1ÏM
^6
ONS HOEKJE.
rówit Jtoaotg' i
VOOR ONZE JEUGD
s geren en den booo*
i
Jk WD fip
fffi
J n het
HET VINKJE.
fjfoor M EnyelsckX
Boor H. H. DB BRUIN—LéOft
^Spttsi hiér, wil Je wel eens dèdelljk Herkomen,
rkaiige, stoote hond, leelijk, vatech beest!"
„Geméén run Je; eoht geaieperigr stampvoette
éa, in haai rerontwaardiging naar woorden zo©-
heod om haar gevoel luoht te
-joecf^ te verpletteren.
8plte, de groote, korthart#» witte hond, bleef
rtean. Ben hinge riek, die gedeeltelfylc over lijn
sooet en rijn linkeroor liep, gaf rin kop iets uiv
•Jogerde en hij bad een maniertje om verachtelijk
b kijken, eooais geen andere bond beau »oc La-
óoen.'
Nu keek bij naar bet tengere meisje, met het
tengensaohtig-kortgeknlpte haar; naar het kleine
ding, dat zoo dreigend en boos op hem afkwam,
en onmiddellijk deed hij alsof hij haar niet zag
•in gaf al. zijn aandacht en belangstelling aan oen
klein levend iets, dat in het gras spartelde en
ooi het met een duwtje van zijn poot
itü je Merk omen!" riep ze nog eens nadruk-
fc, en gaf hem een stomp. Haar kleine vuisten
ien zoo hard geslagen ale ze konden; maar
jammer genoeg had zij zich zelf meer pijn gedaan
dan den hond. Zijn ribben waren zoo hard en pun
tig net.graten, dacht ze. De over-óvergrrootvadör
Spits was zeker een zeehond geweest!"
nu had ze zich óók nog bezeerd!
van ergernis en half schreiend, knielde Pia
gras en streelde het levende wezentje met
üaar zachte vingers. „Zoo'n lief, teer diertje!
soo'n arm klein vinkje!" Zeker wae het te vroeg
I weggevlogen uit een van die vele neeten in den
ouden olm den oudsten boom uit den tuin
dien reus, waar zooveel vogels in huisden en waar
hét zoo vroolijk kon toegaan!
De top was bijna zoo hoog als <te toren van hei
kasteel en zijn takken en twijgen waren als het'
koepeldak van een dicht ineen gegroeid bosch
£00 zou het moede, verdwaalde vogeltje ooit den
weg naar het nest terug vinden?
Het scheen dat het diertje begreep wat er ge
beurde on hoe ongelukkig hij er aan toe was,
.want zoo nu en dan steunde het yreeselijk en
knipte met zijn donkore, glinsterende oogjes in
doodoliiken angst. Zijn lijfje sidderde en zijn
hartje klopte zóó snol, 0, niet om vol te houden
i, het was om te bestorvenIn elk geval was
het deerlijk gekwetst.Die akelige Spits had
den vogel .gebeten of zijn borstje Ingedrukt *e
wist niet wat te doen!
En nu bad dia verschrikkelijke hond nog den
moed om naar haar toe te komen en zijn rnüit
f vertrouwelijk op haar arm te leggen haar te
Ukken, -en met doodonschuldige oogen te smee-
ken: .„Toe, laat mij alsjeblieft dat ding houden!
bet is toch van mij, want fk heb het gevonden en
i is zoo leuk om or mee te spelen. Hoor maar, hoe
grappig hot begint te piepen, ale fk het met mijn
poot een duwtje geef!
Maak dat je wegkomt, leeelifkerd! zei het meisje
we, en gaf hem een schop, waarbij ae bijna haar
roetje verstuikte.
Maar Spits bleef kalm staan; trok alleen maar
rijn bovenlip op en lachte haar uit!
Ze holde naar huis om dn de keuken melk en
brood te halen en probeerde toen het vogeltje te
Toeren.
Gelukkig wiet ze nog precies hoe ze dit moest
doen 't was immers ook goed gegaan met de
Mo jonge mussohen, die verleden jaar uit het
aest gevallen waren. Hoe heerlijk had ze de dieT-
j opgekweekt en se waren oog wel veel kleiner
dan vinkje, dat er nu zoo akelig aan toe vraa.
Maa? jadat waren van die doodgewone mus-
RSten, zooeis er bf} honderden zijn sterke w>
ge-> die véél meer konden verdragen dan het
feere, fijne diertje, d«t nu in het gras lag te epar-
wop
En ule het nu nog. maar het voedsel wilde ne
men, dat ze zoo voorzichtig ln zijn bekje stopte,
i- maar neenzelfs een droppel melk ging niet
jmaoca zijn keeltje, maar gleed weer langs den kled-
öwi snavel, op het angetig-hJjgoade borstje!
Ite keukenprinses een dikke, waggelend
,met bolroode wangen, keek zoo belang-
Het ww gewoonlijk de groot© zwarte kater,
I die bot van hom overnam en den bezoekers den
De kemerdeur stond op een kier en ln het
voorbijgaan gluurde Pia naar binnen.
De oude man zot in zijn leunstoel te dutten
1 op tafed en de kater nat naast hem en Meid de
wacht
In een tel sprong hij op den grond toen hij
het Jonge meisje gewaar werd. Als een slang
wrong hij zijn fluweel-zachte huid door de open
deurspleet en gleed onhoorbaar achter Pia aan.
Kuipend kwam hij nader al dichter en dichter
loerend met groote. ronde, goel-groene
oogen
Lokte hem de lucht van het vogeltje? en be- i
g in haar
Meld?
stof lag duimen-dik op (te trap, en t was
VAM
EEM KREKEL, DIE GRAAG EEK
WILDE ZIJM.
BIJ
gree^ hij wat Pia zoo voorzichtig in haar geste-
Het
or griezelig donker.
Alleen eer
«Wel, meneer Krekel, wat voer je toch uit?*
vroeg een tor aan een krekel.
„ik probeer als een bij te zoemen en heelemaal
net te doen, alsof ik een bij was," luidde het
antwoord.
„O, maar je kunt toch nooit een echte b#
worden! Waarom probeer je het dan?"
„Omdat niemand weet, wat hij bereiken kan,
zoolang hij het niet gebropeerd heeft
l Lukt iets niet den eersten keet,
Doe het nog en nog eeoc weer
zegt de wereld."
,0, de wereld! Maar bent (te wereld toch
een kleine- MchtecflUjn drong door een
•smal venster, didht bedekt met vuU en splnne-
webben
„Hul" voor haar voeten bewoog iets
schuifelde weg - misschien een rat! Maar de
kat bad reeds zijn sprong genomen en bliksem
snel zijn prooi gepakt 't was even een woe
dend vechten op leven en dood een angstig
piepen, een schreeuw, en dan stilte.
Toen kwaon de kat terug; zijn gele oogen
vlamden en staarden haar aan, alsof hij zeggen
wilde: „Dat was niet wat ik bedoelde wat Jij
daar in je handen hebt, dat moet ik hebben
tot eiken prijs.
Doodversohrikt vloog bet kind verder de trap
pen op. Maar er kwam geen eind aan den weg
■teXPIHI WHÊÊfÊÊ
dat het vinkje geen teeken van leven gal
duizelij
Üng,
Neen,
van. En, 0, hemel! nu
het
dtrap, z
merkte
ze plotae-
bewoog weer; de veertjes gingen
overeind staan en ze voelde de pootjes trillen.
Toen ineens, lag het stil, bewegingloos. Nu
was het dood, dacht. Pia, nu hield ze een lijkje
in de band. 't Was vreeeelijk, ze vond dood-zijn
verschrikkelijk...... en nu was 't gebeurd, ze
voelde het, hier in haar handen.
*t Was afschuwelijk, en smeekend fluistoide
niet!
„Nee, maai ik maak er toch deel van uift,*
antwoordde de vooruitstrevende krekeL
„Zoover heb ik het ook gebraoht, maai dot
te nog geen reden, waarom ik een ander kou
willen worden dan die ik ben," antwoordde de
tor, wier sohild op dien helderen zomerdag
prachtig glansde.
„Maar ik wil nuttig zijn in de wereld,"
de krekel weer.
„O, dat wil ik ook. Ik wil de nuttigste tor sjjin honing uit de bloemen te zuigen. Hij zette zich
die er op de geheele wereld ooit bestaan heeft. nu neer in een donker hoekje van één der korven,
«Toch maar een tor, kon de krekel niet nalaten 1 ten einde de thuiskomst der nijvere bijtieeaf
te zeggen. 1
„Daar heb je gelijk in; maar beter een goede
tor dan een schijnbg. Wat zegt u er van, me
vrouw Bij?"
En de tor sprak een dame aan, die hnd zoemde
boven hen.
„Waarvan_moet ik iets zeggen!" vroeg de aan
gesprokene, terwijl rij zich me
op haar
zich half door den wind latende dragen, naar
één der bijenkorven in den tuin. Hg zoemde
daarbij dapper, al was het op een eigenaardige
manier.
Na eenige inspanning slaagde hij er eindelek
in, wat stuifmeel aan zgn pootje te
maar zijn krachten waren
en te z
r hoekje van één der
vleugels.
evenwioht hield
te wachten.
Zoem, zoem, zoem, daar kwamen re aan en
hij arm krekeltje, deed al zijn beet en trachtte
in zijn donker hoekje net als zij te zoemen.
Maar o, zij ontdekten het geluid, dat onnjogelijk
van een bjj kon zijn, daoelijk en de koningin
der bijen liet den vijand opsporen. Hij werd al
heel gauw gevonden. O, wat beefde hij, toen hij
voor de koningin geleid werd. Hij kon slechte
„Meneer Krekel zou .graag een bij willen zijn, één verontschuldiging voor zijn tegenwoordigheid
hij dan toch maar een schijn-
maar ik zeg hem, dat
zou wezen.1"
kke, waggelende da-
me me» Dolrooöe wangen, keek - zoo belang-
ttedlend ze uit haar fleto-blauwe oogen kon kijken
naar te* Jonge meisje, dat neergehurkt bleef
fitten en het telkens opnieuw probeerde.
-Je plaagt het anno dier voor niets", zed re me-
Wijdend, .geeft t maar Mea, Jo kunt het beter
«ééns dood maken!"
►Dood maken r1 riep het ktod. van schrik 00-
*2e moeten joü doodmaken, vai-
Ga niet dood, alsjeblieft, niet Mot,
mijn hand".
En in een laatste poging bracht ze zijn kopje
tegen haar wang en liet haar warme adem over
zijn lijfje gaan, om het nieuw, warm leven in te
blazen.
Maar de kat was met een wilden sprong bijna
in haar gezicht gevlogen, nu stond hij woedend
te blazen en elscfite zijn prooi.
Een vreeselijke angst kroop in. haar op, en
maakte haar laf.
„Ueef 't", dacht ze. .,'t Vogeltje is dood
Maarmisschien leeft 't toch nog, en kan
het voelen als de kat het verscheurt, en schreeu
wen van angst Neen, -nooit; Je zult het niet heb
ben, afschuwelijk beeet, ga weg!" riep ze blij,
dat ze haar eigen stem hoorde en gelukkig dat
ze den sluipenden kat/er aandurfde.
Eindelijk bereikte ze de kleine deur, die op het
plat uitkwam. Het hout was vermolmd en het
zonlicht drong door de reten en kwam haar stra
lend tegemoet.
Pia duwde de deur open zij stond op het
plat. De kat was haar gevolgd en ntond vlak
achter haarMaar nu was haar angst voor
bij, en nog éénmaal kuste zij het kleine vogel
kopje.
„Stil Hef je, ik zal je helpen; nu zul je niet
langer pijn hebben, je zult diooraen cn vliegen!"
Leunend over den torenmuur, keek zij om
laag Zij zag de toppen van de boomen zoo dicht
bij, de oude olan stak boven allen uit; ze kon
bijna de takken grijpen. En in de kruin, tus-
sonen dunne twijgen, meende ze een gekrioel te
zien: een heen en weer fladderen. Stil, ze hoorde
piepen, héél, héél zachtjes, maar 0, zoo klagend,
t Was het geluid van oen klein vogelkeeltjee,
maar 't klonk 0 zoo bedroefd en smartelijk.
„Ben Jij daar, vinkenmoedertje? Zoek jij Je
kind? Wacht, het komt, je zult het weerzien, al
is het doodl"
Toen sloot zij de oogen en opende haar han^
dienHet vogeltje gleed naar beneden
één secondeen hemellhet
lééfde!
Het strekte de vlerk jee; udt zijn keeltje Honk
een tjilpen, angstig-jubelend! het vloog!!
Ja zeker, het vloog! wel onzeker en vreemd
maar het vloog naar den olm en daar werd het
ontvangen met juichend gekweel, waartusschen
enkel trillertje van zorg en beven: „Heb je je
aanvoeren en zei:
«De wilde zoo heel graag een bij en dnrnzzttig
„Och, dat is het eigenlijk met precies, maar de-wereld zijn."
Mot zóó in hij zon de verkeerde persoon op de verkeerde
>rsoon op de verkeerde De wijze koningin hoorde aan zhn stern en
plaats zijn, zooals men dat noemt. Die vindt 1 las in zijn oogen, dat hij de waarheid sprak,
men altijd overal: menschen en dieren, die in „Gfe dan terug in de wereld je eigen wereld
hun onwetendheid aUerlei verkeerde dingen m weeB daar nuttig," zoemde de buen-ko
doen. Maar - ik moet hier mijn tijd met ver- I hem even aanrakend met haar sohépte»,
babbelen, nn er nooveel honing te verzamelen hij eerbiedig voor haar knielde.-
valt. Ik hoop, meneer Krekel, dat ie iets nuttigs - - -
in de werela doen zult, maar ik aenk niet, dat
er ooit een goede bij uit je groeien zal," zoemde
d6 bij. teeken, dat hij gaan
In het volgend oogenblik was zij verdwenen, opening van den korf uitgeleide gedaan. Toen
„Iets nuttigs! Ik kan heelemaal niets doen hij buiten kv
„Hoe kan ik dat doen?" fluisterde b
„Dat zal je gezegd worden."
En de koningin zwaaide haar schepter, ten
eken, dat hij gaan kon. Hem wera tot de
of zi
Bijn.
„O, maar je kunt toch een bef, klein krekeltje
wezen." zei de tor op spottenden toon.
„Ja en niets andere aoen dan zingen en mij
tusschen het gras verborgen houden," hernam
het arme, ontevreden ding. Het voelde zich zoo
ongelukkig, dat het hem heelemaal onverschillig
was, of de tor hem uitlachte of niet.
„Ik kan mij hier niet langer ophouden, want
ik ben op weg naar den grooten torren-wedstrijd 1
en hoop den mooien kristallen beker te winnen j
denk eens aan!" En de tor draaide zich om en j
liep door.
„Baheen kristallen beker t te niets anders
dan een dauwdruppel," zei een half dommelende
duizendpoot, terwijl hij zijn slaperig kopje ophiel j
„Wat doet het er toe? Wij athleten stellen er
veel eer in hem te winnen. De menschen, die
altijd allerlei wedstrijden onder elkaar houden,
?en:
>e roem ligt niet in den prijs, maar in den
strijd. Ga maar eens naar den wedstrijd kijken,
meneer Krekel. Dat te beter dan een bij pro-
beeren te zijn."
En mevrouw Tor vervolgde haar weg.
De duizendpoot viel weer in slaap en de krekel
i kwam, viel een regendruppel neer en
nam hem bii een pootje,
„Meneer Krekel, zei hjj, „wil je in het graö
gaan zingen en verkondigen, dat wij komen?
De regendruppels komen uit de voorraadschuren,
de wolken, want de bloemen versmachten en
denken, dat wij hen vergeten hebben. De heele
wereld snakt naar ons, want alles verdroogt.
Maar nu komen wij en ral iedereen en allee weer
vol hoop zijn."
Zoo sprak de regendruppel tot den krekel.
„Tsjierp, tejierp, tejierp!" zong
ïietig krekeltje. Het was heel eenvoi
klein,
nietig krekeltje. Ëet was teel eenvoudig en ge
makkelijk uit te voeren, maar o, door welk een
vreugde werd 'het begroet! De bloemen hievc
hun hangende kopjes op. Zij kondon niet sproke
otn het krekeitje te bedanken, maar zij versprak
den een zoeten geur, overal waar hst ging. D
wurmen waren eveneens hoogs* dankbaar, t
konden djt Met onder woorden brenger
Padden en Hkvorschen kwaakten:
„0, meneer Krekel, wat een goed werk doe.1
gij, door ons, dorslagen, weer hoop te gerenl*
En een oode koe loekte dankbeee
rt. co;
De
de schapen en' lammeren blaatten, zoodat d
dankbaarheid van alle kanton weerklonk.
Baas Joris, de rijke beer, die juist naar <5
looht stond te kijken, zei:
„'Gezegende krekel I Nu kan öc rostic awt.
slapen. D 1 weet, dat we regen sullen krflg? i
en dat mijn vee niet van dorst versmacht',:
en mijn velden Met verdrogen zullen."
De maan kwam op en wierp één van hae
zilveren stralen op het krekeltje, da* onvermooi
zijn blijde boodschap zong.
„HalloWie maakt de wereld toch zoo
vroeg plotseling mevrouw Tor, dié zich met.
kristallen beker want zij had hem inderdoe.;
gewonnen naar huis spoedde.
Jk," antwoordde de kleine krekeL
lal Dat is vrij wat beter dan een echijn-b
te willen zijn. Het is zelfs beter dan den kristallo
beker in den wedstrijd te winnen. Allen bedanke
je "met luider stem en je verdient hun dank;
zei de tor vriendelijk.
„Ik hun dank verdienen?* Honk be* nederi:
„Ik heb eigenlijk niets gedaan."
„Je hebt je plicht gedaan, je levenstaak w
vuld."
Alle stemmen schenen nu te roepen:
„Je hebt je levenstaak vervuld T totd-
idelijk de maan haar aangezicht achter r
wolken verborg en de regen neerviel. Het g
kletter der dikke druppels scheen met het- kot
in te stemmen.
Ons krekeltje begreep nu, dat ook de nederigs-
op aarde een taak te vervullen heeft. Eu
dacht er vanaf dit oogenblik Met meer ov
een bij te willen zijn.
De keukenmeid <fie doehoen kippen, duiven,
1*>4 bedaart
és genoudere op.
Jdoe* jmtecï ^Qj met; ik
fee eenï
riet oimoodig
dMtoch niet beter kan worden,
martelen alléén maar om
frj8* km#* mee te kunnen spelen!'
Pia beefde.Ze trioog de keuken uit., wég
1 die vrouw, dte leelijke vrouw, die zulke vree-
JtkB dfrigm ad en dte - misscWen - tooh wei
ptjk kon hebben. *Qm mee w kunnen spe-
A.als "fc® «w x oog stentor
daa Spdts, die alleen maar bondenwstand
en dte een weedoo. diertje plaagde, eoodar
•*-» w»t hfl deed.
za wtet Jmrnora wel botert
r.14 w faatal oei weer eebeort, toen
ba Flos, don onden hond n in
wertfWat iel
gSÏ&rï^oX CStS
hder, toen te hawde. dat het beeM niet beter kon
fmyit moest het arme dier liever doodschJe-
fen, dan is hei uit zijn lijden". En vader, haar
fltedo vader, had zijn geweer genomen en den
rod neergeschoten. En Flox wae nog wel vadertb
fcïrwli2ig geweestl
JIJ bent Mk nrfjn Bewöng, hoort" flfoteterde
J, het ïopiltjeirtreelend. ,Jk «el Jon Mk helpen,
«als Bader. En dan weet Ik ïoor Jon Iets véél
Dooie» on Mchtore. JU «nlt ln 't allerlaatsta
OogenUiite denken dat )e tóetrt v, en dkn sel le
wen pan moer h-jbben
rfoeo stak «e het erf over, en Bep door de gang
de hocge wenteltrap, dte nBar de kamer van
torenwaabtar leidde. Db man wae eigeniak
w» «b «oodanlg aangesteld, ba wea een bud^-
loonde, eon vroegere huisknecht, die oud gewor-
;»n, den toroi als zijn rijk beschouwde, en zijn
"fc*.bracht met rooken en slapen. Zelf
png MJ noodt- mee als er vreemden kwamen, die
«W kbq bal hflurittlw Btolabt wikten
geen pijn gedaan ben Je heusoh niet g&-
wondr^ Goddank, 't wae alles in orde, en Hai
kohte, lachte van vreugd en ook om het dwaze
kijken van de groene kattenoogen
„Zie nu maar dat je 't krijgt, malle oude kat,
pak het, ate je kunt! Mijn vinkje is gered t
is veilig voor jou en goed geborgen. *t Is bfj zijn
moeder!"
Ineens zweeg ze ai keek stil voor zich uit....
„Bij zijn moeaecr.
Zei fs miste ze haar moedertje al zoo lang. De
vroolijke kinderoogen stonden nu, vol tranen.
Wéér klonk het tjilpen, juichend en blfj als een
danklied, door den ouden olm
Door tranen heen, lachte het kind:
„Heerlijk, jij hebt haar tenminste; voor jou
ben Ik Uijr
VACANTIH I
Wij gaan op reis, hoezee, hoezee,
Wie gaat er met den sneltrein mee?
Waar hij ons brengt, naar Oost ol West»
Dat vinden wij al ©van bait.
zuchtte.
„Waarom zoo'n diepe zucht?" vroeg z^jn neef
Sprinkhaan, die op zgn dagelijksche morgen
wandeling voorbij kwam.
Omdat ik een bij wil zjjn en Memand mfl
^nfc te begrijpen.
c dat is tooh met moeilik om te be-
't Is zelfs heel grappig!"
En de vroolijke sprinkhaan laohte harte£§k.
JtJa, i ij kunt wel lachen j hebt een
prettig leventje."
„I k een prettig leventje? Prettiger dan het
iouwe?Ik ben een sprinkhaan, j ij een
krekel. Ik zie werkel'ijk niet veel verschil."
„J ij kunt ten minste heel ver springen en
de menschen gillen van plezier, als ze je zien.
I k maak hen nooit aan 't lachen en wat nog
erger is: m ij heeft Memand noodig. *k Zou es
evengoed Met kunnen zijn."
„Je moet niet zoo min over jezelf denken.
Verbeeldt je maar, dat je nuttig bent en je zult
nuttig zgn," zei de verstandige sprinkhaan.
„Maar wat kan ik doen? Ik ben mezelf en an
deren slechts tot last."
„Je kunt de wereld toonen, hoe gelukkig ©en
krekel, die nederig in het gras woont, kan rijn.
En wie weet, hoeveel mensohen je opbeurt met
je gezang?"
Zoo sprak de sprinkhaan en daar hij den krekel
geen opgewekt gezelschap vond, sprong hg lustig
verder.
„O, bijen, wat zijn jullie toch gelukkigP8
zuchtte de krekel, terwijl hg hen zoo vergenoegd
boven zich in den zonneschijn en midden
tusschen de bloemen hoorde zoemen. Ik w i l
i een bij zgn. Ik geloof, dat ik al aardig op weg
I was net zoo te zoemen als zg, toen die bnitale
tor mij stoorde. En mgn pooten kan ik prachtig
opvonwen."
O, wat zag hij er nu grappig uiti Maar waar
1 hg op leek, zeker niet op een Dij, al sprong hg
ook naar een beekje en bekeek hij zichzelf in
het spiegelende water om te zien, of hij er nu
werkelijk ate een bg uitzag.
„O, ik begin er al op te lijken I" jMchte hg.
Zoo ging ons krekeltje, half springende en
■IET GESTRAFT
doof
a a DO ULLB H0GE2WAARU
Pool, stoute Lol, vat doe daad
Wat staek le tn te mondt
ooh, wat slot H bollet er 1
-Ooi
eeoe op den grondl
ie bent een eobte Hkkepol
Kn nog verschrik lijk klein.
Als Poppellte jo «oo eona «w
01 Beertje ol Katrijn!
Wat moet S doenf aegt Bok» tot
Ik heb toch o zoo'n spijt
- En Moeder zei housch e uil'ren nogi
i— Lot ls oen groote meld.
Ga daadTIJk naar Moedor too,
Luidt "t antwoord van Zus Mlen,
Ik heb Moes een minuut geleSn
Nog in den tuin gezien.
yertel haar aDes eeriljk woa
Moes ls dan vast niet boos,
i— En zeg, dat je 't nooit weer ruit doen,
Zoo doe ik ook altoos.
Klein Lotje trekt sandaaltjes aan,
Doet 't ol zoo langzaam, zeg!
Haar lijkt 't een heel eind riAar dtyj
Een langs, zware wegj
Doch ebvTIflk, mot uutoteB gestSÉ
Komt zij utj Moeder aan
,Eq Moes ziet daadlik aan baar fcbsdt
Zij heelt lote stouts gedaan.
Mot etaamlond, bevond stemmeljB
Zegt Lot ln Moosjo's oor
Wat zij voor stouts hooit uttgovoert,
ls bang voor stral er vooz.
3C)n Motno Lot wos wd hooi stoot -
Eegt Moedor on torocht
Maar dezen koer bon a nlot boos,
Omdat zij H oerlljk zegt
Onthoudt dit, kind, jo teven langt
i— Heb je iets kwaads gedaan,
i— Kom er' dan altijd rond: voor uit.
i— Kan ik daar vast op aan!
Kléin Lotje knikt en snikt bet nttt
Zij vindt zich zeil heel stouk
En toch voelt zij maar al te j
Hoeveel zij van Moes 1