VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
DE ZONDERLINGE MAN.
HET DORPSLEVEN
IN CHINA.
■ff*
Bijvoegsel der Schager Courani van Zaterdag 25 Juni 1927. No. 8071.
NA DEN VERKIEZINGSSTRIJD.
Ze hebben 't elkaar weer eens ingepeperd,
Ze hebben 't elkaar ongezouten gezegd,
Ze hebben pamfletten, brochures geschreven,
Omstandig elkaar in de luren gelegdl
Er is weer beweerd met een wijzende vinger,
Gestriemd en geschetterd, partij na partij
Hield fier haar program in de hoogte geheven
En riep met verheffing van stem: „Dat zijn wij!"
Ze' hebben bij massa's de fouten gevonden
Van and'ren, ontleed in een grimmig debat,
Vol vinnige woorden en scherpe gezegden,
Waarin soms iets kwetsends den boventoon had!
Ze stonden als rechters hun oordeel te vellen,
Ze spraken van „schande" en „duister geknoei",
De wrekende vuist beukte woest de katheder,
„Vergaad'ring 't is schande!" en 't zaaltje riep: „Foei!"
Ze hebben elkander hun zwakheid verweten,
Het eigen program was het toppunt van kracht,
De eenige kans op gezonde genezing,
Waarop de gemeenschap al jaren lang wacht!
Die and're programs, och meneer, laat ze praten,
Die geven van stugge kortzichtigheid blijk,.,.
Zoo lag het maatschapp'lijk en 't geest'lijke leven
In stukjes en brokjes voor ieder te kijk!
Wij hebben geluisterd met wiss'lend genoegen
Soms stelde een rede ons danig teleur,
We hebben gefloten, gejuicht en gemompeld,
Gebaren gemaakt met een hoogroode kleur!
We hebben geluisterd met strakke gezichten,
We hebben ten slotte geen jota geleerd,
De tegenpartij werd al pratend ontweken,
Voor d' eigen partij; werd geapplaudisseerd! 11
Gelukkig, de stembus heeft eiind'lijk) gesproken
En 't land komt tot rust na den hevigen strijd,
De lucht is gezuiverd na 't bulderend onweer,
Na 't woedend debat en 't verkiezingsverwijtl
We zijn deze dagen zoo spoedig vergeten,
Nu eenmaal de zetels opnieuw zijn bezet,
Uit alles werd toch nog de vroedschap geboren,
De wijsheid en later... 't belastingbiljet!!!
valiesje af, dat de heer Haas in de hand' droeg en
waarin hij zijn pyama en tandenborstel meedroeg
zijn groote koffer kwam met de goederentrein en
wilden dit met alle geweld voor hem dragen. Ener
giek schudde de heer Haas van „neen". Drie hotel
portiers met gouden banden om hun pet, drongen
op hem aan, toen hij buiten het station trad, voeg
den hem woorden toe, als. Europa-Hotel, Hotel Im
peria, K'aiserhofl Neen, schudde de heer Haas.
Eindelijk verlost van al deze belagers, stapte hij
zielsvergenoegd voort, het bergstadjeeigenlijk was
het een dorp in. Hij doorliep het heelemaal, daal
de een bergpad af, naar het meer. Vlak aan het
meer stond het kolossale „See-hotel", een enorm ge
bouw, van witte steen opgetrokken. Haas liep het
minachtend voorbij, keek smalend naar de 'drie goud
gebiesde portiers en den chasseur in grijze livrei met
zilveren knoopen eü de kellners met gouden versier
selen op hun schouders, die hij bij den ingang en in
den hall zag loopen en staan. Hij rilde, alleen al bij
de gedachte, voortdurend door zoo'n leger van
fooienjagers omgeven te zijn. Schuin daartegenover,
aan een zacht ruischend beekje, omgeven door een
grooten tuin, stond een eenvoudig huisje, bijna ge
heel van bruin hout opgetrokken, een soort ch&let.
Het zag er buitengewoon landelijk uit en het droeg
den gemoedelijken naam van „In der grünen Wiese".
Ha, dacht Haas, dat was net iets voor hem, dat hotel
„In de groene weide". Hij stapte naar binnen. En
tien minuten later had hij' een kamer gehuurd, rus
tig, aan de achterzijde van het huis gelegen. Het was
negen uur in den avond, toen deze gedenkwaardige
gebeurtenis plaats greep. En om zijn schade in te
halen, besloot Haas meteen naar bed te gaan. Wat
zou hij heerlijk slapen! Een kwartier later lag hij,
in zijn pyama onder de koele lakens van zijn ka
mer in „der grünen Wiese".
(Alle rechten voorbehouduen.)
Juni 1927.
KROES.
Een waarachtig verhaal van een kort reisavontuur,
door SIROLF.
Met den plezierigen glimlach van den vacantie-
ganger om de lippen stapte de heer Haas uit den
trein in het schitterend gelegen plaatsje in de Oos-
tenrijksche bergen. Hier zou hij nu eens een paar
weken, ver van alle drukke zakengedoe, telefoons,
telegrammen, koersen en effectennota's, doorbrengen
met luieren in een malsche bergweide, of dobberen
op de kleine groene golfjes van het zalige meer. En
lékker eten en vooral..lekker slapen. Die ver-
wenschte slapeloosheid had hem nu al zoo lang ge
plaagd. Maar nu zou het uit zijn daarmee. In een
knus, rustig, landelijk hotelletje zou hij zijn intrek
nemen. En als hij dan overdag goed at en in het
zonnetje zich liet koesteren, dan zou hij 's avonds
geen uren meer liggen woelen en wroeten in zijn
warme bed, voordat hij eindelijk een hazenslaapje
zou kunnen pakken. Want, was het geen irpnie, de
heer Haas had een hazenslaapje. Zoo sliep hij, zoo
was hij weer wakker. Tja, maar dat zou hier ver
anderen. Hij had expres niet vooruit kamers be
sproken in een hotel, omdat hij zelf een heel stil, ge
moedelijk hotelletje wilde uitzoeken, niet zoo een
waar je valt over de kellners en de liftboys en de
chasseurs en de kamermeisjes en de gegallonneerde
portiers. Daar gaste hij voor!
Drie, vier „Gep&cktrager" schoten op het kleine
Op den dag van ons huwe-
lilk nebben we samen een auto
tochtje eremaakt.
En waar heb ie de witte
broodsweken doorgebracht
In het hospitaal!
Geef me 'n segaar, meseer.
Waarom?
Ik zou vandaag graag uit
school blijven en meester laat me
niet gaan ais ik met écht ziek
ben.
Het viel niet mee. Hij had gedacht nu wel zoo da
delijk in te slapen. Na die vermoeiende reis en die
wekenlange voorbereidingen voor zijn vertrek. Maar
voortdurend spookten hem allerlei gedachten door
het hoofd, over zijn reis hier naar toe, over het
groote hotel met de ontelbare kellners en portiers aan
de overzijde. Doch ten slotte, na een goed uur woe
len, viel hij in een lichte slaap. Een echte hazen-
slaap, in alle mogelijke beteekenissen van het woord.
Een oogenblik daarna schrikte hij wakker, door
een snerpend geschreeuw van een kat. Miaaaaauw,
miaaaaauw! klonk het langgerekt en doordringend.
Haas was meteen klaar wakker. Wat was dat nu?
Onophoudelijk klonk daar het gemiauw van een kat.
Vlakbij. Voor zijn deur. En of hij nu al riep: ga weg,
kssscht, vort! Het gaf niets. Hiji bereikte er alleen
mee, dat het dier nog harder begon te schreeuwen
en nu ook aan zijn deur krabde. Haas sprong het
bed uit, maakte de deur openen daar vloog een
groote zwarte kat naar binnen en sprong ergens in
een hoek van de kamer op een stoel. Haas draaide
het licht op. Daar zag hij, in een hoekje van een so
fa, die hij nog niet opgemerkt had in zijn haast om
naar bed te komen, de zwarte kat liggen, bezig aan
drie kleine blinde poesjes te geven, wat elke moeder
op zijn'tijd aan baar baby's geeft. Drinken. Een
oogenblik dacht Haas na. Zou hij bet dier met haar
kroost buiten de deur zetten? Och, dat kon morgen
ook wel. En meteen sprong bij weer in bed, nadat hij
de deur gesloten en het licht uitgedaan had.
Niet weinig verstoord door deze onderbreking van
zijn slaap, hervatte hij wederom zijn strijd tegen de
slapeloosheid. En na een half uurtje gelukte het hem
warempel hem leek het echter wel drie uur toe
i den slaap weer té vatten.
Lang zou het evenwel niet duren. Want daar werd
plotseling hevig op de deur gehonkt. Tenminste, Haas
meende, dat het plotseling was. Hij had namelijk
niet gehoord, dat er eerst zachtjes geklopt was en
dat dit kloppen langzamerhand was overgegaan in
een hard bonken. Haas schokte overeind en riep
wild: Jaja, wie is daar?
Er wer£ aan de deurknop gemorreld. Dan ging de
deur op een kier open. Op de gang stond een oude
man, met een blauw voorschoot voor, die hem be
leefd, in zijn moeilijk verstaanbaar dialect vertelde:
Laatst voorspelde iemand den dood van een bandiet't Kwam
precies uitl
Bij welke kaartlegster was die geweest?
Bij geen enkele, 't Was een rechter die de voorspelling
deedl
WARE WOORDEN.
I
Uit het kleine ontwikkelt zich
vaak het groote uit het kleinzieli
ge aiooit. Dit zij de leer der opvoe
ding.
Oefen uw tong) oimi gemakkelijk te
zeggen „ik weet het niet".
f
De liefde schrijft niet haar uit
gaven op, één blad, en haar ont
vangsten op een ander; want haar
uitgaven zijn haar ontvangsten*
ïn haar werk ligt haar Hoon*
i
D!e kunstenaar heeft niet te zor
gen, dat zijn werk waardeering
vindt, maar dat het die verdient.
Hoe meer de mensch zichzelf be
vrijdt van <ie noodzakelijkheid van
te arbeiden en zich' gewent aan
weelde, des te meer verliest hij de
veilige zekerheid, die arbeid geeft,
daar hij er onbekwaam toe wordt.
Ik ga nu naar huis meneer, maar zoometeen komt
de nachtportier, als U soms wat noodig mocht heb
ben, dan belt U maar, hier i9 de bel, naast het knop
je van het licht. Dan komt de nachtportier wel bij U,
goeden nacht meneer, wel te rusten!
Haas bromde iets onverstaanbaars. Hij was woe
dend. Met een ruk 'trok hiji de dekens over zijn schou
ders en trachtte weer den slaap te vatten. Hetgeen
hem na geruimen tijd eerst gelukte.
Toen werd er, nog geen vijf minuten later, met een
paar stevige ^knokkels op de deur geklopt. Haas
dacht van woede te stikken. Wild schoot hij over
eind, brulde allerlei onvervalschte. Amsterdamsche
scheldwoorden, in de richting van de deur en wierp
er ten slotte een van zijn schoenen tegen aan. Toen
klonk van huiten in de gang, een stem, 'die zei: Ik
ben de nachtportier, meneer, er is een1 groote koffer
aangekomen, wil U hem hier boven hebben, of zal ik
hem maar zoolang beneden laten?
Beneden laten, idioot! schreeuwde Haas heesch.
De voetstappen van den nachtportier sloften lang
zaam heen. Haas hoorde hem de trap In do gang
afdalen. Eindelijk was het weer stiL Maar het duur
de heel lang, voor Haas weer in de armen van Mor-
pheus rustte. Echter, de rust zou van korten cLuur
zijn. Want werd daar niet op de deur gebonkt? Ja
zeker, er werd geklopt, lang en nadrukkelijk. Haas
was een mensch, der razernij nabij, toen hij voor de
wie-weet-hoeveelste-keer wakker schrikte, om te ont
dekken, dat er iemand op zijn deur stond te bonken.
Hij zei, of liever: schreeuwde, eenige heel onnette
woorden. Vanaf de gang kwam dezelfde stem van
daarstraks, die zei: „Hij was niet voor U, meneer,
die koffer! Hij was voor iemand anders!"
Het was goed, dat de nachtportier zich ditmaal
snel verwijderde. Want de heer Haas was uit bed
gesprongen, met iets waanzinnigs in zijn oogen. Toen
hiji de deur had opengerukt, was de portier al op de
trap verdwenen. Hetgeen zijn geluk was. Want an
ders had men stellig den volgenden dag van iets
heel ergs in de kranten gelezen. Haas slikte zijn
emotie met drie glazen koud water weg en stapte
dan weer in zijn lauwe bed. En hij was juist op het
punt om in te slapen, toen er, vlak onder zijn ven
ster, plotseling een haan luid begon te kraaien: Ku-
kelekukuüll Met lange uithalen. Haas sprong uit
bed, greep de lampetkan van de waschtafel, stootte
zijn groote teen geweldig aan dén poot van het le
dikant, rukte een raam open en slingerde den gan-
schen inhoud van de kan naar huiten. Als eenig
antwoord daarop kwam, nog krachtiger dan te vor-
ren: Kukelekukuü!
Op dat moment werd er weer zeer nadrukkelijk op
de deur geklopt. Er schemerde misdaad in de rood-
beloopen oogen van Haas, toen hij de deur open
rukte en tegen den nachtportier bulkte; Wat
mot je?
„Ik dacht hem, ik ikstoiterde de man
verschrikt, „U, ik, ik dacht, ik vergiste me, de me
neer die hier altijd op deze kamer sliep, moest altijd
om vier uur geroepen worden, om de zon te zien op
gaan, maar ik, ik vergat, dat hij gisteren is vertrok
ken, daarom ziet U
Verder kwam hij niet. Krankzinnig van woede had
Haas zijn kleeren van den stoel gerukt, zijn schoe
nen opgepakt, en zijn koffertje, en nu rende hij met
wilde gebaren, het schuim op de lippen, naar be
neden, de voordeur uit) regelrecht naar het groote
hotel aan den overkant. De waard, inderhaast door
den nachtportier gewekt, staarde hem na en terwijl
hij zag hoe Haas daar aan den overkant met wilde
gestes met den goud-geuniformden portier onderhan
delde, mompelde hij: Wat een zonderlinge man! Ze
ker gek geworden!
Maar de „zonderlinge man" lag vijf minuten later
op een klein kamertje op de vijfde verdieping aan
de achterzijde van het groote hotel en poogde daar
den slaap, te vatten, terwijl woeste nachtmerries van
katten en hanen en nachtportiers en koffers en vuur
roode zonnen hem belaagden.
En waaratje, na een half uur sliep hiji!
Om drie uur 'a middags werd hij wakker.
De volgende week komen
er tweehonderd ^merikaansche
dokters m Amsterdam.
Goeie genade. Wie is daar
zóó ziek?
De Belgische missionaris, Arthur Segers, die onge
veer twintig jaar in Noord-China vertoefd^ en daar
door alle gelegenheid gehad heeft om land en volk
door en door te leeren kennen, geeft in de Wereld
kroniek een beschrijving van het dorpsleven in China,
dat in verband met de internationale belangstelling,
die het Hemelsche Rijk op het oogenblik geniet, wel
ieders aandacht moet hebben.
Het dorpsleven, aldus A. S., is om zoo te zeggen het
leven van bijna al de Chineezen. Buiten een aantal
steden, met hun handel, telt men in China met dui
zenden de dorpen, en nog eens moet ik zeggen, ala
men een dorp heeft gezien, heeft men ze alle gezien.
Al de dorpen zijn droef en eentonig, 't Zijn overal de
zelfde huizen, dezelfde vuile straten, zonder de minste
gelijkmatigheid. Ik heb nooit een schoon, sierlijk en
welstellend dorp ontmoet, op de honderden die ik op
mijne reizen ben doorgetrokken. Zij kenden alle ver
val en een Chinees herstelt maar, als het uiterst noo
dig is! Dan, een welgestelde of rijke familie is het
maar eenige jaren; want de Chineezen verklaren dat
zelf door een spreekwoord: „Eene familie is maar 30
jaren rijk, indien de ouders 't fortuin niet verkwisten,
dan doen het de zonen", en inderdaad, 't opium roo-
ken, 't spelen, 't goed eten en drinken en 't vadsig
leven, brengen de meeste families ten onder. Men
zal dit licht begrijpen als men weet dat een Chinees
maar leeft om te genieten, 't is daarom dat de Chinee
zen zoo weinig initiatief hebben, noch vooruitstre
vende gedachten, noch zich de moeite zullen geven,
om iets voort te brengen; zij houden zich tevreden
met 't geen zij hebben. Een Chinees leert leven om de
meeste genoegens te hebben met de minste krachts
inspanning.
De Chineesche huizen zijn gebouwd van klei-aarde
gemengd met gekapt stroo. In de kamers onder 't
venster of langs den muur staan de bedovens. Het
huisraad is heel eenvoudig en schaaxsch: enkele
kasten om kleeren en voorwerpen in te bergen, een
omlijste spiegel, een paar vazen en enkele potjes. Op
de muren zijn eenige beeldekens geplakt; op de eere
plaats dat van den afgod, waarvoor kandelaars en
een wierookbrander staan. Op een tafeltje, of op een
kast staat een „tablet" van hout, waarop de naam
van den overledene staat geschreven, en waarin, vol
gens hun leer, zijn geest huist Die tabletten zijn in
vereering en voor den Chinees heilig.
In de huizen is geen de minste orde. „Straks heb
ik dat voorwerp weer noodig", zegt de Chinees, „en
't kan maar ergens staan". Alles ligt overdekt met
een dikke laag stof, waarover soms eens een veder
stoffer gaat Ih de kamers is het eene aardvloer,
waarin bij de eene veel, bij de andere minder holen
zijn, langs waar ratten en muizen, die overal in gropt
getal zijn, binnen komen, en zij doen niets om er
zich van te ontmaken. Enkele hebben eene v*al,
guillotien, maar als zij niet lukken. pevfn zij <jch