een écht „Hoüandschen Jonnen" toen geen Hollandsche jongen was. de school uitging, ontstond er een te drukte op straat. Allen verdrongen el- en trachtten vooraan te komen. De werden op zij geduwd en klaagden zij niets konden zien. De grooten hadden este plaatsjes veroverd. Slechts een enkele hen had medelijden met zijn jonge mak en tilde er een op, om hem ook te laten m. Maar weldra ging er onder allen een gejuich op en werd ieder tevreden gesteld, er te zien was? en middag was een jong Zigeunertje ln het gekomen. Hij had een aap bij zich. 0, wat ardig beestje was datl Het droeg een mooi pakje en een hoed met een veer, die ech- door de tallooze grimassen, scheef ging >n. ij kon gezichten trekken als een kwajongen stapte als een generaal zoo deftig over de at; dan klom hij in een ommezien tegen do son op, zette zich.in een vensterbank neer peuzelde op zijn gemak de nootjes op, die kinderen hem toewierpen. En als het atje dan heel in de hoogte zat, hadden de ntejs het meeste schik, dan konden ze hem echt goed zien. oen de voorstelling was afgeloopen nam de jen zijn aapje op en met zijn rechterhand hij den kinderen zijn centenbakje toe. allen kanten drongen ze aan om er wat ;e gooien; verlangend het vlugge diertje van hitbij te zien. Wie géén cent bij zich had, gauw naar huis1 om moeder een te vra- Velon brachten ook lekkers mee voor het je, waardoor het beest zooveel kaakjes en kreeg, dat het met kwajongensachtige dadigheid den gever weer alles in het ge gooide; wat algemeen gelach veroor- ikte. )e Zigeunerknaap voelde, dat zijn bakje goed ruld was en daar bij de toeschouwers de lust geven verdween, besloot hij, voor dezen dag voorstelling te staken en een onderdak te Jken, ïet was een groote plaats, waar hij dezen i was en de jongens wezen hem al spoe lt een herberg, die niet te duur was. Het was i oud vervallen huis, dat er niet aanlokkelijk zag, maar dit schrikte den Zigeunerknaap it af, hij wist, dat mooi logies mooi geld stte en hij moest zuinig zijn. De waard keek hem wantrouwend aan. ,Weet je wel wat een nacht verblijf kost? zee kwartjesl heb je wel zooveel geld bij je?" Waar de Zigeunerknaap lachte. .Ik heb geld genoeg f zei hij. Tegelijkertijd t hij zijn goed gevuld bakje zien en liet het fhmelen. Dit stelde den waard gerust en hij wees zijn igen gast een kamertje op zolder, waar in n rammelend ledikant een oude matras lag, dekt met een deken vol gaten. Hier mocht de jongen voor zijn kwartjes den icht doorbrengen. Armoedig verblijf 1 Maar de me zwerver had dikwijls genoeg onder den boten hemel moeten slapen en was dus te- eden, dat hij een dak boven het hoofd had. *Ga je nog weg?" vroeg de waard. *Ja", zei de jongen. Jk wou nog even de faat op. Kon ik den aap maar ergens latenT „Hier in de kamer mag MJ niet blijven, dan ekt hij den boel ertuk". De jongen keek om zich heen, maar zag niets ai nog stuk gemaakt kon worden, daar alles ren oud en versleten was, 'De eenige stoel, die er stond, miste een poot i de mat was gescheurd, het behang hing aan Ètrden, de handdoek, die bij de gebroken lam- )tkan hing was gerafeld. Wat zou het aapje ter nog kunnen bederven? Maar de knaap hield zijn mond, want hij as bang, dat het beest, waarmee hij z*n kost oest verdienen, door het raam, waarvan de dtengebroken waren, zou kunnen ontsnap- Wel zou do aap weer terugkomen het lor was trouw, maar hij zou zioh aan do echer- ta kunnen bezeeren. Daarom vroeg de jongen: Daas, weet je een ander plaatsje, waar ik hem in laten?* Jk heb nog een konijnenhok op zolder staan, jar mag hij wel zoo lang inzitten." t Was geen mooi verbfijf voor het arme dier, nar de aap was net als zijn meester, tevreden «et weinig. De knaap volgde den waard naar 3n zolder, waar de onmogelijkste wanorde Berechte, hl sommige tijden van het Jaar had herbergier het verbazend druk. Dan kon hij He gasten niet bergen, maar nooit dacht hij paan, een weg te sturen. Dan ging hij naar &n zolder, waar rammelende ledikanten, ka- ptte matrassen en duffe dekens door elkaar Igen. sjouwde hij naar de armoedige vertrek je on bezorgde zoo den reizigers een legerstede, ■osaohen dien rommel stond in een hoek, het onijnenhok. Daar werd het aapje gedurende Gerrit vruchteloos armen en beenen sloegen, had hij in een ommezien den kruin bereikt Zijn nieuwe vriondjes waren een en al bewondering, maar hun verbazing steeg ten top, toen hij met het grootste gemak over een breede sloot sprong. Zij hielden hun hart vast, toen zij za gen dat een groote stier op hem afkwam benige Jongen zou van angst op den loop zijn gegaan. Hij niet. Bedaard ging hij achteruit nam een flinken aanloop en sprong behendig weer op den anderen Oever. Zoo ging de avond vroolijk voorbij. Alleen Gerrit was niet zoo erg tevreden. Tot nu toe had hij als de bolleboos van de jongens gegol den. Gerrit klom het best. Gerrit zwom het best. Gerrit liep het hardst en hierop was Ger rit niet het minst trotsch. En nu ineens zou hij op den aèhtergrond raken 1 Dat beviel hem nie mendal en toen de jongens vroegen of hij de Zigeuner nog een paar dagen wilde blij ven, drong hij hier in 't geheel niet op aan. „'t Is een praatjesmaker! Ik begrijp niet, waarom jullie zoo met hem weglooptl" mom pelde hij. Al babbelend wandelden de jongens naar het dorp .terug. Zij kwamen voorbij tuinen, die door een muur van den weg waren gescheiden. Over deze muren zag je de kruinen der vruchtboo- men, waaraan prachtige appels en peren hin gen. „Willen we het spelletje van gisteravond nog eens doen?" vroeg Gerrii Wat voor spelletje was dat? Gisteravond hadden ze „rooverfje" gespeeld. Daar scheen geen kwaad achter te schuilen, maar het spel, dat de jongens gedaan hadden, was wel kwaad, want met recht mocht het rooversspel genoemd worden. Een paar makkers werden op den uitkijk gezet; een paar anderen bleven bij den muur staan en nog an deren klauterden er over, klommen in de hoo rnen en smeten de appels en peren naar bene den. Gerrit had opnieuw trek in een appel en zei tegen den vreemden jongen: „Ga je mee, den tuin in? Willen we eens zien wie het eerst aan den overkant is?" Maar de Zigeunerknaap deed aan het spelle tje niet mee. „Ik steel nietr zei hij kort. Nu werd Gerrit woedend. „Noem je dat stelen? 0, ik merk *t al, jij bent *n heilig boontje, ik had 't al gedacht!" (Wordt vervolgd.) De Glaskraam bij den Uuden 1 oren. FTNKSTEBVERHaAL door HERMANNA. Frits stormde de huiskamer binnen, cup den voet door zijn zusje Betuy gevolgu. •„Moes! Zé zijn ai zoon eind met de kramen! Druk dat 't op de mankt is! Benifrf En „0 Moekle, we hebben zoo'n pret gehad. Toos en Rie en Hermaen en ikmoet u 's hooren: bij den toren, u weet wel „Ocih kind, hou jij je nou stdil; ik ben met Moes aan 't praten. Moes, Moes," luister u nou naar mijer komit ook een kraam, een heel en al de jongens mocörten üelpen en ik??16" i beestje ,©n aaide hij beloofi ri als hij terug- herberg* om bróód i zijn ofde lekkere Qn nacht ft sloot het toen op, nai botjes t© zullen meebi Iwam. Daarna verliet h n vruchten te koopen. Toen hij op straat kwam, was hij weldra oor oen troop schooljongens omringd. Die napen wilden gaarne met den Zigeuner ken- vroegen hem, waar bij vandaan wam_ hoe hij aan zijn aapje was gekomen en *o al ni©0r. De vreemde jongen antwoordde goed hij kon en was spoedig met de ande- ao do boste maatjes. Hij ging met de jongens naar het veld, waai oh kostelijk vermaakten. Wat een genot ad de arme zwerveling dat hij als een echte ■ngen met hen mee mooht doen. Hij bleek on- ©r de knapen niet de minste te zijn en dtt to&kte hom eens zoo blij. uL&8 ooo dikken boom, waaromheen Jan en ij den toren. Moekie..-,en we nebben zoo Rie deed 't precies naze balde .r vuisten en Mep zoo kromo, dol was 't!" „Kinderen, kinderen" Lachend hield Moeder de handen voor de ooien. „Straks hitster ik naar ieder op z'n beurt. Nu eerst koffiedrinken. Vader blij fit op H kantoor; hij belde op 't was zoo druk. We zullen dus maar gauw beginnen" Vroolijk scheen de zon de huiskamer, dde op de Gracht uitzag, binnen. In de vensterbank koes terden zidh Moeders planten in de gouden stra len. Een heerlijk gezicht! Maar Frilte en Betty hadden te druk met hun boterhammen en toen die op waren, hadden ze eerst reoht geen tijd om naar de bloemen te kijken. Moeder moest im mens nog alles hooren van wat ze op de markt gessien en beleefd hadden op hun weg van school naar huls! De voorjaarsmarkt, die volgons oud gebruik tegen Pinks teren in *t stadje gehouden werd, had de levendige belangstelling van de jeugd, 't Was dan ook maar geen kleinigheid van dien ouden rommel planken ten minste zoo leek 't oppervlakkig besohouwd - zulke mooie kramen te zien opbouwen, ja. soms te heipen opbouwen dat was eerst fijn, als je dht gebeuren mocht!.., Flits was zoo gelukkig geweest. Geen wondeer dat zijn mond niet stilstond: Moeder moest er alles van hooren. Maar Betty popelde om Moeder ook haar wederwaardigheden te veertellen; zij had geen kramen hiedpen opbouwen, neen, maar iéts veel en veel Jeukere" had zij te vertellen. Eindelijk kwam ze aan 't woord en nu ratelde ze in één adem door. Moeder begreep er eerst niet veel van, maar toch, zoo langzamerhand, drong 't tot Moeder door en Moeders ge zicht werd al ernstiger. „Betty, kind, warht eens even! Bedoel je, dat jullie: Rie Hermientje. Toos en jij dde oude vrouw geplaagd hebben, nagejouwd en dat kleine meisje achterna gezeten hebben onder bedreigingen, alleen maar omdat 't vreemdelingen zijn, die er, in Jullie oogen. andere uitzien dan de menschen hier? Ja, Betty, is dat werkelijk zoo? Ik hoop. dat i(k "i verkeerd begrepen heb. kind!" Betty kreeg een kleur en trok een pruilmondje „Nou Ja, wat zou dat? Wat steekt daar nou in? U is ook alti zoozooen we hebben zoo'n pret gehad; ik dacht, dat u 't leuk zou vinden; als Frits wat vertelt, is 't altijd goed en en als ik ik dan is u op eens zoo kwaad!" Betty barstte in snikken uit; driftig fltaet ze bordje en melkbeker van zich ai. Wat bedremmeld keek Frits naar haar. *Ja," zei hij toen, „ja maar, Moeder, 't waren heusoh zulke gekke lui, o, allergekst wij moes- ton ook zoo vreeseJijk lachen en Piet Verdale „Zwijg!" Moeder keek heel streng. „Ik schaam mij over mijn kinderen, over mijn bedde kinderen." Nu durfde Frits ook niets meer zeggen. Ver velend, dat Moes dat zoo erg vond! 't Was nog wel Woensdagmiddag.... anders zoo eeaig. met Moes udft.... met dat fijne weer naar den speeltuin of zoo.... Langdurig schopte hij naar Beriy; die 'r schuld was 't. die meisje ook die brachten altijd alles in de war. Maar - 't zou nog genoeg meevallen! Poen Moeder den koffdeboel had afgewasscmen; ging zij aan de plano zitten en speelde allemaal gezel lige, vrool ijke liedjes, (jie de kinderen goed ken den. Tweetal zong' graag en al gauw neu riede Frits mee en Betty kwam uit haar pruil hoek en schoot ook diohter naar- de piano toe. Na een poosje hield Moeder een oogenblik op bedacht zioh even, sloeg een paar accoorden aan en nu weerklonk er een plechtige, ge dragen melodie, die grooten indruk op bedde kin deren maakte. Toen de laatste klanken waren weggestorven, bleef 't even heel itdil. „Hè", zed.Frits met een zucht: „dat was mooi, eoht mooi, Moes! Wat voor lied was dat?" „Ben heel oud kerklied, een Latflnsoh Pink sterlied: „Veni CreacOr Spiritus" dat door Luther vertaald is." „O ja, 't ia gauw Pinksteren. Zondag al, hè Moes?Moes. wèt beteekent Pinksteren eigen lijk? Weet u het?" „Ja zeker Frits." Moeder glimlachte; „maar je dot nu mat een paar woorden te zeggen, zóó dat je 't ook begrijpen kunt, is wel wat moeilijk. Onthoud dat maar.... en jij ook, Bettydat we er door 't Pinksterfeest aan herinnerd worden, dat alle, alle menschen, waar zij zdoh ook op de wereld bevinden, broeders zijn, kinderen van één Hemelschen Vader en dat zij elkaar daarom ook behooren lief te hebben als kinderen uit één groot gezin. Dat is voor 't oogenblik voor jullie genoeg" Nu sloeg Moeder weer eenige accoorden aan en begon daarop 't bekende: „Klnd'ren van één Vader' te zingen. Frits zong mee en ook Betty, die een heel goede stem had, viel in. „Alleen als we daarnaar ook handelen H niet enkel maar zoo zingen zullen we een goed en gelukkig Pinksterfeest kunnen vieren", zei Moeder, terwijil ze haar tweetal ernstdg- vriendelijk aankeek en daarna de piano sloot. Betty kroop tegen haar aan. ,Js, is u niet boos meer om zooeven, Moekie?" „Neen Moes?" vroeg Frite nu ook. Jk was meer bedroefd dan boos.... die oude, vreemde vrouw, dat kleine meisje, van wie jullie mij verteld hebt, die vreemdelingen, zijn toch evengoed Gods lieve kinderen als jullie. In plaats van ze te plagen, moest je vriendelijk tegen ze zijn, ze helpenwie weet, hoe ongelukkig zij zich voelen in een vreemd land. waarvan ze mis schien niet eens de taal kunnen verstaan". Betty pakte Moeder onstuimig. „Ik ga dadelijk naar ze toe; ik zal 't meisje al 't lekkers geven, dat ik nog over heb van mijn verjaardag en" ,.En ik zal ze helpen de kraam op te bouwen, want 't oude mensch sjouwde zelf aldoor met die zware planken," riep Frits uit „We gaan met ons drietjes eens kijken." sprak Moeder kalm; „daar beginnen we mee; neen, Betty, kind, nu niet in een ander uiterste ver vallen. Zet je hoed maar op." Even later waren Moeder, Frits en Betty op de markt, waar 't gezellig bedrijvig was. De meeöte kramen waren ad bijna voltooid. Voetje voor voetje slechts kwamen de wandelaars voor uit; telkens moesten ze uitwijken. Aan 't eind van de markt, bij den ouden, verweerden, met klimop begroeiden toren, was 't nog een rommeltje van planken en huisraad. een echt zielig boel tje zoo kwam 't Moeder voor. Een oude taan- kleurige vrouw, die er werkelijk heel wonderlijk toegetakeld uitzag, zot te midden van die wan orde op een pakkist en balde haar vuisten tegen de joelende straatjeugd, die haar soheldwooiden toeriep. Moeder maakte zich ruim baan en probeerde met de vrouw te praten. In geDroken Fransoh vertelde deze nu, dat ze uit Galioië kwamen, zij. haar zoon en haar kleindochtertje. Haar zoon was een bekwaam glasblazer; al wat zij te koop hadden, was door hemzelf vervaardigd en nu was hij ziek geworden, ernstig ziek; hij kon de kraam nu niet opbouwen en alleen kon zjj er niet moe klaar komen en don die kinderen o die onbarmhartige plaaggeesten. die kwelden haar op alle mogelijke ma meren! Moeder stapte vastberaden 't planben hokje binnen, want meer was 't niet dat tegen de tooien was aangebouwd. Frits en Betty volgden haar tamelijk verlegen. Daar zat 't kleine medsje op een laag bankje naast een soort veld bed, waarop een bleeke man lag, die groote, zwarte oogjen en heel donker haar had. Moeder sprak een paar vriendelijke woorden in V Fransoh. waarop de geizichten van beiden ver helderden. O, wat voedden Frits en Betty zich wonderlijk beschaamd.... zoo heel anders dan een paar uur geleden.... 't Kleine, donkergelokte meisje had zoo'n lief gezichtje.zoo bezorgd keek ze naar haar zieken vader. Hoe hadden ze haar zóó kunnen opjagen en bang makenl dacht Betty. Moeder, die flinke, lieve moeder, sloeg dadelijk de hand aan 't werk. Als Frits en Betty nog niet hadden begrepen hoe Moeder 't zooeven be doeld had, toen zij hun van 't Pinksterfeest sprak, konden zij 't niu zien en dat maakte op hen bedden zoo'n indruk, dot zij 't hun leven lgng stellig zouden onthouden. Dienselfden middag nog weiden de vreem delingen van goed voedsel voorzien, kwam een dokter den zieken man bezoeken en hielpen een paar timmerlui de oude vrouw de kraam opbou wen; zij hadden bovendien een paar ferme vuisten, waarvoor de straatjeugl groot respect had Frits en Betiy evenwel hadden 't kleine meisje tusschen hen in mogen nemen om haar op hun vroolijke spreekkamer te brengen, waar ze eens even do zorgen had mogen vergeten, die ze al zoo vroeg had moeten helpen dragen. Toen veder thuiskwam, was hij niet weinig verwonderd dit alles te hooren en te zien. „Vader," zea Frits ernstig, „weet u. nu kunnen wij ook een goed en gelukkig Pinksterfeest vie ren^ Moeder heeft t ons. uitgelegd.Mogen we 't nu nog eens zingen. Moeder, u weet wed? Soscha zal 't ook wel mooi vinden". En zoo ging Moeder voor de piano zitten. Frite en Betty namen 't kleine, vreemde meisje bi] de hand en nu weerklonk frisdh gezongen 't lied: „Kind'ren van één Vader", dat van dien dag ai aan een bijzonder plaatsje in de harten van Frits en Betty kreeg. MGD Ce reis met de Zeepbel door AMBER. (SloiX Peter lette eens op de kleur van zijn zeepbel, want zooals jullie weten, is die eerst blauw groen, dan rood, geel, en als zij wit begint te worden, is de bel op het punt van te barsten. Tot zijn sohrik zag Peter dat de dunne, door zichtige wand van zijn luohtballon al rood- achtig-geel was. Hoe moest dat afloopen? 1HJ was nu al bijna boven de duinen en zag in de verte de zee, waar hij vlug en recht op aan dreef. Steeds sneller schenen de- duintoppen onder hem voorbij te trekken en toen zweefde hij bo ven de zee, waarvan het geruisch tot hem door drong. Ineens, terwijl hij het eigenlijk nog heele- maal niet verwachtte, gebeurde hèt. Het was als een vuurwerk, als een groote, vurige, uit eenspattende ster, die hem verblindde, ook al omdat het zeepsop van het uit elkaar gespron gen vliesje in zijn oogen was gekomen. Daar op kneep hij ze stijf difcht, maar hij merkte toch wel, dat hij viel, steeds sneller, tot hij met een plof in zee neerkwam. Even bleef hij nog op zijn kleeren drijven, maar toen voelde hij een groote golf over zich heen slaan. Hij begon al te zinken, toen iets, dat wit en groot was, uit de lucht naar beneden dook en hem oppakte. Verbaasd deed Petör zijn oogen weer open en zag, dat een zeemeeuw hem in haar bek had en in de richting van het strand vloog. Wat zou er nu weer met hem gebeuren? Lang behoefde hij daar niet over na te den ken, want eenig#oogenblikken later was hij al in de duinen met de meeuw, die daar haar nest had en hem als voedsel aan haar jongen wilde geven. Blijkbaar had zij hem voor een eigenaar dig soort vlschje aangezien. „Doe me asjeblieft niets", smeekte Peter, zoodra de vogel hem op den rand van het nest had neergelegd, „ik ben door Amrachiman zoo klein gemaakt, omdat ik...." „Wat?" krijschte de meeuw. „Amrachiman? Dat leelijke zwarte monster met zijn groenen nous en zijn afschuwelijke roode handen, dat vroeger mijn eieren heeft weggehaald en op gegeten? Waar heb je dat gezien?" Peter vertelde daarop uitvoerig zijn avonturen van dien dag en toen vadermeeuw even later met een werkelijk vischje in zijn bek kwam aanvliegen, zei de meeuw die hem uit de zee haa gehaald: „Ik zal je wel even thuis bren gen; ik geloof, dat ik wel weet uit welk dorp of je komt. Het lijkt me het best, als ik je maar weer in mijn bek neem en als we in de buurt zijn, moet je maar tegen mijn snavel tikken, dan zet ik je op den grond". Zoo gebeurde het en de tocht terug ging nog heel wat vlugger dan de heenreis per zeepbel. Wat kon die meeuw hard vliegen! Binnen een paar minuten was het grijze torentje van liet dorp, waar Peter woonde, al wedr in het zicht. Hij tikte eens zachtjes tegen den vogelsnavel en wees waar zij heen moesten. ALLERLEI. Ook een lieverdje. „Dat is lief kom je mij een handje geve mannetje?" „J&en ik heb óók wat in mijn har voor u". „Nu vind ik je nog véél liever, vent; w wou je mij geven?? „Een mooie dikke wurm uit het gootj oomel" L e e r a a r. „Als je met het gezicht naar h' noorden staat, dan heb je vlak achter je hi zuiden, aan je rechterhand het oosten en aa je linker het westen". Bernard, je let niet op!" Wat heb je dus aa je linkerhand? Bernard. „Een wrat, mijnheer!" Js het daar al?" vroeg de meeuw. „Dat dacl ik wel". Maar dat praten was hedl onverstandi want daarbij had zijnatuurlijk den bek moett opendoen en Peter loslaten, zoodat die vot den tweeden keer dien dag naar benede viel. Nu kunnen meeuwen gelukkig uitsteken door de lucht vliegende dingen pakken. Mi: schien hebben jullie zelf wel eens gezien, hc handig ze ^winters in de stad stukjes broc woten te vangen, die hun door menschen op c bruggen worden toegegooid. Nauwelijks had het beest dan ook gezien, w. er gebeurd was, of het liet zich pijlsnel valh en toen Peter nog maar tien meter van de aa de was, werd hij voorzichtig door den vogelbe beetgepakt en even later veilig op den gron neergezet. Maar waarom sohudde die brave m^eeuw he: nu ineens zoo door elkaar? Daar begreep b niets van. „Wat is er toch?" vroeg hij. „Je moet wakker worden, slaapkop", zei zi; moeder lachend. „We gaan eten". En toen zag Peter, dat hij achter in den tui op het grasveld lag. Het kommetje met zeej sop en de pijp er in stonden nog op het tafeltj Nu herinnerde hij zich ook, dat hij, om die eer mooie zeepbel na te kijken, op zijn rug wr gaan liggen en in die houding was hij blijkbar' ingedut. Het was dus maar een droom gewees maar in ieder geval een „fijne" droom, vod Peter. IN DE PINKSTERVACANTIE door. a R DE T/TTJiE HOGERWAARD. Met Pinkst'ren is *t vacantie, Dan gaan wij niet naar school; Wij spelen en wij draven, We maken pret en jooL Ook Jetje kijkt wat angstig, Want zij komt aan de beurt; Een vinger steekt in 't mondje, Haar wangen zijn gekleurd In 't eigen tuintje werken Wij uren aan een stuk. Er moet gewied, gegoten, We hebben 't vrees'lijk druk. Maar soms gaan wij wat schommlen, Wordt 't werk op zij gezets We vragen dan de buurtjes: Hans en haar zusje Jet. Ik geef buur Hans een duwtje Het gaat wat best, hoor Hansl Lang leve de vacantie! Zoo roept mijn zusje Frans. Maar morgen gaan wij samen Naar school mot lei en tasch. Je zou toch ook niet willen, 't Altijd vacantie was?l

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 15