>M ONS HOEKJE. in den morgen werd het licht. Op de proet gesteld. llU jf 4 -rgjt.it JEUM.^., "7-V^M -- >;- «K "<f^i 0 oV ALLE VERANDERING IS GEEN VERBETERING. j de sloot was gekwak en rumoerig gekwek, leen enkele kikker hield even den bek, Wij willen een koningl voor ons en ons rijk in vorst, die regeert over water en slijkl" schreeuwde ^en tierde het volkje dooreen, ij willen hier iemand als Numero Eénl" plots, onverwacht, dook op uit de sloot n pad gewichtig heel dik en heel groot, le kikvorschen bogen en hurkten voor hem In kwekten terstond, met eenparige stem: H ij is onze meestor, h ij is onze heer, joint, zinkt in den modder en knielt voor hem neer!" jaar, hemeltje Hef, het duurde niet lang do kikkertjes kwekten een ander gezang, pat blaast onze koning zich vreeselijk op, jij heeft als je goed kijkt een leelijken kop!" Pij wffien iets andere een beest of een man, Paar tegen je werkelijk eens opkijken kan!" iet woord was gezegd., en waarlijk, meteen lood daar een groot beest, op een ellenlang been, Ie kfkvoreohen sprongen van vreugd op hem af, jerwifl elk een pootje, als hulde hem gaf. kar i wonderlijk beest, met zijn vrees'lijke bek, (eed tot hun ontzetting zoo vreeselijk gek, pant of zo al schreeuwden: „Genade, houd op!" ij slokte de beestjes, zoo één na één op! TANTE LENNIÏÏ. i geschiedenis van een dapperen Griek. Naverteld uit het Engelsch door TANTE LENNIE. 3et was de avond van den lOen October jgens de Grieksche almanak, in het jaar 1012. stad Kozani was in duister, de nacht viel, 3 vreeselijke nacht, waarin de stormvlagen jrden, een nacht vol verschrikking, fïoi maanlicht, dat nu en dan door de voort- {ende wolken scheen, belichtte de zich voort- astende manhen, die door de straten liepen [de enkele groepjes, die angstig bijeen ston- l en fluisterend praatten. Geen enkel raam vs verlicht, geên lantaarn was aangestoken. mannen spraken in korte afgebroken zin- n en hadden zich dicht in hun mantels ge- kkeld. ^Zeven kanonnen dus .,Ja, bij Tzitziler, op de hoogte, vlak boven zijn de vrouwen geborgen?" zijn den heelen dag met de kinderen iD I veestallen .gebleven." -Zoufluisterde een jonge man, „zou I waar zijn, dat ons leger op komst is? Een 1 er, die gisteren langs de „ijzeren brug" i ram, hoorde duidelijk de kanonnen." j [Zij kunnen met geen mogelijkheid tijdig noeg zijn om ons te helpen", mompelde een per. ^Hoe weet je dat pDenk je dan, dat de Turken alleen maar zani zouden omsingelen zonder eerst een aval te doen Terwijl er nu enkel Christe- 1 zijn, waarop ze kunnen schieten t bombardement kan immers ieder oogen- v beginnen God helpe onsHet Is tenminste goed dat vrouwen en kinderen opgeborgen zijn." jHebben ze voldoende voedsel? Het kan ren duren." fëooveel ze konden meenemen, hebben ze laan." rejdeJ 7erd er nog geflulsterd: „Höt leger!" „de dokter zegt het", maar het overige ging- loren in het gieren van de stormvlagen. I eeq jrjiiflien kelder^ in een van de huizen, die beneden aan den heuvel stonden, dicht bij de kerk van St Demetrius, zaten een oude man, een vrouw en twee kleine meisjes bij elkaar; dokter Rhigas, zijn schoondochter, die weduwe was en zijn kleinkinderen. De dokter was een grijsaard van bijna tach tig jaar, reeds sinds jaren kon hij niet meer loopen. Het was niet gemakkelijk geweest den ouden man langs de trappen naar den kelder te leiden, maar toen het gerucht ging, dat vrouwen, kinderen en de ouden van dagen in ^veiligheid gebracht moesten worden voor de Turksche kogels, hadden de buren een handje meegeholpen en daarbij was Marco, zijn klem- Boon, flink en sterk vooi ziin leeftijd. Ze hadden den ouden man in een leunstoel gezet, dicht bij den „manghali", waarin de kolen brandden en rood gloeiden en zoo zat hij voorover gebogen, toch nog bevend van kou en hield zijn handen uitgespreid boven het vuur. Een stokoude man, zilververgrij9d en spier wit. Een man, die vreeselijke tijden had mee gemaakt, dio als kind door de Turken was meegevoerd en verkocht en daarna weer was teruggekocht, wiens moeder ternauwernood ontsnapte aan het bloedbad van Chios en wiens vader bij Missolonghi gestreden had. Zijn vrouw kwam uit Kozani en had daar wat Jand. Hier had hij jaren als dokter ge werkt, zelfs nog na haar dood. Toen hij ouder werd, wilde hij het land verkoopen, zijn eeni- gen zoon meenemen en in vrij Griekenland gaan leven. Maar de dorpelingen zagen hem niet zoo graag vertrekken, wat moesten zij beginnen zonder „hun dokter Daarbij, waar de Tur ken heerechten, kon men maar niet naar eigen willekeur handelen en verkoopen. Zoo waren de jaren voortgegaan en toen zijn zoon sneuvelde bij Macedonië, een vtouw en drie kinderen achterlatend, had die laatste slag den ouden man gebroken. Het was nu niet meer mogelijk vrij Griekenland te berei ken, ook al ware 't alleen maar om er te kun nen sterven. Dokter Valassi, zijn opvolger, had verklaard, dat hij zonder levensgevaar onmo gelijk vervoerd kon worden. Zijn hart was zóó zwak, dat zelfs een vreugdeaandoening zijn dood zou kunnen zijn. Dus waren de oude man, de weduwe en de kinderen In Kozani gebleven en daar hij dap per en moedig was, klaagde hij zelden. Alleen als hij ziek was en de koorts zijn verstand benevelde, kon hij soms smeekend roepen „Vrij Griekenland God, laat mij daar ster ven r Zóó wisten zijn huisgenooten, dat de oude wond niet geheeld was. Als Marco, zijn klein zoon, '8 avonds uit school kwam, gebeurde het dikwijls, dat zijn kameraadjes hem naar huis brachten en als ze dan In de groote eetkamer kwamen, waar de oude man, bij het raam ge zeten, naar de kerk keek en het lage heuvel land, vroegen ze hem te vertellen van wat ge beurd was in oude tijden en van wat hij had meegemaakt; van het beleg van Missolonghi, zooals zijn vader hem dit weer verteld had. En dan zaten ze stil, gespannen luisterend naar de geschiedenis van Griekenland's wor stelingen, en gloeiden van opwinding als de oude man sprak van de dapperheid, waarmee gestreden werd en de nooit gedoofde hoop uit sprak van eenmaal komende vrijheid. Hij verhaalde, hoe men hem van zijn moe der .in Chias had weggerukt, hoe hij door dén een en Turk was verkocht en weer aan een ander was afgeleverd en daarna eenige maan den later te koop was gesteld op de slaven markt te Smyrnahoe een man, die langs hem liep, even was blijven staan, alsof hij hem bekeek en gefluisterd had„Als je je moeder ziet, moet je niet laten merken dat je haar kent I" Hoe zijn moeder, gebogen en afgewerkt, op de markt was gekomen en den bewakers had gezegd, dat zij een slavenjongen noodig had. Zij had andere jongens luid geprezen en was hem eerst voorbijgeloopen, zeggend, dat zij hem te klein vond, maar dat ze toch ook niet zooveel kon betalen. Zoo was ze geëindigd met hem te koopen voor 't laatste beetje geld, dat haar restte. Toen hij aan haar werd overgegeven, had ze hem een harden klap toegediend en gezegd: „Je krijgt er. nog meer, als je niet heel goed werkt, denk er aan Zóó deed ze, alleen uit angst, dat de Turken konden vermoeden, dat zij z'n moeder was, want dan dat wist ze j heel goed zouden ze haar den jongen niet geven. Toen Marco den laatsten Zondag met zijn moeder uit de kerk kwam, hoorde zij zeg- gen „Zelfs al zou God onze soldaten hierheen 1 willen voeren, zullen de Turken geen onzer in leven laten om 'hen te kunnen ontvangen 1" Zijn moeder had het ook verstaan, dat zag hij aan de bleekheid van haar gezicht en voel de het door den greep in zijn arm. Maar huis waarts gaand, had zij geen woord gesproken en er ook niets van gezegd tegen den ouden man. Sinds den dag, dat haar eigen man haar ontvallen was, had zij niet veel meer gezegd. Zelfs op dien bewusten morgen, toen sommige van de oudsten der dorpsbewoners bij haar ge komen waren om te zeggen dat er gevaar was en dat zij de kinderen en den ouden man in veiligheid moest brengen en de kleine venster luiken zoo goed mogelijk moest dichtgrendelen en zuinig zijn met den voedselvoorraad, daar niemand kon zeggen hoe lang zij zich daar verborgen moesten houden, had zij alleen maar ernstig geknikt, dadelijk haar maatrege len getroffen. Zij had eenige der meest noodzakelijke din gen meegenomeneen manghali, een zak brandstof, beddengoed, een paar stoelen, den j grooten leunstoel en zooveel levensmiddelen ze bergen kon. Toen had zij met Marco's hulp de kleine vensterluiken dichtgemaakt en was op een JUFFERTJE IN HET GROEN. Wie kleurt dit plaatje en zendt het opgeplakt terug?? I stoel geklommen om er een zwarten doek voor te spannen, zoodat geen lichtschijn naar buiten hen zou kunnen verraden. De twee meisjes, Marco's zusje, Loe en I Boxane zaten dicht bij elkaar op een dik oud karpet en fluisterden met elkaar. Ze bibberden van kou en ook een beetje van angst, maar er was toch iets bijzonders in den heelen toestand en het ongewone van het ge- I val vondèn ze toch wel gewichtig. I Droge beschuit met kaas, op een tafellaken 1 van gewoon wit papier inplaats van soep in borden en gekookte eieren met melk was geen onaardige verandering en daar de ledikanten niet naar den kelder waren gebracht, was hun bed op den grond opgemaakt, net „arme kin dertjes" waren ze nu, vonden ze. (Wordt vervolgd). Naar het Engelsch van H. DORNING. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. Hoofdstuk I. Een opdracht „Dat komt al heel slecht uit," mompelde meneer Weldon, terwijl hij met zijn vingers op zijn lessenaar trommelde en keek naar een tele gram, dat vóór hem lag. „Toch moet ik gaan," ging hij in zichzelf voort „Ik wilde wel, dat ik Merrill vertrouwen kon, maar dat is mij onmogelijk na de ontdek king, die ik gedaan heb. Ik moet er iets op vin- i den. Zou I Meneer Weldon belde en zei tegen een jongen, die hierop verscheen: I „Zeg Thomas, dat hij onmiddellijk hier komt" „Jawel, meneer," In het volgend oogenblik trad er een jongen van oen jaar of zestien binnen. „Thomas," zei de chef nu, „ik moet je over een belangrijke aangelegenheid spreken. Ik heb een gewichtige opdracht voor je, waarvan de uitvoering niet zoo eenvoudig zal zijn, als dit misschien wel lijkt. Deze documenten", en me neer Weldon wees op eenige papieren, welke op den lessenaar vóór hem lagen, „moeten vanmiddag vóór vier uur bezorgd worden in Weaverham. j „Ja, meneer." 1 „Nu word ik zelve voor dringende zaken naar Londen geroepen en kan ik de papieren niet verder in orde maken. Ik heb gewacht op eenige gegevens, die eerst nu in mijn bezit zijn. Alles heb ik op klad en het behoeft slechts in duplo overgeschreven te worden. Dat draag ik jou nu op. Tot zoo ver is alles heel eenvoudig. Je verzegelt den brief en bezorgt hem vóór vier uur persoonlijk«aan dit adres. Het is van het grootste gewicht, dat geen enkele concurrent van den inhoud van dezen brief op de hoogte komt. Begrepen?" „Uitstekend, meneer." „Goed. Je gaat hier aan mijn lessenaar zit ten, totdat je er mee klaar bent en zorgt ervoor, dat niemand een blik op de cijfers werpt." „Waar moet ik het duplicaat laten, meneer?" vroeg Thomas. „Moet ik het aan meneer Mer rill geven?" De chef fronste de wenkbrauwen en zei: „Neen. Het spijt mij, je te moeten zeggen, dat ik Merril, al is hij mijn eerste klerk, niet meer vertrouw. Toen ik gisteravond laat op het kan toor kwam, trof ik hem, over eenige papieren gebogen, aan. Hij zei, dat hij naar zijn pijp zocht, die hij verlegd had, maar er was iets in zijn gezicht, dat mij de waarheid van zijn woorden in twijfel deed trekken. Ik ben ervan overtuigd, dat de man, die buiten stond te wachten, iemand van het kantoor van Bada- noff, mijn grootsten concurrent was. Dit wekte onmiddellijk mijn argwaarn op. Mijn vertrou wen in Merrill is geschokt. Ik heb nog meer grieven tegen hem, doch kan hem op het oogenblik niet missen. Je begrijpt natuurlijk, dat hetgeen ik je zeg, strikt vertrouwelijk is. Tot nu toe heeft hij altijd inzicht in de cijfers gehad en ik schrijf het daaraan toe, dat ik in den laatsten tijd niet gelukkig in zaken ben. In geen geval mag Merrill deze documenten dus zien. Er hangt te veel van af. Het is nu kwart na tien", ging de chef voort „Je hebt dus ruim den tijd, alles keurig over te schrijven en den trein naar Weaverham te halen. Neem het du plicaat en deze aanteekeningen mee naar huis en berg ze veilig weg tot ik terugkom. Ga daar na naar Weaverham en bezorg de documenten vooral vóóc vier uur. Yeriiei den brief geen oogenblik uit het oog!" Thomas antwoordde: „Ik zal uw order nauwkeurig uitvoeren, me neer. U kunt op mij rekenen." „Goed. Ik vertrouw op je. Nu moet Ik weg om den trein naar Londen te halen. Ik zal meneer Merrill zeggen, dat jij hier speciaal werk voor mij te verrichten hebt en niet gestoord mag worden. Goeien morgen, Thomas." En meneer Weldon vertrok. Hoofdstuk IL Merril tracht Thomas over te halen. Gedurende een half uur na meneer Weldon's vertrek, zat Thomas ijverig te schrijven. De opdracht scheen al heel eenvoudig te zijn, want de chef schreef een duidelijke hand. Thomas zou echter spoedig ontdekken, dat de vrees van meneer Weldon: dat iemand zou trachten achter den inhoud van het document te komen, gegrond was. Plotseling ging de deur opon èn trad meneer Merrill binnen. „Zeg eens, Thomas!" zei hij, „ben je van plan hier den geheel en dag te zitten? Ik heb een stapel werk voor je liggen." „Heeft meneer Weldon u dan niet gezegd, dat ik hier wat voor hem te doen had?" vroeg Tho mas. „Nee, daar weet Ik niets van," antwoordde Merrill. Thomas wist, dat dit een leugen was, maar zei slechts: „Hij was toch van plan het u te zeggen." „Wel mogelijk. Maar hij heeft het niet ge daan. Kun je dit werk niet later afmaken?" „Nee meneer, meneer Weldon heeft mij een opdracht gegeven." „Maar wat is die dan, dat zij niet wachten kan?" vroeg meneer Merril ongeduldig, terwijl hij zijn hand naar het papier uitsterkta Zijn beweging was Thomas echter niet ont gaan. Hij greep den eersten klerk bij zijn arm en zei: „Neemt u mij niet kwalijk, maar deze papie ren zijn geheim." „Wat geheim? Wat verbeeldt jij je wel, kwa jongen?" schreeuwde meneer Merrill nu. „Ik zal ze toch zeker wel mogen zien?" „Nee meneer," antwoordde Thomas kalm, doch vastberaden, terwijl hij de papieren in veiligheid bracht. „Ik gehoorzaam slechts het gebod van mijn meester." „O. ik wil 7.n niet. oens zien." zei meneer Merrill nu met een onaangenamen lach, die de verdenking moest wegnemen. „Meen echter niet, dat je vrij komt van het werk, dat ik voor je heb liggen. Het blijft op je wachten." Met deze woorden ging hij heen. Doch na een kwartiertje kwam hij weer terug om zooals hij voorgaf in de brandkast iets na te kij ken. Hij liep vlak langs den lessenaar, waar aan Thomas zat, sleepte met zijn jas eenige pa pieren af en bukte zich om ze op te rapen. Tho mas was hem echter vóór. „Als je klaar bent, kom dan bij me. Ik zal je brief wel bezorgen," begon meneer Merrill weer. „Meneer Weldon heeft mij opgedragen dit te doen," luidde het antwoord van Thomas. „Je krijgt tien gulden van me, als je het mij laat doen," zei de ander weer. j Vol verontwaardiging keek Thomas hem aan, terwijl hij zei: I s„U kunt zich alle verdere moeite sparen, me- neer Merrill. Omkoopen laat ik mij niet en den i brief geef ik niet uit handen." Voor den tweeden keer verliet de eerste klerk nu de kamer van den chef. Hard sloeg I de deur achter hem dicht. „De opdracht is toch niet zoo gemakkelijk, I als zij wol look," zoi Thomas in zichzelven. „Meneer Weldon heeft gelijk: de ander voert iets in zijn schild. Maar ik ben op mijn hoede!" Hoofdstuk Hl. Nog juist bijtijds De morgen was reeds voor een groot ge deelte verstreken, maar door ijverig door te werken, slaagde Thomas er in, even vóór één uur de papieren in orde te hebben. Thomas werd verder niet meer gestoord. Dit verwonderde hem eigenlijk en hij vroeg zich af, wat dit stilzwijgen te beteekenen had en wat de eerste klerk nu weer in zijn schild zou voeren. De jongen was ervan overtuigd, dat hij het J niet opgaf en zeker nog één of meer pogingen wagen zou om de papieren te bemachtigen. Met de brieven in den binnenzak van zijn jas, die hij met een veiligheidsspeld, welke hij I toevallig bij zich had, dichtmaakte, verliet hij het kantoor. Nergens zag hij echter een spoor van Merrill. Het was precies één uur en daar hij op slechts een kwartier afstands van het station woonde, kon hij op zijn gemak koffiedrinken en den trein van half drie naar Weaverham halen. Scherp om zich heen kijkend, zag hij een paar mannen, die op korten afstand van het ge- bouw stonden en blijkbaar den uilgang be- i spiedden. Vóór hij honderd meter verder was, wist hij, dat hij achtervolgd werd. Hij verhaastte zijn schreden, maar raakte zijn vervolgers niet kwijt. Dit was blijkbaar het werk van Merrill. Nu was hij thuis en daar waren de mannen nog. Hoe zou hij aan hun aandacht kunnen ontsnap pen? Door de achterdeur? Een blik vanuit zijn slaapkamer zei hem, dat dit niet mogelijk was, want dat één der mannen aan den voorkant en de andere aan den achter kant van het huis op post stond. Terwijl hij zijn boterham at, vroeg hij zioh af, of hij de reis wel per trein zou durven ma ken. Als zij hem in de coupé aanvielen, zóu hij natuurlijk niet opgewassen rijn tegen twee Waar zit de spotvogel, die hem uitlacbtf Wie ziet hem? volwassen mannen. Dat moest in elk gevgi y meden worden. Eindelijk viel hem echter Iets ha. Na het du plicaat in veiligheid gebraoht te hebben, bega: hij zich op weg naar het station. Hij deed, tu» of hij niet bemerkte, dat hij 'opnieuw achto» volgd werd, maar zag in een spiegel op hoek van twee straten, dat de mannen viali achter hem liepen. ,Ze denken, dat ik In den val loop," cei Tho mas in zichzelf, terwijl hij het station blnnert ging. „Maar ze hebben mij nog nietl" Vlug liep hij naar één der loketten, nam een perronkaartje, stoof het perron op en den uit gang weer uit juist op het oogenblik, dat riji beide vervolgers het station waren binnenge gaan. „Ze zullen me natuurlijk overal zoeken,* dacht hij en hij lachte in zijn vuistje, terwijl y naar huls holde. „Ik trek om niet dadelijk herkond te worden mijn padvinderspak aai en spring op mijn fiets. Om half vier kan ik j als ik flink aantrap in Weaverham zijn." j Zoo fietste Thomas dus even later regelrecht op zijn doel af. Eenmaal op zijn plaats van bo stemming aangekomen, vond hij zonder vee I moeite het aangegeven adres en precies kwart vóór vier overhandigde hij persoonlijk en mei - een gevoel van onuitsprekelijke verlichting der brief aan dengene, voor wien hij bestemd was Toen meneer Weldon dien avond om halij zeven op het kantoor terugkwam, werd hij dooi Thomas opgewacht „Het telegram was valsoh, Thomas," zei htj .natuurlijk om mij hier weg en daardoor d( baan vrij te hebben. Vertel me eens gauw, ho< alles in zijn werk is gegaan." Rustig vertelde Thomas zijn chef nn de go beurtenissen van dien dag:'hoe Merrill opgetro, j den en hij Thomas aan zijn vervolger^ I ontsnapt was, hoe hij het duplicaat en de go gevens.in veiligheid gebracht en één afschrif I nog juist bijtijds op zijn bestemming afgegever I had. j „Bravo, Thomas!" riep meneer Weldon uit terwijl hij hem hartelijk de hand schudde. Een paar dagen later kwam er bericht uf"; Weaverham, dat het aanbod van meneer Wel don aangenomen werd. De eerste klerk werd ontslagen en het duur de niet lang, of Thomas nam zijn plkats in. Menee.r Weldon is buitengewoon tevrodeff over hem en verhief hem nog eenige jarc later tot zijn compagnon. De zaken gingen uit stekend en hij schreef dit voornamelijk toe aa' de nauwgezetheid van zijn jongsten klerk, di* zich zoo goed van zijn taak gekweten had oen oogenblik, dat het er werkelijk om spande, GUITENSTREKEN VAhTjAMBO EN JUMBO De slangenhuiden. Jambo en Jumbo, twee negerjongens, lleper eens rond met veel guitigheid in hun zwarti kop. Daar zien ze opeens twee slangenhuidec hangen. Slangenjagers hebben de leege huiden te dro*; gen gehangen tusschen een boom en een hutje Jambo kijkt Jumbo eens aan en tegelijk heb ben ze dezelfde gedachte: meenemen, wan' daar kunnen we pret mee hebben. Zoo gedacht, zoo gedaan. Ieder neemt eer slangenhuid over den schouder en ze lachen i zóó over wat ze hiermee uit zullen halen, da>; hun mondjes opengaan van oor tot oor. Op eenzaam plekje trekken zij de slangenhuid en over zich heen en zoo gaan ze naar H dorp terug. De eerste, dien ze tegenkomen Is het opper- hoofd zflif, die vah de Afrika-reizigers een hoo- gen hoed en een wandelstok present heeft ge kregen. Zijn schrik bij 't zien van die wand" lende slangen is niet te beschrijven! Maar... alles heeft zijn vóór en zijn tegen. Wie er afg" schrikt worden door die vreemde slangen, cl hyena's niet. „Hap! zeggen ze en de slange alias Jambo en Jumbo verdwijnen dqpr bun keelgat Maar de lieve beestjes bemerken al gauw, dat het geen gemakkelijk goedje is, dal ze Ingeslikt hebben. Lieve helpl wat spookt het in hun m Van benauwdheid weten ze zich geen raad en ze denkon, dat hun laatste uurtje geslagc- heeft Vooral In de maag van den eene prik en steekt het geweldig. Dat komt, omdat JumbO( toen hij In de slangenhuid kroop, een dolk zijn broekje had zitten. Daar prikt hij nu do muur van zijn gevangenis mee door. En nu lfi; werkelijk het laatste uurtje van den hyena ge slagen. Bloedend ligt hij op den grond, weid gevolgd door zijn zuster, want Jumbo heeft een trouwe tweeling-broeder natuurlijk h~ Jambo ras bevrijd, door *t lijf van den anderen hyena open te snijden. En nu voeren ze een eohten nfkkerdona uit: boven de lichamen van hun verslagen vijanden it Naverteld door GOLIATH*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 15