onze ■aarom men- tarvan na er -n te het wak en ramp aan boord. fzienbaar golfde do machtige zee, be door een donkeren streep: de Golf van o. Op de golven bewoog zich een fier van den mast wapperde de koninklijke >1 en van den gaffel de roode Deensche iet het witte kruis. het dek tot aan de bovenbraamstengen et schip met zeilen bedekt; doch ze wa- >or den flauwen wind nauwelijks gespan- Jlechts langzaam bewoog het vaartuig aar de verre kust. romp was zwart geschilderd; twee witte liepen In sierlijke welving tot aan de lansing. Dat waren de geschutspoorten, opend waren en vijftig vuurmonden toon- dinkende in het dalende avondlicht de vensters van de kajuit klonken vroo- stemmen, daar de kapitein zijn officieren m zich vereenigd had. Daan klonk het van den bootsman en toen werd het le- g op het dek. De bemanning verzamelde an bakboord, midscheeps èn ontving het eten, dat in alle stilte werd genuttigd, lalf uur later klonk weder het fluitje, éls en borden werden snel geborgen en and begaven de matrozen zich naar het indek. Bij den grooten mast stonden de mariniers, die het geweer schouder- n onverschillig voor zich uitkeken, igzaam verdween bet "avondrood en de kwam op. Nu verschenen ook de officie- gevolgd door den kapitein. De trommen den, de geweren werden gepresenteerd en ipitein lichtte de pet tot een zwijgenden chtlg sprak de scheepspredikant de go elijke gebeden. Hij beval schip en beman- in de hoede van den Almachtige aan ir stortte, bleek en ademloos, een matroos 3n ziekenboeg aan dek en gilde: „Brand 1 !!M kreet'van ontzetting klonk, de predikant >mdo en dê matrozen stoven in alle rich- heen. Ook de mariniers verbraken hun eren, maar een forsch commando hield ze n plaats. De officieren omringden den ka- die op rustigen toon sprak: at géén uwer iets buiten de bevelen en houdt u allen gereed deze op te vol- idra de dienstdoende officier in den zie- >eg verscheen, kwam hem een verstikken- jok tegemoet. Hij sprong weder aan dek en rlen matroos toe: )lgt tnij, mannen! redt de zieken!" pige oogenblikken later waren de zieken I buiten gebracht en wierpen de scheepe en dikke waterstralen in het brandende Twee flinke adelborsten werden naar de amer gecommandeerd om toe te zien, nat •oorzorgsmaatregelen genomen werden, i volgde het bevel alls spiritualiën hui soord te werpen. Zoodra men de ruimte |d waar de sterke dranken geborgen waren raar de buiken openstonden, wakkerde de het vuur aan. Wild sloegen de vlammen en wendden het gelaat naar den kapitein, ien mannen moed insprak en tot nieuwe nning aanspoorde. tig reeds waren de zeilen vastgemaakt. De |i scheen helder en de sterren schitterden, in het Westen pakten zich donkere wol- jsamen. Had de bemanning niet alle aa'n- |t op het vuur gevestigd, dan zou zij gezien ien, dat ook van een andere zijde gevaar ;de. idelijk vermoeid lieten de mannen de ar- gen, maar de angst gaf nieuwe krach- !en weer begon de arbeid. Daar sprongen iken en de vlammen sloegen hoog op en n de takelage aan van de onderste weef- tot aan den wimpel. J)e booten, de boo- klonk de roep en allen lieten het onmo- e blusschingswerk varen, uwelijks dreef de eerste boot op het wruter •u de tweede'gestreken worden, of een* iemstraal schoot door het luchtruim, een ge donderslag rolde en een stormvlaag fp zich huilend op het ongelukkige vaar- i Een dichte vonkenregen viel op de man- neer. J steeds woedde de brand voort, en naderde r en meer de kruitkamer De kapitein hield korte beraadslaging met zijn officieren, naar voren en sprak met forsche stem: i ilannen, wij moeten bukken voor het nood-1 Het schip is verloren, maar gij kunt u red- Houdt u kalm wij gaan in de booten!" j £edde zich wie kan!" klonk het eensklaps i èn het huilen van den storm uit en allen in naar de. zijde waar de booten heen en I jr geslingerd werden. Tevergeefs beproefden Mficleren de orde te handhaven. Hals over j (sprongen de matrozen in de dichtstbijzijnde ^as en zoodra zij vol was, stiet zij af. J &n knall Nieuwe ontzetting. De verseftrik-1 Ike gloed had de kanonnen aan stuurboord I verhit, dat zij van zelf ontbrandden. Het i Ite schot ging ver weg in den nachtelijken fn, toen volgde een tweede en derde. De, fas, door de golven opgetild, werd o^ zij bffen en zonk weg In de diepte. Vreeselijk jgden zich de kreten der opvarenden met^ ihuilen van den wind en het knetteren der nmen. jte groote boot vóór!" commandeerde de ka- "mannen stonden echter onbewegelijk. De jd van het vuur verlichtte de witte koppen I golven. Het was of het reeds dag .was ge- Hen, indelijk kwam de bemanning tot bezinning, t was gewisse ondergang, ginder mogelijke 9ing! De mannen gehoorzaamden de offi ten en gingen ordelijk In de koten. Spoedig ten deze vol beproefde men buiton het eik van het brandende schip on de kanon- te komen. De sloep kv&m aan de bourt en de officieren verlieten nu het dek, dat glooiender werd. De kapitein was de laatste, maar toen hij de voet reeds op de slingerende ladder had, riep hij eensklaps: „Waar zijn de adelborsten, die ik voor de kruitkamer heb gecommandeerd?" Niemand antwoordde. Alleen klonk de ver maning uit de sloep, dat de kapitein niet lan ger talmen mocht. „Niet van de plaats!" riep deze en de kapitein snelde door rook en vlam men naar de kruitkamer, waar hij de trouwe mannen vond. De jongste was in onmacht ge vallen en de ander spande .zich in, hem bij te brengen. De kapitein droeg den gevallenen op zijn ar men en 'bracht hem, onder den vonkenregen aan dpk, waar zij door de officieren met ge juich werden ontvangen. Spoedig waren allen nu in de sloep, die door een groote golf ver van het schip werd geslin-, gerd. Gevolgd door de groote boot en de andere vaartuigen, stuurde zij in de richting der kust. Het Deensche oorlogsschip vertoonde een grootsoh schouwspel. De voorste mast was neergestort en de groote mast wankelde. De bezaanmast stond in lichte laaie, maar de vlag, als door een wonder gespaard, woei nog wijd uit in den stormwind. Gelukkig waren de booten op voldoenden af stand, toen het vuur de kruitkamers bereikte. Een vreeselijke ontploffing volgde een reus achtige vlam, door de wolken weerkaatst en daarna een gloeiende regen van brandend hout, dat sissend in het water viel toen stilte zwïwende nacht Tegen den middag van den volgenden dag bereikten de booten de kust van Biscaye. M I FR! Fl '"e uacbtegaol wordt gehoord, maar weinig gezien, daarom geven we hier een afbeelding van den kleinen zanger, die ons dikwijls adem loos doet luisteren uir OLN H. 8. S.-TIJD. (Verhaal voor de grooteren). Hij ging op 't Gym. Zij op de H. B. S. Nog maar een jaartje, dan waren ze beiden afge studeerd, of liever dan zou 't eerst recht be ginnen. Hij wilde medicus worden. „Medicus 1" dat klonk als een klok, hij ver gastte zich aan het woord, sprak het gaarne uit, zag zich reeds gevestigd 'n Groote praktijk, 'n eigen thuis, waaraan zich dan onmiddellijk het beeld van Gré vast knoopte. Greetje, z'n vlam, die z'n gevoelig jongenshart stormenderhand veroverd en in lichte laaie had weten te zetten. 't Was zóó gekomen Op 'n muziekavondje, waar zij beiden ge vraagd waren hij, met 't verzoek vooral z'n viool te willen meebrengen, zij, om bij 't ac- compagneeren behulpzaam te zijn met blaadjes omslaan, gebeurde het, dat de pianiste, die juist verteld had, dat ze fruit „dolletjes" vond en 'n heel pond reine-claudes als dessert had gebruikt, 'n volkomen wijziging in het pro gramma bracht. De op vruchten beluste juffrouw had blijk baar de natuur getrotseerd, was eerst wat bleek rond haar neusje geworden en had, na 'n gehaaste aftocht, den violist met z'n „Trëu- merei" in den steek gelaten. De medicus in spé, ietwat ontnuchterd, zag geen kans den „droom" in zijn eentje ten ge- hoore te brengen en nam zich heilig voor z ij n patiënten het gebruik van dergelijke schade lijke lekkernijen eens en voor altijd te verbie den. Als lichtpunt in deze sombere stemming flitste de mogelijkheid van een nieuwe vinding door zijn brein een onfeilbaar middel tegen pruimenmisbruik, waardoor de wetenschap ge diend en zijn naam op veler lippen zou zijn Maar nu was 't pech en jammer van den haarlok, die juist voor deze gelegenheid zoo artistiek over z'n linkerslaap golfde en van 't losse, zwierige Liberty-dasje, dat „cachet" moest geven aan z'n verschijning en zijn spel. Enfin niets aan te doen I en onverschillig rondkijkend werd zijn blik getrokken naar zijn overbuurtje, een aardig blondje, dat hem zóó oolijk begluurde, als had ze z'n gedachten ge raden „Pardon", stamelde hij, niet wetend waarom hij eigenlijk vergiffenis vroeg. En lachend had het meisje, dat de blaadjes zou omslaan, gezegd„Zou ik 't misschien even mogen probeeren, tenminste als u met mij tevreden wilt zijn Ik heb mijn zuster nog al eens geaccompagneerd En hij, een oogenblik tevoren nog zeker van z'n mooie „streek", 't effect vaD z'n haarlok en Liberty-das, was opgesprongen uit pure blijd schap omdat zij 't vroeg en had gestameld als een schooljongen En 't was gegaan, bijzonder goed zelfs, a pri ma vista 1 en nooit bad de „Traumerei" zóó scbarmoripch geklonkon, wae z'n succes zóó groot geweest als dion avond 1 Zóó was het begonnen Ongelooflijk snel was het verder gegaan. Eerst 'n „toevallige" ontmoeting, den volgen den dag, toen een afspraakje, buiten de respec tieve vaders en moeders om en eindelijk, je loopt dan ook niet in een zak, wel? Was 't een publiek geheim, dat Dick en Gretje met elkaar „gingen", 't Was een leuk paartje, alleen wat erg jong, maar die laatste opvatting werd slechts gedeeld door een nurkschen vader en een paar oude, zure tantes Dicky was stralend om Greetje en zij trotsch op hem, om z'n durf, de beslistheid, waarmee hij verkondigde geen laffSn yleier of strooplik- ker te willen zijn, zooals andere jongens, die geen „karakter" hadden, maar zelf, door eigen kracht zijn weg te zullen maken. „Zóó wil ik het, absoluut!" zei hij dan en Greetjes zachte oogen werden nog zachter en ze had er haar sterken Dick des te liever om. j Ineens, gisteravond, was 't anders geworden. Als op den eersten dag hunner kennis making waren ze op een muziekavondje ge vraagd en zouden ze de „Trëumerei", hun lie velingsnummer, spelen. Een lang, donkeroogig meisje, zou de blaadjes omslaan- Ze wist niet waarom, maar vanaf *t eerste oogenblik dat zij Dick had aangezien en hem j de hand gegeven, kon ze het kind niet uitstaan. Was 't om de donkere oogen, die hem zoo eigenaardig opnamen, of om de bijzondere be langstelling, die hij het meisje bewees, toen hij aan haar was voorgesteld? I Greetje begreep er niets van, 't was gek, ge- I woon idioot, zooals Dick dien avond had ge- i daan. O, ze had ook haar oogen ln het hoofd, al keken ze niet zoo brutaal en heel goed had ze gezien, dat Dick iets in haar oor fluisterde, een of ander flauw complimentje, natuurlijk 1 toen hij haar bij 't weggaan 't eerst hielp den man tel aantrekken. Ze waren naar huis gegaan, hij, vroolijk en opgewonden; zij, stil en afgetrokken. 't Brandde haar op de lippen om Dick te zeggen, wat ze gezien had hem te vragen, wat dit moest beteekenen. Jaloersch dat was 't woord nie.t, maar boos, helsch was ze en o 1 zoo vreeselijk, ellendig teleurgesteld. Met moeite had ze de tranen teruggedrongen en geprobeerd „gewoon" te doen en te ant woorden als hij wat zei, maar 't werd haar te machtig en toen hij vol bezorgdheid vroeg „Ben je niet lekker, voel je je niet goed, Puk- kie had ze 't uitgesnikt „Nu is 't uit zei de „medicus", stond op en pakte haar polsen. „En nu "zul je mij zeggen, wat er aan de hand is P' Zóó bevelend had hij gesproken, dat Greetje opschrikte. Met een ruk gooide ze het hoofd achterover en de blauwe oogen, die nog vol tranen ston den, flikkerden nu zeker niet minder uitda gend dan de "zwarte kijkers, die al dat leed hadden veroorzaakt. „Of je 't zelf niet weet I" stootte ze utt. Vraag 't anders maar aan haar, met 'r leelijke kraaloogen Een oogenblik stond Dicky verstomd, toen, vechtend met z'n opkomende drift en 'n lach bui, kreeg z'n vroolijkheid de overhand en schaterde hij 't uit: „Greetje, Greetjedat' vreeselijke zwartje is.*., de dochter van den prof, dien ik voor 't examen krijg!Ik snapte 't, toen ik haar 'naam hoordeNatuurlijkik ben wat vriendelijk geweestben je er boos om TANTE LENNIE. reizen?" vroeg het manneke nog eena, met zijn onaangenaam krassend stemmotje. „Waarom niet?" zei Peter, die eigenlijk eon beetje bang was, maar dat niet wilde laten merken. „En zou je het ook graag willen?" „Ja", antwoordde Poter, terwijl hij bedacht dat een reis met een zeepbel hem in ieder ge val verlossen zou van het gezelschap van dat nare zwarte ventje. „Dus je durft het en Je wüt graag?" vroeg het mannetje nog eens. „Ja,.... mijnheer", zei Peter. „Ik heet Amrachiman", „Ja, mijnheer Amrachiman", herhaalde Po ter toen, fluisterend van opwinding over het vreemde avontuur en erg nieuwsgierig, wat er nu gebeuren zou. „Natuurlijk moet ik je eerst veel kleiner ma ken, anders kun je niet met een zeepbel mee", zei Amrachiman. Dat begreep Peter ook. Het kereltje zwaaide even met zijn vuurroode handjes, mompelde „Partapoelos, Partopoelus" en ineens stond Peter in een groot groen bosch. Ook de stammen der boomen, die lange, smalle bladeren hadden, waren groen. Het duurde een tijdje vóór Peter begreep, dat hij in het grasveld stond en dat de sprietjes alleen zoo groot als boomen leken, omdat hij zelf zoo klein geworden was. Voor hem stond een pikzwarte reus met een groenen neus en groote roode handen. Dat moest Amrachiman zijn. Het viel Peter nu pas op, hoe 'n onaangenaam gezicht die had. Eigen lijk was Peter bang voor hem, maar hij was een verstandige jongen en hij besloot, om dat vooral niet te laten merken, nu hij zoo klein en hulpeloos geworden was. Dat had hij van zijn vader geleerd. „Wie bang is, heeft*al ver loren", zei die altijd. „Wat moet ik nu doen?" vroeg Peter, zoo flink mogelijk. „Kom maar mee", zoi Amrachiman en hij pakte hem met een groote roode hand op en zette hem op het lage tafeltje, waar een reus achtige witte waachkom stond: het bakje met zeepsop. De zwarte toovenaar want zooiets moest hij toch wel zijn nam toen de pijp uit het bakje en maakte met zijn «akdoek den kop van binnen goed droog. „Kruip er nu in, steek je arm ln de opening van den steel en houd je vast, tot ik begin te blazen!" Dat deed Peter. De pljpekop kwam hem als een oven zoo ruim voor en zijn arm ging mak kelijk in den steeL Daar kwam de pijp in bewe ging! Plon6l ging de kop het groene sop in. Peter keek eens om en zag een prachtig re genboogvlies achter zich. Het volgend oogenblik kon hij zich niet lan ger vasthouden, maar werd hij tegen het tril lende zeepvlies aan geblazen: Amrachiman had Veel haast en weinig spoed „Tè veel haast en tè veel spoed, Je ziet, dat gaat niet altijd goed P de pijp aan zijn mond gezet en was begonm met de vorming van het bolronde luchtschi dat Peter over landen en zeeën moest voore, Het blazen hield nu op, een lichten sch( voelde de jongen nog en toen gaf hij een kre van verrukking, want daar zweefde hij, vrij i blij, in het zonlicht boven den tuin. Bcned< hem blies Amrachiman zijn zwarte wangi bol, om hem maar hoog te doen stijgen. Wat flitste daar voor een zwarte streep lani hem heen? Het was een doode tak van d( kastanjeboom en toon begreep Peters ineei hoe roekeloos hij geweest was. Als zijn bro; luchtschip maar even tegen het kleinste blaad stootte, was hij verloren! Maar gelukkig, toppen van de hoogste boonien was hij nu vr lig voorbij en nog altijd langzaam stijgen dreef Peter óver do frisch-groene weilande waar geen kans meer was op noodlottige bo singen. De jeugdige luchtroiziger kreeg schik in h geval: de zon scheen zoo mooi en wat had I een prachtig uitzicht! Het dorp lag nu al acht- hem, met zijn roode daken en hot grijze ker: torontje. Hij zweefde nu boven do hossein en hij snoof eens, of hij soms de lekkere har lucht van de dennenboomen kon ruiken, ma? dat ging niet Hoe dun het omhulsel van zi- ronde gevangenis ook was, het sloot hem toe volkomen van de buitenwereld af. Wat waren die wit ln de zon glinster ene bergen in de verte? Zouden dat de duinen t zijn? Achter de duinen lag de zee, dat Vist h Als zijn zeepbel nu eens barstte? Aan die mi gelijkheid had hij warempel nog heelemm niet gedacht en toch moest dat vroeg of la? gebeurenl (Slot volgt) De reis met de Zeepbel door AMBER. Kleine Peter was achter in- den tuin aan het zeepbellen blazen. Hij had er op dien mooien voorjaarsdag al heel wat de wijde wereld inge stuurd, maar die had hij allemaal boven het groote weiland achter den tuin zien barsten, als ze tenminste al niet eerder door een bot sing met één of anderen tak waren bezwe ken. Maar nu was hem dan een bel gelukt, die het al heel lang uithield. Misschien kwam dat wel, omdat het zeepsop nu pas goed begon te worden, want warm, pas gemaakt sop is nooit veel waard (Jat had Peter al zoo dikwijls op gemerkt. Langzaam steeg de zeepbel al hooger en hoo- ger, tot hij over den top van den grooten kastanjeboom wegdreef, de weilanden over. Peter bleef er lang naar staan kijken en hij zag zijn mooie bel wel steeds kleiner worden, maar barsten zag hij haar niet. Waar zou die wel heelemaal terechtkomen? Misschien wel ln een ander land, misschien wel bij wilden, die nog nooit een zeepbel hadden gezien en bang zouden wegloopenl Wat zou die bel niet allemaal te zien krijgenl Peter zou best mee willen reizen, over landen en zeeën, om dan neer te dalen op een eiland met wilden, »diq hem natuurlijk tot koning zou den uitroepen. Als ze hem dan later maar niet opaten „Zou Je heusch met een zeepbel durven mee reizen?" hoorde hij ineens een krassend stem metje vragen. Peter keek om, maar hij zag niemand. Hij keek opzij en voor zich uit, maar nog zag hij niets. Toen werd de vraag herhaald en merkte Peter, dat het een klein kereltje was, dat tegen hem sprak, maar half zoo groot als hij zelf, zoo dat hij er overheen had gekeken. En de grootte of eigenlijk de kleinheid van het ventje was nog het merkwaardigste niet: het was pikzwart met een groenen neus en vuurroode handen. Peter wist niet, hoe hij het had. „Zou je heusch met een zeepbel durven mee VLIJTIGE MOEDERTJES. Een schaar, een klosje garen, een naald en draad er bü, een eiletje, een kluwen, een kussentje van zij Een priemptje en een veter, een knoopje en wat band, een vingerhoed, een strookje, een heel mood stukje kamt. Een lintje en een strikje, een gespje, een oein-tuur, dat alles kun je vinden in 't stille middaguur, In poppenmoedershoékje daar zitten bij elkaar klein Tootje en Margootje, Mariannetje en Olaar. Ze knippen en ze naaien, en plooien o, zoo fijn. de nieuwe poppenkleertjea, van z(jde en satijn. Gauw is er een partijtje voor iheel de poppensohaar. dus als zii niet hard naaien komt niemand daarvoor klaar! HEEM ANNA»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17