een écht „Hoüandschen Jonnen"
toen geen Hollandsche jongen was.
de school uitging, ontstond er een
te drukte op straat. Allen verdrongen el-
en trachtten vooraan te komen. De
werden op zij geduwd en klaagden
zij niets konden zien. De grooten hadden
este plaatsjes veroverd. Slechts een enkele
hen had medelijden met zijn jonge mak
en tilde er een op, om hem ook te laten
m. Maar weldra ging er onder allen een
gejuich op en werd ieder tevreden gesteld,
er te zien was?
en middag was een jong Zigeunertje ln het
gekomen. Hij had een aap bij zich. 0, wat
ardig beestje was datl Het droeg een mooi
pakje en een hoed met een veer, die ech-
door de tallooze grimassen, scheef ging
>n.
ij kon gezichten trekken als een kwajongen
stapte als een generaal zoo deftig over de
at; dan klom hij in een ommezien tegen do
son op, zette zich.in een vensterbank neer
peuzelde op zijn gemak de nootjes op, die
kinderen hem toewierpen. En als het
atje dan heel in de hoogte zat, hadden de
ntejs het meeste schik, dan konden ze hem
echt goed zien.
oen de voorstelling was afgeloopen nam de
jen zijn aapje op en met zijn rechterhand
hij den kinderen zijn centenbakje toe.
allen kanten drongen ze aan om er wat
;e gooien; verlangend het vlugge diertje van
hitbij te zien. Wie géén cent bij zich had,
gauw naar huis1 om moeder een te vra-
Velon brachten ook lekkers mee voor het
je, waardoor het beest zooveel kaakjes en
kreeg, dat het met kwajongensachtige
dadigheid den gever weer alles in het ge
gooide; wat algemeen gelach veroor-
ikte.
)e Zigeunerknaap voelde, dat zijn bakje goed
ruld was en daar bij de toeschouwers de lust
geven verdween, besloot hij, voor dezen dag
voorstelling te staken en een onderdak te
Jken,
ïet was een groote plaats, waar hij dezen
i was en de jongens wezen hem al spoe
lt een herberg, die niet te duur was. Het was
i oud vervallen huis, dat er niet aanlokkelijk
zag, maar dit schrikte den Zigeunerknaap
it af, hij wist, dat mooi logies mooi geld
stte en hij moest zuinig zijn.
De waard keek hem wantrouwend aan.
,Weet je wel wat een nacht verblijf kost?
zee kwartjesl heb je wel zooveel geld bij je?"
Waar de Zigeunerknaap lachte.
.Ik heb geld genoeg f zei hij. Tegelijkertijd
t hij zijn goed gevuld bakje zien en liet het
fhmelen.
Dit stelde den waard gerust en hij wees zijn
igen gast een kamertje op zolder, waar in
n rammelend ledikant een oude matras lag,
dekt met een deken vol gaten.
Hier mocht de jongen voor zijn kwartjes den
icht doorbrengen. Armoedig verblijf 1 Maar de
me zwerver had dikwijls genoeg onder den
boten hemel moeten slapen en was dus te-
eden, dat hij een dak boven het hoofd had.
*Ga je nog weg?" vroeg de waard.
*Ja", zei de jongen. Jk wou nog even de
faat op. Kon ik den aap maar ergens latenT
„Hier in de kamer mag MJ niet blijven, dan
ekt hij den boel ertuk".
De jongen keek om zich heen, maar zag niets
ai nog stuk gemaakt kon worden, daar alles
ren oud en versleten was,
'De eenige stoel, die er stond, miste een poot
i de mat was gescheurd, het behang hing aan
Ètrden, de handdoek, die bij de gebroken lam-
)tkan hing was gerafeld. Wat zou het aapje
ter nog kunnen bederven?
Maar de knaap hield zijn mond, want hij
as bang, dat het beest, waarmee hij z*n kost
oest verdienen, door het raam, waarvan de
dtengebroken waren, zou kunnen ontsnap-
Wel zou do aap weer terugkomen het
lor was trouw, maar hij zou zioh aan do echer-
ta kunnen bezeeren. Daarom vroeg de jongen:
Daas, weet je een ander plaatsje, waar ik hem
in laten?*
Jk heb nog een konijnenhok op zolder staan,
jar mag hij wel zoo lang inzitten."
t Was geen mooi verbfijf voor het arme dier,
nar de aap was net als zijn meester, tevreden
«et weinig. De knaap volgde den waard naar
3n zolder, waar de onmogelijkste wanorde
Berechte, hl sommige tijden van het Jaar had
herbergier het verbazend druk. Dan kon hij
He gasten niet bergen, maar nooit dacht hij
paan, een weg te sturen. Dan ging hij naar
&n zolder, waar rammelende ledikanten, ka-
ptte matrassen en duffe dekens door elkaar
Igen. sjouwde hij naar de armoedige vertrek
je on bezorgde zoo den reizigers een legerstede,
■osaohen dien rommel stond in een hoek, het
onijnenhok. Daar werd het aapje gedurende
Gerrit vruchteloos armen en beenen sloegen,
had hij in een ommezien den kruin bereikt Zijn
nieuwe vriondjes waren een en al bewondering,
maar hun verbazing steeg ten top, toen hij met
het grootste gemak over een breede sloot
sprong. Zij hielden hun hart vast, toen zij za
gen dat een groote stier op hem afkwam
benige Jongen zou van angst op den loop zijn
gegaan. Hij niet. Bedaard ging hij achteruit
nam een flinken aanloop en sprong behendig
weer op den anderen Oever.
Zoo ging de avond vroolijk voorbij. Alleen
Gerrit was niet zoo erg tevreden. Tot nu toe
had hij als de bolleboos van de jongens gegol
den. Gerrit klom het best. Gerrit zwom het
best. Gerrit liep het hardst en hierop was Ger
rit niet het minst trotsch. En nu ineens zou hij
op den aèhtergrond raken 1 Dat beviel hem nie
mendal en toen de jongens vroegen of hij
de Zigeuner nog een paar dagen wilde blij
ven, drong hij hier in 't geheel niet op aan.
„'t Is een praatjesmaker! Ik begrijp niet,
waarom jullie zoo met hem weglooptl" mom
pelde hij.
Al babbelend wandelden de jongens naar het
dorp .terug. Zij kwamen voorbij tuinen, die door
een muur van den weg waren gescheiden. Over
deze muren zag je de kruinen der vruchtboo-
men, waaraan prachtige appels en peren hin
gen.
„Willen we het spelletje van gisteravond nog
eens doen?" vroeg Gerrii Wat voor spelletje
was dat? Gisteravond hadden ze „rooverfje"
gespeeld. Daar scheen geen kwaad achter te
schuilen, maar het spel, dat de jongens gedaan
hadden, was wel kwaad, want met recht mocht
het rooversspel genoemd worden. Een paar
makkers werden op den uitkijk gezet; een paar
anderen bleven bij den muur staan en nog an
deren klauterden er over, klommen in de hoo
rnen en smeten de appels en peren naar bene
den.
Gerrit had opnieuw trek in een appel en zei
tegen den vreemden jongen: „Ga je mee, den
tuin in? Willen we eens zien wie het eerst aan
den overkant is?"
Maar de Zigeunerknaap deed aan het spelle
tje niet mee.
„Ik steel nietr zei hij kort.
Nu werd Gerrit woedend.
„Noem je dat stelen? 0, ik merk *t al, jij bent
*n heilig boontje, ik had 't al gedacht!"
(Wordt vervolgd.)
De Glaskraam bij den
Uuden 1 oren.
FTNKSTEBVERHaAL
door
HERMANNA.
Frits stormde de huiskamer binnen, cup den
voet door zijn zusje Betuy gevolgu.
•„Moes! Zé zijn ai zoon eind met de kramen!
Druk dat 't op de mankt is! Benifrf En
„0 Moekle, we hebben zoo'n pret gehad. Toos
en Rie en Hermaen en ikmoet u 's hooren:
bij den toren, u weet wel
„Ocih kind, hou jij je nou stdil; ik ben met
Moes aan 't praten. Moes, Moes," luister u nou
naar mijer komit ook een kraam, een heel
en al de jongens mocörten üelpen en
ik??16"
i beestje
,©n aaide
hij beloofi
ri als hij terug-
herberg* om bróód
i zijn
ofde lekkere
Qn nacht
ft sloot het toen op, nai
botjes t© zullen meebi
Iwam. Daarna verliet h
n vruchten te koopen.
Toen hij op straat kwam, was hij weldra
oor oen troop schooljongens omringd. Die
napen wilden gaarne met den Zigeuner ken-
vroegen hem, waar bij vandaan
wam_ hoe hij aan zijn aapje was gekomen en
*o al ni©0r. De vreemde jongen antwoordde
goed hij kon en was spoedig met de ande-
ao do boste maatjes.
Hij ging met de jongens naar het veld, waai
oh kostelijk vermaakten. Wat een genot
ad de arme zwerveling dat hij als een echte
■ngen met hen mee mooht doen. Hij bleek on-
©r de knapen niet de minste te zijn en dtt
to&kte hom eens zoo blij.
uL&8 ooo dikken boom, waaromheen Jan en
ij den toren. Moekie..-,en we nebben zoo
Rie deed 't precies naze balde
.r vuisten en Mep zoo kromo, dol was 't!"
„Kinderen, kinderen" Lachend hield Moeder de
handen voor de ooien. „Straks hitster ik naar
ieder op z'n beurt. Nu eerst koffiedrinken. Vader
blij fit op H kantoor; hij belde op 't was zoo
druk. We zullen dus maar gauw beginnen"
Vroolijk scheen de zon de huiskamer, dde op
de Gracht uitzag, binnen. In de vensterbank koes
terden zidh Moeders planten in de gouden stra
len. Een heerlijk gezicht! Maar Frilte en Betty
hadden te druk met hun boterhammen en toen
die op waren, hadden ze eerst reoht geen tijd
om naar de bloemen te kijken. Moeder moest im
mens nog alles hooren van wat ze op de markt
gessien en beleefd hadden op hun weg van school
naar huls!
De voorjaarsmarkt, die volgons oud gebruik
tegen Pinks teren in *t stadje gehouden werd,
had de levendige belangstelling van de jeugd,
't Was dan ook maar geen kleinigheid van dien
ouden rommel planken ten minste zoo leek 't
oppervlakkig besohouwd - zulke mooie kramen te
zien opbouwen, ja. soms te heipen opbouwen
dat was eerst fijn, als je dht gebeuren mocht!..,
Flits was zoo gelukkig geweest. Geen wondeer
dat zijn mond niet stilstond: Moeder moest er
alles van hooren. Maar Betty popelde om Moeder
ook haar wederwaardigheden te veertellen; zij
had geen kramen hiedpen opbouwen, neen, maar
iéts veel en veel Jeukere" had zij te vertellen.
Eindelijk kwam ze aan 't woord en nu ratelde
ze in één adem door. Moeder begreep er eerst
niet veel van, maar toch, zoo langzamerhand,
drong 't tot Moeder door en Moeders ge
zicht werd al ernstiger.
„Betty, kind, warht eens even! Bedoel je, dat
jullie: Rie Hermientje. Toos en jij dde oude vrouw
geplaagd hebben, nagejouwd en dat kleine meisje
achterna gezeten hebben onder bedreigingen,
alleen maar omdat 't vreemdelingen zijn, die er,
in Jullie oogen. andere uitzien dan de menschen
hier? Ja, Betty, is dat werkelijk zoo? Ik hoop.
dat i(k "i verkeerd begrepen heb. kind!"
Betty kreeg een kleur en trok een pruilmondje
„Nou Ja, wat zou dat? Wat steekt daar nou
in? U is ook alti
zoozooen we hebben
zoo'n pret gehad; ik dacht, dat u 't leuk zou
vinden; als Frits wat vertelt, is 't altijd goed en
en als ik ik dan is u op eens zoo
kwaad!" Betty barstte in snikken uit; driftig
fltaet ze bordje en melkbeker van zich ai.
Wat bedremmeld keek Frits naar haar.
*Ja," zei hij toen, „ja maar, Moeder, 't waren
heusoh zulke gekke lui, o, allergekst wij moes-
ton ook zoo vreeseJijk lachen en Piet Verdale
„Zwijg!" Moeder keek heel streng. „Ik
schaam mij over mijn kinderen, over mijn bedde
kinderen."
Nu durfde Frits ook niets meer zeggen. Ver
velend, dat Moes dat zoo erg vond! 't Was nog
wel Woensdagmiddag.... anders zoo eeaig.
met Moes udft.... met dat fijne weer naar den
speeltuin of zoo.... Langdurig schopte hij naar
Beriy; die 'r schuld was 't. die meisje ook
die brachten altijd alles in de war.
Maar - 't zou nog genoeg meevallen! Poen
Moeder den koffdeboel had afgewasscmen; ging zij
aan de plano zitten en speelde allemaal gezel
lige, vrool ijke liedjes, (jie de kinderen goed ken
den. Tweetal zong' graag en al gauw neu
riede Frits mee en Betty kwam uit haar pruil
hoek en schoot ook diohter naar- de piano toe.
Na een poosje hield Moeder een oogenblik op
bedacht zioh even, sloeg een paar accoorden
aan en nu weerklonk er een plechtige, ge
dragen melodie, die grooten indruk op bedde kin
deren maakte. Toen de laatste klanken waren
weggestorven, bleef 't even heel itdil.
„Hè", zed.Frits met een zucht: „dat was mooi,
eoht mooi, Moes! Wat voor lied was dat?"
„Ben heel oud kerklied, een Latflnsoh Pink
sterlied: „Veni CreacOr Spiritus" dat door
Luther vertaald is."
„O ja, 't ia gauw Pinksteren. Zondag al, hè
Moes?Moes. wèt beteekent Pinksteren eigen
lijk? Weet u het?"
„Ja zeker Frits." Moeder glimlachte; „maar
je dot nu mat een paar woorden te zeggen, zóó
dat je 't ook begrijpen kunt, is wel wat moeilijk.
Onthoud dat maar.... en jij ook, Bettydat
we er door 't Pinksterfeest aan herinnerd worden,
dat alle, alle menschen, waar zij zdoh ook op de
wereld bevinden, broeders zijn, kinderen van één
Hemelschen Vader en dat zij elkaar daarom ook
behooren lief te hebben als kinderen uit één
groot gezin. Dat is voor 't oogenblik voor jullie
genoeg"
Nu sloeg Moeder weer eenige accoorden aan
en begon daarop 't bekende: „Klnd'ren van één
Vader' te zingen. Frits zong mee en ook Betty,
die een heel goede stem had, viel in.
„Alleen als we daarnaar ook handelen H
niet enkel maar zoo zingen zullen we een
goed en gelukkig Pinksterfeest kunnen vieren",
zei Moeder, terwijil ze haar tweetal ernstdg-
vriendelijk aankeek en daarna de piano sloot.
Betty kroop tegen haar aan. ,Js, is u niet
boos meer om zooeven, Moekie?"
„Neen Moes?" vroeg Frite nu ook.
Jk was meer bedroefd dan boos.... die oude,
vreemde vrouw, dat kleine meisje, van wie jullie
mij verteld hebt, die vreemdelingen, zijn toch
evengoed Gods lieve kinderen als jullie. In plaats
van ze te plagen, moest je vriendelijk tegen ze
zijn, ze helpenwie weet, hoe ongelukkig zij
zich voelen in een vreemd land. waarvan ze mis
schien niet eens de taal kunnen verstaan".
Betty pakte Moeder onstuimig. „Ik ga dadelijk
naar ze toe; ik zal 't meisje al 't lekkers geven,
dat ik nog over heb van mijn verjaardag en"
,.En ik zal ze helpen de kraam op te bouwen,
want 't oude mensch sjouwde zelf aldoor met
die zware planken," riep Frits uit
„We gaan met ons drietjes eens kijken." sprak
Moeder kalm; „daar beginnen we mee; neen,
Betty, kind, nu niet in een ander uiterste ver
vallen. Zet je hoed maar op."
Even later waren Moeder, Frits en Betty op
de markt, waar 't gezellig bedrijvig was. De
meeöte kramen waren ad bijna voltooid. Voetje
voor voetje slechts kwamen de wandelaars voor
uit; telkens moesten ze uitwijken. Aan 't eind
van de markt, bij den ouden, verweerden, met
klimop begroeiden toren, was 't nog een rommeltje
van planken en huisraad. een echt zielig boel
tje zoo kwam 't Moeder voor. Een oude taan-
kleurige vrouw, die er werkelijk heel wonderlijk
toegetakeld uitzag, zot te midden van die wan
orde op een pakkist en balde haar vuisten tegen
de joelende straatjeugd, die haar soheldwooiden
toeriep.
Moeder maakte zich ruim baan en probeerde
met de vrouw te praten. In geDroken Fransoh
vertelde deze nu, dat ze uit Galioië kwamen, zij.
haar zoon en haar kleindochtertje. Haar zoon
was een bekwaam glasblazer; al wat zij te koop
hadden, was door hemzelf vervaardigd
en nu was hij ziek geworden, ernstig ziek;
hij kon de kraam nu niet opbouwen en alleen kon
zjj er niet moe klaar komen en don die kinderen
o die onbarmhartige plaaggeesten. die
kwelden haar op alle mogelijke ma meren!
Moeder stapte vastberaden 't planben
hokje binnen, want meer was 't niet dat tegen
de tooien was aangebouwd. Frits en Betty volgden
haar tamelijk verlegen. Daar zat 't kleine
medsje op een laag bankje naast een soort veld
bed, waarop een bleeke man lag, die groote,
zwarte oogjen en heel donker haar had.
Moeder sprak een paar vriendelijke woorden in
V Fransoh. waarop de geizichten van beiden ver
helderden.
O, wat voedden Frits en Betty zich wonderlijk
beschaamd.... zoo heel anders dan een paar uur
geleden.... 't Kleine, donkergelokte meisje had
zoo'n lief gezichtje.zoo bezorgd keek ze
naar haar zieken vader. Hoe hadden ze haar zóó
kunnen opjagen en bang makenl dacht
Betty.
Moeder, die flinke, lieve moeder, sloeg dadelijk
de hand aan 't werk. Als Frits en Betty nog
niet hadden begrepen hoe Moeder 't zooeven be
doeld had, toen zij hun van 't Pinksterfeest sprak,
konden zij 't niu zien en dat maakte op hen
bedden zoo'n indruk, dot zij 't hun leven lgng
stellig zouden onthouden.
Dienselfden middag nog weiden de vreem
delingen van goed voedsel voorzien, kwam een
dokter den zieken man bezoeken en hielpen een
paar timmerlui de oude vrouw de kraam opbou
wen; zij hadden bovendien een paar ferme vuisten,
waarvoor de straatjeugl groot respect had
Frits en Betiy evenwel hadden 't kleine meisje
tusschen hen in mogen nemen om haar op hun
vroolijke spreekkamer te brengen, waar ze eens
even do zorgen had mogen vergeten, die ze al
zoo vroeg had moeten helpen dragen.
Toen veder thuiskwam, was hij niet weinig
verwonderd dit alles te hooren en te zien.
„Vader," zea Frits ernstig, „weet u. nu kunnen
wij ook een goed en gelukkig Pinksterfeest vie
ren^ Moeder heeft t ons. uitgelegd.Mogen
we 't nu nog eens zingen. Moeder, u weet wed?
Soscha zal 't ook wel mooi vinden".
En zoo ging Moeder voor de piano zitten. Frite
en Betty namen 't kleine, vreemde meisje bi] de
hand en nu weerklonk frisdh gezongen 't lied:
„Kind'ren van één Vader", dat van dien dag ai
aan een bijzonder plaatsje in de harten van Frits
en Betty kreeg.
MGD
Ce reis met de Zeepbel
door
AMBER.
(SloiX
Peter lette eens op de kleur van zijn zeepbel,
want zooals jullie weten, is die eerst blauw
groen, dan rood, geel, en als zij wit begint te
worden, is de bel op het punt van te barsten.
Tot zijn sohrik zag Peter dat de dunne, door
zichtige wand van zijn luohtballon al rood-
achtig-geel was. Hoe moest dat afloopen? 1HJ
was nu al bijna boven de duinen en zag in de
verte de zee, waar hij vlug en recht op aan
dreef.
Steeds sneller schenen de- duintoppen onder
hem voorbij te trekken en toen zweefde hij bo
ven de zee, waarvan het geruisch tot hem door
drong.
Ineens, terwijl hij het eigenlijk nog heele-
maal niet verwachtte, gebeurde hèt. Het was
als een vuurwerk, als een groote, vurige, uit
eenspattende ster, die hem verblindde, ook al
omdat het zeepsop van het uit elkaar gespron
gen vliesje in zijn oogen was gekomen. Daar
op kneep hij ze stijf difcht, maar hij merkte toch
wel, dat hij viel, steeds sneller, tot hij met een
plof in zee neerkwam. Even bleef hij nog op
zijn kleeren drijven, maar toen voelde hij een
groote golf over zich heen slaan.
Hij begon al te zinken, toen iets, dat wit en
groot was, uit de lucht naar beneden dook en
hem oppakte. Verbaasd deed Petör zijn oogen
weer open en zag, dat een zeemeeuw hem in
haar bek had en in de richting van het strand
vloog. Wat zou er nu weer met hem gebeuren?
Lang behoefde hij daar niet over na te den
ken, want eenig#oogenblikken later was hij al
in de duinen met de meeuw, die daar haar nest
had en hem als voedsel aan haar jongen wilde
geven. Blijkbaar had zij hem voor een eigenaar
dig soort vlschje aangezien.
„Doe me asjeblieft niets", smeekte Peter,
zoodra de vogel hem op den rand van het nest
had neergelegd, „ik ben door Amrachiman zoo
klein gemaakt, omdat ik...."
„Wat?" krijschte de meeuw. „Amrachiman?
Dat leelijke zwarte monster met zijn groenen
nous en zijn afschuwelijke roode handen, dat
vroeger mijn eieren heeft weggehaald en op
gegeten? Waar heb je dat gezien?"
Peter vertelde daarop uitvoerig zijn avonturen
van dien dag en toen vadermeeuw even later
met een werkelijk vischje in zijn bek kwam
aanvliegen, zei de meeuw die hem uit de zee
haa gehaald: „Ik zal je wel even thuis bren
gen; ik geloof, dat ik wel weet uit welk dorp
of je komt. Het lijkt me het best, als ik je maar
weer in mijn bek neem en als we in de buurt
zijn, moet je maar tegen mijn snavel tikken,
dan zet ik je op den grond".
Zoo gebeurde het en de tocht terug ging nog
heel wat vlugger dan de heenreis per zeepbel.
Wat kon die meeuw hard vliegen! Binnen een
paar minuten was het grijze torentje van liet
dorp, waar Peter woonde, al wedr in het zicht.
Hij tikte eens zachtjes tegen den vogelsnavel
en wees waar zij heen moesten.
ALLERLEI.
Ook een lieverdje.
„Dat is lief kom je mij een handje geve
mannetje?"
„J&en ik heb óók wat in mijn har
voor u".
„Nu vind ik je nog véél liever, vent; w
wou je mij geven??
„Een mooie dikke wurm uit het gootj
oomel"
L e e r a a r. „Als je met het gezicht naar h'
noorden staat, dan heb je vlak achter je hi
zuiden, aan je rechterhand het oosten en aa
je linker het westen".
Bernard, je let niet op!" Wat heb je dus aa
je linkerhand?
Bernard. „Een wrat, mijnheer!"
Js het daar al?" vroeg de meeuw. „Dat dacl
ik wel".
Maar dat praten was hedl onverstandi
want daarbij had zijnatuurlijk den bek moett
opendoen en Peter loslaten, zoodat die vot
den tweeden keer dien dag naar benede
viel.
Nu kunnen meeuwen gelukkig uitsteken
door de lucht vliegende dingen pakken. Mi:
schien hebben jullie zelf wel eens gezien, hc
handig ze ^winters in de stad stukjes broc
woten te vangen, die hun door menschen op c
bruggen worden toegegooid.
Nauwelijks had het beest dan ook gezien, w.
er gebeurd was, of het liet zich pijlsnel valh
en toen Peter nog maar tien meter van de aa
de was, werd hij voorzichtig door den vogelbe
beetgepakt en even later veilig op den gron
neergezet.
Maar waarom sohudde die brave m^eeuw he:
nu ineens zoo door elkaar? Daar begreep b
niets van.
„Wat is er toch?" vroeg hij.
„Je moet wakker worden, slaapkop", zei zi;
moeder lachend. „We gaan eten".
En toen zag Peter, dat hij achter in den tui
op het grasveld lag. Het kommetje met zeej
sop en de pijp er in stonden nog op het tafeltj
Nu herinnerde hij zich ook, dat hij, om die eer
mooie zeepbel na te kijken, op zijn rug wr
gaan liggen en in die houding was hij blijkbar'
ingedut. Het was dus maar een droom gewees
maar in ieder geval een „fijne" droom, vod
Peter.
IN DE PINKSTERVACANTIE
door.
a R DE T/TTJiE HOGERWAARD.
Met Pinkst'ren is *t vacantie,
Dan gaan wij niet naar school;
Wij spelen en wij draven,
We maken pret en jooL
Ook Jetje kijkt wat angstig,
Want zij komt aan de beurt;
Een vinger steekt in 't mondje,
Haar wangen zijn gekleurd
In 't eigen tuintje werken
Wij uren aan een stuk.
Er moet gewied, gegoten,
We hebben 't vrees'lijk druk.
Maar soms gaan wij wat schommlen,
Wordt 't werk op zij gezets
We vragen dan de buurtjes:
Hans en haar zusje Jet.
Ik geef buur Hans een duwtje
Het gaat wat best, hoor Hansl
Lang leve de vacantie!
Zoo roept mijn zusje Frans.
Maar morgen gaan wij samen
Naar school mot lei en tasch.
Je zou toch ook niet willen,
't Altijd vacantie was?l