:t
mraten
daarna
twintig
sa-
ek; op
terwijl
lerd is.
dit
wat
t wer-
9 van- 2m
iertijd
VOOR ONZE JEUGD
©V
parle-
ïs de
is
waar
•ende
van
door
isjes
>cha-
Al-
ngs-
erde
van
•een
de
ers-
•en,
en.
In
leven van een edelen Keizer.
?r van de stad Bruün ligt de 300 M.
jielberg. Uit het donkere groen verheft
oude slot, dat nu tot kazerne dient,
jeger als staatsgevangenis dienst deed.
den tijd van keizer Jozef II vond men
5, onderaardsche cellen, waar de ge-
aan ijzeren ketenen gebonden, hun
i nachten doorbrachten. En wie in den
werd opgesloten, kon er op rekenen
ld van het leven afscheid te moeten
De edele keizer had ook van de ver-
igen van den Spielberg gehoord en be-
>lf te onderzoeken, hoe t daarmee ge-
',s. Wel wist hij, dat het noodig was,
jers uit de maatschappij te verbannen,
i edel hart verzette zich er tegen, dat
onnoodige wreedheid gepaard ging.
as in den zomer van 1770, dat hij zich
i Spielberg begaf en op zijn verzoek
naar de onderaardsche cellen geleid.
ontsloot eerbiedig iedere cel en de
ietrad die duistere ruimten om de ge-
p over de oorzaak van hun gevangen-
ondervragen,
eerste cel zat een roover. Deze had met
tkers in het woud een postkoets aan-
en geplunderd, maar was kort daarna
n genomen en tot twintigjarige kerker
den Spielberg veroordeeld. Toch was
alleen schuldig, verzekerde hij den kei
had hem tot de daad verleid.
1 de zaak nog eens laten onderzoeken",
de de keizer.
ilgende cel herbergde voor levenslang
Dergier uit Italië een deel van Italië
e destijds bij Oostenrijk de man had
irnaam reiziger vermoord en zich zijn
goed toegeëigend. Ook hij verklaarde
hvongen en hij wierp de schuld op ban-
die zijn herberg waren binnengedron-
11 do zaak nogmaals laten onderzoeken",
•dde de keizer.
ia kwam de keizer in een cel, waar een
munter zat. Met vele medeschuldigen
jaren lang valsch geld gemaakt en den
[aardoor groote schade berokkend. Hij
>t vijftien jaar gevangenisstraf veroor-
Ie nood had hem zoover gebracht Hij
zich niet zoo schuldig en bad om genade,
i beweren geen schuld te hebben dacht
er. „Zou er wel één zijn, die schuld zou
bekennen?"
ikend betrad hij de volgende cel De
eelde hem mee, dat hij hier een boer uit
ïemer woud zou vinden, een man in het
ner jaren, die in den zevenjarigen oor-
landverraad was beschuldigd. Hierdoor
tot levenslange gevangenisstraf ver
ft „Een woudheer", zei de cipier, „maar
en tam!"
nkend blikte de keizer op den zwaar ge-
l, doch niet gebroken man; diens mach-
stalte reikte tot de zoldering der cel.
hebt u in een twist aan mijn soldaten
ten?" zoo sprak de keizer.
Majesteit!" antwoordde de man, maar zij
mijn huis en hof geplunderd en mijn
geslagen, toen zij weigerde hun eischen
iliigen, dus trof hen mijn bijlt"
eizer kesk ernstig naar den grond. Hij
Bt wel dat in dien tijd de soldaten ge
in geplunderd hadden, dus kon hij zich
•aak van den boer begrijpen,
i gij bekent schuldig te zijn?" vraagde
jhem, terwijl hij den man doordringend
(k-
Majesteit! ik ben schuldig", antwoordde
p op vasten toon.
goedige lach vloog over het gezicht van
Mzer. „Wat?" riep hij, „zij allen hier zijn
(ldig, alleen gij bekent volkomen schuld?
tinnen wij u hier niet gebruiken, gij zoudt
leren bederven. Dus moet gij niet de an-
pederven, maar de gevangenis verlatenI"
Jen wenk van den keizer werden den
e ketenen afgenomen, doch de boer ver-
j zich niet, waarop de keizer uitriep:
gij niet blij, vrij te zijn?"
heen zal ik gaan?" sprak de boer treu-
huis is verbrand, mijn vrouw gestor-
zou u willen dienen, maar hoe kan ik
welke de keizer een uur vertoefd had, deze cel
bleef open en heet nog heden ten dage de JKel-
zerscel".
De boer uit het Bohemerwoud, die zoo lang
de cel bewoond had, werd niet vergeten. De
keizer gaf hem een post van vertrouwen en de
man toonde zich de onderscheiding volkomen
waardig.
Hij diende den keizer met volkomen trouw en
toewijding en verscheidene onderscheidings-
teekens sierden zijn borst toen hij in hetzelfde
jaar als Keizer Jozef II grafwaarts werd ge
dragen.
DE KNAPPE KEUKENMEID.
Morgen is het Moe's verjaardag,
Anneliesje heeft een plan,
Stil bedacht ze een verrassing,
Niemand, niemand weet ervan.
Kijk, ze nam het nieuwe kookboek
In de keuken uit de la,
En nu zoekt ze naar recepten
Van een pudding en van vla.
Straks, als moeder Is gaan wan dl en,
Neemt ze gauw haar kansje waar,
Maïzena, melk en suiker,
Alles roert ze door elkaar.
Bitterkoekjes en rozijnen,
En een druppeltje citroen.
Met en halve Btok vanille,
Zal ze bij het kooksel doen.
Eerst de vorm goed vochtig maken,
Anders speelt ze het niet klaai»
En dan zakt de fijne pudding
Op den schotel in elkaar.
Moedertje, wat zal Je lachen,
0, Je glooft Je oogen niet,
Hoe verwonderd zul je kijken,
Als je die verrassing ziet!!
TANTE LENNIR.
tmen als gij kan de keizer altijd gebrul-
zei Jozef 13 en zich tot zijn omgeving
ind, vervolgde hij:
ng den man naar den commandant, ik
pr over hem beschikken!"
h de boer was weggeleid, hernam de
it mij nu alleen. Ik wÜ een uur in deze
torbrengen. Sluit de deur, over een uur
gij mij afhalen!"
pipier schudde het grijze hoofd, doch het
Ides keizers duldde geen tegenspraak en
lot dus de cel van buiten,
mocht den keizer bewogen hebben een
ng in den benauwden kelder te blijven?
een vorst, die voor zijn onderdanen, ook
io schuldige, een vader wilde zijn, ver
lij te leeren, hoe de gevangenen In hun
3looze eenzaamheid te moede waren. Ook
de verschrikkingen van den oorlog, door
uldige menschen tot daden van wanhoop
n gedreven, wilde de keizer denken en
e ongelukkige boer in zijn oei geleden
hebben en hij beloofde het zich zelf, dat
rolk, zoover het in zijn macht stond rust
rede zou genieten, hq wilde een waar
ivoret worden! v
ffl de keizer een uur later de gevangenis
>t, lag er diepe ernst op rijn gerioht
sen gevangenen zullen deze cellen meer
nenP gebood hij Jk ben de laatste ge-
t hij wilde, geschiedde. De duffe, donkere
werden dicht gemetseld, behalve die, in
TANTE FRANS.
Naar het Engelsch van E. ENOCK.
Beknopt bewerkt door
a a DE LILLE HOGERWAARD.
CVervolg
Tom was al heel spoedig gewend in zijn nieuwe
omgeving, maar die omgeving was nog niet
zoo gewend aan hem. De jongen was ui. een
vreeseiijke bengel en voerde steeds kattekwaod
uil Nu eens dreef hij een kuikentje in het wa
ter, omdat „het evengoed moest leeren zwemmen
als de jonge eendjes", dan weer verstopte hij al
lerlei dingen, die Tante Frans of de anderen juisi
noodig hadden.
Hij scheen al even ongevoelig te zijn voor een
vriendelijk woord ais voor straf, zoodat hü vooral
Tante Frans, wier geduld onuitputtelijk bleek te
Zijn, veel moeite gaf.
Qp zekeren dag hoorde hij Bob en Job met de
meisjes praten over een tunnel, die zich op eeni-
gen afstand van Beverode bevond en waarin het
heelemaal donker was.
Niemand lette op den jongen, die geheel ver
diept in zijn prentenboek scheen te zijn, ïuaa*
I toch allee, wat de grooteren zeiden, in zien op
genomen had. In dit oogeniblik vormde hij het.
plan de tunnel eens te gaan verkennen.
Niet zoodra zag hij de kans daartoe schoon, of
hij maakte zich haastig uit de voeten, vlug den
I weg inslaand, dien hij uit het gesprek van zijn
neefjes en nichtjes begrepen had. dat naar de
tunnel leddde.
Na een tijdje vroeg hij aan een boerenvrouw
verder den weg.
„0, maar daar moet ie niet heengaan!" riep de
vrouw verschrikt uil „t Ls er veel te gevaarlijk!
De treintjes van en naar de mijnen rijden door
de tunnel en 't is er zóó smal, dat je niet kunt
uitwijken, als er een trein aankomt."
Tom, die een ondeugend jongetje was, wilde er
nu juist naar toe gaan en vervolgde op goed ge
luk af zijn weg, die weldra bleek de juiste te zijn.
Intusschen had Ta/nie Frans den kleinen jon
gen plotseling gemist
„Waar is Tom?" vroeg zij verschrikt
„Ik heb hem straks naar buiten zien loopen,
toen wij over de tunnel spraken," antwoordde
Puck.
„Welken kant 1s hij uitgegaan?" vroeg Tante
Frans nu.
„Dien kant," tel Puck, terwijl zij in de richting
der tunnel weee.
„Maar dano, ais hij maar niet naar
Qe tunnel la!" riep Tante Frons uit hftjmrig naar
buiten loopend en op de hielen gevolgd door i
Puok, Bob, Job en Feetje.
„Tom! Tom mlel Tom!" riep zij luid.
Nergens ontdekte zij echter een spoor van den
kleinen jongen, tot zij eindelijk na een kromming
van den weg ia de verte een klein figuurtje ont
waarde.
Zij riep nu nog harder. Allen riepen, maar de
deugniet scheen niets te hoeren.
Jan, de koetaier, die bet gezelschap gevolgd
was, riep eveneens uH alle macht maar ook afc I
motflrt niet baten.
Reeds naderde Tom de gevaarlijke tunnel I
Bij den Ingang stonden eendge leege karretjes
en op korten afstand lagen groote hoopen rom
mel Daar waren vier of vijf mannen bezig een
M«ta t* wOu. Sm wvte MlihUlw
niet onder de oogen kwam. Bulten adem liep hq
nu tussohen de rails door de tunnel in, vroolijk
lachend om het geluid van zün voetstappen, dat
als een echo weerklonk.
Daar hoorde hij plotseling iemand roepen.
„Tom! Tom mie! Kom terug. Kom toch do
delijk bil Tante Frans terug!"
0, wat spTak er een angst uit die stem! Zelfs
Tom hooide dat
De ingang van de tunnel leek nu net een nauw
gat
„Hoe ben ik door dat kleine gaatje hier in ge
komen?" vroeg hij zichzelf verwonderd af. „0,
nu ie het heelemaal weg!"
Op dit oog«n<blik stond Tante Frans in do
opening «n versperde die geheel.
Ook zij was buiten adem en had den werklie
den gevraagd, of zil ook een klein jongetje ge
zien hadden. Het antwoord luidde ontkennend.
„Als hij in de tunnel is, komt hij er niet lo
vend uit!' zei één hunner. „Binnen een paar mi
nuten komt er een treintje."
Tante Frans sloeg de handen van schrik in
elkaar.
„Almachtige Qod, help mijl" bad zij luid.
Zij holde naar de tunnel en de man. die haar
geantwoord had, rende haar achterna.
„Maar u gaat er toch niet in?!" riep hij ontzet
uit.
„Ik moet," antwoordde zij vast besloten, terwijl
zij op de kleine voetstappen op den grond wees.
„Maar 't is er zóó nauw. dot er geen treintje
langs u heen kan gaan; u wordt verpletterd!"
riep hU haar nog na. Het was echter aan doove-
mans ooren gezegd. Tante Frans, steeds luid
„Tom! Tom mie!" roepend, had haar gevaar
lijke reis aangevangen.
Tom vroepj zich verwonderd af, waar „het
kleine gaatie', waardoor hij in de tunnel was ge
komen, toon gebleven zou zijn. Ook begreep hij,
dat hij naar Tante Frans terug moest. Haar smee-
kende stem had zijn hartje geroerd en voor het
eerst kwam de gedachte aan gevaar bü hem op.
..Ik zal teruggaan," dacht nü en luid riep hU
nu:
„Ik kom, Tante Frans, ik kom!**
De schrille toon, waarop deze woorden geuit
werden, klonk Tante Frans als muziek in de
ooren. Zij kon niét heelemaal rechtop staan, de
tunnel was te laag en zU kwam dus langzaam
vooruit. De woorden van Tom schenen echter
vleugelen aan haar voeten te geven en zij zette
danner door.
Plotseling verkondigde een dreunend geluid,
dat het gevreesde treintje in aantocht was. Tanw
Frans werd ijskoud. Wat zou er gebeuren, als zij
den ingang niet met Tom bereiken kon?
Alleen zou zU er in slagen, maar die gedachte
kwam zelfs niet bij haar op.
Op de plek, waar zü stond, was een kuil Door
de duisternis was zU er bUna in gevallen.
„Tom!" riep zij opnieuw.
Op dit oogenblik scheen Tom als verlamd van
schrik door het geluid van het naderend trein:je.
Het was hem niet mogelU'k ook maar een stap te
doen. Tante Frans liep zoo hard zij kon, greep
hem eindelük en trok hem mee terug.
Tom sloeg zijn armen om haar hals. Haastig
legde zü hem in den kuil en wierp zichzelf be
schermend over hem heen.
Intusschen hadden Jan en de kinderen den in
gang der tunnel bereikt.
„Ze is den kleinen jongen aohterna geloopen,"
zei Daan Pond, de werkman, die met Tante Frans
gesproken had.
Allen waren doodsbleek.
„Ik hoor het treintje al." zei de man weei.
„Laat de kinderen naar huis gaan, dan kunnen
wü
Geen der jeugdige Hornere wilde daarvan ook
maar iets eten.
Puok zei:
,,'t Is onze Tante Frans en wü moeten haar
helpen."
In het volgend oogenblik kwam het treintje,
dat sleohts uit een paar karretjes bestond, uit de
tunnel. Op korten afstand daarvan bleef het stil
staan.
„Komen er vooreerst nog meer?" vroeg Daan
Pond.
„In de eerste twee uur niet." luidde het ant
woord.
Er werden nu lantaarns meegenomen en het
was een droevige optocht, weike de tunnel in
ging, de mannen voorop, gevolgd door de kinde
ren. die niet te bewegen waren geweest buiten de
tunnel te blüven wachten.
Eindelijk ontdekten zü Tante Frans, die het
bewustzün verloren had. Ook Tom was buiten
kennis, doch hü had de armen nog om den hals
van zijn tante geslagen. Hü was ongedeerd, maar
een hevig bloedende wonde aan het achterhoofd
van Tante Frans wees de plaats aan. waar zü
door de wagentjes getroffen was.
De mannen tilden Tante Frans voorzichtig op.
Puck en de tweelingen droegen Tom.
Vlak bü Beverode kwamen zü den dokter te
gen en ondeT zün leiding werd Tante Frans naar
bed gebracht
Er volgde een tüd van angstig wachten. Een
tweede geneesheer werd gehaald, die nu met zün
college in de ziekenkamer was.
Tom was weer bügekomen en naar bed go-
braoht, waar Feetje bü hem zat
Puck en de jongens waren in de zitkamer.
Plotseling zei Bob:
„Als Tante Frans - niet berter wordt kük ik
Tom met meer aan."
„Ik. Ik dacht straks ook. dat ik nooit meer to
gen hem spreken zou," zei Puok. „maar Tante
Frans zou dat niet goed vinden, geloof ik."
Allen keken ernstig.
Na een tüdje zei Puok weer:
^..Misschien wordt Tante Fraais nog wel be-
„Hoe kan de zon nu schünen en boe is het. mo-
dat de vogels zingen?" dacht Job hardop.
De doktoren hadden het hoofd van Tante Franj
verbonden en dokter West, de huisdokter, hal
gezegd: „We hopen haaT nog te kunnen redden,
maar zü is aan een wissen dood onitsnapi. Er
moet natuurlük bü haar gewaakt worden en ik
kom spoedig weer terug. - Hoe is het met den
den kleinen Jongen?"
„Hü kan niet slapen," kA Rdfca. „Hü vraagt
maar steeds naar de Juffrouw en denkt, datzfl
gestorven ia"
De dokter gteg nu naar Tom. die hem mei
groote, verschrikte oogen aankeek.
„Tante Frans!" riep hfl smeekend utt. Jö.
brengt u mü toeft alsjeblieft naar Tante Frans.
1 00 Misschien wel gauw,
vriendelijk.
Ja Tante Frans nte* dood?" vroeg Item mol
bevende steun.
„Neen, maar zü te heel zaak."
„Büna dood?" klonk het nu snikkend.
„Neen, ook niet „büna". Het scheelde echter
niet veel of zü had haar leven verloren om ho»
jouwe te redden, kleine baas. Nu moet je haar
toonen, dat je het waard was."
„Dat zal ik zeker doen, dokter." klonk het
ernstig. „Ik zal het nooit, nooit vergeten en mün
heele leven van haar blüven houden."
„En nu beginnen wü me* wat te slapen," zei
dokter West.
Het duurde niet lang,of Tom sliep vast.
(Wordt vervolgd).
iJ? te ten minste kalm en rustig houdt, maar
■tas ba ft b<* oM bteown." mL <h <k*t«
DE SLiMMc. HAAS.
In het ware land, daar waar de kokosnoten
groeien, was eens een haas. 't Was misscmea
de eeiüge haas in dit land, en hü hoorde er dan
ook niet thuis. Maar hü vond het er best. omdat
er akyd voiop te eten wat. Op een middag, toen
het haasje zün buikje had gevuld met heeriya,
malsch groen, ging hü een slaapje doen onoer
een kokospalm. Hij was nauwelüks ingeslapen, of
er viel een overrype kokosnoot op zyn kopje.
Natuuriü'k schrok ons haasje en de schrik was zoo
geweldig, dat hy met alle vier zyn pootjes een
luchtsprong maakte en daarby heel hard
schreeuwde: „Nu vergaat de wereld! 0, de we
reld vergaat!" en toen rende hij zoo vlug hü kon
verder het bosch in. 't Eerste dier, dat ons haasje
daar ontmoette, was een jakhals en hy begon
dodeiyk tot cbit dier: „Je zult my niet willen ge-
looven, vriend Jakhals, maar ik zeg je. dat het
eund der wereld is gekomen Ik voelde het, ter-
wyl ik sliep onder den palmboom 1 Wat ben ik
geschrokken! En als ik je een goeden raad mag
geven, vlucht dan met mijl"
j->e jakhals, die ook niet heel dapper was, z»i
„Wel, ik zou wel eens willen zien, hoe de w«-
rtld vergaat, maar dai is misschien niet goed
voor mijn oogen. Weet je wat, vriend Haas,
laten wü eerst de andere dieren het nieuws ver
tellen. Kük, daar komt juist vriendin Schildpad
aan.
„Die leelyke, oude schildpad is altüd uit haar
humeur", zei de haas. uH*mr wil ik niets ver
tellen
Doch de jakhals kon de sohiMpad met laten
ve-orbygaan, zonder haar hen. groote nieuws te
vertellen. „Ik weet een nieuwtje, vriendin Sohild-
pad" begon hij.
„Dat wil ik niet eens weten", bromde de
schildpad,
,,'t Ie alles slecht nieuwe, wat Jo tegenwoordig
hoort...."
„Maar dit moet Je hooien", drong de jakhals
aan en hü schreeuwde haar toe: „De wereld
vergaat!"
„Wel, dat kan ik toch niet helpen," bromde
de schildpad .naar ze scheen toch wat angstig
te worden, want ze ging niet verder en liep me1,
de twee anderen terug.
Daar kwam een kat aam ,Jk houd met erg
van katten", begon weer de haas. „maar in dezen
bangen tijd moeten wij ook aan anderen denkon".
„Je behoeft over een kat nieu bezorgd te zyn",
sprak de jakhals. „Ik hoorde, dat een kat negen
maal dood kan gaan en dan weer levend kan
worden. Voor héér be teekent het dus geen steek,
als de wereld vergaat."
„Dat is wel zoo", stemde de haas toe, „maar
't kan be®t voor de tiende maal zyn, dat zij iü
leeft; we doen dus beier met haar voor het ge
vaar te waarschuwen.
„Doe wat je wik", zei de jakhals. „Maar ik
vertel het aan den hond, omdat hy nog eenigs-
zina tot mün familie behoort. En dan moeten wy
het aan de apen gaan vertellen, en aan den beer
6^ tijger0, daar heb je juist grootvader Buf
fel!" riep hü. „Hé, hé, grootvader, haast je maar
niet, hoor! Er is nieuws voor je! Het eande der
wereld is gekomen!"
De buffel die juist heel veel haast had. vroeg:
„Wat bedoel je? Welk einde is gekomen? Toe,
vertel gauw, ik verlang naar mün Dad!"
„Haast je maar niet." sprak de haas. „Als he«
eind van de wereld hier is zün we er allemaal
geweest
„Brrrr", gromde angstig de buffel.
Op dit gegrom kwam een bromvlieg aange
vlogen. „Hè, zei ze. „wat beiteekent dat gebrom?
Ik dacht, dat hier een zwerm büen gonsde".
„'t Is grootvader Buffel die zoo bromt," sprak
di haas.
.Zal de wereld vergaan?" vroeg een kruisspin.
,3ü is bang voor het einde der wereld".
„Ja, we moeten allemaal sterven," gonsde de
vlieg wel wat sarrend tot de spin. „Maar ik ga
met den haas mee
„Als je mü niet te erg met je harige poften i
kriebelt, dan mag je wel op mün neus ritten
zei de haas.
..Erg vriendelijk van Je", gonsde de vtfcg.
„Hè, wat zit ik nu heeriyk zacht! Wat jammer
dat het einde der wereld ia gekomen!" Diit
gonsde nu de vlieg heel den weg over zoodat alle
dieren, die zy tegenkwamen het groote en vree-
selijke nieuws wed moesten hooren en gevolgd
door al deze dieren, ging het al verder en verder
het bosch in.
„Waar gaan we toch edgenlük heen?" vroeg
een oude, wüze olifant. „Denken jujne het
gevaar te ontloooen?" 1
„Wü willen het einde der wereld niet afwach
ten hier op deze plek", sed de jakh&te. „Wü wil-
len gehoor vragen bü Koning Leeuw. Missohien ls
het wel Zün wereld die vergaat, en misschien
weet hü een andere wereld, waar we kunnen
heengaan, een wereld, dip geen einde heeft Want
Je kunt nooit weten.
Alle dieren waren het met den Jakhals eens.
„En wie wü het woord voeren?" vroeg de oude i
olifant
„Dat zal ik doen," sprak de Jakhals.
Zoc kwamen zü weldra bü den Koning van
het Woud. en toen deze hen allen met een luid
gebrul had begroet, trad de Jakhals naar voren I
en begon:
„0 groote Koning ven het gansche Wond, wtf
hoorden, dat^het einde der wereld is gekomen.
„Zoo, zoo", brulde verbaasd Koning Leeuw.
„En hoe weet gü. Jakhals, dat het einde der we
reld ls gekomen?"
„Dat heeft mün vriend Haas me verteld, 6
Koning", was het antwoord, terwül hü den haas
bü diens lange lepels naar voren trok. omdat hü
wel zag, dot de Woudkondng boos begon te
woidsa. i
Foei meisjo!
Foei, meisje, wat heb je een boel weer
gemaakt,;
Het was hier van moigen zoo net!
Ik had reeds den stofdoek en veger gebruik^
Toen lag je nog lekker in bed!
Foei meisje! berg alles nu vlugjes op zij,
En ruim nu je speelgoed eens op,
Dan doe je als eon flinke en degelijke meid,
En geeft een goed voorbeeld aan Pop!
„Haas" brulde toen Koning Leeuw, „vertel me
dan eens, waaruit JÜ kunt zien dat de wereld
vergaai?"
En de haas begon met bevende stem: „Ik sliep
zoo rustig onder den kokosnotenboom. Majesteit,
toen ik op eens wakker schrok door een verschrlk-
gelijk geluid en toen ik de oogen opende, zag ik
dat er om mü heen op den grond allerlei grie
zelige dingen lagen vol scherpe punten. Ik
durfde toen niet op de olek blüven. ja. ik durfde
zelfs nergens meer naar kiiken en ik sprc-
en rende, zonder te durven omkijken, het woud ia,
en daar vertelde fk het vreeselljke gevad aan alle
d'eren
„Genoeg! StilteP gebood de Woudkoning. ,.Ik
zelf zal gaan zien. wat het vreeseltike was. dat
Jou deed denken, dat het einde der wereld wae
gekomenEn toen tot de andere dieren:
„Volgit mü allen!"
Na een langen tocht bereikte toen Koning
Leeuw, gevolgd door alle dieren, die. angstig ais
zü waren voor het komende gevaar, doodstii
voortliepen, den kokospalm, waaronder hü oio's
anders zag. dan een gespleten kokosnoot!
„Is dat jouw wereld, dde vergaat?" vroeg bil
met een verschrikkeJü'k gebrul den haas. ..En
hoe kom jü ln detze wereld?"
Toen de leeuw zoo vreeseljjh tot hem bruMa,
keek de haas angg'ig de andere dieren aan en
riende. hoe boos die alle op hem waren, snrak,
hij haastig en met bevende stem: „Vergeef m!j,:
Majesteit, dat ik U nu op deze vraag neg geen
antwoord kan geven. Men wacht mü aan de an
dere zijde van het woud!"
En ziet. voordat de leeuw en de andere dner-n
hem konden tegenhouden, rende de haas als een
pü! uit den boog heen en men zag hem n1mme
terug!
-En 't !s sinds dien dag", zegt het snrooi-je.
..dfl/4 de hazen uit het warme land verdwenen
z.Ün",
Uitvindingen.
Iedereen die - "t zij korter of langer een
treinreis maakt, moet Jamee Watt dankbaar
zijn.
Jamee Watt was immers de jongen, die op
zekeren dag een ketel met kokend water op
merkzaam gade3ioeg en daarbij opmerkte, das
de stoom het deksel steeds op en neer deed
gaan.
„Als een klein beetje stoom zóóveel kracht
heeft," dacht hij, „zal een massa stoom in staat
zijn, veel grooter en zwaarder voorwerpen te
verplaatsen."
En James Watt had gelijk.
Toen hij ouder werd, vervaardigde hij aliertet
machines, die door stoom gedreven werden en
alerlei nuttig werk van uiteenloopenden aard
verrichtten.
James Watt was echter niöt degene, die de
8poorlocomotief uitvond. Dat deed na zijn
dood George Stophenson.
Toen de menschen voor het eerst hoorden,
dat Stephenson een locomotief wilde maken,
die een trein over rails zou voorttrekken, laeh-
ten zij, zóó dwaas vonden zij dat denkbeeld.
„Onmogelijk!" riep de één.
„Wie zou zijn leven wagen in een vervoer
middel dat zich zoo snel verplaatst?" riep een
ander uft
„Mij krijgen ze niet in zoo"n gevaarlijk cöngi*
zelden weer anderen.
George stoorde zich echter niet aan hetgeen
de menschen zeiden. Hij werkte rustig door aan.
zijn locomotief en toen deze goroed en met
goed gevolg geprobeerd was, sloegen de men
schen de handen ln elkaar van verbazing. En
het duurde niet lang, of zij vonden het 1
maal niet gevaarlijk meer.
Toen was het George Stepheneoo's beurt om
te lachen.
Die eerste locomotief zou ons tüe wij haai
zagén al heel klein voorkomen eti We zouden
vinden, dat.... zo over den weg kroop?
Sinds dien tijd zijn de locomotieven echter
steeds verbeterd. Doch dat neemt niet weg, dat
Stephenson haar uitgevonden en James Watt
de kracht van den stoom ontdekt heeft.
Wat zouden dé menschen uit die dagen
vreemd opkijken, als zij onze moderne auto'i
zagen, om van de vliegmachines nog
te «prskeol N
at
f
Si