1ÏM ^6 ONS HOEKJE. rówit Jtoaotg' i VOOR ONZE JEUGD s geren en den booo* i Jk WD fip fffi J n het HET VINKJE. fjfoor M EnyelsckX Boor H. H. DB BRUIN—LéOft ^Spttsi hiér, wil Je wel eens dèdelljk Herkomen, rkaiige, stoote hond, leelijk, vatech beest!" „Geméén run Je; eoht geaieperigr stampvoette éa, in haai rerontwaardiging naar woorden zo©- heod om haar gevoel luoht te -joecf^ te verpletteren. 8plte, de groote, korthart#» witte hond, bleef rtean. Ben hinge riek, die gedeeltelfylc over lijn sooet en rijn linkeroor liep, gaf rin kop iets uiv •Jogerde en hij bad een maniertje om verachtelijk b kijken, eooais geen andere bond beau »oc La- óoen.' Nu keek bij naar bet tengere meisje, met het tengensaohtig-kortgeknlpte haar; naar het kleine ding, dat zoo dreigend en boos op hem afkwam, en onmiddellijk deed hij alsof hij haar niet zag •in gaf al. zijn aandacht en belangstelling aan oen klein levend iets, dat in het gras spartelde en ooi het met een duwtje van zijn poot itü je Merk omen!" riep ze nog eens nadruk- fc, en gaf hem een stomp. Haar kleine vuisten ien zoo hard geslagen ale ze konden; maar jammer genoeg had zij zich zelf meer pijn gedaan dan den hond. Zijn ribben waren zoo hard en pun tig net.graten, dacht ze. De over-óvergrrootvadör Spits was zeker een zeehond geweest!" nu had ze zich óók nog bezeerd! van ergernis en half schreiend, knielde Pia gras en streelde het levende wezentje met üaar zachte vingers. „Zoo'n lief, teer diertje! soo'n arm klein vinkje!" Zeker wae het te vroeg I weggevlogen uit een van die vele neeten in den ouden olm den oudsten boom uit den tuin dien reus, waar zooveel vogels in huisden en waar hét zoo vroolijk kon toegaan! De top was bijna zoo hoog als <te toren van hei kasteel en zijn takken en twijgen waren als het' koepeldak van een dicht ineen gegroeid bosch £00 zou het moede, verdwaalde vogeltje ooit den weg naar het nest terug vinden? Het scheen dat het diertje begreep wat er ge beurde on hoe ongelukkig hij er aan toe was, .want zoo nu en dan steunde het yreeselijk en knipte met zijn donkore, glinsterende oogjes in doodoliiken angst. Zijn lijfje sidderde en zijn hartje klopte zóó snol, 0, niet om vol te houden i, het was om te bestorvenIn elk geval was het deerlijk gekwetst.Die akelige Spits had den vogel .gebeten of zijn borstje Ingedrukt *e wist niet wat te doen! En nu bad dia verschrikkelijke hond nog den moed om naar haar toe te komen en zijn rnüit f vertrouwelijk op haar arm te leggen haar te Ukken, -en met doodonschuldige oogen te smee- ken: .„Toe, laat mij alsjeblieft dat ding houden! bet is toch van mij, want fk heb het gevonden en i is zoo leuk om or mee te spelen. Hoor maar, hoe grappig hot begint te piepen, ale fk het met mijn poot een duwtje geef! Maak dat je wegkomt, leeelifkerd! zei het meisje we, en gaf hem een schop, waarbij ae bijna haar roetje verstuikte. Maar Spits bleef kalm staan; trok alleen maar rijn bovenlip op en lachte haar uit! Ze holde naar huis om dn de keuken melk en brood te halen en probeerde toen het vogeltje te Toeren. Gelukkig wiet ze nog precies hoe ze dit moest doen 't was immers ook goed gegaan met de Mo jonge mussohen, die verleden jaar uit het aest gevallen waren. Hoe heerlijk had ze de dieT- j opgekweekt en se waren oog wel veel kleiner dan vinkje, dat er nu zoo akelig aan toe vraa. Maa? jadat waren van die doodgewone mus- RSten, zooeis er bf} honderden zijn sterke w> ge-> die véél meer konden verdragen dan het feere, fijne diertje, d«t nu in het gras lag te epar- wop En ule het nu nog. maar het voedsel wilde ne men, dat ze zoo voorzichtig ln zijn bekje stopte, i- maar neenzelfs een droppel melk ging niet jmaoca zijn keeltje, maar gleed weer langs den kled- öwi snavel, op het angetig-hJjgoade borstje! Ite keukenprinses een dikke, waggelend ,met bolroode wangen, keek zoo belang- Het ww gewoonlijk de groot© zwarte kater, I die bot van hom overnam en den bezoekers den De kemerdeur stond op een kier en ln het voorbijgaan gluurde Pia naar binnen. De oude man zot in zijn leunstoel te dutten 1 op tafed en de kater nat naast hem en Meid de wacht In een tel sprong hij op den grond toen hij het Jonge meisje gewaar werd. Als een slang wrong hij zijn fluweel-zachte huid door de open deurspleet en gleed onhoorbaar achter Pia aan. Kuipend kwam hij nader al dichter en dichter loerend met groote. ronde, goel-groene oogen Lokte hem de lucht van het vogeltje? en be- i g in haar Meld? stof lag duimen-dik op (te trap, en t was VAM EEM KREKEL, DIE GRAAG EEK WILDE ZIJM. BIJ gree^ hij wat Pia zoo voorzichtig in haar geste- Het or griezelig donker. Alleen eer «Wel, meneer Krekel, wat voer je toch uit?* vroeg een tor aan een krekel. „ik probeer als een bij te zoemen en heelemaal net te doen, alsof ik een bij was," luidde het antwoord. „O, maar je kunt toch nooit een echte b# worden! Waarom probeer je het dan?" „Omdat niemand weet, wat hij bereiken kan, zoolang hij het niet gebropeerd heeft l Lukt iets niet den eersten keet, Doe het nog en nog eeoc weer zegt de wereld." ,0, de wereld! Maar bent (te wereld toch een kleine- MchtecflUjn drong door een •smal venster, didht bedekt met vuU en splnne- webben „Hul" voor haar voeten bewoog iets schuifelde weg - misschien een rat! Maar de kat bad reeds zijn sprong genomen en bliksem snel zijn prooi gepakt 't was even een woe dend vechten op leven en dood een angstig piepen, een schreeuw, en dan stilte. Toen kwaon de kat terug; zijn gele oogen vlamden en staarden haar aan, alsof hij zeggen wilde: „Dat was niet wat ik bedoelde wat Jij daar in je handen hebt, dat moet ik hebben tot eiken prijs. Doodversohrikt vloog bet kind verder de trap pen op. Maar er kwam geen eind aan den weg ■teXPIHI WHÊÊfÊÊ dat het vinkje geen teeken van leven gal duizelij Üng, Neen, van. En, 0, hemel! nu het dtrap, z merkte ze plotae- bewoog weer; de veertjes gingen overeind staan en ze voelde de pootjes trillen. Toen ineens, lag het stil, bewegingloos. Nu was het dood, dacht. Pia, nu hield ze een lijkje in de band. 't Was vreeeelijk, ze vond dood-zijn verschrikkelijk...... en nu was 't gebeurd, ze voelde het, hier in haar handen. *t Was afschuwelijk, en smeekend fluistoide niet! „Nee, maai ik maak er toch deel van uift,* antwoordde de vooruitstrevende krekeL „Zoover heb ik het ook gebraoht, maai dot te nog geen reden, waarom ik een ander kou willen worden dan die ik ben," antwoordde de tor, wier sohild op dien helderen zomerdag prachtig glansde. „Maar ik wil nuttig zijn in de wereld," de krekel weer. „O, dat wil ik ook. Ik wil de nuttigste tor sjjin honing uit de bloemen te zuigen. Hij zette zich die er op de geheele wereld ooit bestaan heeft. nu neer in een donker hoekje van één der korven, «Toch maar een tor, kon de krekel niet nalaten 1 ten einde de thuiskomst der nijvere bijtieeaf te zeggen. 1 „Daar heb je gelijk in; maar beter een goede tor dan een schijnbg. Wat zegt u er van, me vrouw Bij?" En de tor sprak een dame aan, die hnd zoemde boven hen. „Waarvan_moet ik iets zeggen!" vroeg de aan gesprokene, terwijl rij zich me op haar zich half door den wind latende dragen, naar één der bijenkorven in den tuin. Hg zoemde daarbij dapper, al was het op een eigenaardige manier. Na eenige inspanning slaagde hij er eindelek in, wat stuifmeel aan zgn pootje te maar zijn krachten waren en te z r hoekje van één der vleugels. evenwioht hield te wachten. Zoem, zoem, zoem, daar kwamen re aan en hij arm krekeltje, deed al zijn beet en trachtte in zijn donker hoekje net als zij te zoemen. Maar o, zij ontdekten het geluid, dat onnjogelijk van een bjj kon zijn, daoelijk en de koningin der bijen liet den vijand opsporen. Hij werd al heel gauw gevonden. O, wat beefde hij, toen hij voor de koningin geleid werd. Hij kon slechte „Meneer Krekel zou .graag een bij willen zijn, één verontschuldiging voor zijn tegenwoordigheid hij dan toch maar een schijn- maar ik zeg hem, dat zou wezen.1" kke, waggelende da- me me» Dolrooöe wangen, keek - zoo belang- ttedlend ze uit haar fleto-blauwe oogen kon kijken naar te* Jonge meisje, dat neergehurkt bleef fitten en het telkens opnieuw probeerde. -Je plaagt het anno dier voor niets", zed re me- Wijdend, .geeft t maar Mea, Jo kunt het beter «ééns dood maken!" ►Dood maken r1 riep het ktod. van schrik 00- *2e moeten joü doodmaken, vai- Ga niet dood, alsjeblieft, niet Mot, mijn hand". En in een laatste poging bracht ze zijn kopje tegen haar wang en liet haar warme adem over zijn lijfje gaan, om het nieuw, warm leven in te blazen. Maar de kat was met een wilden sprong bijna in haar gezicht gevlogen, nu stond hij woedend te blazen en elscfite zijn prooi. Een vreeselijke angst kroop in. haar op, en maakte haar laf. „Ueef 't", dacht ze. .,'t Vogeltje is dood Maarmisschien leeft 't toch nog, en kan het voelen als de kat het verscheurt, en schreeu wen van angst Neen, -nooit; Je zult het niet heb ben, afschuwelijk beeet, ga weg!" riep ze blij, dat ze haar eigen stem hoorde en gelukkig dat ze den sluipenden kat/er aandurfde. Eindelijk bereikte ze de kleine deur, die op het plat uitkwam. Het hout was vermolmd en het zonlicht drong door de reten en kwam haar stra lend tegemoet. Pia duwde de deur open zij stond op het plat. De kat was haar gevolgd en ntond vlak achter haarMaar nu was haar angst voor bij, en nog éénmaal kuste zij het kleine vogel kopje. „Stil Hef je, ik zal je helpen; nu zul je niet langer pijn hebben, je zult diooraen cn vliegen!" Leunend over den torenmuur, keek zij om laag Zij zag de toppen van de boomen zoo dicht bij, de oude olan stak boven allen uit; ze kon bijna de takken grijpen. En in de kruin, tus- sonen dunne twijgen, meende ze een gekrioel te zien: een heen en weer fladderen. Stil, ze hoorde piepen, héél, héél zachtjes, maar 0, zoo klagend, t Was het geluid van oen klein vogelkeeltjee, maar 't klonk 0 zoo bedroefd en smartelijk. „Ben Jij daar, vinkenmoedertje? Zoek jij Je kind? Wacht, het komt, je zult het weerzien, al is het doodl" Toen sloot zij de oogen en opende haar han^ dienHet vogeltje gleed naar beneden één secondeen hemellhet lééfde! Het strekte de vlerk jee; udt zijn keeltje Honk een tjilpen, angstig-jubelend! het vloog!! Ja zeker, het vloog! wel onzeker en vreemd maar het vloog naar den olm en daar werd het ontvangen met juichend gekweel, waartusschen enkel trillertje van zorg en beven: „Heb je je aanvoeren en zei: «De wilde zoo heel graag een bij en dnrnzzttig „Och, dat is het eigenlijk met precies, maar de-wereld zijn." Mot zóó in hij zon de verkeerde persoon op de verkeerde >rsoon op de verkeerde De wijze koningin hoorde aan zhn stern en plaats zijn, zooals men dat noemt. Die vindt 1 las in zijn oogen, dat hij de waarheid sprak, men altijd overal: menschen en dieren, die in „Gfe dan terug in de wereld je eigen wereld hun onwetendheid aUerlei verkeerde dingen m weeB daar nuttig," zoemde de buen-ko doen. Maar - ik moet hier mijn tijd met ver- I hem even aanrakend met haar sohépte», babbelen, nn er nooveel honing te verzamelen hij eerbiedig voor haar knielde.- valt. Ik hoop, meneer Krekel, dat ie iets nuttigs - - - in de werela doen zult, maar ik aenk niet, dat er ooit een goede bij uit je groeien zal," zoemde d6 bij. teeken, dat hij gaan In het volgend oogenblik was zij verdwenen, opening van den korf uitgeleide gedaan. Toen „Iets nuttigs! Ik kan heelemaal niets doen hij buiten kv „Hoe kan ik dat doen?" fluisterde b „Dat zal je gezegd worden." En de koningin zwaaide haar schepter, ten eken, dat hij gaan kon. Hem wera tot de of zi Bijn. „O, maar je kunt toch een bef, klein krekeltje wezen." zei de tor op spottenden toon. „Ja en niets andere aoen dan zingen en mij tusschen het gras verborgen houden," hernam het arme, ontevreden ding. Het voelde zich zoo ongelukkig, dat het hem heelemaal onverschillig was, of de tor hem uitlachte of niet. „Ik kan mij hier niet langer ophouden, want ik ben op weg naar den grooten torren-wedstrijd 1 en hoop den mooien kristallen beker te winnen j denk eens aan!" En de tor draaide zich om en j liep door. „Baheen kristallen beker t te niets anders dan een dauwdruppel," zei een half dommelende duizendpoot, terwijl hij zijn slaperig kopje ophiel j „Wat doet het er toe? Wij athleten stellen er veel eer in hem te winnen. De menschen, die altijd allerlei wedstrijden onder elkaar houden, ?en: >e roem ligt niet in den prijs, maar in den strijd. Ga maar eens naar den wedstrijd kijken, meneer Krekel. Dat te beter dan een bij pro- beeren te zijn." En mevrouw Tor vervolgde haar weg. De duizendpoot viel weer in slaap en de krekel i kwam, viel een regendruppel neer en nam hem bii een pootje, „Meneer Krekel, zei hjj, „wil je in het graö gaan zingen en verkondigen, dat wij komen? De regendruppels komen uit de voorraadschuren, de wolken, want de bloemen versmachten en denken, dat wij hen vergeten hebben. De heele wereld snakt naar ons, want alles verdroogt. Maar nu komen wij en ral iedereen en allee weer vol hoop zijn." Zoo sprak de regendruppel tot den krekel. „Tsjierp, tejierp, tejierp!" zong ïietig krekeltje. Het was heel eenvoi klein, nietig krekeltje. Ëet was teel eenvoudig en ge makkelijk uit te voeren, maar o, door welk een vreugde werd 'het begroet! De bloemen hievc hun hangende kopjes op. Zij kondon niet sproke otn het krekeitje te bedanken, maar zij versprak den een zoeten geur, overal waar hst ging. D wurmen waren eveneens hoogs* dankbaar, t konden djt Met onder woorden brenger Padden en Hkvorschen kwaakten: „0, meneer Krekel, wat een goed werk doe.1 gij, door ons, dorslagen, weer hoop te gerenl* En een oode koe loekte dankbeee rt. co; De de schapen en' lammeren blaatten, zoodat d dankbaarheid van alle kanton weerklonk. Baas Joris, de rijke beer, die juist naar <5 looht stond te kijken, zei: „'Gezegende krekel I Nu kan öc rostic awt. slapen. D 1 weet, dat we regen sullen krflg? i en dat mijn vee niet van dorst versmacht',: en mijn velden Met verdrogen zullen." De maan kwam op en wierp één van hae zilveren stralen op het krekeltje, da* onvermooi zijn blijde boodschap zong. „HalloWie maakt de wereld toch zoo vroeg plotseling mevrouw Tor, dié zich met. kristallen beker want zij had hem inderdoe.; gewonnen naar huis spoedde. Jk," antwoordde de kleine krekeL lal Dat is vrij wat beter dan een echijn-b te willen zijn. Het is zelfs beter dan den kristallo beker in den wedstrijd te winnen. Allen bedanke je "met luider stem en je verdient hun dank; zei de tor vriendelijk. „Ik hun dank verdienen?* Honk be* nederi: „Ik heb eigenlijk niets gedaan." „Je hebt je plicht gedaan, je levenstaak w vuld." Alle stemmen schenen nu te roepen: „Je hebt je levenstaak vervuld T totd- idelijk de maan haar aangezicht achter r wolken verborg en de regen neerviel. Het g kletter der dikke druppels scheen met het- kot in te stemmen. Ons krekeltje begreep nu, dat ook de nederigs- op aarde een taak te vervullen heeft. Eu dacht er vanaf dit oogenblik Met meer ov een bij te willen zijn. De keukenmeid <fie doehoen kippen, duiven, 1*>4 bedaart és genoudere op. Jdoe* jmtecï ^Qj met; ik fee eenï riet oimoodig dMtoch niet beter kan worden, martelen alléén maar om frj8* km#* mee te kunnen spelen!' Pia beefde.Ze trioog de keuken uit., wég 1 die vrouw, dte leelijke vrouw, die zulke vree- JtkB dfrigm ad en dte - misscWen - tooh wei ptjk kon hebben. *Qm mee w kunnen spe- A.als "fc® «w x oog stentor daa Spdts, die alleen maar bondenwstand en dte een weedoo. diertje plaagde, eoodar •*-» w»t hfl deed. za wtet Jmrnora wel botert r.14 w faatal oei weer eebeort, toen ba Flos, don onden hond n in wertfWat iel gSÏ&rï^oX CStS hder, toen te hawde. dat het beeM niet beter kon fmyit moest het arme dier liever doodschJe- fen, dan is hei uit zijn lijden". En vader, haar fltedo vader, had zijn geweer genomen en den rod neergeschoten. En Flox wae nog wel vadertb fcïrwli2ig geweestl JIJ bent Mk nrfjn Bewöng, hoort" flfoteterde J, het ïopiltjeirtreelend. ,Jk «el Jon Mk helpen, «als Bader. En dan weet Ik ïoor Jon Iets véél Dooie» on Mchtore. JU «nlt ln 't allerlaatsta OogenUiite denken dat )e tóetrt v, en dkn sel le wen pan moer h-jbben rfoeo stak «e het erf over, en Bep door de gang de hocge wenteltrap, dte nBar de kamer van torenwaabtar leidde. Db man wae eigeniak w» «b «oodanlg aangesteld, ba wea een bud^- loonde, eon vroegere huisknecht, die oud gewor- ;»n, den toroi als zijn rijk beschouwde, en zijn "fc*.bracht met rooken en slapen. Zelf png MJ noodt- mee als er vreemden kwamen, die «W kbq bal hflurittlw Btolabt wikten geen pijn gedaan ben Je heusoh niet g&- wondr^ Goddank, 't wae alles in orde, en Hai kohte, lachte van vreugd en ook om het dwaze kijken van de groene kattenoogen „Zie nu maar dat je 't krijgt, malle oude kat, pak het, ate je kunt! Mijn vinkje is gered t is veilig voor jou en goed geborgen. *t Is bfj zijn moeder!" Ineens zweeg ze ai keek stil voor zich uit.... „Bij zijn moeaecr. Zei fs miste ze haar moedertje al zoo lang. De vroolijke kinderoogen stonden nu, vol tranen. Wéér klonk het tjilpen, juichend en blfj als een danklied, door den ouden olm Door tranen heen, lachte het kind: „Heerlijk, jij hebt haar tenminste; voor jou ben Ik Uijr VACANTIH I Wij gaan op reis, hoezee, hoezee, Wie gaat er met den sneltrein mee? Waar hij ons brengt, naar Oost ol West» Dat vinden wij al ©van bait. zuchtte. „Waarom zoo'n diepe zucht?" vroeg z^jn neef Sprinkhaan, die op zgn dagelijksche morgen wandeling voorbij kwam. Omdat ik een bij wil zjjn en Memand mfl ^nfc te begrijpen. c dat is tooh met moeilik om te be- 't Is zelfs heel grappig!" En de vroolijke sprinkhaan laohte harte£§k. JtJa, i ij kunt wel lachen j hebt een prettig leventje." „I k een prettig leventje? Prettiger dan het iouwe?Ik ben een sprinkhaan, j ij een krekel. Ik zie werkel'ijk niet veel verschil." „J ij kunt ten minste heel ver springen en de menschen gillen van plezier, als ze je zien. I k maak hen nooit aan 't lachen en wat nog erger is: m ij heeft Memand noodig. *k Zou es evengoed Met kunnen zijn." „Je moet niet zoo min over jezelf denken. Verbeeldt je maar, dat je nuttig bent en je zult nuttig zgn," zei de verstandige sprinkhaan. „Maar wat kan ik doen? Ik ben mezelf en an deren slechts tot last." „Je kunt de wereld toonen, hoe gelukkig ©en krekel, die nederig in het gras woont, kan rijn. En wie weet, hoeveel mensohen je opbeurt met je gezang?" Zoo sprak de sprinkhaan en daar hij den krekel geen opgewekt gezelschap vond, sprong hg lustig verder. „O, bijen, wat zijn jullie toch gelukkigP8 zuchtte de krekel, terwijl hg hen zoo vergenoegd boven zich in den zonneschijn en midden tusschen de bloemen hoorde zoemen. Ik w i l i een bij zgn. Ik geloof, dat ik al aardig op weg I was net zoo te zoemen als zg, toen die bnitale tor mij stoorde. En mgn pooten kan ik prachtig opvonwen." O, wat zag hij er nu grappig uiti Maar waar 1 hg op leek, zeker niet op een Dij, al sprong hg ook naar een beekje en bekeek hij zichzelf in het spiegelende water om te zien, of hij er nu werkelijk ate een bg uitzag. „O, ik begin er al op te lijken I" jMchte hg. Zoo ging ons krekeltje, half springende en ■IET GESTRAFT doof a a DO ULLB H0GE2WAARU Pool, stoute Lol, vat doe daad Wat staek le tn te mondt ooh, wat slot H bollet er 1 -Ooi eeoe op den grondl ie bent een eobte Hkkepol Kn nog verschrik lijk klein. Als Poppellte jo «oo eona «w 01 Beertje ol Katrijn! Wat moet S doenf aegt Bok» tot Ik heb toch o zoo'n spijt - En Moeder zei housch e uil'ren nogi i— Lot ls oen groote meld. Ga daadTIJk naar Moedor too, Luidt "t antwoord van Zus Mlen, Ik heb Moes een minuut geleSn Nog in den tuin gezien. yertel haar aDes eeriljk woa Moes ls dan vast niet boos, i— En zeg, dat je 't nooit weer ruit doen, Zoo doe ik ook altoos. Klein Lotje trekt sandaaltjes aan, Doet 't ol zoo langzaam, zeg! Haar lijkt 't een heel eind riAar dtyj Een langs, zware wegj Doch ebvTIflk, mot uutoteB gestSÉ Komt zij utj Moeder aan ,Eq Moes ziet daadlik aan baar fcbsdt Zij heelt lote stouts gedaan. Mot etaamlond, bevond stemmeljB Zegt Lot ln Moosjo's oor Wat zij voor stouts hooit uttgovoert, ls bang voor stral er vooz. 3C)n Motno Lot wos wd hooi stoot - Eegt Moedor on torocht Maar dezen koer bon a nlot boos, Omdat zij H oerlljk zegt Onthoudt dit, kind, jo teven langt i— Heb je iets kwaads gedaan, i— Kom er' dan altijd rond: voor uit. i— Kan ik daar vast op aan! Kléin Lotje knikt en snikt bet nttt Zij vindt zich zeil heel stouk En toch voelt zij maar al te j Hoeveel zij van Moes 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 13