah! Wat voor den duivel is dat?" Ik snoof de lucht op. Een modderige giftige damp hing er in de lucht, dien ik reeds eerder geroken had. „Wanneer wij aan land waren, zou ik zeggen dat er een alligator in onze nabijheid was. Het ruikt naar muskus", antwoordde ik. „Zelfs geen tienduizend alligators kunnen zulk een stank verbreiden", zei Zuyland, „ik weet hoe die ruiken". „Behekst! Behekst!" zei Frithjof. „De heele zee heeft zich omgedraaid en wij varen nu aan den onderkant." Wederom rolde de „Rathmines" in het kielwater van een onzichtbaar vaartuig, een zilvergrijze golf sloeg over het dek en liet een neerslag achter iets va ndat afschuwelijke grijsachtige slijk, hetwelk zich op de diepste diepten der zeeën bevindt. Ik kreeg een deel van de golf over mij heen en voelde dat het water ijzig koud was. De doode, nooit beroerde diepte van den oceaan was door den onderzeeschen vulkaan naar de op pervlakte gedreven het stille, ijskoude water, dat alle leven dood en naar verlatenheid en leegte ruikt. Daarbij de ondoordringbare nevel en de onbeschrij felijke mushusreuk wij sidderden van koude en een ellendig gevoel overviel ons. „De warme lucht op het koude water veroorzaakt dezen nevel", zeide de kapitein; „het zal wel weer dadelijk opklaren". ,De misthoren, de misthoren! en direct weg van hierl" riep Keiler. De kapitein liet de misthoren voor de zooveelste maal loeien en ver achter ons huilden de beide an dere onzichtbare stoomsirenen. Hun afschuwelijk gegier werd luider en luider, totdat het tenslotte in de onmiddellijke nabijheid' uit den nevel scheen op te duiken. Ik bukte mi! instinctmatig, terwijl de „Rathmines" haar boeg onder twee kruisende gol ven begroef. i .Het einde" riep Frithjof, .wanneer we behou den willen blijven, zullen we moeten maken, dat we wegkomen." „Het moet een torpedoboot zijn. die als een gek in het wilde weg rondvaart 4of anders D'e laatste woorden bestierven Keiler op de lip pen. terwijl zijn onderkaak als verlamd naar bene den zonk. Ongeveer zes of zeven meter over bak boordzijde door den nevel omlijst en verder zonder eenig houvast of steun, gelijk de volle maan. hing een gezicht. Het was geen menschelijk gezicht, ook niet dat van een dier. het behoorde niet tot de we zens, die men op aarde aantreft. De mond stond open en toonde een belachelijk kronkelende tong, verhoudingsgewijze zoo klein als die van een olifant; om de mondhoeken waren strakke rimpels getrok ken in de witte huid. witte voelhoorns, als die van een baardvisch ontsprongen aan de kin, terwijl geen spoor van tanden was te herkennen. Maar het af schuwelijkste van dat gezicht was gelegen in de oogen. groote witte vlakken in witbeenen kassen. Zij waren blind. Ondanks dit was het gezicht vertrok ken door woede en hevige opwinding, 'Een lange, witte voelhoorn beroerde den wand van ons schip. Dan verdween het gezicht met de snelheid van een slak, die in zijn huisje glipt. Het eenigste, dat ik mij nog van dat oogenblik herinner is mijn eigen stem, die tegen zijn buurman zei: „Daaruit moet het geluid gekomen zijn. hetwelk wij voor dat van een misthoren hebben aangehoord." Keiler trad op mij toe. aschbleek. Zijn hand verr dween in zijn jaszak, om er even daarna weer uit te voorschijn te komen met een sigaar er in. Hij beet bet puntje eraf, liet haar toen vallen en stak zijn duim in den mond en mompelde: „Geef mij vuur. voor den duivel, geef mij dan toch vuur!" Een klein straaltje bloed liep langs zijn duim. „Stop!" zei ik, .je zult je duim nog afbijten" en Keiler lachte gedwongen, terwijl hij zijn sigaar van den grond opraapte. Alleen Zuyland. die zijn kalmte niet verloren scheen te hebben, leunde over de ver schansing en zeide. zich omdraaiende: „Wij heb ben het gezien dat was het!" „Wat?" vroeg Keiler, op zijn onaangestoken sigaar kauwend. Terwijl hij sprak werd de nevel uitéén gerukt en konden we de zee aan beide zijden van het schip weer zien. grauw en vol slijk, zonder een spoor van eenig leven. Plotseling ging het water op een plek de hoogte in en uit dezen waterberg kwam iets. dat rood en grijs was en een hals had iets, dat huilde en zich van pijn in allerlei bochten wrong. Frithjof hield den adem in. totdat de roode let ters op de borst van zijn trui tenslotte als het ware een verwrpngen woord vormden. Eindelijk zei hij met eenige hapering in zijn stem: „Ach God, het is blind. Dat ding is blind", en een diep gevoel van medelijden kwam over ons want wij konden zien. dat het wezen in het water hevige pij nen leed. Iets had zijn machtige flanken gruwelijk verwond en opengereten, zoodat het bloed er uit spoot. Het grauwe slijk van den zeebodem lag in de enorme vouwen van den rug opgehoopt, liep er bij stroomen af. De blinde, witte kop zwaaide op den langen hals heen en weer en sloeg naar de gapende wond. terwijl het gansche lichaam zich zoo hoog mogelijk' boven de met bloed bedekte golven orhief, totdat een paar sidderende schouders met zeewier en mosselen bedekt, maar overigens zoo wit als de haarlooze, blinde, tandenlooze kop. zichtbaar wer den. Plotseling dook heel in de verte een punt op. dat met de snelheid van een trein op ons afkwam en een doordringend gehuil liet hooren: een tweede kop en hals doorkliefde de oppervlakte van de zee, een hooge muur van water links en rechts van zich opstuwende De beide monsters ontmoetten elkander de een in volle kracht, de ander in doodsstrijd. Mannetje en wijfje zeiden wij tot elkander. De laatste komt den eerste ter hulp. Zij zwom om hem heen. en legde haar hals over de welving van zijn grooten, gepant- serden rug. Hij verdween een oogenblik onder water om dan weer boven te komen, en opnieuw zich in al lerlei bochten te wringen, terwijl het bloed maar steeds bleef stroomen. Dan kwam opeens de kop en de geheele hals boven het water, recht in de hoogte gestoken en ik hoorde Keiler zeggen alsof het een on geluk in de straat betrof. „Maak plaats,' om gods wil, maak plaats!" De groote witte massa, met slijk bedekt begon heftige bewegingen te maken, zoodat ons schip weer opnieuw begon te slingeren. De ge heele bemanning tot zelfs de stokers atonden op dek. en aanschouwden vol verbazing en medelijden het tooneel, dat zich voor hun oogen afspeelde. Het we zen was zoo hulpeloos en. afgezien van zijn levens gezellin. zoo verlaten. Geen mensch had iets derge lijks ooit eerder gezien. Verminkt en stervend was het van zijn verblijfplaats op den diepen zeebodem waar het tot zijn jongste gerecht geleefd zou heb ben. omhoog gestegen en waren wij getuigen, hoe de levensgolven uit zijn lichaam1 stroomden. Zijn levens gezellin lag een weinig ter zijde te beven op het wa ter. onder het uitstooten van hartverscheurende ge luiden. De muskuslucht werd nu zoo doordringend, dat wij allen begonnen te hoesten. De doodsstrijd in het onafzichtelUke met bloed ge kleurde water scheen thans geëindigd. Wij zagen den wild zwaaienden hals als een dorschvlegel op het water neervallen. De doode massa draaide zich zijde lings om en liet een stuk van een witten buik en het begin van een geweldigen achterpoot of vin zien. Dan zonk alles weg, en gaf nog alleen pen sterke kolking van het water aan. waar de tragedie zich had afgespeeld. Het wijfje zwom nog altijd de plek heen en 9trekte haar hals naar alle richtingen uit- Ofschoon ons schip elk oogenblik gevaar liep. door het monster te worden aangegrepen, zoo had op dit oogenblik toch geen enkele aardsche macht ons van de plek kunnen verdrijven. Wij bleven toezien met ingehouden adem. Tenslotte gaf de verlaten diepzee bewoonster haar zoeken op. Wij konden de golven tegen haar flanken hooren slaan. Nog éénmaal strekte zij! den langen hals uit, zoo hoog mogelijk, blind en verlaten in de groote eenzaamheid van de zee. Zij stiet een vertwijfeld gebrul uit. dat over de golven heenvoer, als een platte kiezelsteen, die men over de oppervlakte van het water keilt. Dan sloeg zij de richting van het westen in. De zon scheen op de schuimstreepen daarachter, totdat niets meer te zien was dan een klein zilverachtig punt aan den horizon. Als uit een akeligen droom ontwakend, zochten wij onzen koers weer op. Nog geen uur later was de .JFtathmines', van voren tot achteren met diepzee-slijk bedekt, als een schip, dat van schrik grijs geworden is, reeds ver uit het gezicht van de plek waar het geweldige zeemonster zijn doodsstrijd gestreden had. (Ontleend aan het Berl. Tagebl.) Huidaandoeningen als uitslag, eczeem, roos. dauw worm enz. verdwijnen spoedig door de verzachtende antiseptische werking van Foster's Zalf. Zij helpt ook uitstekend bij brandwonden, doorloopen of door zitten, schrijnen enz. Foster's Zalf is alom verkrijgbaar a f 1.75 per doos. f 1.— per tube. EÏER VEILING SCHAGEN, 12 Mei. Aangevoerd waren 226 partijen 62855 stuks kip eieren; 66 partijen. 11974 stuks eendeieren. De prijs liep van f 4.90—5.40. bruine eieren van f 5.30—6.70. Een partijtje 68 Kg. bracht f 6.30 op. De veiling duurt voort. 11 Bokken en geiten f 6—15, 61 varkens, mag. f22 36, 64 idem, vette p. Kg. f 0.56^-0.61, 204 biggen f 16 23, 20 konijnen f 0.50^-2.50, 50 kippen f 0.50—2.50, hanen f0.12«1, boter fl.501.80. SCHAGEN. 12 Mei. 6 Paarden f 200—275. 9 pinkstieren f 140—250. 120 geldekoeien. mag., f 160-280. 53 idem. vette f 250 500. 60 kalfkoeien f 200—360. 9 pinken f 100—150, 155 nuchtere kalveren f 10—22. 252 overhouders f 30 tot 40. 618 lammeren f 16—20. ALKMAAR, II Mei. Asperges dik Wiit f .3345, -dik blaiuw f 2342 per 100 bas, nieuwe aardappelen f 3544 per 100 Kg., bloemkofol I f 3041, II f 2028, per 100 stuks, witlof f 10—24 per 100 Kg., prei 'x 1,504,60 per 100 bos, wortelen f 8,3016,20 per 100 bos, uien f 28,20 per 100 Eg.., spinazie f 0,508,40 per 100 Kg., kropsla f 0,50—4,20 per 100 stuks, rabarber f 5,2015,80, raapstialm £$701,60, radijs 1,50— f 4,20 per 100 bos. HOORN, 11 Med. Aanvoer 143 varkens, vette 5862 cent, zouters 5860 cent. Handel vlug. BROEK OP LANGE,NDIJ, 11 Mei. Gele kool la soort f 1,30, witte kool (deansohie) f 2,40, (uien f 2,90—3,60, alles per, 100 Kg. Totaal aanvoer: 1500 Kg. gele kool, 2500 Eg. witte kool, 725 Kg. uien. NOORDSCHARWOTJDE, 11 Mei. fUfrem f 2y804,10, drielingen f 11,70, grove uien f 4—4,30, roode kool f 1,56—5,30, gele kool f 0,50— f 210, deensohe witte kool f 0,80—2,70, alles per 100 Kg. Totaal aanvoer: 9800 Kg. uien, 20.000 Kg. roode kool, 19600 Kg. gele kool, 120400 Kg. deeni- solie witte kool. AMSTERDAM, 11 Mei. Ter veemarkt waren heden' aangevoerd: 300 vet te kalveren, le kw. 94105j oent, (een prima kalf boven nóteering), 2e kw. 80—92 oent, Se kw. 7080 oent per KgTlevend gewicht, 133 nuchtere kalve ren i 814, 588 varkens, Holl., Overa. en Geld.: Ie kwaliteit vleeschvarkens 7374 oent, Holl. 2e kw. 7072 oent per Kg. sLaohtgewioht. vette varkens 7072 cent. ZONDAG 15 MEI. NEUl HERV. GEMEENTE te: Schagen, voorrn. 10 uur (zomertijd). Ds. van Dijk. Petten, voorm. 10H uur. (zomertijd) Ds. van Beek. Dirkshorn. geen Samenkomst. Oudkarspel, geen Samenkomst. Wieringerwaard, voorm. 10 H uur, Ds. Groene veld. Doop. Haringhuizen. voorm. 10 uur. Ds. Van Loon. Avondmaal. "Westerland. nam. 3 uur, Ds. Van Beek. Doop. Winkel, geen dienst. Heerhugowaard. geen dienst. Veenhuizen, voorm. 10^ uur. 'Dö. Staal. Avondmaal. Warmenhuizen, voorm: 10^ uur, Ds. Hornstra. BuTgerbrug, geen dienst. Oudesluis, zie Schagerbrug. Schagerbrug. voorm. 10 uur, Ds. Witkop. Doop. St. Maartensbrug geen dienst. Julianadorp. voorm. 10H uur {nieuwe tijd), de heer DOOPSGEZINDE GEMEENTE te: Hippolytushoef. voorm. '10M uur (zomertijd) Ds. O. L. v.' d. Veen. Dlakenbe vestiging. Nieuwe Niedorp, voorm. 10^ uur, Ds. Haars. Barsingerhorn, voorm. 10 uur. Ds. R, v, d. Veen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 2