>M
ONS HOEKJE.
in den morgen werd het licht.
Op de proet gesteld.
llU
jf 4
-rgjt.it JEUM.^.,
"7-V^M
--
>;- «K "<f^i
0 oV
ALLE VERANDERING IS GEEN
VERBETERING.
j de sloot was gekwak en rumoerig gekwek,
leen enkele kikker hield even den bek,
Wij willen een koningl voor ons en ons
rijk
in vorst, die regeert over water en slijkl"
schreeuwde ^en tierde het volkje dooreen,
ij willen hier iemand als Numero Eénl"
plots, onverwacht, dook op uit de sloot
n pad gewichtig heel dik en heel
groot,
le kikvorschen bogen en hurkten voor hem
In kwekten terstond, met eenparige stem:
H ij is onze meestor, h ij is onze heer,
joint, zinkt in den modder en knielt voor
hem neer!"
jaar, hemeltje Hef, het duurde niet lang
do kikkertjes kwekten een ander gezang,
pat blaast onze koning zich vreeselijk op,
jij heeft als je goed kijkt een leelijken
kop!"
Pij wffien iets andere een beest of een
man,
Paar tegen je werkelijk eens opkijken kan!"
iet woord was gezegd., en waarlijk, meteen
lood daar een groot beest, op een ellenlang
been,
Ie kfkvoreohen sprongen van vreugd op hem
af,
jerwifl elk een pootje, als hulde hem gaf.
kar i wonderlijk beest, met zijn vrees'lijke
bek,
(eed tot hun ontzetting zoo vreeselijk gek,
pant of zo al schreeuwden: „Genade, houd
op!"
ij slokte de beestjes, zoo één na één op!
TANTE LENNIÏÏ.
i geschiedenis van een dapperen Griek.
Naverteld uit het Engelsch door
TANTE LENNIE.
3et was de avond van den lOen October
jgens de Grieksche almanak, in het jaar 1012.
stad Kozani was in duister, de nacht viel,
3 vreeselijke nacht, waarin de stormvlagen
jrden, een nacht vol verschrikking,
fïoi maanlicht, dat nu en dan door de voort-
{ende wolken scheen, belichtte de zich voort-
astende manhen, die door de straten liepen
[de enkele groepjes, die angstig bijeen ston-
l en fluisterend praatten. Geen enkel raam
vs verlicht, geên lantaarn was aangestoken.
mannen spraken in korte afgebroken zin-
n en hadden zich dicht in hun mantels ge-
kkeld.
^Zeven kanonnen dus
.,Ja, bij Tzitziler, op de hoogte, vlak boven
zijn de vrouwen geborgen?"
zijn den heelen dag met de kinderen iD
I veestallen .gebleven."
-Zoufluisterde een jonge man, „zou I
waar zijn, dat ons leger op komst is? Een 1
er, die gisteren langs de „ijzeren brug" i
ram, hoorde duidelijk de kanonnen." j
[Zij kunnen met geen mogelijkheid tijdig
noeg zijn om ons te helpen", mompelde een
per.
^Hoe weet je dat
pDenk je dan, dat de Turken alleen maar
zani zouden omsingelen zonder eerst een
aval te doen Terwijl er nu enkel Christe-
1 zijn, waarop ze kunnen schieten
t bombardement kan immers ieder oogen-
v beginnen
God helpe onsHet Is tenminste goed dat
vrouwen en kinderen opgeborgen zijn."
jHebben ze voldoende voedsel? Het kan
ren duren."
fëooveel ze konden meenemen, hebben ze
laan."
rejdeJ 7erd er nog geflulsterd: „Höt leger!"
„de dokter zegt het", maar het overige ging-
loren in het gieren van de stormvlagen.
I eeq jrjiiflien kelder^ in een van de huizen,
die beneden aan den heuvel stonden, dicht bij
de kerk van St Demetrius, zaten een oude
man, een vrouw en twee kleine meisjes bij
elkaar; dokter Rhigas, zijn schoondochter, die
weduwe was en zijn kleinkinderen.
De dokter was een grijsaard van bijna tach
tig jaar, reeds sinds jaren kon hij niet meer
loopen. Het was niet gemakkelijk geweest den
ouden man langs de trappen naar den kelder
te leiden, maar toen het gerucht ging, dat
vrouwen, kinderen en de ouden van dagen in
^veiligheid gebracht moesten worden voor de
Turksche kogels, hadden de buren een handje
meegeholpen en daarbij was Marco, zijn klem-
Boon, flink en sterk vooi ziin leeftijd.
Ze hadden den ouden man in een leunstoel
gezet, dicht bij den „manghali", waarin de
kolen brandden en rood gloeiden en zoo zat
hij voorover gebogen, toch nog bevend van
kou en hield zijn handen uitgespreid boven
het vuur.
Een stokoude man, zilververgrij9d en spier
wit. Een man, die vreeselijke tijden had mee
gemaakt, dio als kind door de Turken was
meegevoerd en verkocht en daarna weer was
teruggekocht, wiens moeder ternauwernood
ontsnapte aan het bloedbad van Chios en
wiens vader bij Missolonghi gestreden had.
Zijn vrouw kwam uit Kozani en had daar
wat Jand. Hier had hij jaren als dokter ge
werkt, zelfs nog na haar dood. Toen hij ouder
werd, wilde hij het land verkoopen, zijn eeni-
gen zoon meenemen en in vrij Griekenland
gaan leven.
Maar de dorpelingen zagen hem niet zoo
graag vertrekken, wat moesten zij beginnen
zonder „hun dokter Daarbij, waar de Tur
ken heerechten, kon men maar niet naar eigen
willekeur handelen en verkoopen.
Zoo waren de jaren voortgegaan en toen zijn
zoon sneuvelde bij Macedonië, een vtouw en
drie kinderen achterlatend, had die laatste
slag den ouden man gebroken. Het was nu
niet meer mogelijk vrij Griekenland te berei
ken, ook al ware 't alleen maar om er te kun
nen sterven. Dokter Valassi, zijn opvolger, had
verklaard, dat hij zonder levensgevaar onmo
gelijk vervoerd kon worden. Zijn hart was zóó
zwak, dat zelfs een vreugdeaandoening zijn
dood zou kunnen zijn.
Dus waren de oude man, de weduwe en de
kinderen In Kozani gebleven en daar hij dap
per en moedig was, klaagde hij zelden. Alleen
als hij ziek was en de koorts zijn verstand
benevelde, kon hij soms smeekend roepen
„Vrij Griekenland God, laat mij daar ster
ven r
Zóó wisten zijn huisgenooten, dat de oude
wond niet geheeld was. Als Marco, zijn klein
zoon, '8 avonds uit school kwam, gebeurde het
dikwijls, dat zijn kameraadjes hem naar huis
brachten en als ze dan In de groote eetkamer
kwamen, waar de oude man, bij het raam ge
zeten, naar de kerk keek en het lage heuvel
land, vroegen ze hem te vertellen van wat ge
beurd was in oude tijden en van wat hij had
meegemaakt; van het beleg van Missolonghi,
zooals zijn vader hem dit weer verteld had.
En dan zaten ze stil, gespannen luisterend
naar de geschiedenis van Griekenland's wor
stelingen, en gloeiden van opwinding als de
oude man sprak van de dapperheid, waarmee
gestreden werd en de nooit gedoofde hoop uit
sprak van eenmaal komende vrijheid.
Hij verhaalde, hoe men hem van zijn moe
der .in Chias had weggerukt, hoe hij door dén
een en Turk was verkocht en weer aan een
ander was afgeleverd en daarna eenige maan
den later te koop was gesteld op de slaven
markt te Smyrnahoe een man, die langs hem
liep, even was blijven staan, alsof hij hem
bekeek en gefluisterd had„Als je je moeder
ziet, moet je niet laten merken dat je haar
kent I"
Hoe zijn moeder, gebogen en afgewerkt, op
de markt was gekomen en den bewakers had
gezegd, dat zij een slavenjongen noodig had.
Zij had andere jongens luid geprezen en was
hem eerst voorbijgeloopen, zeggend, dat zij
hem te klein vond, maar dat ze toch ook niet
zooveel kon betalen. Zoo was ze geëindigd met
hem te koopen voor 't laatste beetje geld, dat
haar restte.
Toen hij aan haar werd overgegeven, had
ze hem een harden klap toegediend en gezegd:
„Je krijgt er. nog meer, als je niet heel goed
werkt, denk er aan Zóó deed ze, alleen uit
angst, dat de Turken konden vermoeden, dat
zij z'n moeder was, want dan dat wist ze j
heel goed zouden ze haar den jongen niet
geven. Toen Marco den laatsten Zondag met
zijn moeder uit de kerk kwam, hoorde zij zeg-
gen „Zelfs al zou God onze soldaten hierheen 1
willen voeren, zullen de Turken geen onzer in
leven laten om 'hen te kunnen ontvangen 1"
Zijn moeder had het ook verstaan, dat zag
hij aan de bleekheid van haar gezicht en voel
de het door den greep in zijn arm. Maar huis
waarts gaand, had zij geen woord gesproken
en er ook niets van gezegd tegen den ouden
man. Sinds den dag, dat haar eigen man haar
ontvallen was, had zij niet veel meer gezegd.
Zelfs op dien bewusten morgen, toen sommige
van de oudsten der dorpsbewoners bij haar ge
komen waren om te zeggen dat er gevaar was
en dat zij de kinderen en den ouden man in
veiligheid moest brengen en de kleine venster
luiken zoo goed mogelijk moest dichtgrendelen
en zuinig zijn met den voedselvoorraad, daar
niemand kon zeggen hoe lang zij zich daar
verborgen moesten houden, had zij alleen
maar ernstig geknikt, dadelijk haar maatrege
len getroffen.
Zij had eenige der meest noodzakelijke din
gen meegenomeneen manghali, een zak
brandstof, beddengoed, een paar stoelen, den j
grooten leunstoel en zooveel levensmiddelen
ze bergen kon.
Toen had zij met Marco's hulp de kleine
vensterluiken dichtgemaakt en was op een
JUFFERTJE IN HET GROEN.
Wie kleurt dit plaatje en zendt het opgeplakt
terug??
I stoel geklommen om er een zwarten doek
voor te spannen, zoodat geen lichtschijn naar
buiten hen zou kunnen verraden.
De twee meisjes, Marco's zusje, Loe en
I Boxane zaten dicht bij elkaar op een dik oud
karpet en fluisterden met elkaar.
Ze bibberden van kou en ook een beetje van
angst, maar er was toch iets bijzonders in den
heelen toestand en het ongewone van het ge-
I val vondèn ze toch wel gewichtig.
I Droge beschuit met kaas, op een tafellaken
1 van gewoon wit papier inplaats van soep in
borden en gekookte eieren met melk was geen
onaardige verandering en daar de ledikanten
niet naar den kelder waren gebracht, was hun
bed op den grond opgemaakt, net „arme kin
dertjes" waren ze nu, vonden ze.
(Wordt vervolgd).
Naar het Engelsch van H. DORNING.
Vrij bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Hoofdstuk I.
Een opdracht
„Dat komt al heel slecht uit," mompelde
meneer Weldon, terwijl hij met zijn vingers op
zijn lessenaar trommelde en keek naar een tele
gram, dat vóór hem lag.
„Toch moet ik gaan," ging hij in zichzelf
voort „Ik wilde wel, dat ik Merrill vertrouwen
kon, maar dat is mij onmogelijk na de ontdek
king, die ik gedaan heb. Ik moet er iets op vin-
i den. Zou
I Meneer Weldon belde en zei tegen een
jongen, die hierop verscheen:
I „Zeg Thomas, dat hij onmiddellijk hier komt"
„Jawel, meneer,"
In het volgend oogenblik trad er een jongen
van oen jaar of zestien binnen.
„Thomas," zei de chef nu, „ik moet je over
een belangrijke aangelegenheid spreken. Ik heb
een gewichtige opdracht voor je, waarvan de
uitvoering niet zoo eenvoudig zal zijn, als dit
misschien wel lijkt. Deze documenten", en me
neer Weldon wees op eenige papieren, welke
op den lessenaar vóór hem lagen, „moeten
vanmiddag vóór vier uur bezorgd worden in
Weaverham.
j „Ja, meneer."
1 „Nu word ik zelve voor dringende zaken naar
Londen geroepen en kan ik de papieren niet
verder in orde maken. Ik heb gewacht op
eenige gegevens, die eerst nu in mijn bezit zijn.
Alles heb ik op klad en het behoeft slechts in
duplo overgeschreven te worden. Dat draag ik
jou nu op. Tot zoo ver is alles heel eenvoudig.
Je verzegelt den brief en bezorgt hem vóór vier
uur persoonlijk«aan dit adres. Het is van het
grootste gewicht, dat geen enkele concurrent
van den inhoud van dezen brief op de hoogte
komt. Begrepen?"
„Uitstekend, meneer."
„Goed. Je gaat hier aan mijn lessenaar zit
ten, totdat je er mee klaar bent en zorgt ervoor,
dat niemand een blik op de cijfers werpt."
„Waar moet ik het duplicaat laten, meneer?"
vroeg Thomas. „Moet ik het aan meneer Mer
rill geven?"
De chef fronste de wenkbrauwen en zei:
„Neen. Het spijt mij, je te moeten zeggen, dat
ik Merril, al is hij mijn eerste klerk, niet meer
vertrouw. Toen ik gisteravond laat op het kan
toor kwam, trof ik hem, over eenige papieren
gebogen, aan. Hij zei, dat hij naar zijn pijp
zocht, die hij verlegd had, maar er was iets in
zijn gezicht, dat mij de waarheid van zijn
woorden in twijfel deed trekken. Ik ben ervan
overtuigd, dat de man, die buiten stond te
wachten, iemand van het kantoor van Bada-
noff, mijn grootsten concurrent was. Dit wekte
onmiddellijk mijn argwaarn op. Mijn vertrou
wen in Merrill is geschokt. Ik heb nog meer
grieven tegen hem, doch kan hem op het
oogenblik niet missen. Je begrijpt natuurlijk,
dat hetgeen ik je zeg, strikt vertrouwelijk is.
Tot nu toe heeft hij altijd inzicht in de cijfers
gehad en ik schrijf het daaraan toe, dat ik in
den laatsten tijd niet gelukkig in zaken ben. In
geen geval mag Merrill deze documenten dus
zien. Er hangt te veel van af. Het is nu kwart
na tien", ging de chef voort „Je hebt dus ruim
den tijd, alles keurig over te schrijven en den
trein naar Weaverham te halen. Neem het du
plicaat en deze aanteekeningen mee naar huis
en berg ze veilig weg tot ik terugkom. Ga daar
na naar Weaverham en bezorg de documenten
vooral vóóc vier uur. Yeriiei den brief geen
oogenblik uit het oog!"
Thomas antwoordde:
„Ik zal uw order nauwkeurig uitvoeren, me
neer. U kunt op mij rekenen."
„Goed. Ik vertrouw op je. Nu moet Ik weg om
den trein naar Londen te halen. Ik zal meneer
Merrill zeggen, dat jij hier speciaal werk voor
mij te verrichten hebt en niet gestoord mag
worden. Goeien morgen, Thomas."
En meneer Weldon vertrok.
Hoofdstuk IL
Merril tracht Thomas over te halen.
Gedurende een half uur na meneer Weldon's
vertrek, zat Thomas ijverig te schrijven. De
opdracht scheen al heel eenvoudig te zijn, want
de chef schreef een duidelijke hand.
Thomas zou echter spoedig ontdekken, dat
de vrees van meneer Weldon: dat iemand zou
trachten achter den inhoud van het document
te komen, gegrond was.
Plotseling ging de deur opon èn trad meneer
Merrill binnen.
„Zeg eens, Thomas!" zei hij, „ben je van
plan hier den geheel en dag te zitten? Ik heb
een stapel werk voor je liggen."
„Heeft meneer Weldon u dan niet gezegd, dat
ik hier wat voor hem te doen had?" vroeg Tho
mas.
„Nee, daar weet Ik niets van," antwoordde
Merrill.
Thomas wist, dat dit een leugen was, maar
zei slechts: „Hij was toch van plan het u te
zeggen."
„Wel mogelijk. Maar hij heeft het niet ge
daan. Kun je dit werk niet later afmaken?"
„Nee meneer, meneer Weldon heeft mij een
opdracht gegeven."
„Maar wat is die dan, dat zij niet wachten
kan?" vroeg meneer Merril ongeduldig, terwijl
hij zijn hand naar het papier uitsterkta
Zijn beweging was Thomas echter niet ont
gaan. Hij greep den eersten klerk bij zijn arm
en zei:
„Neemt u mij niet kwalijk, maar deze papie
ren zijn geheim."
„Wat geheim? Wat verbeeldt jij je wel, kwa
jongen?" schreeuwde meneer Merrill nu. „Ik
zal ze toch zeker wel mogen zien?"
„Nee meneer," antwoordde Thomas kalm,
doch vastberaden, terwijl hij de papieren in
veiligheid bracht. „Ik gehoorzaam slechts het
gebod van mijn meester."
„O. ik wil 7.n niet. oens zien." zei meneer
Merrill nu met een onaangenamen lach, die de
verdenking moest wegnemen. „Meen echter
niet, dat je vrij komt van het werk, dat ik voor
je heb liggen. Het blijft op je wachten."
Met deze woorden ging hij heen. Doch na een
kwartiertje kwam hij weer terug om zooals
hij voorgaf in de brandkast iets na te kij
ken. Hij liep vlak langs den lessenaar, waar
aan Thomas zat, sleepte met zijn jas eenige pa
pieren af en bukte zich om ze op te rapen. Tho
mas was hem echter vóór.
„Als je klaar bent, kom dan bij me. Ik zal je
brief wel bezorgen," begon meneer Merrill weer.
„Meneer Weldon heeft mij opgedragen dit
te doen," luidde het antwoord van Thomas.
„Je krijgt tien gulden van me, als je het mij
laat doen," zei de ander weer.
j Vol verontwaardiging keek Thomas hem aan,
terwijl hij zei:
I s„U kunt zich alle verdere moeite sparen, me-
neer Merrill. Omkoopen laat ik mij niet en den
i brief geef ik niet uit handen."
Voor den tweeden keer verliet de eerste
klerk nu de kamer van den chef. Hard sloeg
I de deur achter hem dicht.
„De opdracht is toch niet zoo gemakkelijk,
I als zij wol look," zoi Thomas in zichzelven.
„Meneer Weldon heeft gelijk: de ander voert
iets in zijn schild. Maar ik ben op mijn
hoede!"
Hoofdstuk Hl.
Nog juist bijtijds
De morgen was reeds voor een groot ge
deelte verstreken, maar door ijverig door te
werken, slaagde Thomas er in, even vóór één
uur de papieren in orde te hebben.
Thomas werd verder niet meer gestoord. Dit
verwonderde hem eigenlijk en hij vroeg zich
af, wat dit stilzwijgen te beteekenen had en
wat de eerste klerk nu weer in zijn schild zou
voeren.
De jongen was ervan overtuigd, dat hij het J
niet opgaf en zeker nog één of meer pogingen
wagen zou om de papieren te bemachtigen.
Met de brieven in den binnenzak van zijn
jas, die hij met een veiligheidsspeld, welke hij I
toevallig bij zich had, dichtmaakte, verliet hij
het kantoor. Nergens zag hij echter een spoor
van Merrill.
Het was precies één uur en daar hij op
slechts een kwartier afstands van het station
woonde, kon hij op zijn gemak koffiedrinken en
den trein van half drie naar Weaverham halen.
Scherp om zich heen kijkend, zag hij een
paar mannen, die op korten afstand van het ge-
bouw stonden en blijkbaar den uilgang be- i
spiedden.
Vóór hij honderd meter verder was, wist hij,
dat hij achtervolgd werd. Hij verhaastte zijn
schreden, maar raakte zijn vervolgers niet
kwijt.
Dit was blijkbaar het werk van Merrill. Nu
was hij thuis en daar waren de mannen nog.
Hoe zou hij aan hun aandacht kunnen ontsnap
pen? Door de achterdeur?
Een blik vanuit zijn slaapkamer zei hem, dat
dit niet mogelijk was, want dat één der mannen
aan den voorkant en de andere aan den achter
kant van het huis op post stond.
Terwijl hij zijn boterham at, vroeg hij zioh
af, of hij de reis wel per trein zou durven ma
ken. Als zij hem in de coupé aanvielen, zóu
hij natuurlijk niet opgewassen rijn tegen twee
Waar zit de spotvogel, die hem uitlacbtf
Wie ziet hem?
volwassen mannen. Dat moest in elk gevgi y
meden worden.
Eindelijk viel hem echter Iets ha. Na het du
plicaat in veiligheid gebraoht te hebben, bega:
hij zich op weg naar het station. Hij deed, tu»
of hij niet bemerkte, dat hij 'opnieuw achto»
volgd werd, maar zag in een spiegel op
hoek van twee straten, dat de mannen viali
achter hem liepen.
,Ze denken, dat ik In den val loop," cei Tho
mas in zichzelf, terwijl hij het station blnnert
ging. „Maar ze hebben mij nog nietl"
Vlug liep hij naar één der loketten, nam een
perronkaartje, stoof het perron op en den uit
gang weer uit juist op het oogenblik, dat riji
beide vervolgers het station waren binnenge
gaan.
„Ze zullen me natuurlijk overal zoeken,*
dacht hij en hij lachte in zijn vuistje, terwijl y
naar huls holde. „Ik trek om niet dadelijk
herkond te worden mijn padvinderspak aai
en spring op mijn fiets. Om half vier kan ik
j als ik flink aantrap in Weaverham zijn."
j Zoo fietste Thomas dus even later regelrecht
op zijn doel af. Eenmaal op zijn plaats van bo
stemming aangekomen, vond hij zonder vee
I moeite het aangegeven adres en precies kwart
vóór vier overhandigde hij persoonlijk en mei
- een gevoel van onuitsprekelijke verlichting der
brief aan dengene, voor wien hij bestemd was
Toen meneer Weldon dien avond om halij
zeven op het kantoor terugkwam, werd hij dooi
Thomas opgewacht
„Het telegram was valsoh, Thomas," zei htj
.natuurlijk om mij hier weg en daardoor d(
baan vrij te hebben. Vertel me eens gauw, ho<
alles in zijn werk is gegaan."
Rustig vertelde Thomas zijn chef nn de go
beurtenissen van dien dag:'hoe Merrill opgetro,
j den en hij Thomas aan zijn vervolger^
I ontsnapt was, hoe hij het duplicaat en de go
gevens.in veiligheid gebracht en één afschrif
I nog juist bijtijds op zijn bestemming afgegever
I had.
j „Bravo, Thomas!" riep meneer Weldon uit
terwijl hij hem hartelijk de hand schudde.
Een paar dagen later kwam er bericht uf";
Weaverham, dat het aanbod van meneer Wel
don aangenomen werd.
De eerste klerk werd ontslagen en het duur
de niet lang, of Thomas nam zijn plkats in.
Menee.r Weldon is buitengewoon tevrodeff
over hem en verhief hem nog eenige jarc
later tot zijn compagnon. De zaken gingen uit
stekend en hij schreef dit voornamelijk toe aa'
de nauwgezetheid van zijn jongsten klerk, di*
zich zoo goed van zijn taak gekweten had
oen oogenblik, dat het er werkelijk om spande,
GUITENSTREKEN VAhTjAMBO EN JUMBO
De slangenhuiden.
Jambo en Jumbo, twee negerjongens, lleper
eens rond met veel guitigheid in hun zwarti
kop. Daar zien ze opeens twee slangenhuidec
hangen.
Slangenjagers hebben de leege huiden te dro*;
gen gehangen tusschen een boom en een hutje
Jambo kijkt Jumbo eens aan en tegelijk heb
ben ze dezelfde gedachte: meenemen, wan'
daar kunnen we pret mee hebben.
Zoo gedacht, zoo gedaan. Ieder neemt eer
slangenhuid over den schouder en ze lachen i
zóó over wat ze hiermee uit zullen halen, da>;
hun mondjes opengaan van oor tot oor. Op
eenzaam plekje trekken zij de slangenhuid en
over zich heen en zoo gaan ze naar H dorp
terug.
De eerste, dien ze tegenkomen Is het opper-
hoofd zflif, die vah de Afrika-reizigers een hoo-
gen hoed en een wandelstok present heeft ge
kregen. Zijn schrik bij 't zien van die wand"
lende slangen is niet te beschrijven! Maar...
alles heeft zijn vóór en zijn tegen. Wie er afg"
schrikt worden door die vreemde slangen, cl
hyena's niet. „Hap! zeggen ze en de slange
alias Jambo en Jumbo verdwijnen dqpr bun
keelgat Maar de lieve beestjes bemerken al
gauw, dat het geen gemakkelijk goedje is, dal
ze Ingeslikt hebben.
Lieve helpl wat spookt het in hun m
Van benauwdheid weten ze zich geen raad en
ze denkon, dat hun laatste uurtje geslagc-
heeft Vooral In de maag van den eene prik
en steekt het geweldig. Dat komt, omdat JumbO(
toen hij In de slangenhuid kroop, een dolk
zijn broekje had zitten. Daar prikt hij nu do
muur van zijn gevangenis mee door. En nu lfi;
werkelijk het laatste uurtje van den hyena ge
slagen. Bloedend ligt hij op den grond, weid
gevolgd door zijn zuster, want Jumbo heeft
een trouwe tweeling-broeder natuurlijk h~
Jambo ras bevrijd, door *t lijf van den anderen
hyena open te snijden.
En nu voeren ze een eohten nfkkerdona uit:
boven de lichamen van hun verslagen vijanden
it Naverteld door GOLIATH*