i Het scheepje, bét Scheepje* komt eindelij wêerom 4 en Mientje, die vluggerd- rolt met de tob.... hoe doról '0 heden, o b,qdeiL tvL bibbert Mientje ééBi inaar Moesje, lief Moe brengt allee gauw wmmm i Indiaansche legende. (Vervolg). w en vToes voor de wraak der Bleek- a knaagden aan het hart van Donder- itdat hij eindelijk een besluit nam, met m die streek voor goed verliet en langs Eit van het Rotsgebergte voorttrekkend, el ver naar het koude, onherbergzame begaf. Maanden kwamen en vergingen jaar werden het zeven jaren en Don- betrad het pad dat donkere pad, hij in dien nacht van de vechtpartij is gehouden had. Daar was zijn eigen le Witte Havik gevallen. Zijn krijgsros edood, om hem over te brengen naar lukkige Jachtgronden" en zijn wapens niet hem begraven. Ook voedingsmid- werden hem op zijn lange reis meege- aileen zijn tent liet meD staan, doch ze nbewoond. Nadat de begrafenisplechtig- as afgeloopen, stond Zwarte Vos op en ie broeders, ik ben het, Zwarte Vos, die ipreekt. Wanneer de slaap mijn oogen [omt Manitou tot mij in den droom en t mij in het oor, wat goed is voor de nnees. Wanneer ik mijn medicijn bereid ze verspreid over de andere stammen, orden zij uit vrees voor u, mijne bra- Is kinderen. Wie overrompelde hen met jchuwelijke ziekte, welke de Bleekgezich- jokken noemen en die hen als konijnen pm komen? Iwion sprak de Manitou der braven onder ldo mannen, toen hij toornig werd, als hl) at door de aanwezigheid van den modl- oster der Bleekgezichten in uw midden, ot de gespleten tong van den valschen u sprak, kwaad ontstaan zou. Tot Vos! En Zwart-Vos sprak tot de Don- k en die versloeg de Squaw mannen tin eigen zoon. En als de Witte Havik waa gij weet het nog, mijne broeders, en het hart van uw dapper opperhoofd werd van kommer en uit bezorgdheid wraak der blanke strijders. Toen beval te trekken naar dtt woeste land, waar em onvruchtbaar is en waar geen buf* Nu echter, mijn broeders, ls Berg- de zoon van Donderwolk, opperhoofd hart brandt van verlangen naar het rö.ar hij geboren is waar duizenden op de uitgestrekte grasvelden leven wn vet ons verwarmen zal en hun huid fen de koude winden zal beschermen, fos heeft een nieuwe medicijn bedacht! et, dat zich geen der krijgers der Bleek- ;en daar bevinden en dat dè geesten van fitten Havik en van zijn medestanders n de gelukkige Jachtgronden overgegaan aan danl laat ons onoe tenten afbreken hier vertrekken naar de prairiën van eerlijk geboorteland. Zijn wij konijntjes, j ons in deze woestenij begraven en dat alleen omdat wij#de Squaw-mannen van edicijn meester met de gespleten tong jen hebben. Zwart-Vos zal door zijn me de booze dingen verbannen en nu nü )roeders, laat ons beraadslagen. Zwart- left gesproken!" rees op, even groot als statig, Berg en zijn bronskleurige, reusachtige ge- uitstrekkend, dat de beenderen in hun ogen kraakten, stond hij eenige seconden ien blik in de verte gericht, zwijgend als armerbeeld. Plotseling hield de spanning gelaatstrekkon op. Bliksemsnel rukte hij wnahawk (oorlogebijl) uit den gordel, en loog In de lucht zwaaiend, wierp hij het eeren versierde hoofd achterover en hij üs een schallend trompetgeluid, uitda- vol trots, de oorlogskreet der Shawan- ln hun hart had jaren lang, met geweld ""rongen, het heimwee, het onstuimige ;on naar het land hunner kindsheid ge- d. En nu als van een ondragelijken theven, nam Ieder strijder den kreet tdat overal in het rond de bergpaden ra van het als wilde dieren geschreeuw "ooze woeste stemmen weerklonken, 'den volgenden morgen de zon haar blik ilaag wierp, in het dal der „kleine beren" do Shawannees jaren lang geleefd en ge- hadden, zag zij niets anderB als eenige inde legervuren, een groot aantal kale raten, de ledige hutten van het groote loofd en het grafteeken, waar hij de je rust genoot (Wordt vervolgd). Wimmie, dié een Huis wilde koopen. aniè's vader is een week na Paschen en Wimmie. een aaavüge kleuter van bijna ar, heeft al van alles zdtten bedenken, wat ippie" toch wol zou kunnen geven. „S Mo*t [n, dat pappie erg preutlg vindt, moesje" telkens weer tot zijn moeder. „Hij moet erg blij mee zijn. Toe, bedenkt u toch rat, moesje?" alles, wat moeder Opnoemde, viel niet mmle's smaak. jDat is niets geen ver voor pappie", zèi hij dan. JDat kan pappie wel koopen...." raa al twee dagen vóór Pasohen en nug al- flat Wimmie niet. wat hij zijn vader zou Hij zat, terwijl hij op den grond met zijn Qdoos speelde, juist ween wat te bedenken fwljl hij daar zoo heel atdl zat, hoorde hij mot moeder spreken over een huis, dat ta waa, en dat vader zoo heel graag wilde denk JIJ er over, vrouw?" vroeg juist weer fc Rel pen aardig hola", waa moeder's antwoord „Maar ik geloof, dat het wel wat ad te duur zal zijn. Weineen," hoort Wimmie vader weer zeggen „hot huis ie tegenwoordig voor een apper en een ei te krijgen". Wimmie lacht; hij weet nü. waarmee hij pappie op diens verjaardag eens heerlijk kan verrassen. Maar hij vertelt niet» van zija plannetje, zelf-» ai et aan zijn moeder. 't Is twee dagen later, en 't is Paschenl En op den tweeden Paaschdag krilgt Wimmie aan de koffietafel twee gekookte eitjes en twee sneed- jes krentenbrood. Eén ed en bedde sneedjes kren- j I tenbrood zijn al heel gauw door Wimmie opge- j peuzeld, en het tweede eitje verdwijnt even 1 later óók, doch niet in Wimmie's maagje, maar in zijnröoh er broekzak! Moeder, dit Juist naar Wlmtule kijkt tiet h#»m hei ei wegmoffelen. „Wel jongen, waarom eet ;e dat eitje niet op?" vraagt ze verbaasd. „Je houdt toch zooveel van eieren! Of heb je misschien al zóóveel van je suiker- en chocolade-eitjes opge geten, dat je nu geen trek meer in dit edtje hebt?" Wimmie schudt zijn kruilebol. „Heusch niet, moesje," zegt hij. „Ik heb al mijn eitjes nog, die het Paasohhaasje me gisteren heeft gebracht" En dan fluistert hy. wat verlegen, in moeders oor: „Dat echte eitje is voor de verrassing, weet u, moesje?" De verrassing?" vraagt moeder, die er niets van begrypt. „Welke verrassing bedoel Je toom, manneke?" Wimmie kijkt even naar vader, die juist de courant opneemt, legt zijn rechter wijsvingertje tegen zyn rood mondje en gaat dan fluisteren i J -j- - appel te voorschijn haalt. „Nog niets ervan tegen pappie zeggen, hoor moesje. Maar ik kreeg dien appel gisteren van tante Mies, en die bewaar ik na ook al voor Je verrassing, ziet u? Want nu ik er een ei btj heb» kan ik vader op zijn verjaardag eens fijn ver ..Maar ventje, waarom wil Je vader met dien appel en dat ed verrassen?" vraagt moeder, dis er nog niets van begrijpt. „Vader heeft tooh óók eieren gegeten „Neen. moesje, dat bedo«8 fk ook niet," zegt Wimmie. „Ik wil vader ook ndet met dien appel, en ook niet mot het ei verrassen, fk wü alleen een huis voor vader koopenEen huis voor pappie's verjaardag, weet u?" Wimmie hoeft ddt met zoo'n ernstig stem metje gezegd en hy kitkt ook even ernstig, zo dat moeder fiet uitmoest van den laöh. „Maar Wimmie, wat praat toch voor malligheid?" vraagt ze. „Hoe wil jü een huis voor vader koopen?" ,,'t Is geen malligheid, moesje", legt Wimnre op z y n manier uil ,,'t Ie een echt huls, en dat huis kan Lk nu voor vader koopen. Want ik heb toch zelf gehoord, dat pappie u gisteren (Wimmie noemt alle dagen, die voorbij zü x, „gisteren") heeft verteld, dat het huis, dat u óók mood vond, voor een appel en een ed te krygen waa En zzier u, moesje, daarom heb ik den appel, dien ik gisteren van tante Mies kreeg, ook eryoor bewaard, en nu vandaag weer myn tweede edtjeEn nu wil ik het huis gaan koopen voor pappie! Hè. wat kan ik pappie nu tooh heerlijk verrassen, hè moesje?" Weer moest moeder toen heel erg lachen, en daarna vertelde zü Wimmie wat vader met „een huis koopen voor een appeJ en een i hal bedoeld. „Zie je ventje", zoo legde zy hem uit, „dat is maar een gewoon gezegde en laar mee bedoelen do mensohen, dat het huis niet zoo heel erg duur is. Maar om zoo'n huw te koopen, heb je wel veel meer dan honderdduizend appe's er honderdduizend eieren noodig. hoor manneke!1' Ach, wat was Wimmie vreeseiyk teleurgesteld, toen moeder hem had verteld, dat er zóó vreese- lyk veel appelen en eieren noodig waren, om zoo'n huis te kunnen koopen. Hy huilde er werkelijk om, en toen begon hy snikkende eerst den appel en daarna het ed op te eten. E)n toen moeder den volgenden dag hem meenam naar een winkel, om een verrassing voor vader's verjaardag te koopen, kocht Wimmie werkelük eenhuis! 1 Was maar een héél klein huisjes en In het dak staken allemaal lueifere met mooie gekleurde koppen, die moesten de dakpannen voorstellen. En toen was Wimmie tevreden. „Hè.^nu heb ik tooh een huis aan pappie ge geven!" riep hy vrooiyk, toen hy zag. hoe blij vader met het aardige huisje was en hoe keurig het stond op vader's schrijftafel. TANTE JOH. Overgaan. Mijn laatste rapport beloofde niet veel, Ik liep er van angst met een prop in m'n keel. Nu rolt langs m'n wangen van blijdschap een traan, Begrijp het dan toch ik ben overgegaanlll TANTE LENNIE. Even wachten. „Mag Ik eens even mijn sigaar aansteken vroeg een klein jongen aan een langen heer. „Jawel ventl" was 't antwoord, „muur je moet wachten, tot je er bij kunt." DfE ARME GANZEN* (fanzon, gonzen, kwak» kwakt Houdt toon even je gemak; Hebben Jullie tets te zeggont Moet je soms woor eieren loggeqf, Waarom kijk Je mij boo aa.ru? Kon ik jullie maar verstaand VAN ZEM EN KEESJE. (Op het spreken na echt gebeurd). Een hond, een hond, een ruige hond* Zem, ai wat oud van jaren i In 't voorjaar liep in lent-tuln rond, f Verloor veel grijze baren. Een lustig lente-meesje vloog, Waar 't zacht en zoeltjes zonde; En hoog, heel hoog, heel veilig hoog Nestkastje had gevondenl Zag Meesje Keesje *t wollig baar, In-uit, in-uit ging sjouwen, Dacht: 't ligt daar voor mijn bedje klaarP Ging blij zijn nestje bouwen 1 Zera keek eens toe, gluurt' door de ruit, Bewoog zijn ruige vachtje, Stil schudd' nog méér grijs haartjes uit Voor 't knusse nestkast-vrachtje! Het duurd' niet lang mees-vrouwtje kwam, Vloog niet zoo vaakjes buiten, Maar meé-bezit van 't huisje nam. Ging Keesje voor haar fluiten 1 Op 'n dag op ééns: „pieppieppieppiepP Hoog 't snaterd'; Klein blauw-geeltjes; Mees-kindertjes, in 't nestje-diep Probeerd' voor 't óerst hun keeltjesl Na 'n poosje van een dag of tien, Tijd van warm-zonn'ge lente, 1 f Zem mocht héél mees-familie zien, Heel fleur'ge, kleur'ge bentel Ze vlogen uit!.... ze vlogen héénf...# Strooid' rond hun neste-donsjes, 0 o g d' Z e m hen na, hoörd' nog alleen Hun pieppiep-onderonsjesi Kreeg hij in ruil voor zijn grijs haar Gezaaid geel-blauwe geveerte Op kop en staart of "k weet niet waar Door meosje's dank-begeerte. Zem meesmuild* wat, zett' ooiken snuit, Had geen geveert' yan noode! Fft! schudde fluks zijn wolpruik uit.... Gedwee alP veertjes vloden! DE GROOTE REIS. Ze varen, ze varen den heelen langen dag klein Jetje's par'sol'tje dat is hun mooie vlag. Ën 's avonds en 's avonds dan loopen z' al op 't ijs en zeggen al bibb'rend: wat was nre dkt een relsf IJsbeertjé, ijsbeertje, die voelt zich hier wel thnfa* ik blijf hier! zoo roept hij, gaan jullie maar naar bniof Is zulk lekker, heerlijk weer, Waarom ga je zoo te keer? Maak tooh niet zoo'n heidensöh leve** Eten heb ik je gegeven. Heb je ruzie met elkaar? Vecht het uit, dan ben je klaar. Ganzen, ganzen, kwek, kwek, kwek, Houd nu eindelijk eens je bek, Ik word suf van je gesnater, Wacht eens wil je soms in 1 water? Klaag jè daarom zoo je nood? Dicht gevroren is de sioot! 11 TANTE LfiNNIK. Kwam Moesje-Keesje éefjes nog In boom en floot ran boven: „Je bent.,.. Zembent niet booze tooh, We jou jo haartjes roovenf" „Welnéen," waft Zem, „gerust kom frugl *k Laat héél veel nieuwe groeien. Schud gréag hen voor je van mijn rug, Als weer de dotters bloeien!" CLARA WITTE. NAAR ZEE I Mijn vader is stuurman, Hij is meestal op zee. Daar vaart hij op een groote boot, Ben ik maar eenmaal sterk en groot, Hoera! dan ga ik mee. Als vader op reis gaat, Tilt hij mij vlug omhoog. Dan mag ik op zijn schouder staan, Maar moeder kijkt ons beiden aan Met tranen in haar oog. En loeit er de stormwind Als vader is aan boord pan kijkt zij angstig naar de lucht Én dikwijls hoor ik, dat ze zucht» Al spreekt ze ook geen woord Dan denkt zij aan vader En ho6 hij zwalkt op zee, Ga ik nu later ook daarheen, Dan blijft mijn moedertje alloen..». Och, kon ze toch maar meel TANTE LENNIE. Een scheepje, een scheepje, moet dat niet varen gaan? een tobbe vol water brengt Mientje daarom aan. Hot scheepje, het scheepje, dat moet naar de Noordpool; daar vriest het verbazend, dat weet je wel van school. De poppen, de poppen, daar mogen er van mee: ijsbeertje natuurlijk en dan kiest Mientje nog twee.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 19