ONS HOEKJE.
li den morgen werd het licht.
week, in 't eigen Hoekje
m we weer bij elkaar,
es, jongens, blondjes, bruintjes,
onze rubriekerschaar!
èens even rondgekeken
el allen zijn presont,
je naar een zak mot koekjes?
ger word je zoo verwend!
i Jansstraat, in het zaaltje
;te jo de grootste pret,
i je als je druk lawaaide,
dc deur wel uitgezetl
e Lcnnle'e grijze haron
len toen nog ééns zoo grijs,
ie ging dat was je schuld niet
[maar een-twee-drio op reis!
ir.... toch denkt ze nog heel dikwijls
de Woensdagen van toen....
nu geeft ze in gedachten
rakkertjes een zoen!
TANTE LENNIE.
geschiedenis ven een dapperen Griek.
Naverteld uit het Engelsch door
TANTE LENNIE.
(Vervolg en slot).
Vrijheid.
jwling klonk verward geschreeuw. Steeds
{achter elkaar. Een troep mannen, vtou-
i&n kinderen kwamen aanloopen de
m vuurden in de lucht en witte rookplui-
ieekenden zich of tegen het strakke
roken in de richting waar Maroo stond
n hij zich omkeerde om te zien wat hun
;ht trok, hoorde hij plotseling hoefgetrap-
z&g hij eon, achttal ruiters met een of fi
rn het hoofd. Ze droegen blauwe unifor-
d Marco's hart klopte van vreugde, want
ion: „Leve Griokonlandr Tegelijkertijd
in zo*de geweren at De officier sprong
jn paard en de tranen stonden in zijn
t schieten..., niet schieten, Jongens!, zei
daar de onzen zouden den-1
at er nog gevochten werd!"
leger!, hun kameraden^ zo wilden mot
Dogen zien. Kan het mogelijk Zijn?
keek den officier aan en bleef één
ilik staan. Toen keerde hij zich om en 1
>o vlug zijn beenen hem dragen konden,
luis. Maar 't was niet mogelijk om snel
t te komen, ieder oogenblik kon hij niet
en werd hij tegengehouden door een
menschen, die hem tegemoet liepen, j
sn grond lagen planken, ijzeren staven
eid, die gèdiend hadden om de deuren en j
te barricadeoren, en uit alle huizen zag 1
Denschen te hoop loopen, die de armen
van vreugde,
iw-witte vlaggen wapperden tn een om-i
n van de daken. Marco begreep niet, waar
dó gauw vandaan gehaald waren. Het j
B rood was verdwenen do bloedkleur I
laats gemaakt voor het zachte blauw, dat
0 kleur was van den hemel! Hij zag hoe
volwassen mannen elkaar om den hals
en hoe zij kleine kinderen op de schou-
ilden en uitgelaten ronddansten. Eén kreet
e zich voort: „Leve Griekenland! Leve
|heid!"
't scheen of de kleine Macedonische stad
vreugderoes was. Geen woncjer. Gisteren
ag ze gebukt onder de heerschappij van
Je en heden ademde ze vrij, in het bewust
an ontkomen slavexnijl
li Maroo meer in de. achterwijken der stad
'ekomen, bemerkte hij, dat men hier het
irbaarlijke nieuws nog niet wist. Hij zag
b menschen angstvallig hun deuren open-1
d door een kiertje gluurden om te kijken
ir aan de hand was. En al loopend,
iwde hij hen toe:
leger nadert!, de onzen zijn in de stad!"
deuren werden open geworpen en som-
en met hem mee. Hij draafde voort,
huis kwam. Hier bonsde hij uit alle
tegen de gesloten luiken:
J» maak openl, Ik ben het, Marco!"
gestommel en een lulde schreeuw kloqjr
Milten en zijn moeder vloog de straat op
iep hem vast:
wo!, m'n jongenft dacht dat je niet
wu komen r
pakte haar in zijn armen en droeg haar
aar binnen.
«tvader Je kon niet meer reizen
vrfJGriekenland bereiken maar
n, kijkt Wo zijn in ons vrije land! Hier,
aeftng hield hij op. Do oude man zakte
aolkaan „Het kan niet.. De Turken..P
Turken!", riep de jongen en zwaaide de
boy en sdjn hoofdt J3e Turken zijn wèg,
lodT
a«'daar drong geroep en geschreeuw
1 door. Vreugdegeroep 1, en nu gebeurde
geloof olijks. Door de verstijfde ledematen
J grijsaard scheen door de plotselinge
Jtüing nieuw bloed te stroomen en Marco
JQ grootvader opstaan wel langzaam,
•oker en daar liep de oude man alléén,
naar de deur, de armen
zijnen tegemoet ie gaan.
op mi wflde hem
„Lang leve de onzen! Lang leve Griekenland.
Vrijheid!, vrijheid!", klonk het juichend. Muziek
overstemde alles.
De oude man scheen zich nog meer op te rich
ten: „Kinderen!" riep hij, „Leve vrij Kozani!"
Honderde stemmen herhaalden: JLeve vrij
Kozani!"
Honderde stemmen herhaalden: „Leve vrij
Kozani!"
Marco voelde de hand, die op zijn schouder
lag trillen en plotseling riep de stokoude man:
„De vlag! De Vlag!"
De menschen keerden zich naar hem toe. Er
werd geroepen: „De dokter!"
„'t Is de oude dokter!"
„Hoe is 't mogelijk!"
Maar hij gaf geen antwoord.
„De vlag!de vlagl"riep hij nogmaals,
maar z'n stem trilde.
„Wie is hij?" vroeg men.
JJq oude dokter Rhigas!", antwoorde iemand.
„Rhigas? de vader van Alexandex, die te
Grevena sneuvelde?"
„Ja, 't was zijn eenig kind!"
De officier gaf den sergeant een toeken.
„Breng de vlag hierl", zei hij en toen de man
gehoorzaamde, bracht hij de vlag bij den ouden
man en gaf het saluut.
Een diepe stilte volgde. De mannen ont
blootten het hoofd, de vrouwen vouwden de
handen alsof ze in een kerk waren
De oude man wierp het hoofd achterover.
„O Heerl" riep hij met luider stem, die thans
niet meer trilde: „Heer van kracht en wijsheid;
ik dank U, dat mijn oogen dezen dag mochten
aanschouwenIk dank U, dat Gij mij waard
achtte, den grond van vrij Griekenland...."
Hij voleindigde nietEen beving overviel
hem en hij zou gevallen zijn als Marco hem niet
had gesteund.
Jassen werden uitgetrokken en op den grond
neergelegd, waarop men den ouden man voor
zichtig uitstrekte.
Zijn sohoondochter viel naast hom op de
knieön.
„De vreugde, bet geluk was te groot voor
hem!", snikte ze.
De jonge officier boog zich over hem heen.
De grijsaard lag vredig en stil met een glim
lach op de lippen. Toen richtte hij zich op.
„Niets kan hem meer storen!" zei hij diep ont
roerd. Maar laten wij niet weeneü. God geve
ons allen zulk een schoon einde!"
grifcaard steunde ter-
na, die hem werden toe-
botten en
Toch vriendinnen I
„Zeg Ttl", zoo begroette Miee Verburg op een
zomerochtend haar vriendinnetje. terwijl ze met
een ruk de deur achter zdoh didht trok en toen,
één van h^-ar mooie vlechten naar aohterslaande
en haar arm geeeüdg door dien van Tiliie ste
kende, „zeg Til, alweer een nieuweling op school 1"
„Alweer?", lachte Tiflie „alweer?"
„Nu zeg. Reken jü je dan al onder de oudjee?
Nog maar twee weken bij ons op schooL"
„Och, ja, het lijkt al zoo lang geleden, vind je
niet? Maar vertel me eens wat meer van het
nieuwe meisje. Van wie heb je het gehoord en hoe
heet ze?"
„Wel, vanmorgen zag tk Jo van Houten en die
vertelde 't me. Haar naam is Neily Darma,
vreemde naam. hè?" en zonder antwoord af te
wachten, vervolgde »e: „Jo zegt. dat het een
naar. stug, trotsoh en ruw kind is. Ze wordt altijd
Nel genoemd. Volgens Jo is het een akelig kind!"
„Nu ja, volgens Jo. Maar Jo weet het ook altijd
dadelijk en 't beste. En ze kan af en toe ook- vree
eed ijk overdrijven!"
„Ik mag Jo anders wei! Je kan zoo'n schik met
haar hebben.* Jij kent haar nog niet goed, anders
vond je haar heusoh wel leuk."
„Neen Mies, ik blijf bij mijn meendng Ik vind,
dat Jo bij den eereten indruk al een oordeel
heeft en 't ie onmogelijk, dat die altijd juist is.
Maar kü'k, daar komt ze net aan. Laten we nu
maar zwijgen!"
„Bang? Waarom? Zoo in den omgang is ze ook
„Bang? Waarom? Zoo n de omgang is ze ook
wél leuk, alleen dét ben ik niet met haar eens."
„Je bent onverbeterlijk" zuchtte Mies,
Toen stonden ze beiden stil om od Jo te wach
ten, die eventjes later bij hen kwam staan en
gezellig met hen opliep.
„Hebben jullie haar ad gezien?"
Wie dde hiér was, begrepen Mies en Tiliie
dadelijk.
„Neen", antwoordde TUllae, Jk hoorde 1 juist
van Mies."
„O, ja, dat ie waar ook, ft heb Mlee van
morgen al verteld".
Al pratende kwamen de meisjes op 't school
plein. Hier bemerkte Jo dadelijk, dat zij niet de
eeaiigste wee. die Nel al kende, wat haar eigenlijk
wel wat speet; ze had zoo dolgraag gehad, dat zij
alleen iets van 't nieuwe meisje kon vertellen met
bijna alle meisjes belangstellend om haar heen;
doch zij liet wijselijk niets van haar teleurstelling
bemerken.
„'t Schijnt een heel Hef meisje te zijn," meende
er één
Maar Jo dadelijk: J) neen hoor. Stans, dan ken
Je haar nog Met."
„Neen zeg, net of jtj haar wed kent. viel Oor
Tjjsma uit.
„Nu ja, ft heft) haar toch al gezien en Jij niet
en toen.
..Net of Jo iemand ai door en door kent als Je
haar één keer gezien hebt" begon Cox weer.
„Dat vind ft ook onzin" meende Tiliie.
i Gesprek dreigde onaangenaam te worden,
gelukkig maakte 't luiden van de bel er een edndo
aan. Maar voordat ze de klas binnentraden, zei
Stans nog tegen TUHe:
„Ze komt vast naast Jou te ritten, daar Is nog
een plaats leeg."
Stans had gelijk. Nelly Darma'e plaats was
naast die van Tiïile. Hoeról TilLie haar vriende
lijk toeknikte en Iets op zij schoof, bleef Nelly
stug kijken en beantwoordde ze Tillde'e groet
biji» in 't geheel Met. Aller oogen waren op het
vreemde meisje geriohrt, doch deze deed net of zij
er Mets van bemerkte Toen Ttille baar bij 't be
gin van de les vroeg of zij ook zoo'n hekel aan
aardrijkskunde had. keek Nelly.voor 't eerst haar
Meuwe buurvrouw eens aan. maar met een oa>
rftïQMfarwhfllftn antorondria a*
„t Kan me eigenlijk Met zoo veel sohelen" en
meteen keek ze weer recht voor zioh uit. Tiliie
zweeg, maar ze vond toch wel iets aantrekkelijks
tn Nel's gezicht en ze vroeg zioh af of deze altijd
eoo stug zou zijn en kwam tot de overtuiging,
dat dét Met kon. Misschien was het wel verlegen
heid en ze spande zdch in om aardig en vriende
lijk tegen Nelly te doen. Mies. die voor haar zat,
keek eens, achterom en wierp een vragenden blik
naar Tiliie op de nieuweling wijzende, wat be
duidde: Is ze nog al leuk? Doch Tiliie haalde de
schouders op.
De juffrouw vertelde juist iets over 't leven der
negers er door haar leuke manier van vertellen
boeide ze olie meisjes, alle op één na en die ééne
was Neily.
Om twaalf uur was Nel de eerste, die vertrok.
De andere meisjes kwamen even later naar buiten.
Juffrouw Bloemers, hun onderwijzeres, liep met
hen mee en onwillekeurig kwam het gesprek op
het nieuwe meisje. Ofschoon de juffrouw geen
prettigen indruk van haar had gekregen, liet zij
dat Met blijken en zed, dat de meisjes vooral
vriendelijk tegen haar moesten zijn.
„Maar Juffrouw," begon Stans, „ik geloof, dat
dat niets helpt, want als je haar vriendelijk groet,
zegt ze Mets terug"
ja Stans, maar het rit Met alleen in vriende
lijk groeten. Maar kom. Ik ben er al" en met een
„Dag meisjes", trad ze haar huls binnen.
„Nu zeg", zei Jo, toen ze doorliepen, „als ze
met Juffrouw Bloemers Met kan vinden, moet
*t wel een mal kind zijn.
„Maar wat weten we edgenlük van haar af, ze
ie nog maar één ochtend bij ons op school ge
weest, hoe kunnen we dan over haar oordeeien
Neen, hoor, ze zal heueoh wel leuk zijn. Ze
heeft een lief gezicht, dus zal ze dat zelf ook wel
«ijn", meende Tiliie.
De anderen moeeten daarom lachen, doch gaven
haar toch wel eenigszine gelijk.
„Nu laten we maar aardag tegen haar zijn, dan
zei ze spoedig genoeg wennen," besloot Mies
ten slotte.
Dat vonden de anderen ook zoo.
Nedly was nu al twee weken op school, maar
nog had ze geen vriendinnetje, wat we; aan haar
zelf te wijten was, want zij bleef even stug en
onvriendelijk, zoodat de meisjes haar al spoedig
liniks heten liggen. T Was iets heel gewoons, dat
Nelly altijd alleen waa
Het was ondertussohen heel mooi weer gewor
den, waarvan een ieder genoot.
,.Wo moesten eens op een Woensdagmiddag
gaan fietsen", stelde Mies op een dag voor. Daar
hadden de anderen wel ooren naar en zoo werd
er besloten dat Mies, Tililde, Jo, Dor en Stans de
eerstkomende vrije middag een fietstochtje zouden
gaan ma-kpin
„Ben echt gezellig clubje" vond Stans,
't Plannetje werd uitgewerkt en al vroeg gingen
ze op -den bepaalden middag op weg.
,,'t Is wel wat heet. vinden jullie Met?" vroeg
Oor, toen ze nog maar een klein eindje gereden
hadden.
„Ja, zoo drukkend," ais er maar geen onweer
komt", antwoordde Tiliie.
Maar Mies gemakkelijk als altijd:
„Ben je mal, laten we ons daar maar Met druk
over maken en als 't komt, dan blijft het wel uat
tot vanavond".
En vroolijk werd 't tochtje voortgezet.
Maar *t onweer bleef niet uit Toen ze op den
terugweg waren, klonk er opeens een donderslag,
waar ze allemaal van schrokken.
„Hadden jullie dat gedaoht. zeg?" vroeg Stans.
„Laten we maar flink doorrijden, dan zijn we nog
voor de bui binnen."
„Dan moet je eens achterom kijken, riep Jo.
Neen maar, wat een lucht. Geweldige wolken
leken zich wel op te stapelen en "t onweer kwam
steeds nader.
„Vooruit, doortrappen 1 Dat is 't beste, wat we
doen kunnen," riep Mies.
En dat deden zei Maar ze waren nauwelijks
voorbij de helft of 't begon al te druppelen.
„Zouden we hier niet ergens kunnen schuilen,
voordat 't erger wordt?" vroeg Tiliie.
„Waar?", was 't antwoord van Mies. „er is hier
geen huis te zien. Neen, laten we maar door
rijden!"
Maar opeens hoorden ze een knal.
„Wét is dat?" vroeg Oor. terwijl, ze afstapte
„Mij^ band is stuk", klonk Stans' stem opeens.
Nu stapten ook de anderen af en keerden naar
Stans terug en daar stondeD ze nu met een fiets,
waar niet mee te rijden was. Niemand wist raad.
alleen Stans zei:
„Rijden jullie maar door, dan kom ik loopend"
Maar daar wilden de anderen niets van hooren
en Cor viel zelfs uit:
„Ben je nou mal? Nee hoor: samen uit, samen
thuis".
Daar klonk opeens een stem:
„Wat is er meisjes? Een Üeta stuk?"
Toen ze zich omkeerden, zagen ze een jongen
voor hein staan, die die vraag blijkbaar gedaan
had.
„Ja, mijn fiets Is stuk," antwoordde Stans.
„Zoo. Nu weet je wat? Ga maar mee, dan kun
nen jullie bü ons schuilen, want het zal zoo
dadelijk wel gisten. Dan kan ft de fiets nakijken.
Kom maar meel"
De meisjes volgden hem; ze waren blij, dat ae
niet door den regen naar huis moesten gaan. De
jongen sloeg een zijlaan in en even later stonden
ze voor een huis en net op tijd. ook, want opeens
brak de bui in alle hevigheid los.'
„Hier zijn we er"
..Meteen werd de deur al geopend door een
dame, die blijkbaar de moeder van den Jongen
was.
„Wed Toon, wat is er gebeurd?"
„Die meisjes waren aan 't fietsen. Maar van één
van hen ie de band gesprongen, nu zal ft de fiets
probeeren te maken, dan kunnen zij hier schuilen,
want de bui zal nog wed een poosje aanhouden.
Even later waren de meisjes al in een gezel
lige kamer. De mevrouw Informeerde of ze nat
waren. Hadden ze ad lang in den regen gestaan?
Waren ze een eind gaan fietsen vanmiddag? Ja,
daar hadden ze gel Ijk in, want t was toch zulk
mooi weer. Wie had ook aan een bul gedacht?
Niemand toch zeker? En zoo praatte ae maar door,
ze was devriendelijkheid zelve.
„Jullie hebben zeker wel dorat is t Met?",
vroeg ze opeens en zonder antwoord af te wach
ten, vervolgde ze:
„Lusten jullie een glaasje limonade? Wacht
hoor. ft zaJ wed even wat klaarmaken" en meteen
verdween ze.
Ree om «e nee ei Ja bad atoaai aaa geBfad
klaar.
„Wat een lief mensch. hèf*
En Stans wae dit roerend met baar eet», doch
Oor haalde de schouders op en zed:
„Zoo erg vriendelijk", waarop Miee in de lach
echoot en Tiliie zei:
„Houden jullie toch je mond; als ze t eens
hoort!"
Juist klonk er een allesbehalve vriendelijke
stem in de gang:
„Nel, kom nu toch beneden, dat geknoei met
die planten altijd; je kan voor mij ook wel eens
wat doen"
„Och, ja, ik kom al," was t knorrige ant
woord en even later kwam er iemand de trap af.
Dc niches kuksn eftaar aan.
„Zou N«1 't ayn", viotg «o, „ik vond 't net
haar stem".
„Ja, ft geloof 't ook", antwoordde Tiliie.
Én Mies veronderstelde: „'dissohien komt ae
wel bij ons in de kamer".
Op dat oogenblik werd de deur geopend en trad
Nelly binnen met een blad met glaasjes limonade
in de hand dat ze verlegen op een tafeltje zette.
Geen van de meisjes wist wat te zeggen en Nelly
zelf probeerde ook heelemaal geen bela:
in *t fietstochtje te toonen. Br heereebte even
stilzwijgen, totdat TUlde vroeg
„Was je je planten aan 't verzorgen?"
„Neen. Ik plakte mijn gedroogde planten in een
schrift".
„Droog jfj ook planten?", vroeg Miee belang
stellend. „Mijn broer en ft doen 't ook samen,
Wij hebben er al aardig wat, maar 't valt Met
altijd' mee, hè?"
„Neen, soms zijn ze geheel tegen je verwachting
mislukt", zed Nelly vriendelijker dan anders.
Kwam 't door Mies' warme belangstelling?"
Tiliie en Oor bekeken een plant, die op een ta
feltje in «o hoek stond. Oor vroeg, welke plant
H was.
„Die? Ja. ft weet zelf Met, hoe de Haam er van
is. Maar hij is wel leuk, hè?"
„Eenig", vond Mies. die er ook bij kwam,
„neen maar, zijn dat weer kleine plantjes, die
aan de bladeren zitten?"
„Ja, dat is juist 't typische van die plant. Wil
Je hem soms stekken?"
„Graag. Dank je wel hoorl Kan ik die blaadjes
zoo op den grond leggen en moeten ze veel water
hebben?"
Nelly gaf de noodige iMidhtaiigep en vroeg aan
de anderen of zij soms ook wilden stekken?
„Neen hoor", vond Cor, „Je moet Met al dde
blaadjes er al halen, daar is hij veel te mooi voor".
Toen kwam Mevrouw weer binnen, met een
meisje van een jaar of drie, Liesje genaamd en
ze vroeg weer vriendeiyk, of de meisjes al iets
droogden?
„O, ja, Mevrouw en zoo nat waren we ook
Met; we waren juist hier, toen het zoo erg begon
te regenen", zei Mies en ze vervolgde: „We heb
ben Nels plant bewonderd".
„0. die daar Hm. die ie andere Met zoo mooL
Ned heeft er Met veel slag van".
„Hè, hoe kunt u 't zeggen?" vond Oor. „Hy is
prachtig", zei ze beslist
„Och, zoo op 't eerste gezicht gaat t nog wed",
en toen opeens sMbbig:
„Toe Nel, hang toch Met zoo tegen 't gordyn.
Kyk tooh eens!"
Onwillekeurig ging NeUy een eindje op zy. Oor
keek eens naar Mies en trok een minachtend ge
richt en Mies begreep haar.
„Toe Nel, ga tooh zitten," begon Mevrouw
weer en toen Nelly onverschillig en norsch voor
zich uit bleef zien. moest ze weer wat halen en
even later werd Liesje, die op Nelly's schoot wou
klimmen, op een stoel dioht. bij haar moeder
gezet, 't Gesprek vlote Met meer zoo goed, totdat
Cor opeens zed:
„Wat is dat een mooi portret."
Mevrouw vertelde, dat het een portret van haar
gestorven schoonzuster was. Alle meisjes keken
er naar en Nedly zed zacht:
„Myn Moeder".
Er lag zoo iets treurigs, in haar stem en er sprak
zooveel diep geuiis udt, dat de meisjes er stil va-n
werden en alilen naar dat mooie vrouwenportret
moesten kyken. Ook Nelly keek er naar, en, zoo
als ze daar.stond met zoo'n droevige ernstige uit
drukking op 't gezioht. leek ze heel vóel op haar
moeder Dn Tiliie vroeg in een opwelling van
medeiyden:
,3eg Nel. kom je Zondag by me?"
„Dat is nu net iets voor Til", fluisterde Mies
tegen Stans. Oor keek naar Mevrouw, hoe die 't
voorstel vond en ze zag hoe bedenkelijk deze
keek, maar dedeiyk veranderde, toen ze NeUy
zag aarzelen; ze vond wel dat Neily moest gaan
en zoo werd er afgesproken, dat Nelly Zondag
middag by Tiliie zou komen. Even later kwam
Toon binnen om te vertellen, dat de bui over en
de fiets gemaakt was. Nadat de meisjes voor alle
moeite bedankt hadden, stapten ze weer op.
Vondeu jullie 't geen snoezig mensch, die
tante van Nel?", vroeg Jo toen.
„Wad je éérdig noemt", viel Oor Mt „Ik
vond haar afsohuweiyk tegenover Nel. Toen ze die
plant zat af te kammen, ging ft er expres tegen
in. En tegen ons was ze overdreven aardig!"
„En toen Liesje bü Nel zat, moest die gauw
ergens' anders ritten." zei Stans.
„Wat sprak ae koud over Nels moeder, hè? Bn
Nel zelf zoo treurig."
„Ja", zei Tü'Me, ,Jk kan nu begrüpen, waarom
Ned op school zoo stug was. Je zou bU iemand,
die zóó tegen je doet, alle vriendelijkheid ver-
leeren",
Bn toen TLlMe *s avonds afflee aan haar Moeder
verteld had, vroeg ze:
„Zeg moeder, U vindt *t toch wei goed, dat ft
Nel heb uitgenoodigd?"
Natuurlijk, Tüille. Wees Jü maar Hef voor
haar".
Bn dat waa THüie M Zondags ook en zoo kwam
het, dat Nelly, hoewel ze er vreeseiyk tegen op
had gezien om naar TÜHe toe te gaan, heerlijk
by haar vond.
Neiily vertelde ook aan TMie, dat se dadelijk
had bemerkt, dat ze geen prettigen indruk op
de meisjes maakte. „Zie je", zeide ze, „toen
dacht ft, laat ft maar niets zeggen, ft kan toch
Met met hen omgaan en ais ft thuis ben, hoor
ft Mets anders dan allerlei tekortkomingen, die
mü bovendien noodt vriendelijk worden gezegd".
Toen zwegen de beide meisjes, totdat TMe op
eens zei:
„Ik ben reuze biy, dat je naast me rit op schooi
en ven nu af aan kom je 's Zondag» maar vea
by ons, hoor! Miee komt ook dikwijle en op
school kom je ook by Mies en mfjl Je zult zien,
dan vind je het er wat prettig.
Ra dat vu ook aai Xwu NoQg fee
NOG SLIMMER DAN EEN MENSCH»
„Mijn zoon", tol <5e Turf?, „Tt beo moe eo moot
gapen,
De weg is zoo lang en ver ligt de stad,
Hoe kunnen we hier n* tot morgenvroeg
slapen?
Ik wou, dat hier maar een legeratêe had?"
Maar Sabel, zijn zoog, wa» een schrandere
tongen,
i ae
Hij nam rader s deken en kijk op de prontl
Die spreidde hij uit op den rug ran hot
lastdier
En lachte terreden want klaar was de tont'
Maar slimmer dan S&bai was nog het
kameeltje. j j{ j
Het zei Mets het zweeg maar het daeh!
deB te meer: ij
„Nu heb i k twee kussens, waarop ik kan
slapen". J|
En lekkertjes vlijde ons beestje zich neerl
TANTE LENNIE. j
—aty/iCiiW i
f
ze alten vriendelijk voor haar wilden zijn, voelde
ze zioh gelukkig en werd de school haar él tos,
omdat zy en van de onderwijzeressen en van do
meisjes vriendeiykhead ondervond, iets wat zij
thuis geheel en almiste
De vriendschap tuaschen Tilll», Mies en Nelly
was gesloten en dde drie zouden, hoe ver zü la'er
ook van elkaar kondien gaan, elkaar nimmer j
vergetenl
Ingezonden door: Sneeuwklokje,
oud 12 jaar.
De Groote Beer.
Vele jaren geleden kwamen in een land hi>
heel ver vandaan, de meiiachen om van dois. i
in maanden had het Mei gerogemi. De riviere
en beexjes waren opgedroogd. De bioemen e
plan ten verwelk .en en stierven. De vogels haarlet/I
zulke droge, keeltjes, dat zij niet meer koflde;:jij
zingen. Het heeio land was somber en bedroe^'
Up een avond, toen de sterren atoi den hemt.;!'!
kwamen, verliet een klein meisje mei eeu tinne;
lepei in de hand haar huw om naar hot Dosch'.:
te gaan. Zü knielde onder een boom. vouwde d.-.
handen en bad, dat God regen moent zenden, a!
was het maar zóó weinig, dat haar tinnen lepei
gevuld werd. Eindelijk viel zü in slaap.
Toen zij weer wakker werd, was zy innig
dankbaar, dai haar tinnen lepel gevuld was me.' j
heider, frisch water, het eerste, dat zy sindt
langen tyd gezien had. En daar haar lieve moede;
ziek was en stervende van dorst, gunde zy zich
den tyd zelfs Me., haar verdroogde lippen voch
tige te maken, fioch spoedde zij zaoh met den lepe
naar huis.
In haar haast struikelde zü en liet hela&£
den lepel met zyn kostbaren inhoud vallen. Op
hetzelfde oogenblik zag zij iets tusschen het
gras naast zioh bewegen. Het was een klein hond-
je, dat, evenals zij zelve, versmachtte van dorst.
Zij raapte den lepel op en zag tot haar gering:
verbazing, dat er geen droppel verspild was. V,,
goot een paar druppels op haar hand en 9tal
die den hond toe om op te likken. Hij deed dit e.
kwam weer heelem&al by.
Maar terwijl zy het water op haar hand gegotei
had, was de tinnnen iepeil in een mooien rilverou J.
veranderd. Vlug liep zü nu naar huis en gaf he
water aan de vrouw, die haar moeder oppas».o.
„Neen", zed de laatste. „Ik wil het water nie'
drinken. Geef 'het myn dochtertje. Zy heeft her
ook nooddg." En terwijl zü den zilveren lepcv
aan haai verzorgster teruggaf, veranderde dez*
in goud.
De vrouw waa op het punt allen huisgenootor
eenig» druppels van het kostbare water ie geven
toen zy plotseling een vreeande op den drem
pel der deur zag staan. Hy zwg er bedroefd e
vermoeid uit en zy overhandigde hem den lepel
Hy nam dien en zed: „Gezegend is degene, die eei
dronk frisch water geeft in mijn naam"»
Hy scheen als door een stralenkrans omgevo*
en onmiddellijk wus het water als bezaaid ure
«even schitterende diamanten. Daarna veranderd-
bet in een fontein, die het dorstige land e:
«tfn bewoners verkwikte.
De zeven diamanten stegen al hoogvar en hoo
eer, totdat zü 'het uitspansel bereikten, waar z
heldere sterren werden en den Grooten Be»,
vormden, die nog heden ten dage den menschc
duldedift de geschiedenis van een onzelfzuchtig
daad verhaalt.
Kijk maar eens goed, dam zul Jo rien, dat dé
fltasflBotaoU don wyi w* kyifi heefls