:t mraten daarna twintig sa- ek; op terwijl lerd is. dit wat t wer- 9 van- 2m iertijd VOOR ONZE JEUGD ©V parle- ïs de is waar •ende van door isjes >cha- Al- ngs- erde van •een de ers- •en, en. In leven van een edelen Keizer. ?r van de stad Bruün ligt de 300 M. jielberg. Uit het donkere groen verheft oude slot, dat nu tot kazerne dient, jeger als staatsgevangenis dienst deed. den tijd van keizer Jozef II vond men 5, onderaardsche cellen, waar de ge- aan ijzeren ketenen gebonden, hun i nachten doorbrachten. En wie in den werd opgesloten, kon er op rekenen ld van het leven afscheid te moeten De edele keizer had ook van de ver- igen van den Spielberg gehoord en be- >lf te onderzoeken, hoe t daarmee ge- ',s. Wel wist hij, dat het noodig was, jers uit de maatschappij te verbannen, i edel hart verzette zich er tegen, dat onnoodige wreedheid gepaard ging. as in den zomer van 1770, dat hij zich i Spielberg begaf en op zijn verzoek naar de onderaardsche cellen geleid. ontsloot eerbiedig iedere cel en de ietrad die duistere ruimten om de ge- p over de oorzaak van hun gevangen- ondervragen, eerste cel zat een roover. Deze had met tkers in het woud een postkoets aan- en geplunderd, maar was kort daarna n genomen en tot twintigjarige kerker den Spielberg veroordeeld. Toch was alleen schuldig, verzekerde hij den kei had hem tot de daad verleid. 1 de zaak nog eens laten onderzoeken", de de keizer. ilgende cel herbergde voor levenslang Dergier uit Italië een deel van Italië e destijds bij Oostenrijk de man had irnaam reiziger vermoord en zich zijn goed toegeëigend. Ook hij verklaarde hvongen en hij wierp de schuld op ban- die zijn herberg waren binnengedron- 11 do zaak nogmaals laten onderzoeken", •dde de keizer. ia kwam de keizer in een cel, waar een munter zat. Met vele medeschuldigen jaren lang valsch geld gemaakt en den [aardoor groote schade berokkend. Hij >t vijftien jaar gevangenisstraf veroor- Ie nood had hem zoover gebracht Hij zich niet zoo schuldig en bad om genade, i beweren geen schuld te hebben dacht er. „Zou er wel één zijn, die schuld zou bekennen?" ikend betrad hij de volgende cel De eelde hem mee, dat hij hier een boer uit ïemer woud zou vinden, een man in het ner jaren, die in den zevenjarigen oor- landverraad was beschuldigd. Hierdoor tot levenslange gevangenisstraf ver ft „Een woudheer", zei de cipier, „maar en tam!" nkend blikte de keizer op den zwaar ge- l, doch niet gebroken man; diens mach- stalte reikte tot de zoldering der cel. hebt u in een twist aan mijn soldaten ten?" zoo sprak de keizer. Majesteit!" antwoordde de man, maar zij mijn huis en hof geplunderd en mijn geslagen, toen zij weigerde hun eischen iliigen, dus trof hen mijn bijlt" eizer kesk ernstig naar den grond. Hij Bt wel dat in dien tijd de soldaten ge in geplunderd hadden, dus kon hij zich •aak van den boer begrijpen, i gij bekent schuldig te zijn?" vraagde jhem, terwijl hij den man doordringend (k- Majesteit! ik ben schuldig", antwoordde p op vasten toon. goedige lach vloog over het gezicht van Mzer. „Wat?" riep hij, „zij allen hier zijn (ldig, alleen gij bekent volkomen schuld? tinnen wij u hier niet gebruiken, gij zoudt leren bederven. Dus moet gij niet de an- pederven, maar de gevangenis verlatenI" Jen wenk van den keizer werden den e ketenen afgenomen, doch de boer ver- j zich niet, waarop de keizer uitriep: gij niet blij, vrij te zijn?" heen zal ik gaan?" sprak de boer treu- huis is verbrand, mijn vrouw gestor- zou u willen dienen, maar hoe kan ik welke de keizer een uur vertoefd had, deze cel bleef open en heet nog heden ten dage de JKel- zerscel". De boer uit het Bohemerwoud, die zoo lang de cel bewoond had, werd niet vergeten. De keizer gaf hem een post van vertrouwen en de man toonde zich de onderscheiding volkomen waardig. Hij diende den keizer met volkomen trouw en toewijding en verscheidene onderscheidings- teekens sierden zijn borst toen hij in hetzelfde jaar als Keizer Jozef II grafwaarts werd ge dragen. DE KNAPPE KEUKENMEID. Morgen is het Moe's verjaardag, Anneliesje heeft een plan, Stil bedacht ze een verrassing, Niemand, niemand weet ervan. Kijk, ze nam het nieuwe kookboek In de keuken uit de la, En nu zoekt ze naar recepten Van een pudding en van vla. Straks, als moeder Is gaan wan dl en, Neemt ze gauw haar kansje waar, Maïzena, melk en suiker, Alles roert ze door elkaar. Bitterkoekjes en rozijnen, En een druppeltje citroen. Met en halve Btok vanille, Zal ze bij het kooksel doen. Eerst de vorm goed vochtig maken, Anders speelt ze het niet klaai» En dan zakt de fijne pudding Op den schotel in elkaar. Moedertje, wat zal Je lachen, 0, Je glooft Je oogen niet, Hoe verwonderd zul je kijken, Als je die verrassing ziet!! TANTE LENNIR. tmen als gij kan de keizer altijd gebrul- zei Jozef 13 en zich tot zijn omgeving ind, vervolgde hij: ng den man naar den commandant, ik pr over hem beschikken!" h de boer was weggeleid, hernam de it mij nu alleen. Ik wÜ een uur in deze torbrengen. Sluit de deur, over een uur gij mij afhalen!" pipier schudde het grijze hoofd, doch het Ides keizers duldde geen tegenspraak en lot dus de cel van buiten, mocht den keizer bewogen hebben een ng in den benauwden kelder te blijven? een vorst, die voor zijn onderdanen, ook io schuldige, een vader wilde zijn, ver lij te leeren, hoe de gevangenen In hun 3looze eenzaamheid te moede waren. Ook de verschrikkingen van den oorlog, door uldige menschen tot daden van wanhoop n gedreven, wilde de keizer denken en e ongelukkige boer in zijn oei geleden hebben en hij beloofde het zich zelf, dat rolk, zoover het in zijn macht stond rust rede zou genieten, hq wilde een waar ivoret worden! v ffl de keizer een uur later de gevangenis >t, lag er diepe ernst op rijn gerioht sen gevangenen zullen deze cellen meer nenP gebood hij Jk ben de laatste ge- t hij wilde, geschiedde. De duffe, donkere werden dicht gemetseld, behalve die, in TANTE FRANS. Naar het Engelsch van E. ENOCK. Beknopt bewerkt door a a DE LILLE HOGERWAARD. CVervolg Tom was al heel spoedig gewend in zijn nieuwe omgeving, maar die omgeving was nog niet zoo gewend aan hem. De jongen was ui. een vreeseiijke bengel en voerde steeds kattekwaod uil Nu eens dreef hij een kuikentje in het wa ter, omdat „het evengoed moest leeren zwemmen als de jonge eendjes", dan weer verstopte hij al lerlei dingen, die Tante Frans of de anderen juisi noodig hadden. Hij scheen al even ongevoelig te zijn voor een vriendelijk woord ais voor straf, zoodat hü vooral Tante Frans, wier geduld onuitputtelijk bleek te Zijn, veel moeite gaf. Qp zekeren dag hoorde hij Bob en Job met de meisjes praten over een tunnel, die zich op eeni- gen afstand van Beverode bevond en waarin het heelemaal donker was. Niemand lette op den jongen, die geheel ver diept in zijn prentenboek scheen te zijn, ïuaa* I toch allee, wat de grooteren zeiden, in zien op genomen had. In dit oogeniblik vormde hij het. plan de tunnel eens te gaan verkennen. Niet zoodra zag hij de kans daartoe schoon, of hij maakte zich haastig uit de voeten, vlug den I weg inslaand, dien hij uit het gesprek van zijn neefjes en nichtjes begrepen had. dat naar de tunnel leddde. Na een tijdje vroeg hij aan een boerenvrouw verder den weg. „0, maar daar moet ie niet heengaan!" riep de vrouw verschrikt uil „t Ls er veel te gevaarlijk! De treintjes van en naar de mijnen rijden door de tunnel en 't is er zóó smal, dat je niet kunt uitwijken, als er een trein aankomt." Tom, die een ondeugend jongetje was, wilde er nu juist naar toe gaan en vervolgde op goed ge luk af zijn weg, die weldra bleek de juiste te zijn. Intusschen had Ta/nie Frans den kleinen jon gen plotseling gemist „Waar is Tom?" vroeg zij verschrikt „Ik heb hem straks naar buiten zien loopen, toen wij over de tunnel spraken," antwoordde Puck. „Welken kant 1s hij uitgegaan?" vroeg Tante Frans nu. „Dien kant," tel Puck, terwijl zij in de richting der tunnel weee. „Maar dano, ais hij maar niet naar Qe tunnel la!" riep Tante Frons uit hftjmrig naar buiten loopend en op de hielen gevolgd door i Puok, Bob, Job en Feetje. „Tom! Tom mlel Tom!" riep zij luid. Nergens ontdekte zij echter een spoor van den kleinen jongen, tot zij eindelijk na een kromming van den weg ia de verte een klein figuurtje ont waarde. Zij riep nu nog harder. Allen riepen, maar de deugniet scheen niets te hoeren. Jan, de koetaier, die bet gezelschap gevolgd was, riep eveneens uH alle macht maar ook afc I motflrt niet baten. Reeds naderde Tom de gevaarlijke tunnel I Bij den Ingang stonden eendge leege karretjes en op korten afstand lagen groote hoopen rom mel Daar waren vier of vijf mannen bezig een M«ta t* wOu. Sm wvte MlihUlw niet onder de oogen kwam. Bulten adem liep hq nu tussohen de rails door de tunnel in, vroolijk lachend om het geluid van zün voetstappen, dat als een echo weerklonk. Daar hoorde hij plotseling iemand roepen. „Tom! Tom mie! Kom terug. Kom toch do delijk bil Tante Frans terug!" 0, wat spTak er een angst uit die stem! Zelfs Tom hooide dat De ingang van de tunnel leek nu net een nauw gat „Hoe ben ik door dat kleine gaatje hier in ge komen?" vroeg hij zichzelf verwonderd af. „0, nu ie het heelemaal weg!" Op dit oog«n<blik stond Tante Frans in do opening «n versperde die geheel. Ook zij was buiten adem en had den werklie den gevraagd, of zil ook een klein jongetje ge zien hadden. Het antwoord luidde ontkennend. „Als hij in de tunnel is, komt hij er niet lo vend uit!' zei één hunner. „Binnen een paar mi nuten komt er een treintje." Tante Frans sloeg de handen van schrik in elkaar. „Almachtige Qod, help mijl" bad zij luid. Zij holde naar de tunnel en de man. die haar geantwoord had, rende haar achterna. „Maar u gaat er toch niet in?!" riep hij ontzet uit. „Ik moet," antwoordde zij vast besloten, terwijl zij op de kleine voetstappen op den grond wees. „Maar 't is er zóó nauw. dot er geen treintje langs u heen kan gaan; u wordt verpletterd!" riep hU haar nog na. Het was echter aan doove- mans ooren gezegd. Tante Frans, steeds luid „Tom! Tom mie!" roepend, had haar gevaar lijke reis aangevangen. Tom vroepj zich verwonderd af, waar „het kleine gaatie', waardoor hij in de tunnel was ge komen, toon gebleven zou zijn. Ook begreep hij, dat hij naar Tante Frans terug moest. Haar smee- kende stem had zijn hartje geroerd en voor het eerst kwam de gedachte aan gevaar bü hem op. ..Ik zal teruggaan," dacht nü en luid riep hU nu: „Ik kom, Tante Frans, ik kom!** De schrille toon, waarop deze woorden geuit werden, klonk Tante Frans als muziek in de ooren. Zij kon niét heelemaal rechtop staan, de tunnel was te laag en zU kwam dus langzaam vooruit. De woorden van Tom schenen echter vleugelen aan haar voeten te geven en zij zette danner door. Plotseling verkondigde een dreunend geluid, dat het gevreesde treintje in aantocht was. Tanw Frans werd ijskoud. Wat zou er gebeuren, als zij den ingang niet met Tom bereiken kon? Alleen zou zU er in slagen, maar die gedachte kwam zelfs niet bij haar op. Op de plek, waar zü stond, was een kuil Door de duisternis was zU er bUna in gevallen. „Tom!" riep zij opnieuw. Op dit oogenblik scheen Tom als verlamd van schrik door het geluid van het naderend trein:je. Het was hem niet mogelU'k ook maar een stap te doen. Tante Frans liep zoo hard zij kon, greep hem eindelük en trok hem mee terug. Tom sloeg zijn armen om haar hals. Haastig legde zü hem in den kuil en wierp zichzelf be schermend over hem heen. Intusschen hadden Jan en de kinderen den in gang der tunnel bereikt. „Ze is den kleinen jongen aohterna geloopen," zei Daan Pond, de werkman, die met Tante Frans gesproken had. Allen waren doodsbleek. „Ik hoor het treintje al." zei de man weei. „Laat de kinderen naar huis gaan, dan kunnen wü Geen der jeugdige Hornere wilde daarvan ook maar iets eten. Puok zei: ,,'t Is onze Tante Frans en wü moeten haar helpen." In het volgend oogenblik kwam het treintje, dat sleohts uit een paar karretjes bestond, uit de tunnel. Op korten afstand daarvan bleef het stil staan. „Komen er vooreerst nog meer?" vroeg Daan Pond. „In de eerste twee uur niet." luidde het ant woord. Er werden nu lantaarns meegenomen en het was een droevige optocht, weike de tunnel in ging, de mannen voorop, gevolgd door de kinde ren. die niet te bewegen waren geweest buiten de tunnel te blüven wachten. Eindelijk ontdekten zü Tante Frans, die het bewustzün verloren had. Ook Tom was buiten kennis, doch hü had de armen nog om den hals van zijn tante geslagen. Hü was ongedeerd, maar een hevig bloedende wonde aan het achterhoofd van Tante Frans wees de plaats aan. waar zü door de wagentjes getroffen was. De mannen tilden Tante Frans voorzichtig op. Puck en de tweelingen droegen Tom. Vlak bü Beverode kwamen zü den dokter te gen en ondeT zün leiding werd Tante Frans naar bed gebracht Er volgde een tüd van angstig wachten. Een tweede geneesheer werd gehaald, die nu met zün college in de ziekenkamer was. Tom was weer bügekomen en naar bed go- braoht, waar Feetje bü hem zat Puck en de jongens waren in de zitkamer. Plotseling zei Bob: „Als Tante Frans - niet berter wordt kük ik Tom met meer aan." „Ik. Ik dacht straks ook. dat ik nooit meer to gen hem spreken zou," zei Puok. „maar Tante Frans zou dat niet goed vinden, geloof ik." Allen keken ernstig. Na een tüdje zei Puok weer: ^..Misschien wordt Tante Fraais nog wel be- „Hoe kan de zon nu schünen en boe is het. mo- dat de vogels zingen?" dacht Job hardop. De doktoren hadden het hoofd van Tante Franj verbonden en dokter West, de huisdokter, hal gezegd: „We hopen haaT nog te kunnen redden, maar zü is aan een wissen dood onitsnapi. Er moet natuurlük bü haar gewaakt worden en ik kom spoedig weer terug. - Hoe is het met den den kleinen Jongen?" „Hü kan niet slapen," kA Rdfca. „Hü vraagt maar steeds naar de Juffrouw en denkt, datzfl gestorven ia" De dokter gteg nu naar Tom. die hem mei groote, verschrikte oogen aankeek. „Tante Frans!" riep hfl smeekend utt. Jö. brengt u mü toeft alsjeblieft naar Tante Frans. 1 00 Misschien wel gauw, vriendelijk. Ja Tante Frans nte* dood?" vroeg Item mol bevende steun. „Neen, maar zü te heel zaak." „Büna dood?" klonk het nu snikkend. „Neen, ook niet „büna". Het scheelde echter niet veel of zü had haar leven verloren om ho» jouwe te redden, kleine baas. Nu moet je haar toonen, dat je het waard was." „Dat zal ik zeker doen, dokter." klonk het ernstig. „Ik zal het nooit, nooit vergeten en mün heele leven van haar blüven houden." „En nu beginnen wü me* wat te slapen," zei dokter West. Het duurde niet lang,of Tom sliep vast. (Wordt vervolgd). iJ? te ten minste kalm en rustig houdt, maar ■tas ba ft b<* oM bteown." mL <h <k*t« DE SLiMMc. HAAS. In het ware land, daar waar de kokosnoten groeien, was eens een haas. 't Was misscmea de eeiüge haas in dit land, en hü hoorde er dan ook niet thuis. Maar hü vond het er best. omdat er akyd voiop te eten wat. Op een middag, toen het haasje zün buikje had gevuld met heeriya, malsch groen, ging hü een slaapje doen onoer een kokospalm. Hij was nauwelüks ingeslapen, of er viel een overrype kokosnoot op zyn kopje. Natuuriü'k schrok ons haasje en de schrik was zoo geweldig, dat hy met alle vier zyn pootjes een luchtsprong maakte en daarby heel hard schreeuwde: „Nu vergaat de wereld! 0, de we reld vergaat!" en toen rende hij zoo vlug hü kon verder het bosch in. 't Eerste dier, dat ons haasje daar ontmoette, was een jakhals en hy begon dodeiyk tot cbit dier: „Je zult my niet willen ge- looven, vriend Jakhals, maar ik zeg je. dat het eund der wereld is gekomen Ik voelde het, ter- wyl ik sliep onder den palmboom 1 Wat ben ik geschrokken! En als ik je een goeden raad mag geven, vlucht dan met mijl" j->e jakhals, die ook niet heel dapper was, z»i „Wel, ik zou wel eens willen zien, hoe de w«- rtld vergaat, maar dai is misschien niet goed voor mijn oogen. Weet je wat, vriend Haas, laten wü eerst de andere dieren het nieuws ver tellen. Kük, daar komt juist vriendin Schildpad aan. „Die leelyke, oude schildpad is altüd uit haar humeur", zei de haas. uH*mr wil ik niets ver tellen Doch de jakhals kon de sohiMpad met laten ve-orbygaan, zonder haar hen. groote nieuws te vertellen. „Ik weet een nieuwtje, vriendin Sohild- pad" begon hij. „Dat wil ik niet eens weten", bromde de schildpad, ,,'t Ie alles slecht nieuwe, wat Jo tegenwoordig hoort...." „Maar dit moet Je hooien", drong de jakhals aan en hü schreeuwde haar toe: „De wereld vergaat!" „Wel, dat kan ik toch niet helpen," bromde de schildpad .naar ze scheen toch wat angstig te worden, want ze ging niet verder en liep me1, de twee anderen terug. Daar kwam een kat aam ,Jk houd met erg van katten", begon weer de haas. „maar in dezen bangen tijd moeten wij ook aan anderen denkon". „Je behoeft over een kat nieu bezorgd te zyn", sprak de jakhals. „Ik hoorde, dat een kat negen maal dood kan gaan en dan weer levend kan worden. Voor héér be teekent het dus geen steek, als de wereld vergaat." „Dat is wel zoo", stemde de haas toe, „maar 't kan be®t voor de tiende maal zyn, dat zij iü leeft; we doen dus beier met haar voor het ge vaar te waarschuwen. „Doe wat je wik", zei de jakhals. „Maar ik vertel het aan den hond, omdat hy nog eenigs- zina tot mün familie behoort. En dan moeten wy het aan de apen gaan vertellen, en aan den beer 6^ tijger0, daar heb je juist grootvader Buf fel!" riep hü. „Hé, hé, grootvader, haast je maar niet, hoor! Er is nieuws voor je! Het eande der wereld is gekomen!" De buffel die juist heel veel haast had. vroeg: „Wat bedoel je? Welk einde is gekomen? Toe, vertel gauw, ik verlang naar mün Dad!" „Haast je maar niet." sprak de haas. „Als he« eind van de wereld hier is zün we er allemaal geweest „Brrrr", gromde angstig de buffel. Op dit gegrom kwam een bromvlieg aange vlogen. „Hè, zei ze. „wat beiteekent dat gebrom? Ik dacht, dat hier een zwerm büen gonsde". „'t Is grootvader Buffel die zoo bromt," sprak di haas. .Zal de wereld vergaan?" vroeg een kruisspin. ,3ü is bang voor het einde der wereld". „Ja, we moeten allemaal sterven," gonsde de vlieg wel wat sarrend tot de spin. „Maar ik ga met den haas mee „Als je mü niet te erg met je harige poften i kriebelt, dan mag je wel op mün neus ritten zei de haas. ..Erg vriendelijk van Je", gonsde de vtfcg. „Hè, wat zit ik nu heeriyk zacht! Wat jammer dat het einde der wereld ia gekomen!" Diit gonsde nu de vlieg heel den weg over zoodat alle dieren, die zy tegenkwamen het groote en vree- selijke nieuws wed moesten hooren en gevolgd door al deze dieren, ging het al verder en verder het bosch in. „Waar gaan we toch edgenlük heen?" vroeg een oude, wüze olifant. „Denken jujne het gevaar te ontloooen?" 1 „Wü willen het einde der wereld niet afwach ten hier op deze plek", sed de jakh&te. „Wü wil- len gehoor vragen bü Koning Leeuw. Missohien ls het wel Zün wereld die vergaat, en misschien weet hü een andere wereld, waar we kunnen heengaan, een wereld, dip geen einde heeft Want Je kunt nooit weten. Alle dieren waren het met den Jakhals eens. „En wie wü het woord voeren?" vroeg de oude i olifant „Dat zal ik doen," sprak de Jakhals. Zoc kwamen zü weldra bü den Koning van het Woud. en toen deze hen allen met een luid gebrul had begroet, trad de Jakhals naar voren I en begon: „0 groote Koning ven het gansche Wond, wtf hoorden, dat^het einde der wereld is gekomen. „Zoo, zoo", brulde verbaasd Koning Leeuw. „En hoe weet gü. Jakhals, dat het einde der we reld ls gekomen?" „Dat heeft mün vriend Haas me verteld, 6 Koning", was het antwoord, terwül hü den haas bü diens lange lepels naar voren trok. omdat hü wel zag, dot de Woudkondng boos begon te woidsa. i Foei meisjo! Foei, meisje, wat heb je een boel weer gemaakt,; Het was hier van moigen zoo net! Ik had reeds den stofdoek en veger gebruik^ Toen lag je nog lekker in bed! Foei meisje! berg alles nu vlugjes op zij, En ruim nu je speelgoed eens op, Dan doe je als eon flinke en degelijke meid, En geeft een goed voorbeeld aan Pop! „Haas" brulde toen Koning Leeuw, „vertel me dan eens, waaruit JÜ kunt zien dat de wereld vergaai?" En de haas begon met bevende stem: „Ik sliep zoo rustig onder den kokosnotenboom. Majesteit, toen ik op eens wakker schrok door een verschrlk- gelijk geluid en toen ik de oogen opende, zag ik dat er om mü heen op den grond allerlei grie zelige dingen lagen vol scherpe punten. Ik durfde toen niet op de olek blüven. ja. ik durfde zelfs nergens meer naar kiiken en ik sprc- en rende, zonder te durven omkijken, het woud ia, en daar vertelde fk het vreeselljke gevad aan alle d'eren „Genoeg! StilteP gebood de Woudkoning. ,.Ik zelf zal gaan zien. wat het vreeseltike was. dat Jou deed denken, dat het einde der wereld wae gekomenEn toen tot de andere dieren: „Volgit mü allen!" Na een langen tocht bereikte toen Koning Leeuw, gevolgd door alle dieren, die. angstig ais zü waren voor het komende gevaar, doodstii voortliepen, den kokospalm, waaronder hü oio's anders zag. dan een gespleten kokosnoot! „Is dat jouw wereld, dde vergaat?" vroeg bil met een verschrikkeJü'k gebrul den haas. ..En hoe kom jü ln detze wereld?" Toen de leeuw zoo vreeseljjh tot hem bruMa, keek de haas angg'ig de andere dieren aan en riende. hoe boos die alle op hem waren, snrak, hij haastig en met bevende stem: „Vergeef m!j,: Majesteit, dat ik U nu op deze vraag neg geen antwoord kan geven. Men wacht mü aan de an dere zijde van het woud!" En ziet. voordat de leeuw en de andere dner-n hem konden tegenhouden, rende de haas als een pü! uit den boog heen en men zag hem n1mme terug! -En 't !s sinds dien dag", zegt het snrooi-je. ..dfl/4 de hazen uit het warme land verdwenen z.Ün", Uitvindingen. Iedereen die - "t zij korter of langer een treinreis maakt, moet Jamee Watt dankbaar zijn. Jamee Watt was immers de jongen, die op zekeren dag een ketel met kokend water op merkzaam gade3ioeg en daarbij opmerkte, das de stoom het deksel steeds op en neer deed gaan. „Als een klein beetje stoom zóóveel kracht heeft," dacht hij, „zal een massa stoom in staat zijn, veel grooter en zwaarder voorwerpen te verplaatsen." En James Watt had gelijk. Toen hij ouder werd, vervaardigde hij aliertet machines, die door stoom gedreven werden en alerlei nuttig werk van uiteenloopenden aard verrichtten. James Watt was echter niöt degene, die de 8poorlocomotief uitvond. Dat deed na zijn dood George Stophenson. Toen de menschen voor het eerst hoorden, dat Stephenson een locomotief wilde maken, die een trein over rails zou voorttrekken, laeh- ten zij, zóó dwaas vonden zij dat denkbeeld. „Onmogelijk!" riep de één. „Wie zou zijn leven wagen in een vervoer middel dat zich zoo snel verplaatst?" riep een ander uft „Mij krijgen ze niet in zoo"n gevaarlijk cöngi* zelden weer anderen. George stoorde zich echter niet aan hetgeen de menschen zeiden. Hij werkte rustig door aan. zijn locomotief en toen deze goroed en met goed gevolg geprobeerd was, sloegen de men schen de handen ln elkaar van verbazing. En het duurde niet lang, of zij vonden het 1 maal niet gevaarlijk meer. Toen was het George Stepheneoo's beurt om te lachen. Die eerste locomotief zou ons tüe wij haai zagén al heel klein voorkomen eti We zouden vinden, dat.... zo over den weg kroop? Sinds dien tijd zijn de locomotieven echter steeds verbeterd. Doch dat neemt niet weg, dat Stephenson haar uitgevonden en James Watt de kracht van den stoom ontdekt heeft. Wat zouden dé menschen uit die dagen vreemd opkijken, als zij onze moderne auto'i zagen, om van de vliegmachines nog te «prskeol N at f Si

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17