ONS HOEKJE. ET VERBODEN EILAND. BIJ T EIND VAN DE VACANTIE. bedt op vacamitto zoo héél lang gevlast^ heb je aam zeo fijin gebaad en geplast, wel in de boeechen gespoeld en gestoeid, t weiland gedraafd in de elooten ge roeid, a,t als een welf, zoo vlug en zoo veel, was uitgedoret, als een jonge kameel wangen zijm rood en je vel is verbrand, it hadt je een pret! maar nu heb je het land.- was or zoo vrij en je docht maar aan jool, alt je weer, vóór je het goed weet, op eohooll >nig op de banken van X oèreaaie hok, lar, waar je moet zitten als kippen op stok, O, tusecken de muren, waar studie je wacht, ÖKÏft" dikwijle toch óók zoo veel grappig» bedacht. midden van boeken, zoo strak en zoo stijf, i&r krijg je van 't lachen soms pijn in het lijf, griii/nik je stil om een mcppigen zet, .lig Je eome krom op de bank van de prei i later véél later dan zeg je altijd: school o, op school I wae de zaligqte tijdd TANTE LENNJE. (Naverteld door TANTE LENNIE). eine oorzaken hebben groote gevolgen..., avontuur, dat Fannie beleefde, vond zijn aak In een kleine opmerking, die haar oom, Pannerden, gemaakt had. J logeerde met haar oom te BaiaclaxMiok, dorpje op de noordwestelijke kust van ftland. Ze kon uitstekend photografeeren en verblijf te Balaoladdlck verschafte haar jc prachtige natuur-opnamen. Oom was ikt en verklaarde, dat er geen geschikter s was voor dergelijke opnamen dan de k, waar zij logeerde en het eiland Farrld. tsachtig wae deze plaats en door geen eling bewoond. De eigenaar, Aiexander ndrick, had het bestemd al® verzamel- voor wilde vogels. Hij hield veel van vo- on beschouwde de plek al® ©en heiligdom, geen vreemdeling mocht binnentreden, meneohon in den om-trek eerbiedigden erlangen, maar eome legden zeelieden aan e zeldzame vogels te zien en ze zoo moge- te schieten. Dit had korteJinge plaats ge en en de etroopers waren ontsnapt, toen M'Kendrick ben in zijn motorboot achterna en Fa/node dikt hooide, docht ze: wat zij de- kan ik ook en als zij dien strengen meneer len verschalken dan waag ik het er ook op verlof te vragen, het eiland te mogen be- !gon, was onbegonnen werk. Geen eterve- zou ooit met zijin goedvinden het eiland den, dat was een uitgemaakte zaak. mie hield haar plan-netje geheim en op oooien lentemorgen aam zo de boot voö oom en roeide naar de verboden piaate. Seeptc het bootje naar den kant en liet Bil recht liggen. (Bril was een groote hond en ie wist, dat hij zioh niet zou verroeren k terug was. t meisje nam vliug eendge opnamen van eevogels en hun mesten en was zoo vor- I in haar werk, dat zij langer bezig bleef ae bedoeld had. Op haar horloge kijkend, ze tot haar verbazing, dat ze bijna twee op het eiland geweest was. liep naar de plaats waar zij het bootje had jelegd, maar wat schrok ze geweldig, toon 9t norgene kon vinden. De vloed was opge- j in en jawel, daar dobberde het, afgedreven 1 midden m de golven 1 Bul zat nog op de plaats, drijfnat. ratio begreep, dat ze gevangen zat op het L Waarschijnlijk zou Mx. M'Kendrick de I zijn, die haar vond en hij zou haar moe- a in zijn motorboot. De gedachte alleen haar bibberen van angst, maar meteen ze een wanhopige poging tot redding te a. Do boot dobberde op de golven en kon lederen vloedgolf of te pletter geologen in op de rotsen, of er vlak langs glijden, meisje besloot de rotsen op te klimmen en Dbeeren in de boot te springen, zoodra ze bij de meest vooruitstekende rotspunt ge il was. i was een gewaagde proef, want wa,v 4e i niot glibberig waren door het zeewier,- i zij toen spiegelglad door het schuimende lter' VOfc paateon waren koven en rem die slechte door een gedurfder? g konden bereikt worden. Een misstap et vallen in de nauwe spleten beteekouen, de golven met geelwit schuim door heen an. Fanido was een geoefend zwemster, «e wJr, dat het ie\enrgevaarlijk wae in ót te springen. Toch liet zij zich niet af- fcen. Ze meende, dat ze zioh op bloote Q beter zou kunnen bewegen en trok daar- lar kousen en echoenen uit en begon toon gevoarvolilon toohl Hoe verder ze kwam, spannender het werd. want bij de voor- pende punter sloeg het schuim im haar jM en benam haar bijna den adem. Maar |e flaohl üjot rap teruggaan. (Wordt YvryolgdJ. DOKTER KWAK, (Vervoflg en slot). Kort daarna gebeurden vreemde dtagen. De zieke voelde iets raai® in zijm ooren en staart. Toen hij io den spiegel keek zag hij dat er lange haren uit zijn ooren groeiden en dat ze ook uit zijn staart te voorschijn kwamen. Hij schrok, maar voelde zich toch gezond en wel en wonderlijk! hij kreeg lust om te klimmen en te klauteren. JEen boom! ik moet io een boom kimmen!" riep hij voortdurend. Zijn vrouw keek hoofdschuddend toe en •chieide. „Arme kinderen! m'n arme kando ren!" strikte ze. Vader weet niet meer wat bij zegt. Wat moeten we beginnen? en de tranen biggelden lange haar gezicht. „Schrei niet, moederI" troostte kleine Tom. Vader ziet er zoo tevreden uit en hij heeft X erg naar zijn zin. Kijk maar!" Toderen dag klom papa een eindje hooger. Hij scheen ook dol op nootjes te worden, want bij verzamelde ze bij hoopjes en verstopte ze onder den grond bij de wortels dor boomen. Eindelijk verdween hij im het dichte boech. Niemand zag of hoorde iet® van hem, toen eensklaps een vreemd geluid op het dak werd gehoord. „Neem een kandelaar, Tom!" 'zei moeder. „1 Zal zeker die nare udil zijn, dte terug is geko men en nu zulke vreemde geluiden maakt!" Je kunt begrijpen hoe verwonderd ze waren, toen ze veders stem hoorden, dte riep: „Hallo! kindertjes, hoe gaat 't ermee?" Tam kwam naar binnen stormen. Zijn oogen waren eens zoo groot als anders. -MoederI va der zit op het dok!" schreeuwde bij, maar hij ziet er zoo gek uit!" „Haal den dokter, Tom!" zed moeder Jt zal vader wel binnen halen." Toen Tom met den dokter terugkwam ,zat de beele famdlte in een kring en luisterde naar de lotgevallen, die vader vertelde. Ze moeeten lachen, maar moeder keek erg verdrietig. „Hmï" bromde de dokter het is een lastig geval een heel lastig gevah Ik heb me NHJtobaar vergist en hem het hoargroeimiddiel gegeven vooreekhoorns! inpdiaate voor muizen. Maar hij ie alleraardigst opgeknapt en ziet er met zijn eekhoornstaart prachtig uit. 't Spijt me toch't Spijt mei" En zonder ant woord at fe wachten, nam hij zijn hoogen hoed, maakte een buiging en ging er vandoor. En nog op heden zijn mu-iizen en eekhoorns de beste vrienden en dat komt alléén, omdat de dokter zich zoo leelijk vergiste 1 DE GELUKSSCHOEN. (Noorsch sprookje). Sven Ekman en zijn vrouw Johanna liepen met langzame schreden en gebogen hoofd, ter wijl kleine Asta gerust bij haar moeder in de armen lag te slapen. De weg scheen den ouders intusschen zwaar te vallen, want ze hadden niet genoeg om hun landeigenaar te voldoen en nu bleef hun niet veel anders over, dan zich op een boerderij te verhuren. Want Stenkil Björn was geweldig hardvochtig. Asta sliep nog stoeds en vader en moeder stapten verder, terwijl de lucht al meer betrok. Zoo kwamen ze aan de woning van Björn, 'n prachtige boerenplaats, met groote schuren en ruime stallen. Schroomvallig klopten ze aan, want ze wilden het weinigje geld, dat ze nog in hun bezit hadden, aan don huiseigenaar afdra gen, in de hoop, dat het hun misschien nog lukken mocht, om eenig uitstel te verkrijgen. Daar trad Stenkil binnen. Even kortaf als altijd, riep hij: „Zoo, dus je kunt alweer je ver plichtingen niet nakomen? Dan verwacht ik, dat je, morgen aan den dag, de woning verladen zult hebben." Zoo beslist afwijzend, als dit nu gesproken werd, konden ze gerust alle verdere smeekbe den opgeven. Innig-droef trokken ze dus de groote zaal door, waar Stenkil's vrouw, Frede- rika, maar steeds zat te snikken: „Mijn arm, lief kind! Mijn kleine Ragnar! Waar is hij toch? Waar te hij toch?" *e De Ekmana dachten eerst Alle veranderingen Is geen Verhaaltje op BJJm door a a DB LÏLLB HOOHKWAAEaX dat de zoon van Björn dood was, maar toen hoorden ze, dat hij, van dien ochtend af, zoek was, meegenomen door den een of anderen boozen geest; want ons verhaal speelt in den tijd, toen de kaboutertjes nog verkeerden, hier op aarde. Intusschen moesten de ouders nog den nacht In hun geliefde woning doorbrengen, en, om die te bereiken, moesteü ze een bosch dóór. „Wat is dat voor een mooi, glimmend dingo- tje?" riep Johanna in eens. En, toen ze het opraapte, zag ze, dat het een glazen muiltje was, zóó klein, dat de grashalm, waaraan het hing, zich niet eens boog onder dit gewicht „Maar vrouw, zie je niet, dat dit een elfen- schoentje is! Zeker heeft een van die wezen tjes het verloren, bij haar dans in den mane schijn. Let maar eens op, van het huidige oogenblik af, zal alles ons meeloopen! Als zoo'n elf haar glazen muiltje verliest dan willigt ze alle wenschen hl aan dengene, die het haar terugbrengt Maar waar moeten we het feetie vinden?" Sven bracht zijn belde handen als een toeter aan den mond riep, zoo hard hij kon: „Muiltje!".... „Muiltje!" herhaalde nu ook de echo. „Gevónden!" seinde Sven. „Gevoodenf* herhaalde de echo. Nog weergalmde het boech van den kreet van: „gevonden", toen or plotseling tal van fijne belletjes rinkelden en, ziet, daar aam Jo* hanna's voet stond een elfje, niet grooter dan de pink van kleine Asta, een beeldschoon we zentje. Aan een van de voetjes droeg ze een muiltje, precies, zooals het gevondene. „Ik heet Tag^. riep ze. „Als Aurora morgen langs het hemelruim trekt, moeten wij den sleep van haar mantel helpen ophouden en haar volgen naar het paleis van Fee Dageraad. Verbeeld je, dat ik daar nu op één muiltje heen gestapt wasl Onze macht schuilt tn onze beide slofjes, die. we dadelijk bij onze geboorte ont vangen, maar die we, hier op aarde, niet weer krijgen kunnen; daarom zult ge dan ook een belooning hebben, die alle verwachting over treft Maar draagt vooral zorg, dat je geen woord zegt, want als Je dit deed, moesten we je voor goed hier bij ons houden!" Zeiven scheerden-de oudere van kleine Asta nu over het watervlak en daalden af naar den grond van het meer, even makkelijk als de toetjes zeiven. Het kleine wezen ging hun voor naar haar eigen paleis en liét hun al haar Bchatten zien. „Nu?" vroeg zij eindelijk, glimlachend. Reeds waren de Ekmons op het punt, een groo- ten stapel goudstukken als het uitverkorene aan te wijzen, toen ze midden in hun gebaar bleven steken, doordat kindei-gehuil hun oor trof; op een paar meters afstand lag een ventje op den grond te schreeuwen, zoo oud als Asta en hier in herkenden ze Ragnar, den verdwenen lieve ling van hun wreeden huisbaas. Vragend richt ten zich hun blikken tot het feetje. „01" zei die, „zifn vader en moeder zijn alle twee liefdelooze menschen, die mij, door hun hardvochtigheid, uit hun huis verjaagd hebben, waar ik hun jarenlang voorspoed had geschon ken. Maar nu zal ik mij weten te wreken." Eenzelfde gedachte bezielde nu de Ekman'B, en, zonder dat ze ook maar één woord hadden kunnen spreken, trad moeder Johanna op den baby toe, om het kleine ventje op te pakken. Dit was de schat, dien de arme luitjes uitver koren tusschen al dien rijken voorraad. Het was al zeer duister, toen het echtpaar Ekman, eindelijk weer, aanklopte op huize Björn. Johanna trad het eerst binnen, stapto regelrecht op vrouw Frederika af en zette haar den kleinen jongen op schoot. Wat een vreug dekreet! Zoo innig-blij klonk die, dat de oudere van Asta er tot in de ziel door ontroerd wer denToen de gelukkige oudere van het ver loren kind de redders wilden bedanken, waren die al een heel eind weg!Nu eerst voelden Sven en Johanna, hoe moe ze waren! Maar toen ze hun eigen woning tenslotte betraden, hoe was toen hun ontvangst, denk j?Het vuur brandde in den haard; er stond een avondeten opgedischt, zooals ze dit van hun leven nog niet genoten hadden en !n de stallen weer klonk een veelbelovend loeien en blaten. Op eens werd een welbekende elfengestalte tus schen het vuur in den haard zichtbaar, danste nu vTOolijk op de plaat, en riep: „Zoo lang ik hier bij je verblijf houd, beste vrienden, hoef je niet bang te zijn, dat er kou de, duisternis of gebrek zal heerschen in Je woning! Komt aan tafel en tast maar eens flink toel" v - - Föandtte Big van Veafcensteto Bewoond een deftig buis; Een varkenshok was bun te mta. Daar voel ik mij ndet thuis! Bed Moeder Big van Vaikenstein "k Slaap in een ledikant Waar i« 't zoo deftig bfl oo»f Vost niei in X beele land! DtókB raai tel m éSep f joos® gpAJ De oudere rechte EeniWc Hing tuesdhin. Zij steeg e* sn& mi Je denkt toch ntoi, dat Jokt Ate Hek skh mengt te bel geraX Dam is het lang niet matectL Bete liet elechts tanden en bfl Wat 1« dte Hek todh ralooij Op zeek'ren nacht bet maan stond op Kwam kxwe Rein er aan. Hjj was van plan, de snoodaard, om Uit inbreken te gaanl Nauw Bit hij te de vensterbank. Óf 't Ia juist twalof uurl Daar eloat de klok! Hij krijgt een O, wat kijkt Bedmtjé zraurl fe me dat schrikken! Zoo'n fewaatt Een klap nog bovendien. Hem door den slinger toegebracht! Wie heeft da/t ooit gezien?! H Huis is betooverd! bromt om Beta Hij tuimelt op den grond, Waar hij wordt opgewacht door Hek, Dies trouwen, braven bond. Meen, Beetof doet wijn pöcttri. boor Bétaï Want jij wou stelen gaan. Keg Vader Big'e horloge al Fel gHnst'ren in de metta Ben deugniet ben Je en een <MefT Rein sluipt het erf weer ai. Half kreupel, met bebtoedem kop, Ja Rein, dat is je straf! Familie Big van Varkemstokx. Werd wekker van X gewök^ Ebls op nachtelijk bezoek Wel allerminst gesteld, In X oude hok, knort VwSerr rra, Was X toch wel roetig, vrouw! Ja mam »egt Moeder, X dfeot geaefcSi Ik héb oprecht berouw* We laten ons verzeek'ren man, Voor inbraak. Zulk gespuis! Je zou niet eenmaal veiidg zijn, Meer in je eigen huis! Zegt Moeder Big, geheel ontdaan. Terwijl ze angstig rilt. Haar pootjes beven alle vier. Elk vaikenshaartje trilt. De kleine, rosé biggetjes Die lachen om 't geval: Dat Rein zoo om zijn ooien kreeg. Was waarlijk al te mal! Het slaapvertrek was ingericht, Precies zooals 't behoort: Met ledikanen, spiegelkast Waschtefel enzoovoort. Dat wij verhuisden; *n Varkenshok Is edg'Hjk niet zoo min. t— Be heb mijn rust lief en wij gaan r- Ons oude hok weer im. Zoo sliep Familie Varkensteta Weldra weer te hun hok. Daar wae geen venster en geen roe, Geen maneschijn, geen klok. Daar sliepen allen weer gerust En werden niet gestoord. Nooit heeft een mooi en deftig bols Bén hunner meer bekoord! Waarom de inboorlingen in paalwoningen wonen. Vele der stammen, die langB de kust van Nteuw-Gutoea leven wonen te paalwoningen, welke in zee staan. In een stevigen zandbodem slaan adi paton en daarop bouwen zij hun tegen regen bestand buis van bamboe, waarvan het dak van palmbladeren gemaakt weidt Som mige woningen hebben een veranda, vanwaar een ladder naar beneden in het water voert. Met de ku®t staan zij natuurlijk alleen te ver- bindtog toot middel mu tooien mmm a altijd één te de nabijheid dor ladder Mgt Maai nu* zul je misschien vragen: Waaroc womeii de inboorlingen te dergelijke huizer die zij mogen dan heel gezond zijn tooi niet veel gemakken opleveren En bet woord hierop hiidit: Gedeeltelijk omdat het aa de kust ontzettend warm ia. maar nog meer om dat de wilde stammen, döe dieper kundwaarf te de duisternis leven, er altijd op uit zijn, d kustbewoners onverhoeds aan te valen. En or nu dergelijke onaangename verrassingen t voorkomen, verkiezen de kustbewoners paai woningen, waar zij wel ndet geheel buiten gc vaaij maar toch hotiokkiolyk veilig "jn,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 15