r
MMMMËmmÈmÊÊmmmm
ONS HOEKJE.
in den morgen werd het licht.
Ieder naar zijn Aard.
- v
1 stü op do toonon naar boven gestapt...k
rsichtig, dat niemand vanochtend hen
snapt
nu naar do kamer van Vader on Moe....
nog héél vroeg en de deur is nog toe
hielden het héösch niet meer uit in
hun bed,
nt Moeder Is jarig en snap jo hun pret?
proosten het uit, om wat Loekie verzon:
kocht uit hfiflr spaarpot voor -Moe
een ballon 11
TANTE LENNIE.
te geschiedenis van een dapperen Griek.
Naverteld uit het Engelsch door
TANTE LENNIE.
(V ervolg).
Heen bun broertje Marco keek ernstig.
Misschien fluisterde Loe in 't oor van Roxa-
„misschion is hij boos omdat hij morgen
moo mag vechten mot Dimitri Baloura"
i dit wel of niet de reden was, in elk geval
Marco op een stooltje naast grootvader stil
r zich uit te staren. Hij was een groote
jen, met donker haar, en onbewegelijk
)f hij zitten, de ellebogen op z'n knieën
teund en *t hoofd in zijn handen. Het was
de gloed van de „manghali" hem betoo-
I had en hij niets zag als de roode schit-
ng van do kolen.
lijn moedor legde een stuk matras op den
nd bij het vuur. Toen nam zij een laken en
kussen.
Vader" zei ze, „ik heb een bed voor u op-
laakt Zal ik u even helpen, dan kunt u
a liggen."
lij sohudde heftig het hoofd.
Kom vader, het is al laat"
Laat me stil zitten. Ik heb geen slaap".
A1* u maar eerst lekker ligt, komt de slaap
izelT.
Laat me zitten", zei hij voor (je dorde maal
wat anders to doen dan to slapen",
iuiten huilde en giordo de wind en de regen
tterde tegen de ramen.
Marco I"
Ja, örootvaderr
Boor je niets? Valaad bad gezegd hier te
on komen."
larco luisterde gespan non.
Neenik hoor niets". Toen schoof hij
1 stoeltje dichter bij den ouden man en fluis-
fle: „Grootvaderik ben al veertien jaar
Alsals de Turken vannacht komen,
0t Ik hier dan als een kleine jongen blijven
en on me verstoppen achter moeders rok-
i r
te oude man koerde zich om en keek hem
ij toen schudde hij het hoofd.
Neen" zei hij langzaam. „Ik kan mij niet
sr bewegen je vader is dood j ij bent
igowozon om jo moedor en zusjes te ver- j
Ügon, als het moot
Hater!* Hij liet z'n stem zakken.... Jo
jet, dat Dokter Valassi do bijlen in een leeg
hooft gebracht, hij heeft don sleuteL Hij
"annaent komen om zo uit t© deelen, nie-
woet Waar ze verborgen zijn, ik ook
hij nu komt, moet je met hem mee-
i van den joegen schitterden.
zei hij.
!«,-■** Do oude man Meld de hand aar> t oor.
.■"•vwto Is daar?"
rMaroo sprong cm on zfln moeder was" ook
^tean en hield oen hand waarschuwend
5%
kloppen werden boften gehoord,
rfr. naar de oeor maar zijn moeder
pid hem vaat
«JaonlAte 1 eong Turken
rtU» dtó faunen," aü do oode' man, .euDen
i üöusoh niet eerst aanklop pon." „Doe odoil
koa het zal do dokter zijn.^
fcm/* Kronded van de detsr
wi, stond in den ingang een Jonge man,
Et B2hwÖor^ neen.... t was
^Doktor Vaiaeei Marco Hot hein büuion-
«llier Is Dtmitrf flrYitrfirVrrT «et HZ
De bezoeker keek onderzoekend rond, de
regen droop van zijn hoofd en gezicht.
„Dokter Rhigas!" zei hij, ze hebben mij hier
heen gestuurd. Wij wachten en wachten en
Dokter Valassi komt niet opdagen. Ze zeiden,
als u wist waar de bijlen staan, zullen we de
deur openbreken, we weten geen anderen weg.
De oude man schudde het hoofd.
„Waar ze .verborgen zijn, weet ik niet Hij
heeft het mij evenmin gezegd."
Do jonge man keek radeloos. „Wat moet er
dan gedaan worden?" riep hij wanhopig.
De oude man was opgestaan. Het scheen of
hei gevaar hem nieuwe kracht had gegeven.
„Hoe lang zitten jullie al te wachten?"
„Ruim oen uur."
„Vreemd.... hij Is altijd zoo precies op tijdl"
De jonge man aarzelde
„Dat is juist de reden, waarom wij ons on-
geiust maken over hem."
„Ongerust? Waarom?"
Wel, zoo'n bekend patriot als Dr. Valassi,
daar is de aandacht wel op gevostigd, daarbij,
zijn huis staat in de buitenwijken, vrij afge
zonderd
„Er moet iemand naar toe," zei de oude
man, om te zien, wat or gebeurd is.
„Ik wilde er al dadelijk heen, maar de ande
ren waren er tegen, de mogelijkheid bestaat
ook nog, dat do doktor een andoron weg neemt:
Maar 't ergste is maar, dat de tijd voortgaat en
dat wij ons toch moeten verweren als 't zoo
ver is; ik voel er niets voor om als schapen
geslacht te worden, zooals 't gisteren ge
beurde."
„Wat gebeurde gisteren?"
Deze uitroep kwam tegelijkertijd uit drie
monden^ van grootvader, die de leuning van
z'n stoel vastgreep, van Marco, die den bezoe
ker bij den arm pakte en van z'n moeder, die
overeind sprong.
„Ik dacht, dat je t al wist," fluisterde Dimi
tri. rondziend of er geen andere luisteraars
waren.
Toen viel hij neer in een stoel en zei:
„Mijn vader ging gisteren op weg naar den
IJzeren Brug, om te zien wat er gebeurd was.
Hij trok Turksche kleeren aan en niemand
kon hem herkennend Het- schijnt dat er giste
ren een hevig gevecht is geweest bij Saranda-
pc.ro —hij kon het krijgsrumoer hooren en
ons leger den Hemel zij dankl wón.
„Is dat wflAr?"
„Inderdaad, maar luister verder:
De Turken sloegen op de vlucht, zij kwamen
langs hot dorp Metaxa on zij dwongen de dor
pelingen hen te volgen, het waren er ongoveer
twee en vijftig. Zij brachten hen naar Serbia
en zetten hen gevangen. Toen 't later werd en
de Turken zagen, dat ze zich verder moesten
teiugtrekken, lieten ze mannen, vrouwen en
kinderen op het plein komen en schoten ze
neer".
Maroo was bleek geworden en zijn moeder'
was op den grond gehurkt naast den stoel van
den ouden man.
„Vijf priesters waren onder de gevangenen.
Ook zij worden niet gespaard en hun kleeren
worden in flarden gescheurd....'
O dokter Rhigas, go zijt een wijs manl Wat
mceten we doen? Ieder oogenblik kunnen zo
hier zijn. Als we maar iets hadden om ons
leven te verdedigen!"
„LuisterI" zei de oude man en zijn stem
klonk vast. „Zeg den kameraden de deuren
open te breken van de drie .kleine leegstaande
huisjes achter de school; mogelijk liggen de
bijlen daar en anders is er nog één woning
leeg, vlak bij de kerk. DèAr moeten jullie 't al
lereerst zoeken. Ondertusschen wil ik iemand
naar den dokter zenden om den sleutel te
vragen."
„Hoe wilt ge dat doen?" vroeg Dimitri ver
baasd.
„Ik zal t doen, laat dit genoeg zijn. Verspil
geen tijd. Ga nu weg en zeg het den anderen."
(Wordt vervolgd).
De Lotgevallen van Quick.
Quiok was een foxterrier esi de hond van
onzen b tmrman. Op oen goeden morgen, toen hfl
zich op de stoep van zijnbaas in het sonnetje
lag te koeeteren, dacht hij:
„Ik zou vandaag wel eens een avontuur willen
beleven, 'k Verveel me hier vreeselrjk in deze
saaie straat en ik moet nog den geheelen dag
wachten, voor de baas tijd heeft om met mg
te gaan wandelen. Ik hou het hier üiet langer
uit en ik zal dus maar eens in mijn ééntje op
stap gaan. Maar waar moet ik naar toe?
Naar den vijver om eens een lekker bed te
nemen? Och, daar is de aardigheid heelemaal af,
sinds die verwaande zwanen er rondzwemmen.
Ze verbeelden zich miqstena, dat de heele vijver
van hen is en komen woedend en met uitgespreide
vleugels op je af, als ie het waagt er ook eens
rond te zwemmen. Alsof z ij iets anders doen
den heelen dag! Nu, 't is mij goed; als zij dan
denken, dat het daar een zwanenzwemschool
is, wil ik er niet eens meer komen. Een e.ndebout
zou wel smaken, maar zoo'n verwaande zwaan
Nee, dank je. 'k Zou er misschien zelf nog pedant
van worden I"
Quick was opgestaan, had zich eens uitgerekt,
nog eens uitgerekt en dacht verder
„Zal ik eens door de weilanden gaan rennen?
Zoo achter een paar schapen aan is wel grappig,
maar den laatsten keer kwam er op eens een
stier op me af, en scheelde het maar heel weinig,
of dat onhebbelijke dier had me op zijn horens
genomen en met me gevoetbald. Nee hoor, voor
die eer bedank ik; m q zien ze in het weiland
niet weer I
Maar wat dan?
Gisteren kwam ik door een openstaand hek
in een grooten tuin. Ik liep pm het huiB heen
en zag een hok met konijnen. Ik k e e k er alleen
maar naar en ik blafte natuurlijk, nou ja, dat
kon ook beteekenen, dat ik ze goedendag zei.
En wat doet me daar op eens een jongen, die
woedend uit het huis komt rennen? Hij gooit me
met een steen! Ja ik, Quick Stompstaart, werd
als een kwajongen behandeld 1 Gelukkig raakte
de steen mij niet, maar ik stoof voor alle zekerheid
den tuin toch maar weer uit. Je kimt nooit
weten, wat zulke jongens in hun schild voeren.
O, ik tri) nog op alle vier mijn pooten, als ik
aan die ontmoeting denk. Nee, daar ga ik ook
j niet meer heen."
Quick besloot maar eens kalm de straat uit
te loopen. Misschien zag hg onderweg wel jete,
wat hem op een denkbeeld bracht,
i Op den hoek der straat nam hij even een
dreigende houding aan tegen Bob, zijn vijand,
doch daar hij het ver beneden zijn waardigheid
vond te vechten met een hond, die aan een
ketting lag, liep hij weer verder.
Nauwelijks was hij echter den hoek om, of
hij ontdekte iets, dat zijn nieuwsgierigheid in
I hooge mate opwekte.
In den tuin van den kruidenier stond namelijk
een groot vat.
„Holla! Wat is dat?" dacht Quick en hg stapte
den tuin binnen. „Het zal een regenton zijn.
Dat treft buitengewoon, want ik heb juist ergen
dorst. Ik zal het maar eens dadelijk gaan onder
zoeken. Met een aanloopje sprong hq tegen de
vermeènde regenton op, maar deze stond niet
heel stevig. Zij wankelde en hoe het
precies ging, heeft Quick nooit begrepen plotse
ling lag de ton op haar kant en stroomde de
kleverige inhoud die uit stroop bestond
over het arme hondebeest heen!
Quick dacht, dat hg er minstens in verdrinken
zou en hoe harder hij probeerde weg te'loopen,
hoe meer het kleverige goed aan zgn kop, zijn
pooten, zgn heete lichaam, ja, zelfs aan zgn
staartstompje plakto.
Zou hg dan nooit uit dat stroop-moeras verlost
worden? Hij worstelde en worstelde en eindelijk
stond hg er naast. Maar o, wat zag hij er uit
i en wat voelde hij zioh onbehagelijk 1 Hg probeerde
zich uit te sohudden, zooals hij gewend waa te
doen, wanneer hij gezwommen had, maar het
mocht niet baten. De stroop bleef aan hem kleven
en zijn pooten plakten aan den grond vast.
Daar kwam de kruidenier aan. Woedend waa
de manl Al zijn kostelijke stroop naar de maanl
Met een stok gewapend kwam hij op Quiok af
en pas toen de man vlak bij hem was, mocht het
hem eindelijk gelukken, zich uit de voeten te
maken. Hard loopen kon hij niet, maar he$ was
zijn geluk, dat oe dikke kruidenier het opgaf
en blijkbaar van alle verdere vervolging afzag.
Vuil, kleverig, en dorstig kwam de arme Quick
thuis.
„De kruidenier was ai even kwaad als de
zwaan, de stier en de jongen. D i t avontuur
is nog het allerergste, wat ik ooit beleefd heb 1"
zuchtte Quick, terwijl zgn vrouwtje hem in een
emmer met lauw water stopte en hem met een
Btevigen borstel bewerkte.
Er waren echter verscheiden emmers water
noodig, voor hij heelemaal schoon was. Eindelijk
schudde hij zich flink uit, rende wat heen en
weer, ging opnieuw in de zon liggen en zei fci
zichzelf:
„Voortaan zal ik maar niet meer op avonturen
uitgaan. Het ééne loopt nog slechter af dn.n
het andere 1 Als ik met mijn baas uitga, overkomt
mij nooit iets dergelijks. Ik zal mis mau op
hem wachten."
We gingen op stap, en de boterham mee,
Pfeoto in hboscfa, in veoanti* hoezee!
GROOTMOEDER MOCHT GEEN LAST VAN
HEM HEBBEN.
Tom logeerde bij zijn Grootmoeder.
Op zekeren dag zei Grootmoeder tegen hem:
„Ik zal een aaraig klein puddinkje met lekkere
saus er om heen voor jou apart maken, Tom.
Vindt je dat niet leuk?"
Tom dacht even na en antwoordde toen:
„Ja Grootmoeder, maar Moeder heeft gezegd,
dat u geen last van mij mocht hebben. Zou net
daarom niet beter zijn, als u or squ van de
gewone grootte voor mjj maaktal*
Op een moeten voorjaarsmorgen zwom een
Zwaan in den rijver van bet pack rond. Telken®
dook hój met zijn kop ouder water, om daar
allerlei waterplantjes en aoctaro lekkéce hapjes
to bemaahtigen.
Toen hij eindelijk ndet meer dook, zag hij een
Roodborstje zitten op oen tak, die over het
water hing. Het Roodlboretje lachte spottend
met zijn kleine, heldere oogjes.
•„Wat zijn juililie toch dwaze vogels," zeilbot
„om je kop zoo maar in de modder te steken".
„Hét zou nog veel dwazer van on® zijn ate
we bet ndet deden," zei de Zwaan, terwijl hij
van verontwaardiging met -ie vleugels sloeg.
„Waarom, docht je, tanen wij zoo zonder
eenige inspanning op het water zitten en waor-
voor, meende je, hebben wij onze eieriijlke,
lange halzen en crnae platte snavels gekregen,
ale het niet wae, om er ons voedsel mee uit het
water te halen
„Daar heb je gelijk aan," rel het Roodborstje
nu. ,,'t Spijt mij. dat ik daar heelemaal niet aan
dacht Je zult het wel heel dwaas va® mij vin
den, dat Ik den jjamsobem dag achter allerlei
tesecten aanvlieg.
„Zoo ie bet" beraam de Zwaan. „Wij zijn
allen vogels en ieder van ons heeft één of an-
dere bijzonderheid, diie hem in staat stelt d&t
voedsel te bemachtigen, hetwelk hij noodig
beeft Sommige vogels hebben spitse snavels
en lange vleugels, zooals bijvoorbeeld de Zwa
luwen, die al vliegende insecten kunnen van
gen andere hebben lange pooten om er mee
j door het water te waden en lange snavels, zoo
als de. Reigers, om er visohjes mee te vangen.
I Weer andere vogels, zooals de Fenguins, heb-
I ben vleugels, die eigenlijk meer op vinnen ge-
lijken, zoodat zij gemakkelijk onder water kun-
nen zwemmen om hun buit te bemachtigen.
Deze en honderd andere kleine verschillen tus-
eohen ons, vogels, zijn noodzakelijk, alleen maar
ails je bedenkt, dat wij ónmogelijk allemaal
voedsel zouden kunnen vinden en in het leven
blijven, als we allen jacht maakten op dezelfde
dieren. Stel je nu eens even voor, dat alle
vogels in dat park insecten aten. Hoe lang zou
de voorraad dan strekken, denk je
Ik njag er dan in jouw oogen dwaas uitzien,
als ik met mijn kop onder water duik, ik zou
er nog veel dvwzer uit zien, als ik zoo'n kort
halsje je kunt nauwelijks van een hals spre-
ken had als jij- Ik ao-u er maar net mee onder
water kunnen komen.
Om Je de waarheid te zeggen", ging hij voort,
„wij Zwanen zijn wonderlijk mooi geschapen
voor onze leefwijze. Daar heb JeJn de eerste
plaats onze voeren, die geen druppeltje water
doorlaten, zoodat onze buM nooit nat wordt Ze
houden ons zelfs lekker warm.
Verder zijn onize pooten zóó gevormd, dat
wij er heel handig mee kunnen roeien, <pn®e
snavel is breed1 en plat, opdat wij er gemak
kelijk de plantjes, die in bet water groeien, mee
kunnen ophalen»"
„Ja, Jullie hebt wel precies gekregen, wat je
i noodig hebt," gaf het Roodborstje toe. „En och,
j met ons is dat eigenlijk precies zoo. De natuur
heeft ons zóó gebouwd, als bet beet overeen
komt met onze leefwijze."
„Maar nu moet ik naar buis," begon de Zwaan
weer. „Mijn vrouw zit op mij te wachten. Ik
1 moet haar namelijk bij bet broeden aflossen.
Wij hebben vijf mooie eieren, die wij om beur
ten warm houden. Zij moet nu voedsel gaan
zoeken."
En met een paar ferme slagen waa de Zwaan
weldra achter het eilandje in den vijver ver
dwenen. Een klem eindje landwaarts in was
zijn nest, dat uit takken bestond en waar me
vrouw Zwaan met een paar venijnige oogjee
zat te broeden, elk oogen/blik tot den aanval
gereed, zóodra de één of andere indringer te
dicht bij haar nest mocht komen.
Na van plaats verwisseld te hebben, ging
mevrouw Zwaan nu op zoek naar voedsel In
de verte zag zij een vriendin aan den rand van
den 'vijver staan, die udt de hond van een
meisje stukken brood ai Zij zwom ving naar
haar toe en beide vogels werden heerlijk ont
haald, want zooals jullie allen wel weten
zult vinden zwanen brood altijd een heele
traktatie.
KAMERS TE HUUR.
VERHAALTJE OP RUM
door
aH.DE 1 BI Ff HOGERWAARtV
To huur twee ruime beroer^
Zoo stond er Sn de krant,
Die eens per week verschijnt rfochte
in beed het Dierentaod.
Ho, denkt nu Meester BuftAog,
Misschien te 1 iets voor mij;
i— AJs 'k daakl'i go, dan ben ik
Er al» de kippen bij.
Hij kleedt zich pu heel deftig
In jas, gestreepte broek,
Zet zelfs zijn hoog en hoed op
En zegt: 't fe wat ik zoek.
Want *k heb meer ruimte noodig;
Waar k nu woon, is 't te klein,
Je moet als deftig Buldog
Voornaam gehuisvest zijn»
En even kater belt hij
Aan op bet juist' adres
Nee maardaar ziet hij katten,
Eén, twee, vier, vijf, wel zesl
Is plots, of alle ramen
Met één slag opengaan
Van schrik blijft Meester Buldog
Als vastgenageld staan l
Want katten, steeds meer katten.
Die steken nu hun kop
Naar buiten, luid miauwend,
Och, och, dat is een strop!
t Huis wordt bewoond door katten
En dat ia toch bekönd':
Met hen kun je ndet omgaan^
Als je een Buldog bent
Alleen ad hun miauwen
Maakt iemand bijna dol
Geen bond van zijn beschaving
Kou 't velen aan zijn' bol
Hij pakt dus fluks zijn biezen»
Keert naar zijn woning weer
En zucht: Ik pos toch eig'hjk
In de eik omgeving meer.
Laat k mij maar wat behelpen,
Me dunkt, het zal wed gaan;
Hier wenech ik alle katten
Heel veiig naar de maan,
En mochten zij toch komen,
Ik ben de baas in huis.
Blaf kwaad: Voor zulke rukkers
Is Meester Dog ndot thudei
Moe je een Poppenmuteje maakt
Neem wol (gewone dikte) en 4 dikke bj
naalden.
Van witte wol met als garneering een ro<
bAnd, wordt hot mutsje heel aardig.
Ie toer Op 8 naalden 80 steken opzetten.
2e 80 toeren recht.
8e Sla het gebroide dubbol zoodat
averechtsche kant buiten komt i
brei de opzetlussen met do stel]
op de naalden samen. Deze d
bole rand is de r^nd van H mut;
4e Minder een gedeelte van de steil
weg; dus brei: 1 recht, 1 minder!
öe Met de 60 pvergebleven steJ
toeren recht
0o 10 toeren-recht met de roode wc|
Te toeren recht
8o 10 steken recht overhalen, 10
kon recht overhalen, en*.
9e 1 toer orerbreien.
We 0 steken recht ©verbak», 0 stol
rooht overh. en*.
11e „1 toer overbreien.
Bo 8 steken reoht 1 overhalen, e
18e 1 toer overbreien.
Dat zot jo voort tot er nog 5 stoken ov
blijven, die je dan op e» maasnaald rijgt i
Üfhecht
Als je de opgegeven getallen dubfc]
neemt krijg je een aardig Irinderhoedje. j
Probeer i maar eens l
In 1 tufcfje te va niets te zien,
maar wacht nog maar een poosje,
dan zijn er bloempjes, o, zoo voei 1
zoo zeggen Rie en Roosje.
De vogeltjes, dié weten t al t «-*
verklapten 't de konijntjes
zij schuilen achter deikoboom
hóel flü 1^*4
O, die Vogels II
0, kindertjes o, kindertjes,
de vogels, Ja, die komen
en pikken o! de «aadjoe op
Je kunt van bloempjes droomen.
HERMANNJ 1
-